Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32023R2485

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2485 van de Commissie van 27 juni 2023 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 door vaststelling van aanvullende technische screeningcriteria om de voorwaarden te bepalen waaronder specifieke economische activiteiten kunnen worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering, en om uit te maken of die activiteiten niet ernstig afbreuk doen aan een van de andere milieudoelstellingen

    C/2023/3850

    PB L, 2023/2485, 21.11.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2023/2485/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2023/2485/oj

    European flag

    Publicatieblad
    van de Europese Unie

    NL

    Serie L


    2023/2485

    21.11.2023

    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2023/2485 VAN DE COMMISSIE

    van 27 juni 2023

    tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 door vaststelling van aanvullende technische screeningcriteria om de voorwaarden te bepalen waaronder specifieke economische activiteiten kunnen worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering, en om uit te maken of die activiteiten niet ernstig afbreuk doen aan een van de andere milieudoelstellingen

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (1), en met name artikel 10, lid 3, en artikel 11, lid 3,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1.

    In Verordening (EU) 2020/852 wordt het algemene kader vastgesteld om uit te maken of een economische activiteit als ecologisch duurzaam kan worden aangemerkt, teneinde te bepalen in welke mate een belegging ecologisch duurzaam is. Die verordening is van toepassing op maatregelen van de Unie of van de lidstaten waarbij voorschriften worden vastgesteld voor financiëlemarktdeelnemers of uitgevende instellingen met betrekking tot financiële producten of bedrijfsobligaties die als ecologisch duurzaam beschikbaar worden gesteld, op financiëlemarktdeelnemers die financiële producten beschikbaar stellen, en op ondernemingen die onderworpen zijn aan de verplichting tot openbaarmaking van een niet-financiële verklaring overeenkomstig artikel 19 bis van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) of van een geconsolideerde niet-financiële verklaring overeenkomstig artikel 29 bis van die richtlijn. Marktdeelnemers of overheidsinstanties die niet onder Verordening (EU) 2020/852 vallen, kunnen die verordening ook op vrijwillige basis toepassen.

    2.

    Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie (3) zijn de technische screeningcriteria vastgesteld om te bepalen onder welke voorwaarden een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering. De technische screeningcriteria betreffen economische activiteiten van negen economische sectoren vanwege hun substantiële aandeel in de totale broeikasgasemissies en hun bewezen potentieel om bij te dragen aan de voorkoming, de vermindering of de verwijdering van broeikasgasemissies. Bovendien hebben die economische activiteiten een bewezen potentieel om een dergelijke voorkoming, vermindering en verwijdering ook voor andere economische sectoren en activiteiten mogelijk te maken, of om te zorgen voor langetermijnopslag van dergelijke emissies voor andere sectoren en activiteiten.

    3.

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 omvat niet alle economische activiteiten die substantieel kunnen bijdragen aan de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering. Om ecologisch duurzame beleggingen verder te faciliteren, moeten aanvullende technische screeningcriteria worden vastgesteld voor economische activiteiten die substantieel kunnen bijdragen aan de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering zonder ernstig afbreuk te doen aan de andere milieudoelstellingen, maar die momenteel niet onder Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 vallen. De aanvullende economische activiteiten die substantieel bijdragen aan de mitigatie van klimaatverandering, hebben voornamelijk betrekking op de vervoerssector en de waardeketen daarvan. De aanvullende economische activiteiten die substantieel bijdragen aan de adaptatie aan klimaatverandering, omvatten grotendeels activiteiten die adaptatie aan de onvermijdelijke gevolgen van klimaatverandering faciliteren, waaronder ontzilting en diensten voor het voorkomen van en het reageren op klimaatgerelateerde rampen en noodsituaties.

    4.

    De technische screeningcriteria voor die aanvullende economische activiteiten moeten, waar mogelijk, de classificatie van economische activiteiten volgen van het NACE Rev.-2 classificatiesysteem voor economische activiteiten dat is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad (4). Om het voor ondernemingen en financiëlemarktdeelnemers gemakkelijker te maken om na te gaan voor welke economische activiteiten technische screeningcriteria moeten worden vastgesteld, moet de specifieke beschrijving van een economische activiteit ook de referenties bevatten van de NACE-codes die met die activiteit in verband worden gebracht. Deze referenties moeten als indicatief worden begrepen en mogen niet prevaleren boven de specifieke definitie van de economische activiteit in de beschrijving ervan.

    5.

    Technische screeningcriteria voor economische activiteiten die substantieel bijdragen tot de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering, moeten ervoor zorgen dat de betrokken economische activiteit positieve gevolgen heeft voor de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering dan wel negatieve gevolgen voor die mitigatie of adaptatie vermindert. Deze technische screeningcriteria moeten daarom verwijzen naar drempels of prestatieniveaus die de economische activiteit moet behalen om te kunnen worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering. Technische screeningcriteria voor “geen ernstige afbreuk doen aan” moeten ervoor zorgen dat de economische activiteit geen significante negatieve milieueffecten, inclusief klimaatgerelateerde gevolgen, heeft. Bijgevolg moet in die technische screeningcriteria worden gespecificeerd aan welke minimumvereisten de economische activiteit moet voldoen om als ecologisch duurzaam te kunnen worden aangemerkt.

    6.

    De technische screeningcriteria om te bepalen of een economische activiteit substantieel bijdraagt aan de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) 2020/852, en of zij geen ernstige afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen, moeten in voorkomend geval voortbouwen op bestaande wetgeving, beste praktijken, normen en methodologieën van de Unie, en op gevestigde normen, praktijken en methodologieën die door internationaal gerenommeerde publieke entiteiten zijn ontwikkeld. Als die normen, praktijken en methodologieën voor een bepaald beleidsterrein niet beschikbaar zijn, moeten de technische screeningcriteria voortbouwen op gevestigde normen die door internationaal gerenommeerde particuliere organisaties zijn ontwikkeld.

    7.

    Overeenkomstig artikel 19, lid 1, punt h), van Verordening (EU) 2020/852 moeten de technische screeningcriteria rekening houden met de aard en de schaal van de economische activiteit en sector waarop zij betrekking hebben, en met de vraag of het gaat om een faciliterende activiteit in de zin van artikel 16 van die verordening of een transitieondersteunende activiteit in de zin van artikel 10, lid 2, van die verordening. Om op doeltreffende en evenwichtige wijze aan het vereiste van artikel 19 van Verordening (EU) 2020/852 te voldoen, moeten de technische screeningcriteria worden vastgesteld als een kwantitatieve drempel of minimumvereiste, als relatieve verbetering, als een reeks kwalitatieve prestatievereisten, als proces- of praktijkgerelateerde vereisten, of als een nauwkeurige beschrijving van de aard van de economische activiteit zelf wanneer die activiteit gezien haar aard substantieel kan bijdragen aan de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering. Technische screeningcriteria voor faciliterende activiteiten moeten er verder voor zorgen dat de activiteiten waardoor andere activiteiten hun milieuprestaties rechtstreeks kunnen verbeteren, een substantieel positief milieueffect hebben en niet tot een lock-in van ecologisch schadelijke activa leiden. Om te waarborgen dat transitieondersteunende activiteiten op een geloofwaardig traject blijven dat verenigbaar is met een klimaatneutrale economie, moeten de technische screeningcriteria voor transitieactiviteiten om de drie jaar worden geëvalueerd, zoals bepaald in artikel 19, lid 5, van Verordening (EU) 2020/852, waarbij terdege rekening wordt gehouden met wijzigingen van het Unierecht.

    8.

    De productie van elektrische apparatuur speelt een belangrijke rol in de substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering, met name door het gebruik van hernieuwbare energiebronnen in de elektriciteitsnetten van de Unie te bevorderen en oplaadinstallaties voor emissievrije voertuigen en slimme instrumenten voor energiegebruik door huishoudens te ontwikkelen. Om het potentieel van elektrificatie in de Unie verder te ontsluiten en de investeringen in de fabricage van elektrische apparatuur verder te versnellen, moeten technische screeningcriteria voor de fabricage van elektrische apparatuur worden vastgesteld.

    9.

    De fabricage van koolstofarme voertuigen, persoonlijke vervoersmiddelen en rollend materieel en spoorweginfrastructuur is afhankelijk van onderdelen die een belangrijke rol spelen bij de vermindering van broeikasgasemissies of, in het geval van het spoor, van essentieel belang zijn voor de milieuprestaties, de exploitatie en de werking gedurende de levensduur van op de taxonomie afgestemde treinen en spoorweginfrastructuur, maar die vaak worden geproduceerd door ondernemingen die deze voertuigen of andere vervoermiddelen niet monteren. Om te waarborgen dat de rol van die ondernemingen en van de onderdelen die zij vervaardigen, bij de mitigatie van klimaatverandering naar behoren wordt erkend, moet de fabricage van de onderdelen die van essentieel belang zijn voor het leveren en verbeteren van de milieuprestaties van koolstofarme voertuigen of andere vervoermiddelen, als een afzonderlijke economische activiteit in Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 worden opgenomen. Er moeten technische screeningcriteria worden opgenomen voor onderdelen die bepalend zijn voor milieuprestaties. Voor voertuigen gaat het met name om besturingseenheden, transformatoren, elektrische motoren, laadpoorten en opladers, gelijkstroomomzetters, stroomomvormers, alternatoren, besturingseenheden, regeneratieve remsystemen, remmen met weerstandverminderingstechnologieën, thermische beheersystemen, transmissiesystemen, waterstofopslag- en brandstofsystemen, elektronica indien nodig voor de werking van de aandrijflijnen, aandrijfsystemen, de beste soort ophangingssystemen die tot verbeteringen van de energie-efficiëntie leiden, hulpapparatuur voor koolstofarme voertuigen en, als die substantieel energie-efficiënter zijn dan alternatieven, actieve aerodynamische eigenschappen op koolstofarme voertuigen om de luchtweerstand te verminderen, en aanhangrijtuigen met energiebesparende technologieën zoals een combinatie van regeneratief remmen of aerodynamische verbeteringen. Voor het spoor gaat het met name om spooronderdelen, zoals vermeld in bijlage I bij Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad (5).

    10.

    Banden vertegenwoordigen 20 % van het energieverbruik van voertuigen en als zodanig kan het vervaardigen van banden door middel van innovatie de voor de hele vervoerssector beoogde reductie van broeikasgasemissies realiseren. Banden kunnen ook tot een meer circulaire economie bijdragen. Hoewel het vervaardigen van banden niet valt onder het toepassingsgebied van de activiteit van fabricage van onderdelen die van essentieel belang zijn voor het leveren en verbeteren van de milieuprestaties van koolstofarme voertuigen, zal het bijgevolg noodzakelijk zijn de vervaardiging van banden verder te beoordelen om specifieke technische screeningcriteria voor die activiteit vast te stellen, rekening houdend met de wettelijke voorschriften in de meest recente wetgevingsvoorstellen en beste praktijken van de Unie, in het bijzonder met betrekking tot het vrijkomen van microplastics, luchtverontreiniging, geluidshinder, directe broeikasgasemissies en afgedankte autobanden. Ondertussen blijft de fabricage van banden een in aanmerking komende activiteit op grond van punt 3.6 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 betreffende andere koolstofarme technologieën. Met name voor wegvoertuigen van de categorieën M en N moeten de banden voldoen aan de eisen voor rolgeluidemissies in de hoogste bevolkte klasse en aan de rolweerstandscoëfficiënt (die van invloed is op de energie-efficiëntie van het voertuig) in de hoogste twee bevolkte klassen, zoals dit is vastgelegd in Verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad (6), en kan worden geverifieerd aan de hand van het Europees productregister voor energie-etikettering (EPREL). Bovendien moeten banden voldoen aan het Euro 7-voorstel voor vereisten inzake bandenslijtage.

    11.

    In haar mededeling van 9 december 2020, getiteld “Strategie voor duurzame en slimme mobiliteit — Het Europees vervoer op het juiste spoor naar de toekomst” (7), wees de Commissie erop dat alle vervoerswijzen onmisbaar zijn voor het vervoerssysteem en dat de luchtvaart een cruciale rol speelt bij het bevorderen van cohesie, connectiviteit en toegang tot de interne markt voor alle regio’s. De luchtvaart heeft een belangrijk potentieel om haar broeikasgasemissies te verminderen en bij te dragen tot het koolstofvrij maken van het vervoer, en heeft aldus het potentieel om substantieel bij te dragen tot de mitigatie van klimaatverandering. Daarom moeten technische screeningcriteria voor luchtvaartuigfabricage, leasing, passagiers- en vrachtvervoer door de lucht en grondafhandeling voor luchtvervoer worden vastgesteld. Emissievrij commercieel luchtvervoer zonder directe CO2-emissies of luchtvervoer op volledig duurzame luchtvaartbrandstoffen is technologisch nog niet beschikbaar. Totdat dergelijk emissievrij commercieel luchtvervoer technologisch beschikbaar is, moet luchtvervoer worden beschouwd als een transitieondersteunende activiteit, met technische screeningcriteria op basis van de beste beschikbare technologieën voor vliegtuigcasco- en motorbrandstofefficiëntie, en op basis van het potentieel om de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van luchtvaartuigen substantieel te verminderen door de geleidelijke invoering van duurzame luchtvaartbrandstoffen. Om de financiering van efficiëntere en milieuvriendelijkere beschikbare luchtvaartuigen te vergemakkelijken en tegelijkertijd lock-ineffecten van koolstofintensieve activa te vermijden en de ontwikkeling van emissievrij commercieel luchtvervoer niet te belemmeren, moet de vervangingsratio van het aandeel luchtvaartuigen dat permanent uit gebruik wordt genomen ten opzichte van het aandeel luchtvaartuigen dat op mondiaal niveau wordt geleverd, alleen gelden voor inkomsten die afkomstig zijn van activiteiten die aan de technische screeningcriteria voldoen. Met de steun van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, opgericht bij Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad (8), kan de Commissie de vervangingsratio bekendmaken om de marktdeelnemers bij hun openbaarmakingen te ondersteunen. Conform het overgangskarakter van de activiteiten en met inachtneming van de marktontwikkeling van luchtvaarttechnologieën, moeten de technische screeningcriteria voor de vervaardiging van luchtvaartuigen van toepassing zijn tot en met 2032, en uiterlijk dan moeten die technische screeningcriteria worden geëvalueerd om de naleving van artikel 10, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 in overeenstemming met de technologische ontwikkelingen te waarborgen. Verder moet het niveau van het in de technische screeningcriteria vertegenwoordigde gebruik of de menging van duurzame luchtvaartbrandstoffen elke drie jaar worden geëvalueerd om rekening te houden met opkomende duurzame luchtvaartbrandstoftechnologieën en de huidige en de verwachte toekomstige beschikbaarheid van duurzame luchtvaartbrandstoffen op de markt. Op het gebied van adaptatie aan klimaatverandering kunnen bepaalde activiteiten voor rampenrisicobeheer echter alleen worden ondersteund door specifiek ontworpen en uitgeruste luchtvaartuigen. Daarom zou het noodzakelijk kunnen zijn in een volgende fase afzonderlijke technische screeningcriteria vast te stellen voor de vervaardiging van die luchtvaartuigen.

    12.

    In Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 zijn technische screeningcriteria voor de belangrijkste activiteiten te water vastgesteld. De technische screeningcriteria die na 2025 voor binnenschepen van toepassing zijn, weerspiegelen een geleidelijke vermindering van de emissies tegen 2050, aan de hand van de beoordeling van de broeikasgasintensiteit van de door binnenschepen gebruikte energie, op basis van “well-to-wake”-emissies. Om de bruikbaarheid van de toepasselijke technische screeningcriteria voor het goederen- en personenvervoer over zee te waarborgen en die op de onlangs aangenomen internationale en Uniereferentiewaarden af te stemmen, moeten de technische screeningcriteria worden geactualiseerd. Die referentiewaarden omvatten fase 3 van de energie-efficiëntie-index (9) van de Internationale Maritieme Organisatie die van toepassing is vanaf 1 januari 2025, de energie-efficiëntie-index van bestaande schepen (10), die op 1 januari 2023 in werking is getreden, en broeikasgasintensiteitsgrenswaarden voor aan boord gebruikte energie, zoals vastgesteld bij de Verordening (EU) 2023/1805 van het Europees Parlement en de Raad (11) betreffende het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in het zeevervoer, en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG, die vanaf 1 januari 2025 van toepassing is. Om een gelijk speelveld met het spoorvervoer te waarborgen, moeten de technische screeningcriteria voor de binnenvaartinfrastructuur worden herzien en de modernisering van de binnenvaartinfrastructuur omvatten, aangezien die infrastructuur essentieel is om de vaart met emissievrije schepen op de waterwegen te waarborgen. Om een gelijk speelveld met infrastructuur voor vervoer per spoor, over de weg en over water te waarborgen, moeten de technische screeningcriteria voor koolstofarme luchthaveninfrastructuur worden herzien om ook de overslag tussen vervoerswijzen op te nemen.

    13.

    In de mededeling van de Commissie van 24 februari 2021, die de aanpassingsstrategie van de EU (12) bevat, wordt erop gewezen dat de frequentie en de ernst van extreme klimatologische en weersverschijnselen toenemen, wat weer heeft geleid tot een toename van het aantal en de schade als gevolg van klimaatgerelateerde rampen in de afgelopen twee decennia.

    14.

    Hulpdiensten redden levens, beschermen eigendom en het milieu, ondersteunen door rampen getroffen gemeenschappen en helpen bij het herstel in noodsituaties. De toenemende frequentie van natuurrampen als gevolg van de klimaatverandering maakt hulpdiensten dus nog belangrijker. Hulpdiensten zijn echter niet noodzakelijk uitgerust om het hoofd te bieden aan de omvang, de aard en de frequentie van noodsituaties in de veranderende klimatologische omstandigheden. De activiteiten van hulpdiensten moeten daarom adaptatieoplossingen omvatten waarmee zij zich zelf aan de gevolgen van klimaatverandering kunnen aanpassen en na hun aanpassing adaptatieoplossingen kunnen bieden om de algehele veerkracht van een gebied en een samenleving te verbeteren. Met het oog op een verdere versnelling van de investeringen in die hulpdiensten die de algehele veerkracht vergroten, moeten technische screeningcriteria voor dergelijke economische activiteiten worden vastgesteld.

    15.

    De opwarming van de aarde leidt naar verwachting tot een hogere neerslagintensiteit en langere perioden van droogte in Europa (13). Zware regenval leidt periodiek tot overstromingen overal in de Unie. Om verdere investeringen in adaptatieoplossingen tegen overstromingen te stimuleren, moeten technische screeningcriteria worden vastgesteld om het risico van overstromingen te voorkomen en gemeenschappen tegen de gevolgen daarvan te beschermen.

    16.

    De gevolgen van klimaatverandering, waaronder toenemende evapotranspiratie en frequentere droogtes, kunnen de waterschaarste verergeren, wat de watervoorziening in gevaar kan brengen, hetgeen weer kan leiden tot overexploitatie van grond- en oppervlaktewatervoorraden en tot meer concurrentie om die hulpbronnen. In overeenstemming met de mitigatiemaatregelen uit hoofde van de waterhiërarchie moeten haalbare maatregelen voor waterefficiëntie en vervolgens haalbare maatregelen voor hergebruik van water worden overwogen voordat maatregelen voor waterontzilting worden genomen. Tegelijkertijd moeten investeringen in de ontzilting van zee- of brak water worden gestimuleerd, waardoor de overexploitatie van bestaande watervoorraden kan verminderen en ook een stabiliserende buffer voor het tekort aan zoetwatervoorziening kan worden gevormd. Het is dan ook noodzakelijk technische screeningcriteria voor de ontzilting van zee- of brak water vast te stellen.

    17.

    Consultancy en software voor klimaatrisicobeheer kunnen adaptatieoplossingen bieden die bedrijven ondersteunen bij het voorspellen, beheren en monitoren van huidige of verwachte toekomstige klimaatrisico’s. Daarom moeten voor die activiteiten technische screeningcriteria worden vastgesteld om te bepalen of een economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de adaptatie aan klimaatverandering door adaptatieoplossingen te bieden overeenkomstig artikel 11, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2020/852.

    18.

    In aanhangsel C van de bijlagen I en II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 (“aanhangsel C”) worden algemene technische screeningcriteria voor “geen ernstige afbreuk doen” aan de preventie en bestrijding van verontreiniging vastgesteld, die op verschillende activiteiten van toepassing zijn. Dat aanhangsel bepaalt de criteria voor het gebruik en de aanwezigheid van chemische stoffen. Tot dusver zijn in bepaalde gevallen vrijstellingen verleend, als het gebruik van die chemische stoffen essentieel voor de samenleving is gebleken. Die vrijstelling stuit op bepaalde bezwaren op het gebied van de rechtszekerheid en de verificatie voor ondernemingen en financiëlemarktdeelnemers, vanwege het ontbreken van een duidelijke definitie van het begrip “essentieel gebruik”. In afwachting van verdere richtsnoeren om te verduidelijken hoe marktdeelnemers moeten beoordelen en documenteren dat zij voldoen aan de toekomstige horizontale beginselen van de Commissie inzake essentieel gebruik van chemische stoffen, moeten daarom gerichte wijzigingen in dat aanhangsel worden aangebracht en moet het begrip “essentieel gebruik voor de samenleving” worden vervangen door criteria die meer rechtszekerheid bieden en waarvan de naleving gemakkelijker kan worden geverifieerd. In afwachting van die nadere richtsnoeren moet het begrip “essentieel gebruik voor de samenleving” derhalve worden vervangen door de eis dat er geen andere geschikte alternatieve stoffen of technieken op de markt beschikbaar zijn en dat de stoffen onder gecontroleerde omstandigheden worden gebruikt.

    19.

    Om de bruikbaarheid van aanhangsel C verder te verbeteren, moeten in punt f) van dat aanhangsel bijkomende gerichte wijzigingen worden aangebracht om een minimale concentratielimiet voor zeer zorgwekkende stoffen te specificeren alsmede een referentiedatum om de naleving van het in dat punt vermeld vereiste te beoordelen. Voorts moet punt g) van aanhangsel C worden geschrapt en vervangen door een nieuwe paragraaf waarin een minimale concentratielimiet en het toepassingsgebied van het in die paragraaf vermelde vereiste worden gespecificeerd.

    20.

    Aangezien klimaatverandering waarschijnlijk gevolgen zal hebben voor alle sectoren van de economie, moeten alle sectoren van de economie worden aangepast aan de negatieve effecten van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat. Daarom moeten in de toekomst technische screeningcriteria voor een substantiële bijdrage aan de adaptatie aan klimaatverandering worden vastgesteld voor alle sectoren en economische activiteiten die onder de in deze verordening vastgestelde technische screeningcriteria voor een substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering vallen.

    21.

    Om bepaalde technische en juridische inconsistenties aan te pakken die sinds de toepassing van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 zijn vastgesteld, moeten gerichte wijzigingen aan die verordening worden aangebracht.

    22.

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 moet dan ook dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    23.

    Deze verordening is verenigbaar met de in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (14) vastgelegde doelstelling inzake klimaatneutraliteit en waarborgt vooruitgang op het gebied van adaptatie als bedoeld in artikel 5 van die verordening.

    24.

    Om de toepassing van deze verordening te synchroniseren met de rapportage uit hoofde van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 van de Commissie (15), moet zij van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2024, met uitzondering van punt g) van aanhangsel C. Om ondernemingen voldoende tijd te bieden om aan die wijziging te voldoen, moet deze van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2025,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Wijzigingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening;

    2)

    bijlage II wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

    Artikel 2

    Inwerkingtreding en toepassing

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2024.

    Punt 28 van bijlage I en punt 26 van bijlage II zijn echter van toepassing met ingang van 1 januari 2025.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 27 juni 2023.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Ursula VON DER LEYEN


    (1)   PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13.

    (2)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

    (3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie van 4 juni 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad door technische screeningcriteria vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaronder een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering, en om uit te maken of die economische activiteit niet ernstig afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen (PB L 442 van 9.12.2021, blz. 1).

    (4)  Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).

    (5)  Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (herschikking) (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44).

    (6)  Verordening (EU) 2020/740 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere parameters, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1369 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1222/2009 (PB L 177 van 5.6.2020, blz. 1).

    (7)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Strategie voor duurzame en slimme mobiliteit — Het Europees vervoer op het juiste spoor naar de toekomst” (COM/2020/789 final).

    (8)  Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).

    (9)  IMO Energy Efficiency Design Index (versie van 27.6.2023: https://www.imo.org/fr/ourwork/environment/pages/technical-and-operational-measures.aspx ).

    (10)  IMO Energy Efficiency Existing Ship Index (versie van 27.6.2023: https://www.imo.org/en/MediaCentre/HotTopics/Pages/EEXI-CII-FAQ.aspx).

    (11)  Verordening (EU) 2023/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in het zeevervoer, en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG (PB L 234 van 22.9.2023, blz. 48).

    (12)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen — de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering”, COM(2021) 82 final.

    (13)  IPCC, Managing the Risks of Extreme Events and Disasters to Advance Climate Change Adaptation. Speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering.

    (14)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

    (15)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 van de Commissie van 6 juli 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad door vaststelling van de inhoud en de presentatie van door aan artikel 19 bis of artikel 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU onderworpen ondernemingen te rapporteren informatie betreffende ecologisch duurzame economische activiteiten en door vaststelling van de methode om aan deze rapportageverplichting te voldoen (PB L 443 van 10.12.2021, blz. 9).


    BIJLAGE I

    WIJZIGINGEN VAN BIJLAGE I BIJ GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/2139

    Bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    Afdeling 3.3, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    de onderafdeling “Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering” wordt als volgt gewijzigd:

    i)

    punt l) wordt het volgende punt v) toegevoegd:

    “v)

    vanaf 1 januari 2026 vaartuigen die kunnen varen op brandstoffen zonder directe CO2-(uitlaat)emissies of op brandstoffen uit hernieuwbare bronnen*1, een bereikte Energy Efficiency Design Index (EEDI)-waarde hebben die gelijk is aan een vermindering van de EEDI-referentielijn van ten minste 20 procentpunten onder de op 1 april 2022 toepasselijke EEDI-vereisten*2 en

    a)

    in staat zijn om op de aanlegplaats aan te sluiten;

    b)

    voor schepen die op gas varen, aantonen dat gebruik wordt gemaakt van geavanceerde maatregelen en technologieën om methaanslipemissies te beperken.”;

    ii)

    punt m) wordt het volgende punt iv) toegevoegd:

    “iv)

    vanaf 1 januari 2026 vaartuigen die kunnen varen op brandstoffen zonder directe CO2-(uitlaat)emissies of op brandstoffen uit hernieuwbare bronnen*3, een bereikte Energy Efficiency Design Index (EEDI)-waarde hebben die gelijk is aan een vermindering van de EEDI-referentielijn van ten minste 20 procentpunten onder de op 1 april 2022 toepasselijke EEDI-vereisten*4 en

    a)

    in staat zijn om op de aanlegplaats aan te sluiten;

    b)

    voor schepen die op gas varen, aantonen dat gebruik wordt gemaakt van geavanceerde maatregelen en technologieën om methaanslipemissies te beperken.”;

    b)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 5) vervangen door:

    “5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

    Indien van toepassing bevatten voertuigen geen lood, kwik, zeswaardig chroom en cadmium.

    *1

    Brandstoffen die aan de in de afdelingen 3.10 en 4.13 van deze bijlage vastgestelde technische screeningcriteria voldoen.

    *2

    EEDI-vereisten gedefinieerd als een procentuele verminderingsfactor die moet worden toegepast op de EEDI-referentiewaarde, zoals overeengekomen door de Commissie voor de bescherming van het mariene milieu van de Internationale Maritieme Organisatie tijdens haar 75e vergadering. De in de technische screeningcriteria voor EEDI gedefinieerde procentpunten worden opgeteld bij de procentuele verminderingsfactor van de EEDI.

    *3

    Brandstoffen die aan de in de afdelingen 3.10 en 4.13 van deze bijlage vastgestelde technische screeningcriteria voldoen.

    *4

    EEDI-vereisten gedefinieerd als een procentuele verminderingsfactor die moet worden toegepast op de EEDI-referentiewaarde, zoals overeengekomen door de Commissie voor de bescherming van het mariene milieu van de Internationale Maritieme Organisatie tijdens haar 75e vergadering. De in de technische screeningcriteria voor EEDI gedefinieerde procentpunten worden opgeteld bij de procentuele verminderingsfactor van de EEDI.”;

    2)

    de volgende afdelingen 3.18, 3.19, 3.20 en 3.21 worden toegevoegd:

    “3.18.   Fabricage van auto-onderdelen en mobiliteitsonderdelen

    Beschrijving van de activiteit

    De fabricage, de herstelling, het onderhoud, de aanpassing, de herbestemming en de opwaardering van mobiliteitsonderdelen voor emissievrije persoonlijke vervoersmiddelen en van auto-onderdelen en mobiliteitsonderdelen, aparte technische eenheden, onderdelen en reserveonderdelen in de zin van artikel 3, punten 18 tot en met 21 en punt 23 van Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad*1, waarvoor typegoedkeuring is verleend en die alleen worden ontworpen, gebouwd en gebruikt in voertuigen en bussen van de categorieën M1, M2, M3, N1, N2 en N3, en artikel 3, punten 15 tot en met 18 en punt 21 van Verordening (EU) 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad*2, waarvoor typegoedkeuring is verleend en die alleen ontworpen, gebouwd en gebruikt worden in voertuigen van categorie L die voldoen aan de criteria van deze afdeling en die essentieel zijn voor het leveren en verbeteren van de milieuprestaties van het voertuig.

    De economische activiteiten in deze categorie zijn uitgesloten van de afdelingen 3.3 en 3.6 van deze bijlage.

    Indien de afdelingen 3.2 en 3.4 van deze bijlage van toepassing zijn, zijn de economische activiteiten in deze categorie van deze afdeling uitgesloten.

    De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder C22.2, C26.1, C26.2, C26.3, C26.4, C28.14, C28.15, C29.2, C29.3 en C33.17, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

    Een economische activiteit in deze categorie is een faciliterende activiteit overeenkomstig artikel 10, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2020/852 wanneer zij voldoet aan de in deze afdeling vastgestelde technische screeningcriteria.

    Technische screeningcriteria

    Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering

    1.

    De economische activiteit betreft de fabricage, de herstelling, het onderhoud, de aanpassing, de herbestemming of de opwaardering van onderdelen die essentieel zijn voor het leveren en verbeteren van de milieuprestaties van de volgende voertuigen:

    (a)

    toestellen voor personenvervoer in steden, voorsteden en over de weg, indien de directe CO2-(uitlaat)emissies van de voertuigen gelijk zijn aan nul;

    (b)

    voertuigen van de categorieën M2 en M3*3, indien de directe CO2-(uitlaat)emissies van de voertuigen gelijk zijn aan nul;

    (c)

    voertuigen van de categorieën M1 en N1 ingedeeld als lichte bedrijfsvoertuigen*4 waarvan de specifieke CO2-emissies, als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt h), van Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad*5, gelijk zijn aan nul;

    (d)

    voertuigen van categorie L*6 met CO2-uitlaatemissies gelijk aan 0 g CO2e/km, hetgeen wordt berekend in overeenstemming met de in Verordening (EU) nr. 168/2013 vastgelegde emissietest;

    (e)

    voertuigen van de categorieën N2 en N3, en N1 ingedeeld als zware bedrijfsvoertuigen, met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van ten hoogste 7,5 ton, die niet voor het vervoer van fossiele brandstoffen bestemd zijn en “emissievrije zware bedrijfsvoertuigen” zijn, als gedefinieerd in artikel 3, punt 11, van Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad*7.

    2.

    De economische activiteit betreft de fabricage, de herstelling, het onderhoud, de aanpassing, de herbestemming en de opwaardering van mobiliteitsonderdelen voor persoonlijke vervoersmiddelen die worden aangedreven door de fysieke activiteit van de gebruiker, een emissievrije motor of een combinatie van een emissievrije motor en fysieke activiteit.

    Geen ernstige afbreuk doen aan (“DNSH”)

    2)

    Adaptatie aan klimaatverandering

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

    3)

    Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

    4)

    Transitie naar een circulaire economie

    Bij de activiteit wordt gekeken naar de beschikbaarheid en, waar mogelijk, de toepassing van technieken voor:

    (a)

    het hergebruik en gebruik van secundaire grondstoffen en hergebruikte onderdelen van vervaardigde producten;

    (b)

    het ontwerpen van zeer duurzame, recyclebare, eenvoudig te demonteren en aanpasbare producten;

    (c)

    afvalbeheer waarbij recycling voorrang krijgt op verwijdering tijdens het productieproces;

    (d)

    de verstrekking van informatie over en de traceerbaarheid van zorgwekkende stoffen gedurende de volledige levenscyclus van de vervaardigde producten.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

    Indien van toepassing bevatten de onderdelen en wisselstukken geen lood, kwik, zeswaardig chroom en cadmium.

    6)

    Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

    3.19.   Vervaardiging van onderdelen van rollend spoorwegmaterieel

    Beschrijving van de activiteit

    De fabricage, de installatie, het technisch advies, de aanpassing, de opwaardering, de herstelling, het onderhoud en de herbestemming van producten, apparatuur, systemen en software met betrekking tot de volgende spooronderdelen, zoals beschreven in punt 2.7 van bijlage II bij Richtlijn (EU) 2016/797.

    Deze onderdelen en diensten zijn essentieel voor de milieuprestaties, de exploitatie en de werking gedurende de levensduur van rollend spoorwegmaterieel dat aan afdeling 3.3 van deze bijlage voldoet.

    De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder C30.2, C27.1 en C27.9, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

    De economische activiteiten in deze categorie zijn uitgesloten van de afdelingen 3.3 en 3.6 van deze bijlage.

    Een economische activiteit in deze categorie is een faciliterende activiteit overeenkomstig artikel 10, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2020/852 wanneer zij voldoet aan de in deze afdeling vastgestelde technische screeningcriteria.

    Technische screeningcriteria

    Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering

    De economische activiteit betreft de fabricage, de installatie, de aanpassing, de herstelling, het onderhoud, de opwaardering of de herbestemming van producten, apparatuur, systemen of software met betrekking tot de volgende spooronderdelen, zoals beschreven in punt 2.7 van bijlage II bij Richtlijn (EU) 2016/797, of biedt bijbehorende technische adviesdiensten.

    Deze onderdelen en diensten zijn essentieel voor de milieuprestaties, de exploitatie en de werking gedurende de levensduur van een of meer van onderstaande technologieën:

    (a)

    treinen, passagiersrijtuigen en wagons waarvan de directe CO2-(uitlaat)emissies gelijk zijn aan nul en die aan afdeling 3.3 van bijlage I bij deze verordening voldoen;

    (b)

    treinen, passagiersrijtuigen en wagons waarvan de directe CO2-uitlaatemissies gelijk zijn aan nul wanneer deze worden ingezet op een spoorlijn die over de nodige infrastructuur beschikt en die gebruikmaken van een conventionele motor indien die infrastructuur ontbreekt (hybride) en die aan afdeling 3.3 van bijlage I bij deze verordening voldoen.

    Geen ernstige afbreuk doen aan (“DNSH”)

    2)

    Adaptatie aan klimaatverandering

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

    3)

    Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

    4)

    Transitie naar een circulaire economie

    Bij de activiteit wordt gekeken naar de beschikbaarheid en, waar mogelijk, de toepassing van technieken voor:

    (a)

    het hergebruik en gebruik van secundaire grondstoffen en hergebruikte onderdelen van vervaardigde producten;

    (b)

    het ontwerpen van zeer duurzame, recyclebare, eenvoudig te demonteren en aanpasbare producten;

    (c)

    afvalbeheer waarbij recycling voorrang krijgt op verwijdering tijdens het productieproces;

    (d)

    de verstrekking van informatie over en de traceerbaarheid van zorgwekkende stoffen gedurende de volledige levenscyclus van de vervaardigde producten.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

    Indien van toepassing bevatten voertuigen geen lood, kwik, zeswaardig chroom en cadmium.

    6)

    Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

    3.20.   De fabricage, de installatie en het onderhoud van hoog-, middel- en laagspanningsapparatuur voor elektriciteitstransmissie en -distributie die leidt tot, of een substantiële bijdrage kan leveren aan de mitigatie van klimaatverandering

    Beschrijving van de activiteit

    De economische activiteit betreft de ontwikkeling, de fabricage, de installatie of het onderhoud van elektrische producten, apparatuur of systemen, of software die gericht is op een substantiële vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in hoog-, middel- en laagspanningstransmissie- en -distributiesystemen door middel van elektrificatie, energie-efficiëntie, integratie van hernieuwbare energie of efficiënte energieomzetting.

    De economische activiteit omvat systemen om hernieuwbare energiebronnen in het elektriciteitsnet te integreren, te interconnecteren, of de automatisering, flexibiliteit en stabiliteit van het net te vergroten, de vraagrespons te beheren, koolstofarm vervoer of warmte te ontwikkelen of slimme metertechnologieën in te voeren om de energie-efficiëntie substantieel te verbeteren.

    De economische activiteit in deze categorie omvat niet warmte- en energieopwekkingsapparatuur en elektrische apparaten.

    Wanneer een economische activiteit onder deze afdeling en afdeling 4.9 van deze bijlage valt, is afdeling 4.9 van deze bijlage van toepassing.

    De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder C26.51, C27.1, C27.3, C27.9, C33.13, C33.14 en C33.2, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

    Een economische activiteit in deze categorie is een faciliterende activiteit als bedoeld in artikel 10, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2020/852 wanneer zij voldoet aan de in deze afdeling vastgestelde technische screeningcriteria.

    Technische screeningcriteria

    Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering

    1.

    De economische activiteit betreft de fabricage, de installatie of het onderhoud van een of meer van de volgende punten, of de levering van onderhouds-, herstel- en technische adviesdiensten die essentieel zijn voor de werking gedurende de levensduur van een of meer van de onderstaande punten:

    a)

    laadstations voor elektrische voertuigen en ondersteunende elektrische infrastructuur voor de elektrificatie van het vervoer die voornamelijk wordt geïnstalleerd om elektrische voertuigen te kunnen opladen.

    Activiteiten van afdeling 7.4 zijn van dit punt uitgesloten;

    b)

    de transmissie en distributie van stroomvoerende installatieonderdelen en niet-stroomvoerende installatieonderdelen voor de bedrading van elektrische circuits, en transformatoren die voldoen aan de voor fase 2 (1 juli 2021) eisen voor grote vermogenstransformatoren als vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EU) 548/2014*8 en voor middelgrote vermogenstransformatoren met een hoogste spanning voor apparatuur van maximaal 36 kV, met betrekking tot de AA0-eisen inzake nullastverliezen die zijn vastgesteld in norm EN 50708-reeks, op voorwaarde dat die onderdelen en transformatoren bijdragen tot een verhoging van het aandeel hernieuwbare energie in het systeem of de energie-efficiëntie verbeteren;

    c)

    laagspanningsproducten, -apparatuur en -systemen die de regelbaarheid van het elektriciteitssysteem vergroten en bijdragen tot een verhoging van het aandeel hernieuwbare energie of de energie-efficiëntie verbeteren, namelijk:

    (i)

    laagspanningsschakelaars, -schakelinrichtingen, -schakelborden, -paneelborden of -controlecentra die kunnen worden aangesloten, geautomatiseerd of uitgerust met stroom- of energiemeters en voldoen aan IEC TR 63196 laagspanningsschakel- en verdeelinrichtingen en de samenstellingen daarvan — energie-efficiëntie;

    (ii)

    gebouwbeheersystemen (HBES), conform de EN IEC 63044-reeks, waarbij de producten en systemen nodig zijn om het energieverbruik te meten, te beheersen en te verlagen;

    (iii)

    technologieën om de energie-efficiëntie van laagspanningsinstallaties te verhogen, zoals erkend in het kader van HD 60364-8-1: Laagspanningsinstallaties — Deel 8-1: energie-efficiëntie en HD 60364-8-82: Laagspanningsinstallaties — Deel 8-82: Functionele aspecten — Laagspanningsinstallaties van prosumenten, met inbegrip van energie- en vermogensmeters, externe klantenbeeldschermen, vermogenscompensatie, fasevergoeding en filtering en efficiënte elektrische motorsystemen;

    d)

    hoogspanningsschakel- en verdeelinrichtingen die de regelbaarheid van het elektriciteitssysteem vergroten, in hernieuwbare-energiesystemen worden geïntegreerd om het aandeel hernieuwbare energie te verhogen of de energie-efficiëntie te verbeteren.

    De in punt d) bedoelde apparatuur voldoet aan EN 62271-1 hoogspanningsschakel- en verdeelinrichtingen — Deel 1: Gemeenschappelijke specificaties voor wisselstroomschakel- en bedieningstoestellen en EN 62271-200 hoogspanningsschakel- en verdeelinrichtingen — Deel 200: metaalomsloten wisselstroomschakel- en verdeelinrichtingen voor nominale spanningen hoger dan 1 kV en tot en met 52 kV of met EN 62271-203-hoogspanningsschakel- en verdeelapparatuur — Deel 203: Met gas geïsoleerde metaalomsloten schakelinrichtingen voor nominale spanningen hoger dan 52 kV;

    e)

    vraagrespons- en belastingsverschuivende apparatuur, systemen en diensten die de flexibiliteit van het elektriciteitssysteem vergroten en de stabiliteit van het net ondersteunen, waaronder:

    (i)

    oplossingen om informatie door te geven aan gebruikers om op afstand te kunnen optreden met betrekking tot levering of verbruik, met inbegrip van klantendatahubs;

    (ii)

    automatische controlecentra voor belastingsbeheer en de kerncomponenten daarvan (schakelborden, contactoren, relais, schakelaars, automatische omschakelsystemen).

    Kernonderdelen worden als onderdeel van controlecentra geïnstalleerd;

    (iii)

    voor zover niet opgenomen in afdeling 8.2, geavanceerde software en analyse om de efficiëntie en automatisering van elektriciteitsnetwerken of de integratie van gedecentraliseerde energiebronnen op het niveau van het elektriciteitsnet of een sector te maximaliseren, met inbegrip van:

    a)

    geavanceerde controlekamers, automatisering van elektrische verdeelstations, spanningsregelmogelijkheden;

    b)

    besturingssoftware waarmee exploitanten de exploitatie van het net kunnen simuleren met het oog op het waarborgen van netstabiliteit, het beheer van gedistribueerde energiebronnen of het verbeteren van de netprestaties.

    De software ondersteunt dynamische netkenmerken die nodig zijn voor de overgang naar hernieuwbare energie. De software is in staat gegevens van bijna-realtimenetmetingen te verwerken om te observeren hoe de transmissie, de distributie en het verbruik van elektriciteit daadwerkelijk verlopen, en deze informatie te gebruiken om simulatiestudies en operationele activiteiten te verbeteren, met inbegrip van het voorkomen van uitval, black-outs en afval;

    (iv)

    voor zover niet opgenomen in afdeling 8.2, software ter ondersteuning van het ontwerp en de planning van nieuwe netten of netupgrades.

    De software ondersteunt dynamische netkenmerken die nodig zijn voor de overgang naar hernieuwbare energie, met inbegrip van volatiele energieopwekking op distributieniveau (“prosumenten”), het wijzigen van energiestroomrichtingen en het gebruik van netopslageenheden;

    (v)

    meteorologische sensoren voor het voorspellen van de opwekking van hernieuwbare elektriciteit;

    (vi)

    op zichzelf staande of ingebouwde connecteerbare besturingseenheden en relais die een efficiënt gebruik van elektrische bronnen en belastingen mogelijk maken;

    (vii)

    afschakel- en belastingsverschuivende apparatuur voor belastingsbeheer en bronschakelapparatuur, indien de apparatuur voldoet aan EN IEC 62962:2019 Bijzondere eisen voor afschakelapparatuur;

    f)

    voor zover niet opgenomen in afdeling 8.2, communicatiesystemen, software- en controleapparatuur, producten, systemen en diensten voor energie-efficiëntie of integratie van hernieuwbare energie:

    (i)

    apparatuur voor de uitwisseling van met name hernieuwbare elektriciteit tussen gebruikers;

    (ii)

    technologie of diensten voor het uitwisselen van accu’s, ter ondersteuning van de elektrificatie van het vervoer;

    (iii)

    micronetbeheersystemen;

    (iv)

    energie- of energiebeheersystemen, energie- of stroomregelsystemen en SCADA-systemen voor energiebeheer;

    (v)

    contactors, motorstarters en motorbedieningsorganen die kunnen worden aangesloten of geautomatiseerd en die het elektriciteitsverbruik of de optimalisering van de belastingvariatie op afstand of automatisch kunnen regelen;

    (vi)

    snelheidsvariatoren en andere oplossingen voor snelheidsvariatie, met uitzondering van zachte starters, die energie-efficiëntie in toepassingen van elektrische motoren mogelijk maken, indien de apparatuur voldoet aan EN 61800-9-1: Regelbare elektrische aandrijfsystemen — Deel 9-1: ecologisch ontwerp voor aandrijfsystemen, starters, vermogenselektronica en de aangedreven toepassingen daarvan — Algemene vereisten voor het vaststellen van energie-efficiëntienormen voor uitrusting met motoraandrijving, met gebruik van de uitgebreide benadering voor producten (Europees Parlement) en het semi-analytisch model (SAM) en EN 61800-9-2: Regelbare elektrische aandrijfsystemen — Deel 9-2: ecologisch ontwerp voor aandrijfsystemen, starters, vermogenselektronica en de aangedreven toepassingen daarvan — Energie-efficiëntie-indicatoren voor aandrijfsystemen en starters;

    (vii)

    laagspanningselektromotoren met een energie-efficiëntieklasse (volgens EN 60034-30-1: Roterende elektrische machines — Deel 30-1; Efficiëntieklassen van in lijn werkende wisselstroommotoren (IE-code), die de in Verordening 2019/1781*9 vastgestelde vereisten te boven gaan, met name:

    a)

    eenfasemotoren met een nominaal vermogen van 0,12 kW of meer en een efficiëntieklasse van IE3 of hoger;

    b)

    Ex eb-gecertificeerde motoren met verhoogde veiligheid met een nominaal vermogen tussen 0,12 kW en 1 000 kW, met 2, 4, 6 of 8 polen en een efficiëntieklasse van IE3 of hoger;

    c)

    driefasige motoren met een nominaal vermogen tussen 0,75 kW en 1 000 kW, met 2, 4, 6 of 8 polen, die geen Ex eb-gecertificeerde motoren met verhoogde veiligheid zijn en i) een efficiëntieklasse van IE5 voor motoren met 2,4 of 6 polen en een nominaal vermogen tussen 75 kW en 200 kW, of ii) een efficiëntieklasse van IE 4 of hoger voor alle andere motoren hebben;

    d)

    driefasige motoren met een nominaal vermogen tussen 0,12 kW en 0,75 kW, met 2, 4, 6 of 8 polen, die geen Ex eb-gecertificeerde motoren met verhoogde veiligheid zijn en een efficiëntieklasse van IE3 of hoger hebben;

    e)

    driefasige VSD only-motoren met een nominaal vermogen tussen 0,75 kW en 1 000 kW met 2, 4, of 6 polen, ingedeeld overeenkomstig EN IEC TS 60034-30-2 en een efficiëntieklasse IE5;

    (viii)

    midden- en hoogspanningsmotoren met een nominaal vermogen van meer dan 1 000 kW en een energie-efficiëntieklasse IE 4 of hoger volgens ontwerpnorm IEC 60034-30-3.

    2.

    De volgende elementen voldoen niet:

    a)

    infrastructuur die bestemd is voor het creëren van een directe verbinding of de uitbreiding van een bestaande directe verbinding tussen een onderstation of netwerk en een elektriciteitsproductie-installatie die broeikasgasintensiever is dan 100 g CO2e/kWh, gemeten op basis van de levenscyclus. Die uitsluiting is alleen van toepassing op apparatuur die direct wordt gebruikt voor het creëren van een rechtstreekse verbinding, of het versterken van een verbinding, met een elektriciteitsproductie-installatie waar de directe broeikasgasemissies hoger liggen dan 100 g CO2e/kWh, gemeten op basis van de levenscyclus;

    b)

    producten, apparatuur, systemen en software die zijn geïnstalleerd in een infrastructuur voor de delving, het vervoer, de distributie, de opslag, de productie of de transformatie van fossiele brandstoffen.

    3.

    Schakelinrichtingen met een isolerend of onderbrekend medium die gassen met een aardopwarmingsvermogen (GWP) van 10 of meer gebruiken of nodig hebben voor de werking ervan, voldoen niet.

    Voor alle vermogensbereiken voldoen SF6-bevattende schakelinrichtingen niet.

    4.

    Alle producten, apparatuur en systemen voldoen aan de verplichte eisen inzake energie- en materiaalefficiëntie als vastgesteld in Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad*10. Fabrikanten verwijzen naar de recentste toepasselijke prestatievoorschriften in de Unie.

    Geen ernstige afbreuk doen aan (“DNSH”)

    2)

    Adaptatie aan klimaatverandering

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

    3)

    Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

    4)

    Transitie naar een circulaire economie

    Bij de activiteit wordt gekeken naar de beschikbaarheid en, waar mogelijk, de toepassing van technieken voor:

    a)

    het hergebruik en gebruik van secundaire grondstoffen en hergebruikte onderdelen van vervaardigde producten;

    b)

    het ontwerpen van zeer duurzame, recyclebare, eenvoudig te demonteren en aanpasbare producten;

    c)

    afvalbeheer waarbij recycling primeert op verwijdering tijdens het productieproces;

    d)

    de verstrekking van informatie over en de traceerbaarheid van zorgwekkende stoffen gedurende de volledige levenscyclus van de vervaardigde producten.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

    6)

    Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

    3.21.   Fabricage van luchtvaartuigen

    Beschrijving van de activiteit

    De fabricage, de herstelling, het onderhoud, de revisie, de aanpassing, het ontwerpen, de herbestemming en de opwaardering van luchtvaartuigen en onderdelen van luchtvaartuigen*11.

    De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan een NACE-code, in het bijzonder C30.3 en C33.16, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

    Indien een economische activiteit in deze categorie niet voldoet aan het criterium van een substantiële bijdrage dat in punt a) van deze afdeling is vastgesteld, is de activiteit een transitieactiviteit als bedoeld in artikel 10, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 mits zij voldoet aan de overblijvende in deze afdeling vastgestelde technische screeningcriteria.

    Technische screeningcriteria

    Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering

    De economische activiteit betreft de fabricage, de herstelling, het onderhoud, de revisie, de aanpassing, het ontwerpen, de herbestemming of de opwaardering van een van de volgende elementen:

    a)

    luchtvaartuigen waarvan de directe CO2-(uitlaat)emissies gelijk zijn aan nul;

    b)

    tot en met 31 december 2027 andere dan voor privé of commerciële zakenluchtvaart geproduceerde luchtvaartuigen die aan de hieronder gespecificeerde marges voldoen en door de vervangingsratio beperkt zijn om te waarborgen dat de levering de wereldwijde vloot niet doet toenemen:

    (i)

    met een maximumstartmassa van meer dan 5,7 t en minder dan of gelijk aan 60 t en een gecertificeerde meetwaarde CO2-emissies van ten minste 11 % minder dan de grenswaarde voor luchtvaartuigen “nieuw type” van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatienorm*12;

    (ii)

    met een maximumstartmassa van meer dan 60 t en minder dan of gelijk aan 150 t en een gecertificeerde meetwaarde CO2-emissies van ten minste 2 % minder dan de grenswaarde voor luchtvaartuigen “nieuw type” van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatienorm;

    (iii)

    met een maximumstartmassa van meer dan 150 t en een gecertificeerde meetwaarde CO2-emissies van ten minste 1,5 % minder dan de grenswaarde voor luchtvaartuigen “nieuw type” van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatienorm.

    Het aandeel van in aanmerking komende luchtvaartuigen dat aan de taxonomie voldoet, moet door de vervangingsratio worden beperkt. De vervangingsratio moet worden berekend als het aandeel luchtvaartuigen dat permanent uit gebruik is genomen ten opzichte van luchtvaartuigen die wereldwijd gemiddeld over de afgelopen tien jaar zijn geleverd, aan de hand van geverifieerde gegevens van onafhankelijke gegevensverstrekkers.

    Bij gebrek aan een certificaat betreffende de meetwaarde van CO2-emissies ter bevestiging van de vereiste marge ten opzichte van de grenswaarde voor luchtvaartuigen “nieuw type” van de norm van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie, moet de vliegtuigfabrikant een verklaring afgeven dat het luchtvaartuig voldoet aan het vereiste prestatieniveau en de verbeteringsmarges, op voorwaarde dat het luchtvaartuig uiterlijk 11 december 2026 wordt gecertificeerd.

    c)

    van 1 januari 2028 tot en met 31 december 2032 luchtvaartuigen die aan de technische screeningcriteria van punt b) van deze onderafdeling voldoen en gecertificeerd zijn om te vliegen op een mengsel van 100 % duurzame luchtvaartbrandstoffen.

    Geen ernstige afbreuk doen aan (“DNSH”)

    2)

    Adaptatie aan klimaatverandering

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

    3)

    Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

    4)

    Transitie naar een circulaire economie

    Bij de activiteit wordt gekeken naar de beschikbaarheid en, waar mogelijk, de toepassing van technieken voor:

    a)

    het hergebruik en gebruik van secundaire grondstoffen en hergebruikte onderdelen van vervaardigde producten;

    b)

    het ontwerpen van zeer duurzame, recyclebare, eenvoudig te demonteren en aanpasbare producten;

    c)

    afvalbeheer waarbij recycling primeert op verwijdering tijdens het productieproces;

    d)

    de verstrekking van informatie over en de traceerbaarheid van zorgwekkende stoffen gedurende de volledige levenscyclus van de vervaardigde producten.

    Er zijn maatregelen getroffen om aan het einde van de levensduur afvalstoffen te recyclen, onder meer door contractuele overeenkomsten met recyclingdienstverleners te sluiten en rekening te houden met recycling in financiële prognoses of officiële projectdocumentatie. Deze maatregelen zorgen ervoor dat onderdelen en materialen overeenkomstig de afvalhiërarchie, de beginselen van de EU-afvalstoffenverordening en de toepasselijke voorschriften worden gescheiden en verwerkt om recycling en hergebruik te maximaliseren, met name door hergebruik en recycling van batterijen en elektronica en de kritieke grondstoffen daarin. Deze maatregelen omvatten ook controle en beheer van gevaarlijke materialen.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

    Het luchtvaartuig voldoet aan artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1139.

    De in de punten b) en c) van deze afdeling bedoelde luchtvaartuigen voldoen aan de onderstaande normen:

    a)

    wijziging 13 van volume I (geluid), hoofdstuk 14 van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago, waarbij de som van de verschillen op alle drie meetpunten tussen de maximale geluidsniveaus en de in de punten 14.4.1.1, 14.4.1.2 en 14.4.1.3 gespecificeerde maximaal toelaatbare geluidsniveaus niet minder dan 22 EPNdB mag bedragen;

    b)

    wijziging 10 van volume II (motoremissies), hoofdstukken 2 en 4 van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago.

    6)

    Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

    *1

    Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1).

    *2

    Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52).

    *3

    Als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2018/858.

    *4

    Als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punten a) en b), van Verordening (EU) 2018/858.

    *5

    Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe personenauto’s en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 443/2009 en (EU) nr. 510/2011 (PB L 111 van 25.4.2019, blz. 13).

    *6

    Als gedefinieerd in artikel 4 van Verordening (EU) 168/2013.

    *7

    Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 595/2009 en (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 96/53/EG van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 202).

    *8

    Verordening (EU) nr. 548/2014 van de Commissie van 21 mei 2014 betreffende de uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot kleine, middelgrote en grote vermogenstransformatoren (PB L 152 van 22.5.2014, blz. 1).

    *9

    Verordening (EU) 2019/1781 van de Commissie van 1 oktober 2019 tot vaststelling van eisen inzake ecologisch ontwerp voor elektromotoren en snelheidsvariatoren overeenkomstig Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 641/2009 betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor stand-alone natloper-circulatiepompen en in producten ingebouwde natloper-circulatiepompen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 640/2009 van de Commissie (PB L 272 van 25.10.2019, blz. 74).

    *10

    Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).

    *11

    De activiteit omvat de fabricage van onderdelen en uitrusting en de verlening van daarmee verband houdende diensten, alsook onderhoud, reparatie en revisie, voor zover deze activiteit kan worden gekoppeld aan een in aanmerking komend type luchtvaartuig en het efficiëntieniveau van het luchtvaartuig verbetert of handhaaft.

    *12

    Volume 3 (CO2-emissies) van de milieubeschermingsnorm van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO), opgenomen in bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago, eerste uitgave.”;

    3)

    in afdeling 4.4, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 5) vervangen door:

    “5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    Er zijn maatregelen genomen om de toxiciteit van aangroeiwerende verf en biociden tot een minimum te beperken, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad*1.

    *1

    Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).”;

    4)

    in afdeling 4.9, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, wordt punt 2, c), vervangen door:

    “c)

    de installatie van transmissie- en distributietransformatoren die voldoen aan de voor fase 2 (1 juli 2021) vastgestelde eisen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 548/2014 van de Commissie en, in het geval van middelgrote vermogenstransformatoren met een hoogste spanning voor apparatuur van maximaal 36 kV, aan de AA0-eisen inzake nullastverliezen die zijn vastgesteld in norm EN 50588-1*1.

    *1

    CEI EN 50588-1 Middelgrote vermogenstransformatoren 50 Hz, met een hoogste spanning voor apparatuur van maximaal 36 kV.”;

    5)

    in afdeling 4.26, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Aanvullende criteria met betrekking tot geen ernstige afbreuk doen aan (“DNSH”)”, wordt punt 3) vervangen door:

    “3)

    Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

    De risico’s van milieudegradatie in verband met het behoud van de waterkwaliteit en het voorkomen van waterstress worden bepaald en aangepakt overeenkomstig een in overleg met de belanghebbenden opgesteld beheerplan voor het gebruik en de bescherming van water.

    Om thermische anomalieën in verband met de lozing van afvalwarmte te beperken, controleren exploitanten van landinwaarts gelegen kerncentrales die gebruikmaken van natte koeling met één doorloop door water uit een rivier of meer in te nemen:

    a)

    de maximumtemperatuur van het ontvangende zoetwaterlichaam na vermenging, en

    b)

    het maximale temperatuurverschil tussen het geloosde koelwater en het ontvangende zoetwaterlichaam.

    De temperatuurcontrole wordt uitgevoerd in overeenstemming met de individuele vergunningsvoorwaarden voor de specifieke activiteiten, indien van toepassing, of de drempelwaarden overeenkomstig het Unierecht.

    De activiteit voldoet aan de normen van de International Finance Corporation (IFC).

    Nucleaire activiteiten worden verricht overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 2000/60/EG en Richtlijn 2013/51/Euratom van de Raad tot vaststelling van voorschriften voor de bescherming van de volksgezondheid tegen radioactieve stoffen in voor menselijke consumptie bestemd water.”

    6)

    in afdeling 4.27, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Aanvullende criteria met betrekking tot geen ernstige afbreuk doen aan (“DNSH”)”, wordt punt 3) vervangen door:

    “3)

    Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

    De risico’s van milieudegradatie in verband met het behoud van de waterkwaliteit en het voorkomen van waterstress worden bepaald en aangepakt overeenkomstig een in overleg met de belanghebbenden opgesteld beheerplan voor het gebruik en de bescherming van water.

    Om thermische anomalieën in verband met de lozing van afvalwarmte te beperken, controleren exploitanten van landinwaarts gelegen kerncentrales die gebruikmaken van natte koeling met één doorloop door water uit een rivier of meer in te nemen:

    a)

    de maximumtemperatuur van het ontvangende zoetwaterlichaam na vermenging, en

    b)

    het maximale temperatuurverschil tussen het geloosde koelwater en het ontvangende zoetwaterlichaam.

    De temperatuurcontrole wordt uitgevoerd in overeenstemming met de individuele vergunningsvoorwaarden voor de specifieke activiteiten, indien van toepassing, of de drempelwaarden overeenkomstig het Unierecht.

    De activiteit voldoet aan de normen van de International Finance Corporation (IFC).

    Nucleaire activiteiten worden verricht overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG ten aanzien van waterlichamen die voor de onttrekking van drinkwater worden gebruikt en Richtlijn 2013/51/Euratom van de Raad tot vaststelling van voorschriften voor de bescherming van de volksgezondheid tegen radioactieve stoffen in voor menselijke consumptie bestemd water.”

    7)

    in afdeling 4.28, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Aanvullende criteria met betrekking tot geen ernstige afbreuk doen aan (“DNSH”)”, wordt punt 3) vervangen door:

    “3)

    Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

    De risico’s van milieudegradatie in verband met het behoud van de waterkwaliteit en het voorkomen van waterstress worden bepaald en aangepakt overeenkomstig een in overleg met de belanghebbenden opgesteld beheerplan voor het gebruik en de bescherming van water.

    Om thermische anomalieën in verband met de lozing van afvalwarmte te beperken, controleren exploitanten van landinwaarts gelegen kerncentrales die gebruikmaken van natte koeling met één doorloop door water uit een rivier of meer in te nemen:

    a)

    de maximumtemperatuur van het ontvangende zoetwaterlichaam na vermenging, en

    b)

    het maximale temperatuurverschil tussen het geloosde koelwater en het ontvangende zoetwaterlichaam.

    De temperatuurcontrole wordt uitgevoerd in overeenstemming met de individuele vergunningsvoorwaarden voor de specifieke activiteiten, indien van toepassing, of de drempelwaarden overeenkomstig het Unierecht.

    De activiteit voldoet aan de normen van de International Finance Corporation (IFC).

    Nucleaire activiteiten worden verricht overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 2000/60/EG ten aanzien van waterlichamen die voor de onttrekking van drinkwater worden gebruikt en Richtlijn 2013/51/Euratom van de Raad tot vaststelling van voorschriften voor de bescherming van de volksgezondheid tegen radioactieve stoffen in voor menselijke consumptie bestemd water.”

    8)

    in afdeling 6.3, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 5) vervangen door:

    “5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    Voor wegvoertuigen van de categorie M voldoen de banden aan de eisen voor rolgeluidemissies in de hoogste bevolkte klasse en aan de rolweerstandscoëfficiënt (die van invloed is op de energie-efficiëntie van het voertuig) in de hoogste twee bevolkte klassen, zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2020/740 en aan de hand van het Europees productregister voor energie-etikettering (EPREL) kan worden geverifieerd.

    Indien van toepassing voldoen de voertuigen aan de voorschriften van de recentste toepasselijke fase van de Euro VI-typegoedkeuring voor de emissies van zware bedrijfsvoertuigen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 595/2009.”

    9)

    in afdeling 6.5, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 5) vervangen door:

    “5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De voertuigen voldoen aan de voorschriften van de recentste toepasselijke fase van de Euro VI-typegoedkeuring voor de emissies van zware bedrijfsvoertuigen*1 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007.

    De voertuigen voldoen aan de emissiedrempels voor schone lichte bedrijfsvoertuigen zoals vastgelegd in tabel 2 van de bijlage bij Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad*2.

    Voor wegvoertuigen van de categorieën M en N voldoen de banden aan de eisen voor rolgeluidemissies in de hoogste bevolkte klasse en aan de rolweerstandscoëfficiënt (die van invloed is op de energie-efficiëntie van het voertuig) in de hoogste twee bevolkte klassen, zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2020/740 en aan de hand van het Europees productregister voor energie-etikettering (EPREL) kan worden geverifieerd.

    De voertuigen voldoen aan Verordening (EU) nr. 540/2014 van het Europees Parlement en de Raad*3.

    *1

    Verordening (EU) 2018/1832 van 5 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie en Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie om de typegoedkeuringstests en -procedures voor de emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen, waaronder die voor conformiteit tijdens het gebruik en emissies in reële rijomstandigheden, te verbeteren en bepalingen in te voeren betreffende instrumenten voor de meting van het brandstof- en elektriciteitsverbruik (PB L 301 van 27.11.2018, blz. 1).

    *2

    Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake het behoud van de vogelstand (gecodificeerde versie) (PB L 120 van 15.5.2009, blz. 5).

    *3

    Verordening (EU) nr. 540/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2007/46 en van Richtlijn 70/157/EG (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 131).”;

    10)

    in afdeling 6.6, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 5) vervangen door:

    “5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    Voor wegvoertuigen van de categorieën M en N voldoen de banden aan de eisen voor rolgeluidemissies in de hoogste bevolkte klasse en aan de rolweerstandscoëfficiënt (die van invloed is op de energie-efficiëntie van het voertuig) in de hoogste twee bevolkte klassen, zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2020/740 en aan de hand van het Europees productregister voor energie-etikettering (EPREL) kan worden geverifieerd. De voertuigen voldoen aan de voorschriften van de recentste toepasselijke fase van de Euro VI-typegoedkeuring voor de emissies van zware bedrijfsvoertuigen*1 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 595/2009.

    De voertuigen voldoen aan Verordening (EU) nr. 540/2014.

    *1

    Verordening (EU) nr. 52/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en tot wijziging van de bijlagen I en III bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 167 van 25.6.2011, blz. 1).”;

    11)

    punt 6.7 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering”, wordt punt c) toegevoegd:

    “c)

    indien het technisch en economisch niet haalbaar is om aan punt a) te voldoen, overschrijdt de jaarlijkse gemiddelde broeikasgasintensiteit van de energie die tijdens een verslagperiode*1 aan boord van een schip wordt gebruikt, met ingang van 1 januari 2026 niet de volgende grenswaarden:

    a)

    76,4 g CO2e/MJ van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2029;

    b)

    61,1 g CO2e/MJ van 1 januari 2030 tot en met 31 december 2034;

    c)

    45,8 g CO2e/MJ van 1 januari 2035 tot en met 31 december 2039;

    d)

    30,6 g CO2e/MJ van 1 januari 2040 tot en met 31 december 2044;

    e)

    15,3 g CO2e/MJ van 1 januari 2045 tot en met 31 december 2049;

    f)

    0 g CO2e/MJ vanaf 1 januari 2050.”;

    b)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 4) vervangen door:

    “4)

    Transitie naar een circulaire economie

    Er zijn maatregelen getroffen om aan het einde van de levensduur afvalstoffen te recyclen, onder meer door contractuele overeenkomsten met recyclingdienstverleners te sluiten en rekening te houden met recycling in financiële prognoses of officiële projectdocumentatie. Deze maatregelen zorgen ervoor dat onderdelen en materialen overeenkomstig de afvalhiërarchie, de beginselen van de EU-afvalstoffenverordening en de toepasselijke voorschriften worden gescheiden en verwerkt om recycling en hergebruik te maximaliseren, met name door hergebruik en recycling van batterijen en elektronica en de kritieke grondstoffen daarin. Deze maatregelen omvatten ook controle en beheer van gevaarlijke materialen.

    Er zijn maatregelen getroffen om te voorkomen dat afval ontstaat in de gebruiksfase (onderhoud, exploitatie van vervoersdiensten met betrekking tot keukenafval en etensresten) en om het resterende afval in overeenstemming met de afvalhiërarchie te beheren.

    *1

    De broeikasgasintensiteit van de aan boord van een schip gebruikte energie wordt door een onafhankelijke derde geverifieerd en berekend als de hoeveelheid broeikasgasemissies per energie-eenheid volgens de methodologie en de standaardwaarden die zijn gespecificeerd in een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in de zeevaart en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG.”;

    12)

    afdeling 6.8 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering”, punt 1, wordt punt c) toegevoegd:

    “c)

    indien het technisch en economisch niet haalbaar is om aan punt a) te voldoen, overschrijdt de jaarlijkse gemiddelde broeikasgasintensiteit van de energie die tijdens een verslagperiode*1 aan boord van een schip of de vloot van een rederij wordt gebruikt, met ingang van 1 januari 2026 niet de volgende grenswaarden:

    a)

    76,4 g CO2e/MJ van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2029;

    b)

    61,1 g CO2e/MJ van 1 januari 2030 tot en met 31 december 2034;

    c)

    45,8 g CO2e/MJ van 1 januari 2035 tot en met 31 december 2039;

    d)

    30,6 g CO2e/MJ van 1 januari 2040 tot en met 31 december 2044;

    e)

    15,3 g CO2e/MJ van 1 januari 2045 tot en met 31 december 2049;

    f)

    0 g CO2e/MJ vanaf 1 januari 2050.”;

    b)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen aan (“DNSH”)”, worden de punten 4) en 5) vervangen door:

    “4)

    Transitie naar een circulaire economie

    Er zijn maatregelen getroffen om aan het einde van de levensduur afvalstoffen te recyclen, onder meer door contractuele overeenkomsten met recyclingdienstverleners te sluiten en rekening te houden met recycling in financiële prognoses of officiële projectdocumentatie. Deze maatregelen zorgen ervoor dat onderdelen en materialen overeenkomstig de afvalhiërarchie, de beginselen van de EU-afvalstoffenverordening en de toepasselijke voorschriften worden gescheiden en verwerkt om recycling en hergebruik te maximaliseren, met name door hergebruik en recycling van batterijen en elektronica en de kritieke grondstoffen daarin. Deze maatregelen omvatten ook controle en beheer van gevaarlijke materialen.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De motoren in de vaartuigen voldoen aan de emissiegrenswaarden in bijlage II bij Verordening (EU) 2016/1628 (dat geldt ook voor vaartuigen die aan die grenswaarden voldoen zonder oplossingen waarvoor een typegoedkeuring is verleend, zoals nabehandeling).

    *1

    De broeikasgasintensiteit van de aan boord van een schip gebruikte energie wordt door een onafhankelijke derde geverifieerd en berekend als de hoeveelheid broeikasgasemissies per energie-eenheid volgens de methodologie en de standaardwaarden die zijn gespecificeerd in een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in de zeevaart en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG.”;

    13)

    afdeling 6.9 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering”, wordt punt 1 vervangen door:

    “1.

    De aanpassing voldoet aan een of meer van de volgende criteria:

    a)

    het brandstofverbruik van het binnenschip voor personenvervoer daalt door de aanpassing met minstens 15 %, uitgedrukt per eenheid energie per volledige reis (volledige cruise), zoals blijkt uit een vergelijkende berekening voor de representatieve vaargebieden (met inbegrip van representatieve capaciteitsprofielen en afmeren) waarin het vaartuig actief zal zijn, of uit de uitslag van modelproeven of simulaties;

    b)

    het brandstofverbruik van het binnenschip voor vrachtvervoer daalt door de aanpassing met minstens 15 %, uitgedrukt per eenheid energie per tonkilometer, zoals blijkt uit een vergelijkende berekening voor de representatieve vaargebieden (met inbegrip van representatieve capaciteitsprofielen) waarin het vaartuig actief zal zijn, of uit de uitslag van modelproeven of simulaties.”;

    b)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen aan (“DNSH”)”, worden de punten 4) en 5) vervangen door:

    “4)

    Transitie naar een circulaire economie

    Er zijn maatregelen getroffen om aan het einde van de levensduur afvalstoffen te recyclen, onder meer door contractuele overeenkomsten met recyclingdienstverleners te sluiten en rekening te houden met recycling in financiële prognoses of officiële projectdocumentatie. Deze maatregelen zorgen ervoor dat onderdelen en materialen overeenkomstig de afvalhiërarchie, de beginselen van de EU-afvalstoffenverordening en de toepasselijke voorschriften worden gescheiden en verwerkt om recycling en hergebruik te maximaliseren, met name door hergebruik en recycling van batterijen en elektronica en de kritieke grondstoffen daarin. Deze maatregelen omvatten ook controle en beheer van gevaarlijke materialen.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

    De motoren in de vaartuigen voldoen aan de emissiegrenswaarden in bijlage II bij Verordening (EU) 2016/1628 (dat geldt ook voor vaartuigen die aan die grenswaarden voldoen zonder oplossingen waarvoor een typegoedkeuring is verleend, zoals nabehandeling).”;

    14)

    afdeling 6.10 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering”, punt 1, worden de punten e) en f) toegevoegd:

    “e)

    indien het technisch en economisch niet haalbaar is om aan punt a) te voldoen, hebben vanaf 1 januari 2026 de vaartuigen die kunnen varen op brandstoffen zonder directe CO2-(uitlaat)emissies of op brandstoffen uit hernieuwbare bronnen*1, een bereikte Energy Efficiency Design Index (EEDI)-waarde die gelijk is aan een vermindering van de EEDI-referentielijn van ten minste 20 procentpunten onder de op 1 april 2022 toepasselijke EEDI-vereisten*2

    a)

    in staat zijn om op de aanlegplaats aan te sluiten;

    b)

    voor schepen die op gas varen, aantonen dat gebruik wordt gemaakt van geavanceerde maatregelen en technologieën om methaanslipemissies te beperken.

    f)

    indien het technisch en economisch niet haalbaar is om aan het criterium in punt a) te voldoen, zal, naast een bereikte energie-efficiëntie-index van bestaande schepen (EEXI)-waarde die gelijk is aan een vermindering van de EEDI-referentielijn van ten minste 10 procentpunten onder de op 1 januari 2023 toepasselijke EEXI-vereisten*3, de jaarlijkse gemiddelde broeikasgasintensiteit van de energie die tijdens een verslagperiode*4 aan boord van een schip wordt gebruikt, met ingang van 1 januari 2026 de volgende grenswaarden niet overschrijden:

    a)

    76,4 g CO2e/MJ van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2029;

    b)

    61,1 g CO2e/MJ van 1 januari 2030 tot en met 31 december 2034;

    c)

    45,8 g CO2e/MJ van 1 januari 2035 tot en met 31 december 2039;

    d)

    30,6 g CO2e/MJ van 1 januari 2040 tot en met 31 december 2044;

    e)

    15,3 g CO2e/MJ vanaf 1 januari 2045.”;

    b)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, worden de punten 4) en 5) vervangen door:

    “4)

    Transitie naar een circulaire economie

    Er zijn maatregelen getroffen om aan het einde van de levensduur afvalstoffen te recyclen, onder meer door contractuele overeenkomsten met recyclingdienstverleners te sluiten en rekening te houden met recycling in financiële prognoses of officiële projectdocumentatie. Deze maatregelen zorgen ervoor dat onderdelen en materialen overeenkomstig de afvalhiërarchie, de beginselen van de EU-afvalstoffenverordening en de toepasselijke voorschriften worden gescheiden en verwerkt om recycling en hergebruik te maximaliseren, met name door hergebruik en recycling van batterijen en elektronica en de kritieke grondstoffen daarin. Deze maatregelen omvatten ook controle en beheer van gevaarlijke materialen.

    Voor bestaande schepen met een brutotonnage van meer dan 500 ton en de nieuw gebouwde schepen die in vervanging daarvan komen, voldoet de activiteit aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad*5. De sloopschepen worden gerecycled in inrichtingen die op de Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen staan, zoals vastgesteld bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2323 van de Commissie*6.

    De activiteit voldoet aan Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad*7wat betreft de bescherming van het mariene milieu tegen de negatieve effecten van afvallozingen vanaf schepen.

    Het schip wordt geëxploiteerd overeenkomstig bijlage V bij het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 2 november 1973 (het Marpol-Verdrag van de IMO), met name om minder grote hoeveelheden afval te produceren en de wettelijk toegestane lozingen te verminderen door een duurzaam en milieuvriendelijk beheer van zijn afval.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    Wat betreft de vermindering van de uitstoot van zwaveldioxide en deeltjes, voldoen de vaartuigen aan Richtlijn (EU) 2016/802 van het Europees Parlement en de Raad*8 en aan voorschrift 14*9 van bijlage VI bij het Marpol-Verdrag van de IMO. Het zwavelgehalte in de brandstof bedraagt ten hoogste 0,5 massaprocent (de mondiale zwavelgrenswaarde) voor zwaveldioxide en 0,1 massaprocent in de emissiebeheersgebieden die de IMO*10 in de Noordzee en Oostzee en in de Middellandse Zee (vanaf 2025) heeft afgebakend.

    Wat de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) betreft, voldoen vaartuigen aan voorschrift 13*11 van bijlage VI bij het Marpol-Verdrag van de IMO. De fase II-vereisten voor NOx gelden voor schepen die na 2011 zijn gebouwd. Alleen schepen die na 1 januari 2016 zijn gebouwd en actief zijn in de op grond van de IMO-regels opgerichte NOx-emissiebeheersgebieden, voldoen aan strengere motorvoorschriften (fase III) om de NOx-emissies te verminderen*12.

    Lozingen van zwart en grijs water voldoen aan bijlage IV bij het Marpol-Verdrag van de IMO.

    Er zijn maatregelen genomen om de toxiciteit van aangroeiwerende verf en biociden tot een minimum te beperken, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012.

    *1

    Brandstoffen die aan de in de afdelingen 3.10 en 4.13 van deze bijlage vastgestelde technische screeningcriteria voldoen.

    *2

    EEDI-vereisten gedefinieerd als een procentuele verminderingsfactor die moet worden toegepast op de EEDI-referentiewaarde, zoals overeengekomen door de Commissie voor de bescherming van het mariene milieu van de Internationale Maritieme Organisatie tijdens haar 75e vergadering. De in de technische screeningcriteria voor EEDI gedefinieerde procentpunten worden opgeteld bij de procentuele verminderingsfactor van de EEDI.

    *3

    EEXI-vereisten gedefinieerd als een procentuele verminderingsfactor die moet worden toegepast op de EEDI-referentiewaarde, zoals overeengekomen door de Commissie voor de bescherming van het mariene milieu van de Internationale Maritieme Organisatie tijdens haar 76e vergadering. De in de technische screeningcriteria van de taxonomie voor EEXI gedefinieerde procentpunten moeten worden opgeteld bij de procentuele verminderingsfactor van de EEXI. (Bereikte energie-efficiëntie-index van bestaande schepen (EEXI), verplicht vanaf 1 januari 2023 voor alle schepen voor personen- en goederenvervoer over zee, om hun energie-efficiëntie te meten en een begin te maken met het verzamelen van gegevens voor de rapportage van hun jaarlijkse operationele koolstofintensiteitsindicator (CII) en CII-rating. (versie van 27.6.2023): https://www.imo.org/en/MediaCentre/HotTopics/Pages/EEXI-CII-FAQ.aspx).

    *4

    De broeikasgasintensiteit van de aan boord van een schip gebruikte energie wordt door een onafhankelijke derde geverifieerd en berekend als de hoeveelheid broeikasgasemissies per energie-eenheid volgens de methodologie en de standaardwaarden die zijn gespecificeerd in een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in de zeevaart en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG.

    *5

    Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake scheepsrecycling, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 en van Richtlijn 2009/16/EG (PB L 330 van 10.12.2013, blz. 1).

    *6

    Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2323 van de Commissie van 19 december 2016 tot vaststelling van de Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake scheepsrecycling (PB L 345 van 20.12.2016, blz. 119).

    *7

    Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 116).

    *8

    Richtlijn (EU) 2016/802 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 58).

    *9

    (Versie van 27.6.2023): http://www.imo.org/en/OurWork/Environment/PollutionPrevention/AirPollution/Pages/Sulphur-oxides- (SOx)-%E2 %80 %93-Regulation-14.aspx).

    *10

    Met betrekking tot de uitbreiding van de in het emissiebeheersgebied geldende vereisten naar andere zeeën in de Unie voeren de aan de Middellandse Zee grenzende landen gesprekken over de oprichting van een relevant emissiebeheersgebied uit hoofde van het rechtskader van het Verdrag van Barcelona.

    *11

    (Versie van 27.6.2023): http://www.imo.org/en/OurWork/Environment/PollutionPrevention/AirPollution/Pages/Nitrogenoxides-(NOx)-—-Regulation-13.aspx).

    *12

    In de zeeën van de Unie zijn de voorschriften vanaf 2021 van toepassing in de Oostzee en de Noordzee.”;

    15)

    afdeling 6.11 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering”, worden de punten d) en e) toegevoegd:

    “d)

    indien het technisch en economisch niet haalbaar is om aan punt a) te voldoen, hebben vanaf 1 januari 2026 de vaartuigen die kunnen varen op brandstoffen zonder directe (uitlaat)emissies of op brandstoffen uit hernieuwbare bronnen*1, een bereikte Energy Efficiency Design Index (EEDI)-waarde die gelijk is aan een vermindering van de EEDI-referentielijn van ten minste 20 procentpunten onder de op 1 april 2022 toepasselijke EEDI-vereisten*2

    a)

    in staat zijn om op de aanlegplaats aan te sluiten;

    b)

    voor schepen die op gas varen, aantonen dat gebruik wordt gemaakt van geavanceerde maatregelen en technologieën om methaanslipemissies te beperken.

    e)

    indien het technisch en economisch niet haalbaar is om aan punt a) te voldoen, zal, naast een bereikte energie-efficiëntie-index van bestaande schepen (EEXI)-waarde die gelijk is aan een vermindering van de EEDI-referentielijn van ten minste 10 procentpunten onder de op 1 januari 2023 toepasselijke EEXI-vereisten*3, de jaarlijkse gemiddelde broeikasgasintensiteit van de energie die tijdens een verslagperiode*4 aan boord van een schip wordt gebruikt, met ingang van 1 januari 2026 de volgende grenswaarden niet overschrijden:

    a)

    76,4 g CO2e/MJ van 1 januari 2026 tot en met 31 december 2029;

    b)

    61,1 g CO2e/MJ van 1 januari 2030 tot en met 31 december 2034;

    c)

    45,8 g CO2e/MJ van 1 januari 2035 tot en met 31 december 2039;

    d)

    30,6 g CO2e/MJ van 1 januari 2040 tot en met 31 december 2044;

    e)

    15,3 g CO2e/MJ vanaf 1 januari 2045.”;

    b)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, worden de punten 4) en 5) vervangen door:

    “4)

    Transitie naar een circulaire economie

    Er zijn maatregelen getroffen om aan het einde van de levensduur afvalstoffen te recyclen, onder meer door contractuele overeenkomsten met recyclingdienstverleners te sluiten en rekening te houden met recycling in financiële prognoses of officiële projectdocumentatie. Deze maatregelen zorgen ervoor dat onderdelen en materialen overeenkomstig de afvalhiërarchie, de beginselen van de EU-afvalstoffenverordening en de toepasselijke voorschriften worden gescheiden en verwerkt om recycling en hergebruik te maximaliseren, met name door hergebruik en recycling van batterijen en elektronica en de kritieke grondstoffen daarin. Deze maatregelen omvatten ook controle en beheer van gevaarlijke materialen.

    Er zijn maatregelen getroffen om te voorkomen dat afval ontstaat in de gebruiksfase (onderhoud, exploitatie van vervoersdiensten met betrekking tot keukenafval en etensresten) en om het resterende afval in overeenstemming met de afvalhiërarchie te beheren.

    Voor bestaande schepen met een brutotonnage van meer dan 500 ton en de nieuw gebouwde schepen die in vervanging daarvan komen, voldoet de activiteit aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 1257/2013. De sloopschepen worden gerecycled in inrichtingen die op de Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen staan, zoals vastgesteld bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2323 van de Commissie.

    De activiteit voldoet aan Richtlijn (EU) 2019/883 wat betreft de bescherming van het mariene milieu tegen de negatieve effecten van afvallozingen vanaf schepen.

    Het schip wordt geëxploiteerd overeenkomstig bijlage V bij het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 2 november 1973 (het Marpol-Verdrag van de IMO), met name om minder grote hoeveelheden afval te produceren en de wettelijk toegestane lozingen te verminderen door een duurzaam en milieuvriendelijk beheer van zijn afval.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    Wat betreft de vermindering van de uitstoot van zwaveldioxide en deeltjes, voldoen de vaartuigen aan Richtlijn (EU) 2016/802 en aan voorschrift 14 van bijlage VI bij het Marpol-Verdrag van de IMO. Het zwavelgehalte in de brandstof bedraagt ten hoogste 0,50 massaprocent (de mondiale zwavelgrenswaarde) voor zwaveldioxide en 0,10 massaprocent in de emissiebeheersgebieden die de IMO*5 in de Noordzee en Oostzee en in de Middellandse Zee (vanaf 2025) heeft afgebakend.

    Wat de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) betreft, voldoen vaartuigen aan voorschrift 13 van bijlage VI bij het Marpol-Verdrag van de IMO. De fase II-vereisten voor NOx gelden voor schepen die na 2011 zijn gebouwd. Alleen schepen die na 1 januari 2016 zijn gebouwd en actief zijn in de op grond van de IMO-regels opgerichte NOx-emissiebeheersgebieden, voldoen aan strengere motorvoorschriften (fase III) om de NOx-emissies te verminderen*6.

    Lozingen van zwart en grijs water voldoen aan bijlage IV bij het Marpol-Verdrag van de IMO.

    Er zijn maatregelen genomen om de toxiciteit van aangroeiwerende verf en biociden tot een minimum te beperken, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012.

    *1

    Brandstoffen die aan de in de afdelingen 3.10 en 4.13 van deze bijlage vastgestelde technische screeningcriteria voldoen.

    *2

    EEDI-vereisten gedefinieerd als een procentuele verminderingsfactor die moet worden toegepast op de EEDI-referentiewaarde, zoals overeengekomen door de Commissie voor de bescherming van het mariene milieu van de Internationale Maritieme Organisatie tijdens haar 75e vergadering. De in de technische screeningcriteria voor EEDI gedefinieerde procentpunten worden opgeteld bij de procentuele verminderingsfactor van de EEDI.

    *3

    EEXI-vereisten gedefinieerd als een procentuele verminderingsfactor die moet worden toegepast op de EEDI-referentiewaarde, zoals overeengekomen door de Commissie voor de bescherming van het mariene milieu van de Internationale Maritieme Organisatie tijdens haar 76e vergadering. De in de technische screeningcriteria van de taxonomie voor EEXI gedefinieerde procentpunten moeten worden opgeteld bij de procentuele verminderingsfactor van de EEXI. (Bereikte energie-efficiëntie-index van bestaande schepen (EEXI), verplicht vanaf 1 januari 2023 voor alle schepen voor personen- en goederenvervoer over zee, om hun energie-efficiëntie te meten en een begin te maken met het verzamelen van gegevens voor de rapportage van hun jaarlijkse operationele koolstofintensiteitsindicator (CII) en CII-rating. (versie van 27.6.2023): https://www.imo.org/en/MediaCentre/HotTopics/Pages/EEXI-CII-FAQ.aspx).

    *4

    De broeikasgasintensiteit van de aan boord van een schip gebruikte energie wordt door een onafhankelijke derde geverifieerd en berekend als de hoeveelheid broeikasgasemissies per energie-eenheid volgens de methodologie en de standaardwaarden die zijn gespecificeerd in een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in de zeevaart en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG.

    *5

    Met betrekking tot de uitbreiding van de in het emissiebeheersgebied geldende vereisten tot andere zeeën in de Unie voeren de landen die aan de Middellandse Zee grenzen gesprekken over de oprichting van een relevant emissiebeheersgebied uit hoofde van het rechtskader van het Verdrag van Barcelona.

    *6

    In de zeeën van de Unie zijn de voorschriften vanaf 2021 van toepassing in de Oostzee en de Noordzee.”;

    16)

    afdeling 6.12 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering”, wordt punt 1 vervangen door:

    “1.

    De activiteit voldoet aan een of meer van de onderstaande criteria:

    a)

    het brandstofverbruik van het vaartuig daalt door de aanpassing met minstens 15 %, uitgedrukt in grammen brandstof per ton draagvermogen per zeemijl voor vrachtschepen, of per brutotonnage per zeemijl voor passagiersschepen, zoals aangetoond door middel van numerieke stromingsleer, tanktests of gelijkaardige technische berekeningen;

    b)

    de vaartuigen kunnen een energie-efficiëntie-index van bestaande schepen (EEXI)-waarde van ten minste 10 % onder de op 1 januari 2023 geldende EEXI-voorschriften halen en als de vaartuigen kunnen varen op brandstoffen zonder directe CO2-(uitlaat)emissies of op brandstoffen uit hernieuwbare bronnen*1 en op de aanlegplaats op plug-invermogen kunnen aansluiten en met plug-invermogenstechnologie zijn uitgerust.”;

    b)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, worden de punten 4) en 5) vervangen door:

    “4)

    Transitie naar een circulaire economie

    Er zijn maatregelen getroffen om aan het einde van de levensduur afvalstoffen te recyclen, onder meer door contractuele overeenkomsten met recyclingdienstverleners te sluiten en rekening te houden met recycling in financiële prognoses of officiële projectdocumentatie. Deze maatregelen zorgen ervoor dat onderdelen en materialen overeenkomstig de afvalhiërarchie, de beginselen van de EU-afvalstoffenverordening en de toepasselijke voorschriften worden gescheiden en verwerkt om recycling en hergebruik te maximaliseren, met name door hergebruik en recycling van batterijen en elektronica en de kritieke grondstoffen daarin. Deze maatregelen omvatten ook controle en beheer van gevaarlijke materialen.

    Voor bestaande schepen met een brutotonnage van meer dan 500 ton en de nieuw gebouwde schepen die in vervanging daarvan komen, voldoet de activiteit aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 1257/2013. De sloopschepen worden gerecycled in inrichtingen die op de Europese lijst van scheepsrecyclinginrichtingen staan, zoals vastgesteld bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2323 van de Commissie.

    De activiteit voldoet aan Richtlijn (EU) 2019/883 wat betreft de bescherming van het mariene milieu tegen de negatieve effecten van afvallozingen vanaf schepen.

    Het schip wordt geëxploiteerd overeenkomstig bijlage V bij het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 2 november 1973 (het Marpol-Verdrag van de IMO), met name om minder grote hoeveelheden afval te produceren en de wettelijk toegestane lozingen te verminderen door een duurzaam en milieuvriendelijk beheer van zijn afval.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

    Wat betreft de vermindering van de uitstoot van zwaveldioxide en deeltjes, voldoen de vaartuigen aan Richtlijn (EU) 2016/802 en aan voorschrift 14 van bijlage VI bij het Marpol-Verdrag van de IMO. Het zwavelgehalte in de brandstof bedraagt ten hoogste 0,50 massaprocent (de mondiale zwavelgrenswaarde) voor zwaveldioxide en 0,10 massaprocent in de emissiebeheersgebieden die de IMO*2 in de Noordzee en Oostzee en in de Middellandse Zee (vanaf 2025) heeft afgebakend.

    Wat de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) betreft, voldoen vaartuigen aan voorschrift 13 van bijlage VI bij het Marpol-Verdrag van de IMO. De fase II-vereisten voor NOx gelden voor schepen die na 2011 zijn gebouwd. Alleen schepen die na 1 januari 2016 zijn gebouwd en actief zijn in de op grond van de IMO-regels opgerichte NOx-emissiebeheersgebieden, voldoen aan strengere motorvoorschriften (fase III) om de NOx-emissies te verminderen*3.

    Lozingen van zwart en grijs water voldoen aan bijlage IV bij het Marpol-Verdrag van de IMO.

    Er zijn maatregelen genomen om de toxiciteit van aangroeiwerende verf en biociden tot een minimum te beperken, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012.

    *1

    Brandstoffen die aan de in de afdelingen 3.10 en 4.13 van deze bijlage vastgestelde technische screeningcriteria voldoen.

    *2

    Met betrekking tot de uitbreiding van de in het emissiebeheersgebied geldende vereisten naar andere zeeën in de Unie voeren de landen die aan de Middellandse Zee grenzen gesprekken over de oprichting van een relevant emissiebeheersgebied uit hoofde van het rechtskader van het Verdrag van Barcelona.

    *3

    In de zeeën van de Unie zijn de voorschriften vanaf 2021 van toepassing in de Oostzee en de Noordzee.”;

    17)

    in afdeling 6.13, onderafdeling “Beschrijving van de activiteit”, wordt de tweede alinea vervangen door:

    “De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder F42.11, F42.12, F42.13, F43.21, M71.12 en M71.20, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.”;

    18)

    afdeling 6.14 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    in onderafdeling “Beschrijving van de activiteit” wordt de tweede alinea vervangen door:

    “De fabricage, de installatie, het technische advies, de aanpassing, de opwaardering, de herstelling, het onderhoud, de herbestemming van producten, apparatuur, systemen en software met betrekking tot een van de volgende elementen:

    a)

    gemonteerd spoorverbindingsmateriaal;

    b)

    spooronderdelen, zoals beschreven in de punten 2.2 tot en met 2.6 van bijlage II bij Richtlijn (EU) 2016/797.

    De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder C25.99, C27.9, C30.20, F42.12, F42.13, M71.12, M71.20, F43.21 en H52.21, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.”;

    b)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering”, punt 1, wordt punt d) toegevoegd:

    “d)

    digitale instrumenten maken een hogere efficiëntie, capaciteit of energiebesparing mogelijk.”;

    c)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, worden de punten 4), 5) en 6) vervangen door:

    “4)

    Transitie naar een circulaire economie

    Tijdens bouw- en sloopgerelateerde processen beperken de exploitanten de afvalproductie en houden zij rekening met de beste beschikbare technieken. Minstens 70 % (naar gewicht) van het niet-gevaarlijke, op de bouwplaats geproduceerde bouw- en sloopafval (met uitzondering van in de natuur voorkomend materiaal als bedoeld in categorie 17 05 04 van de bij Besluit 2000/532/EG vastgestelde Europese afvalstoffenlijst) wordt voorbereid voor hergebruik, recycling en andere vormen van materiaalterugwinning, met inbegrip van opvulling, waarbij afval wordt gebruikt als vervanging van andere materialen, overeenkomstig de afvalhiërarchie en het EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer*1. Bij het slopen gaan de exploitanten selectief te werk om gevaarlijke stoffen te verwijderen en veilig te hanteren en vergemakkelijken zij hergebruik en hoogwaardige recycling.

    Voor de vervaardiging van onderdelen wordt bij de activiteit gekeken naar de beschikbaarheid en, waar mogelijk, de toepassing van technieken voor:

    a)

    het hergebruik en gebruik van secundaire grondstoffen en hergebruikte onderdelen van vervaardigde producten;

    b)

    het ontwerp van zeer duurzame, recyclebare, eenvoudig te demonteren en aanpasbare producten;

    c)

    afvalbeheer waarbij recycling voorrang krijgt op verwijdering tijdens het productieproces;

    d)

    de verstrekking van informatie over en de traceerbaarheid van zorgwekkende stoffen gedurende de volledige levenscyclus van de vervaardigde producten.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    Lawaai en trillingen afkomstig van de infrastructuur worden, indien het getroffen gebied daar gevoelig voor is, met name wat de omvang van de getroffen bevolking betreft, in voorkomend geval beperkt met open sleuven, geluidsmuren of andere maatregelen, en voldoen aan Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad*2.

    Er worden maatregelen genomen om het lawaai, stof en de uitstoot van verontreinigende stoffen tijdens bouw- of onderhoudswerken te verminderen.

    Voor de vervaardiging van onderdelen voldoet se activiteit aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

    6)

    Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

    Daarnaast moet het volgende worden gewaarborgd:

    a)

    in de Unie, met betrekking tot Natura 2000-gebieden: de activiteit heeft geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden, rekening houdend met hun instandhoudingsdoelstellingen op basis van een passende beoordeling overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad*3;

    b)

    in de Unie, in alle gebieden: de activiteit doet geen afbreuk aan het herstel of het behoud in een gunstige staat van instandhouding van de populaties van soorten die krachtens Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad*4 worden beschermd. De activiteit is evenmin schadelijk voor het herstel of het behoud in een gunstige staat van instandhouding van de betrokken habitattypen die krachtens Richtlijn 92/43/EEG worden beschermd.

    c)

    buiten de EU worden activiteiten verricht in overeenstemming met het toepasselijke recht met betrekking tot de instandhouding van habitats en soorten.

    *1

    EU-protocol voor het beheer van bouw- en sloopafval, september 2016: https://ec.europa.eu/docsroom/documents/20509/?locale=nl”;

    *2

    Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai — Verklaring van de Commissie in het Bemiddelingscomité over de richtlijn inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PB L 189 van 18.7.2002, blz. 12)

    *3

    Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

    *4

    Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).”;

    19)

    in afdeling 6.15, onderafdeling “Beschrijving van de activiteit”, wordt de tweede alinea vervangen door:

    “De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder F42.11, F42.13, M71.12 en M71.20, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.”;

    20)

    afdeling 6.16 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    onderafdeling “Beschrijving van de activiteit” wordt vervangen door de volgende tekst:

    Beschrijving van de activiteit

    Het bouwen, moderniseren, exploiteren en onderhouden van infrastructuur die nodig is voor de werking, zonder CO2-uitlaatemissies, van vaartuigen of havenactiviteiten, alsook infrastructuur die bedoeld is voor overslag, modal shift, dienstvoorzieningen, veiligheids- en verkeersbeheersystemen.

    De economische activiteiten in deze categorie omvatten niet het baggeren van waterwegen.

    De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder F42.91, M71.12 en M71.20, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld. Een economische activiteit in deze categorie is een faciliterende activiteit als bedoeld in artikel 10, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2020/852 wanneer zij voldoet aan de in deze afdeling vastgestelde technische screeningcriteria.”;

    b)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering”, punt 1, wordt punt e) toegevoegd:

    “e)

    de modernisering van de bestaande infrastructuur die nodig is om modal shift mogelijk te maken en geschikt is voor gebruik door vaartuigen waarvan de directe CO2-(uitlaat)emissies gelijk zijn aan nul, en die onderworpen is aan een gewaarborgde klimaattoetsing overeenkomstig de mededeling van de Commissie — Technische richtsnoeren voor de klimaattoetsing van infrastructuur in de periode 2021-2027 (2021/C 373/01).”;

    c)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, worden de punten 3), 4), 5) en 6) vervangen door:

    “3)

    Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

    De activiteit voldoet aan de eisen van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG.

    Overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG en met name lid 7 van dat artikel wordt een effectbeoordeling van het project verricht om al zijn potentiële effecten op de toestand van waterlichamen binnen hetzelfde stroomgebied en op beschermde habitats en soorten die rechtstreeks afhankelijk zijn van water, te beoordelen, waarbij met name migratiecorridors, vrijstromende rivieren of ecosystemen in nagenoeg onverstoorde staat in aanmerking worden genomen.

    De beoordeling is gebaseerd op recente, volledige en nauwkeurige gegevens, inclusief monitoringgegevens over biologische kwaliteitselementen die met name gevoelig zijn voor hydromorfologische wijzigingen, en over de verwachte toestand van het waterlichaam als gevolg van de nieuwe activiteiten, vergeleken met de huidige toestand. Ook worden met name de gecumuleerde effecten van het nieuwe project met andere bestaande of geplande infrastructuur in het stroomgebied beoordeeld.

    Op basis van die effectbeoordeling is aangetoond dat het project, zowel wat ontwerp en locatie als wat mitigerende maatregelen betreft, zo ontworpen is dat het aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

    a)

    het project leidt niet tot een verslechtering van een goede toestand of een goed potentieel van het specifieke waterlichaam waarop het betrekking heeft, of vormt geen belemmering voor het bereiken van die toestand of dat potentieel;

    b)

    wanneer het risico bestaat dat het project leidt tot een verslechtering van een goede toestand of een goed potentieel van het specifieke waterlichaam waarop het betrekking heeft, of een belemmering vormt voor het bereiken van die toestand of dat potentieel, gaat het om een niet-significante verslechtering, die wordt gerechtvaardigd door een diepgaande kosten-batenanalyse waaruit blijkt dat aan beide onderstaande criteria is voldaan:

    i)

    de redenen van hoger openbaar belang of de verwachte voordelen van het geplande navigatie-infrastructuurproject qua voordelen voor mitigatie van klimaatverandering of adaptatie aan klimaatverandering wegen op tegen de kosten van een verslechtering van de watertoestand voor het milieu en de samenleving;

    ii)

    de redenen van hoger openbaar belang of de verwachte voordelen van de activiteit kunnen vanwege technische haalbaarheid of onevenredig hoge kosten niet worden bereikt met andere, voor het milieu gunstigere middelen (zoals op de natuur gebaseerde oplossingen, alternatieve locatie, rehabilitatie/renovatie van bestaande infrastructuren of gebruik van technologieën die de riviercontinuïteit niet verstoren).

    Alle technisch haalbare en ecologisch relevante mitigerende maatregelen worden uitgevoerd om de negatieve effecten op water en op beschermde habitats en soorten die rechtstreeks afhankelijk zijn van water, te beperken.

    Indien van toepassing en afhankelijk van de ecosystemen die van nature in de betrokken waterlichamen aanwezig zijn, gaat het onder meer de volgende mitigerende maatregelen:

    a)

    maatregelen die garanderen dat de continuïteit zo weinig mogelijk wordt verstoord inclusief maatregelen om longitudinale en laterale verbindingen en minimale ecologische stroming en sedimentstroom te waarborgen;

    b)

    maatregelen om de morfologische omstandigheden en habitats voor aquatische soorten te beschermen of te verbeteren;

    c)

    maatregelen om de negatieve gevolgen van eutrofiëring te beperken.

    Er wordt toegezien op de doeltreffendheid van die maatregelen in het kader van de vergunning of toestemming waarin de voorwaarden zijn vastgesteld om een goede toestand of een goed potentieel van het betrokken waterlichaam te bereiken.

    Het project vormt geen permanente belemmering om een goede toestand/een goed potentieel in de waterlichamen in hetzelfde stroomgebiedsdistrict te bereiken.

    In aanvulling op de mitigerende maatregelen en waar nodig worden compenserende maatregelen genomen om te voorkomen dat het project tot een algemene verslechtering van de toestand van waterlichamen in hetzelfde stroomgebiedsdistrict leidt. Dit resultaat wordt bereikt door de (longitudinale of laterale) continuïteit binnen hetzelfde stroomgebiedsdistrict in dezelfde mate te herstellen als waarin die door het geplande navigatie-infrastructuurproject mogelijkerwijs wordt verstoord. Deze compensatie begint vóór de uitvoering van het project.

    4)

    Transitie naar een circulaire economie

    Tijdens bouw- en sloopgerelateerde processen beperken de exploitanten de afvalproductie en houden zij rekening met de beste beschikbare technieken. Minstens 70 % (naar gewicht) van het niet-gevaarlijke, op de bouwplaats geproduceerde bouw- en sloopafval (met uitzondering van in de natuur voorkomend materiaal, als bedoeld in categorie 17 05 04 van de bij Besluit 2000/532/EG vastgestelde Europese afvalstoffenlijst, wordt voorbereid voor hergebruik, recycling en andere vormen van materiaalterugwinning, waaronder opvulling waarbij afval wordt gebruikt als vervanging van andere materialen, overeenkomstig de afvalhiërarchie en het EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer. Bij het slopen gaan de exploitanten selectief te werk om gevaarlijke stoffen te verwijderen en veilig te hanteren en vergemakkelijken zij hergebruik en hoogwaardige recycling.

    Bij de activiteit wordt gekeken naar de beschikbaarheid en, waar mogelijk, de toepassing van technieken voor:

    a)

    het hergebruik en gebruik van secundaire grondstoffen en hergebruikte onderdelen van de vervaardigde producten;

    b)

    het ontwerpen van zeer duurzame, recyclebare, eenvoudig te demonteren en aanpasbare producten;

    c)

    afvalbeheer waarbij recycling voorrang krijgt op verwijdering tijdens het productieproces;

    d)

    de verstrekking van informatie over en de traceerbaarheid van zorgwekkende stoffen gedurende de volledige levenscyclus van de vervaardigde producten.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

    Er worden maatregelen genomen om het lawaai, de trillingen, het stof en de uitstoot van verontreinigende stoffen tijdens bouw- of onderhoudswerken te beperken.

    6)

    Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

    Er is overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU*2 een milieueffectbeoordeling of een screening*1 uitgevoerd. Wanneer een milieueffectbeoordeling is uitgevoerd, worden de vereiste mitigerende en compenserende maatregelen ter bescherming van het milieu getroffen.

    De activiteit heeft geen significante gevolgen voor beschermde gebieden (Unesco-werelderfgoedlocaties, belangrijke biodiversiteitsgebieden en andere beschermde gebieden dan Natura 2000-gebieden) en beschermde soorten op basis van een effectbeoordeling met inachtneming van de beste beschikbare kennis*3.

    Daarnaast moet het volgende worden gewaarborgd:

    a)

    in de Unie, met betrekking tot Natura 2000-gebieden: de activiteit heeft geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden, rekening houdend met hun instandhoudingsdoelstellingen op basis van een passende beoordeling overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Richtlijn 92/43/EEG;

    b)

    in de Unie, in alle gebieden: de activiteit doet geen afbreuk aan het herstel of het behoud in een gunstige staat van instandhouding van de populaties van soorten die krachtens Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2009/147/EG worden beschermd. De activiteit is evenmin schadelijk voor het herstel of het behoud in een gunstige staat van instandhouding van de betrokken habitattypen die krachtens Richtlijn 92/43/EEG worden beschermd;

    c)

    in de Unie wordt de introductie van invasieve uitheemse soorten voorkomen of de verspreiding ervan beheerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad*4;

    d)

    buiten de EU worden activiteiten verricht in overeenstemming met het toepasselijke recht met betrekking tot de instandhouding van habitats en soorten en het beheer van invasieve uitheemse soorten.

    *1

    Dit is de procedure aan de hand waarvan de bevoegde autoriteit bepaalt of in bijlage II bij Richtlijn 2011/92/EU genoemde projecten aan een milieueffectbeoordeling (als bedoeld in artikel 4, lid 2, van die richtlijn) moeten worden onderworpen.

    *2

    Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig gelijkwaardig toepasselijk nationaal recht of internationale normen die vereisen dat een milieueffectbeoordeling of screening wordt verricht, bijvoorbeeld Performance Standard 1 van de IFC: Assessment and Management of Environmental and Social Risks.

    *3

    Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig gelijkwaardig toepasselijk nationaal recht of internationale normen met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna tot doel, die het volgende vereisen: een screeningprocedure om te bepalen of voor een bepaalde activiteit een passende beoordeling van de mogelijke effecten op beschermde habitats en soorten nodig is; 2) een passende beoordeling als uit de screening blijkt dat die nodig is, bijvoorbeeld Performance Standard 6 van de IFC: Biodiversity Conservation and Sustainable Management of Living Natural Resources.

    *4

    Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).”;

    21)

    afdeling 6.17 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    in onderafdeling “Beschrijving van de activiteit”, wordt de eerste alinea vervangen door:

    Beschrijving van de activiteit

    Het bouwen, moderniseren, onderhouden en exploiteren van infrastructuur die nodig is voor de werking, zonder CO2-uitlaatemissies, van luchtvaartuigen of luchthavenactiviteiten, en voor de levering van elektriciteit en voorgeconditioneerde lucht aan stationaire luchtvaartuigen, alsook infrastructuur voor overslag van goederen naar vervoer per spoor of over water.”;

    b)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering”, wordt punt d) toegevoegd:

    “d)

    de infrastructuur en de installaties worden gebruikt voor de overslag van goederen naar vervoer per spoor of over water. terminalinfrastructuur en mobiele toestellen voor het laden, lossen en overladen van goederen.”;

    22)

    de volgende afdelingen 6.18, 6.19 en 6.20 worden toegevoegd:

    “6.18.   Leasing van vliegtuigen

    Beschrijving van de activiteit

    Het huren en leasen van luchtvaartuigen en onderdelen van luchtvaartuigen*1.

    De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan een NACE-code, in het bijzonder N77.35, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

    Indien een economische activiteit in deze categorie niet voldoet aan het criterium van een substantiële bijdrage dat in punt a) van deze afdeling is vastgesteld, is de activiteit een transitieactiviteit als bedoeld in artikel 10, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 mits zij voldoet aan de overblijvende in deze afdeling vastgestelde technische screeningcriteria.

    Technische screeningcriteria

    Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering

    De activiteit bestaat in het huren of leasen van een van de volgende zaken:

    a)

    de directe CO2-(uitlaat)emissies van de vliegtuigen zijn gelijk aan nul;

    b)

    luchtvaartuigen die vóór 11 december 2023 zijn geleverd en voldoen aan de technische screeningcriteria van afdeling 3.21, onderafdeling “Belangrijke bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering”, punten b) of c);

    c)

    luchtvaartuigen die vóór 11 december 2023 zijn geleverd en voldoen aan de technische screeningcriteria van afdeling 3.21, onderafdeling “Belangrijke bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering”, punten b) of c), en met de toezegging dat een ander niet-conform luchtvaartuig in de vloot:

    (i)

    hetzij binnen zes maanden na levering van het conforme luchtvaartuig definitief uit gebruik worden genomen, in welk geval de vervangingsratio niet van toepassing is; hetzij

    (ii)

    binnen zes maanden na levering van het conforme luchtvaartuig definitief uit gebruik worden genomen, in welk geval het aandeel van in aanmerking komende luchtvaartuigen dat aan de taxonomie voldoet, door de vervangingsratio wordt beperkt, zoals bepaald in afdeling 3.21;

    waarbij het luchtvaartuig dat definitief uit gebruik is genomen of aan de vloot is onttrokken:

    (i)

    buiten de marges valt zoals gedefinieerd in afdeling 3.21, onderafdeling “Belangrijke bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering”, punt b);

    (ii)

    ten minste 80 % van het maximumstartgewicht van een conform luchtvaartuig heeft;

    (iii)

    de laatste twaalf maanden vóór de buitengebruikstelling deel uitmaakte van de vloot;

    (iv)

    over een bewijs van luchtwaardigheid beschikt dat dateert van minder dan zes maanden vóór de levering van het conforme luchtvaartuig.

    De verhuurder zorgt ervoor dat het vliegtuig in de punten b) of c) wordt geëxploiteerd op duurzame luchtvaartbrandstoffen (SAF) in overeenstemming met de in punt d) en de tweede alinea van afdeling 6.19 van deze bijlage gespecificeerde criteria.

    Geen ernstige afbreuk doen aan (“DNSH”)

    2)

    Adaptatie aan klimaatverandering

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

    3)

    Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

    N.v.t.

    4)

    Transitie naar een circulaire economie

    Er zijn maatregelen getroffen om te voorkomen dat afval ontstaat in de gebruiksfase (onderhoud) en om het resterende afval in overeenstemming met de afvalhiërarchie te beheren.

    Bij de activiteit wordt gekeken naar de beschikbaarheid en, waar mogelijk, de toepassing van technieken voor:

    a)

    het hergebruik en gebruik van secundaire grondstoffen en hergebruikte onderdelen van vervaardigde producten;

    b)

    het ontwerpen van zeer duurzame, recyclebare, eenvoudig te demonteren en aanpasbare producten;

    c)

    afvalbeheer waarbij recycling primeert op verwijdering tijdens het productieproces;

    d)

    de verstrekking van informatie over en de traceerbaarheid van zorgwekkende stoffen gedurende de volledige levenscyclus van de vervaardigde producten.

    Er zijn maatregelen getroffen om aan het einde van de levensduur afvalstoffen te recyclen, onder meer door contractuele overeenkomsten met recyclingdienstverleners te sluiten en rekening te houden met recycling in financiële prognoses of officiële projectdocumentatie. Deze maatregelen zorgen ervoor dat onderdelen en materialen overeenkomstig de afvalhiërarchie, de beginselen van de EU-afvalstoffenverordening en de toepasselijke voorschriften worden gescheiden en verwerkt om recycling en hergebruik te maximaliseren, met name door hergebruik en recycling van batterijen en elektronica en de kritieke grondstoffen daarin. Deze maatregelen omvatten ook controle en beheer van gevaarlijke materialen.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

    Het luchtvaartuig voldoet aan de toepasselijke voorwaarden van artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1139.

    Het luchtvaartuig waarnaar wordt verwezen in de onderafdeling “Belangrijke bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering”, punten b) en c), voldoet aan de volgende normen:

    a)

    voor andere luchtvaartuigen dan vrachtvervoer: wijziging 13 van volume I (geluid), hoofdstuk 14 van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago, waarbij de som van de verschillen op alle drie meetpunten tussen de maximale geluidsniveaus en de in de punten 14.4.1.1, 14.4.1.2 en 14.4.1.3 gespecificeerde maximaal toelaatbare geluidsniveaus niet minder dan 22 EPNdB mag bedragen; voor vrachtvliegtuigen: wijziging 13 van volume I (geluid), hoofdstuk 14 van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago;

    b)

    wijziging 10 van volume II (motoremissies), hoofdstukken 2 en 4 van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago.

    6)

    Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

    N.v.t.

    6.19.   Vervoer van passagiers en goederen door de lucht

    Beschrijving van de activiteit

    Het aankopen, financieren en exploiteren van luchtvaartuigen, met inbegrip van passagiers- en goederenvervoer.

    De economische activiteit omvat niet de leasing van vliegtuigen als bedoeld in afdeling 6.18.

    De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder H51.1 en H51.21, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

    Indien een economische activiteit in deze categorie niet voldoet aan het criterium van een substantiële bijdrage dat in punt a) van deze afdeling is vastgesteld, is de activiteit een transitieactiviteit als bedoeld in artikel 10, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 mits zij voldoet aan de overblijvende in deze afdeling vastgestelde technische screeningcriteria.

    Technische screeningcriteria

    Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering

    Een van de volgende activiteiten wordt bedoeld:

    a)

    de directe CO2-(uitlaat)emissies van de vliegtuigen zijn gelijk aan nul;

    b)

    tot en met 31 december 2029, luchtvaartuigen die vóór 11 december 2023 zijn verworven en voldoen aan de technische screeningcriteria van afdeling 3.21, onderafdeling “Belangrijke bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering”, punten b) of c);

    c)

    tot en met 31 december 2029, luchtvaartuigen die vóór 11 december 2023 zijn verworven en voldoen aan de technische screeningcriteria van afdeling 3.21, onderafdeling “Belangrijke bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering”, punten b) of c), en met de toezegging dat een ander niet-conform luchtvaartuig in de vloot:

    (i)

    hetzij binnen zes maanden na levering van het conforme luchtvaartuig definitief uit gebruik worden genomen, in welk geval de vervangingsratio niet van toepassing is; hetzij

    (ii)

    binnen zes maanden na levering van het conforme luchtvaartuig definitief uit gebruik worden genomen, in welk geval het aandeel van in aanmerking komende luchtvaartuigen dat aan de taxonomie voldoet, door de vervangingsratio wordt beperkt, zoals bepaald in afdeling 3.21;

    waarbij het luchtvaartuig dat definitief uit gebruik is genomen of aan de vloot is onttrokken:

    (i)

    vallen buiten de marges als gedefinieerd in afdeling 3.21, onderafdeling “Belangrijke bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering”, punt b);

    (ii)

    ten minste 80 % van het maximumstartgewicht van een conform luchtvaartuig heeft;

    (iii)

    de laatste twaalf maanden vóór de buitengebruikstelling deel uitmaakte van de vloot;

    (iv)

    over een bewijs van luchtwaardigheid beschikt dat dateert van minder dan zes maanden vóór de levering van het conforme luchtvaartuig.

    d)

    vanaf 1 januari 2030, de luchtvaartuigen die voldoen aan de in de punten b) of c) hierboven gespecificeerde technische screeningcriteria en worden geëxploiteerd met een minimumaandeel duurzame luchtvaartbrandstoffen (SAF) dat overeenstemt met 15 % in 2030 en daarna jaarlijks met 2 procentpunten wordt verhoogd;

    e)

    de luchtvaartuigen die worden geëxploiteerd met een minimumaandeel SAF dat overeenstemt met 5 % SAF in 2022, waarbij het percentage SAF daarna jaarlijks met 2 procentpunten wordt verhoogd.

    Het in de punten d) en e) bedoelde vereiste inzake het gebruik van SAF wordt berekend aan de hand van de totale hoeveelheid luchtvaartbrandstof die door conforme luchtvaartuigen wordt gebruikt en de hoeveelheid SAF die op vlootniveau wordt gebruikt. De exploitanten berekenen de conformiteit als de verhouding tussen de op vlootniveau aangekochte hoeveelheid SAF (in ton), gedeeld door de totale hoeveelheid door het conforme luchtvaartuig gebruikte luchtvaartbrandstof, vermenigvuldigd met 100. SAF’s worden bepaald in een verordening tot waarborging van een gelijk speelveld voor duurzaam luchtvervoer.

    Geen ernstige afbreuk doen aan (“DNSH”)

    2)

    Adaptatie aan klimaatverandering

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

    3)

    Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

    N.v.t.

    4)

    Transitie naar een circulaire economie

    Er zijn maatregelen getroffen om te voorkomen dat afval ontstaat in de gebruiksfase (onderhoud, exploitatie van vervoersdiensten met betrekking tot keukenafval en etensresten) en om het resterende afval in overeenstemming met de afvalhiërarchie te beheren.

    Er zijn maatregelen getroffen om aan het einde van de levensduur afvalstoffen te recyclen, onder meer door contractuele overeenkomsten met recyclingdienstverleners te sluiten en rekening te houden met recycling in financiële prognoses of officiële projectdocumentatie. Deze maatregelen zorgen ervoor dat onderdelen en materialen overeenkomstig de afvalhiërarchie, de beginselen van de EU-afvalstoffenverordening en de toepasselijke voorschriften worden gescheiden en verwerkt om recycling en hergebruik te maximaliseren, met name door hergebruik en recycling van batterijen en elektronica en de kritieke grondstoffen daarin. Deze maatregelen omvatten ook controle en beheer van gevaarlijke materialen.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

    Het luchtvaartuig voldoet aan de toepasselijke voorwaarden van artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1139.

    Het luchtvaartuig dat voldoet aan de technische screeningcriteria in de punten b) tot en met e), beantwoordt aan de volgende normen:

    a)

    voor andere luchtvaartuigen dan vrachtvervoer: wijziging 13 van volume I (geluid), hoofdstuk 14 van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago, waarbij de som van de verschillen op alle drie meetpunten tussen de maximale geluidsniveaus en de in de punten 14.4.1.1, 14.4.1.2 en 14.4.1.3 gespecificeerde maximaal toelaatbare geluidsniveaus niet minder dan 22 EPNdB mag bedragen; voor vrachtvliegtuigen: wijziging 13 van volume I (geluid), hoofdstuk 14 van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago;

    b)

    wijziging 10 van volume II (motoremissies), hoofdstukken 2 en 4 van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago.

    6)

    Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

    N.v.t.

    6.20.   Grondafhandeling voor luchtvervoer

    Beschrijving van de activiteit

    De fabricage, de herstelling, het onderhoud, de revisie, de aanpassing, het ontwerpen, de herbestemming en de opwaardering, en het aankopen, financieren, huren, leasen en exploiteren van uitrusting en diensten in verband met luchtvervoer (grondafhandeling), met inbegrip van grondafhandelingsactiviteiten op luchthavens en vrachtafhandeling, met inbegrip van het laden en lossen van goederen uit luchtvaartuigen.

    De economische activiteit omvat:

    a)

    voertuigen voor het loodsen van een luchtvaartuig en andere diensten binnen het platform;

    b)

    uitrusting voor het doen instappen van passagiers, met inbegrip van pendelbussen, mobiele trappen;

    c)

    uitrusting voor bagage- en vrachtbehandeling, met inbegrip van bandladers, bagagetractoren, vliegveldvorkheftrucks, benedendekladers, hoofddekladers;

    d)

    uitrusting voor catering, met inbegrip van koele containerdolly’s, met uitzondering van uitrusting met door een verbrandingsmotor aangedreven koeleenheden;

    e)

    onderhoudsapparatuur, met inbegrip van onderhoudsstandplaatsen en -platformen;

    f)

    pushback-truck;

    g)

    ontijzingsapparatuur voor vliegtuigen en motoren;

    h)

    sneeuwploegen en andere apparatuur voor sneeuwruiming en ontijzing;

    i)

    niet-autonoom taxiën.

    De economische activiteit omvat geen voertuigen voor het vervoer van passagiers en bemanning en voor het bijtanken van luchtvaartuigen op de luchthaven als bedoeld in de punten 3.3, 6.3 en 6.6 van deze bijlage.

    De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder H52.23, H52.24 en H52.29, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

    Technische screeningcriteria

    Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering

    Grondafhandelingsvoertuigen waarvan de directe CO2-(uitlaat)emissies gelijk zijn aan nul.

    Alle grondafhandelingmachines en -uitrusting worden door een emissievrije motor aangedreven.

    Geen ernstige afbreuk doen aan (“DNSH”)

    2)

    Adaptatie aan klimaatverandering

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel A van deze bijlage.

    3)

    Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel B van deze bijlage.

    Ten aanzien van ontijzingsactiviteiten zijn er maatregelen getroffen om de nodige lozingscontroles op luchthavenniveau te waarborgen en de milieueffecten op waterlopen te beperken, onder meer door het gebruik van ecologisch duurzamere chemische stoffen, glycolterugwinning en oppervlaktewaterbehandeling.

    4)

    Transitie naar een circulaire economie

    Er zijn maatregelen getroffen om te voorkomen dat afval ontstaat in de gebruiksfase (onderhoud, exploitatie van vervoersdiensten met betrekking tot keukenafval en etensresten) en om het resterende afval in overeenstemming met de afvalhiërarchie te beheren.

    Er zijn maatregelen getroffen om aan het einde van de levensduur afvalstoffen te recyclen, onder meer door contractuele overeenkomsten met recyclingdienstverleners te sluiten en rekening te houden met recycling in financiële prognoses of officiële projectdocumentatie. Deze maatregelen zorgen ervoor dat onderdelen en materialen overeenkomstig de afvalhiërarchie, de beginselen van de EU-afvalstoffenverordening en de toepasselijke voorschriften worden gescheiden en verwerkt om recycling en hergebruik te maximaliseren, met name door hergebruik en recycling van batterijen en elektronica en de kritieke grondstoffen daarin. Deze maatregelen omvatten ook controle en beheer van gevaarlijke materialen.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

    6)

    Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

    N.v.t.

    *1

    De activiteit omvat het leasen van onderdelen en uitrusting voor zover deze kunnen worden gekoppeld aan een in aanmerking komend luchtvaartuigtype en het efficiëntieniveau van het luchtvaartuig verbetert of handhaaft.”;

    23)

    in afdeling 7.1, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 5) vervangen door:

    “5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De bij de bouw gebruikte bouwcomponenten en -materialen voldoen aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

    De bij de bouw gebruikte bouwcomponenten en -materialen die met gebruikers*1 in contact kunnen komen, stoten minder dan 0,06 mg formaldehyde per m3 testkamerlucht uit, bij testen onder de voorwaarden die in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 zijn vastgesteld, en minder dan 0,001 mg van de andere categorieën 1A en 1B kankerverwekkende vluchtige organische verbindingen per m3 testkamerlucht, bij testen volgens CEN/EN 16516*2 of ISO 16000-3:2011*3 of andere gelijkwaardige gestandaardiseerde testomstandigheden en bepalingsmethoden*4.

    Wanneer de nieuwe constructie zich op een potentieel verontreinigd terrein bevindt (brownfieldterrein), is het terrein onderzocht op potentieel verontreinigende stoffen, bijvoorbeeld aan de hand van de norm ISO 18400*5.

    Er worden maatregelen genomen om het lawaai, stof en de uitstoot van verontreinigende stoffen tijdens bouw- of onderhoudswerken te beperken.

    *1

    Verven en vernissen, plafondtegels, vloerbedekking, met inbegrip van de bijbehorende kleefstoffen en hechtmiddelen, binnenisolatie en behandelingen van binnenoppervlakken, bijvoorbeeld tegen vocht en schimmel.

    *2

    CEN/TS 16516: 16516:2013, Bouwproducten — Beoordeling van de afgifte van gevaarlijke stoffen — Bepaling van emissies naar binnenlucht.

    *3

    ISO 16000-3:2011, Binnenlucht — Deel 3: Bepaling van formaldehyde en andere carbonylverbindingen in binnenlucht en testkamers — Actieve monsterneming (versie van 4.6.2021: https://www.iso.org/standard/51812.html).

    *4

    De emissiedrempels voor kankerverwekkende vluchtige organische verbindingen hebben betrekking op een testperiode van 28 dagen.

    *5

    ISO 18400-reeks, Bodem — Monsterneming.”;

    24)

    in afdeling 7.2, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 5) vervangen door:

    “5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De bij de bouw gebruikte bouwcomponenten en -materialen voldoen aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

    De bij de renovatie van gebouwen gebruikte bouwcomponenten en -materialen die met gebruikers*1 in contact kunnen komen, stoten minder dan 0,06 mg formaldehyde per m3 testkamerlucht uit, bij testen onder de voorwaarden die in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 zijn vastgesteld, en minder dan 0,001 mg van de andere categorieën 1A en 1B kankerverwekkende vluchtige organische verbindingen per m3 testkamerlucht, bij testen volgens CEN/EN 16516 of ISO 16000-3:2011*2 of andere gelijkwaardige gestandaardiseerde testomstandigheden en bepalingsmethoden*3.

    Er worden maatregelen genomen om het lawaai, stof en de uitstoot van verontreinigende stoffen tijdens bouw- of onderhoudswerken te verminderen.

    *1

    Verven en vernissen, plafondtegels, vloerbedekking, met inbegrip van de bijbehorende kleefstoffen en hechtmiddelen, binnenisolatie en behandelingen van binnenoppervlakken, bijvoorbeeld tegen vocht en schimmel.

    *2

    ISO 16000-3:2011, Binnenlucht — Deel 3: Bepaling van formaldehyde en andere carbonylverbindingen in binnenlucht en testkamers — Actieve monsterneming (versie van 4.6.2021: https://www.iso.org/standard/51812.html).

    *3

    De emissiedrempels voor kankerverwekkende vluchtige organische verbindingen hebben betrekking op een testperiode van 28 dagen.”;

    25)

    in aanhangsel B wordt de volgende alinea toegevoegd:

    “De activiteit vormt geen belemmering voor het bereiken van een goede milieutoestand van mariene wateren of leidt niet tot een verslechtering van mariene wateren die zich al in een goede milieutoestand bevinden in de zin van artikel 3, punt 5, van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad*1, *2, met inachtneming van Besluit (EU) 2017/848 van de Commissie*3 met betrekking tot de criteria en methodologische standaarden voor die beschrijvende elementen.

    *1

    Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).

    *2

    De definitie in artikel 3, punt 5, van Richtlijn 2008/56/EG bepaalt met name dat de goede milieutoestand moet worden vastgesteld op basis van de in bijlage I bij die richtlijn vastgestelde kwalitatief beschrijvende elementen.

    *3

    Besluit (EU) 2017/848 van de Commissie van 17 mei 2017 tot vaststelling van criteria en methodologische standaarden inzake de goede milieutoestand van mariene wateren en specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling, en tot intrekking van Besluit 2010/477/EU (PB L 125 van 18.5.2017, blz. 43).”;

    26)

    in aanhangsel C wordt punt f) vervangen door:

    “f)

    stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of voorwerpen, in een concentratie van meer dan 0,1 % gewichtspercent (w/w), die voldoen aan de criteria van artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en die overeenkomstig artikel 59, lid 1, van die verordening zijn vastgesteld voor een periode van ten minste achttien maanden, tenzij de exploitanten hebben vastgesteld en gedocumenteerd dat er geen andere geschikte alternatieve stoffen of technologieën op de markt beschikbaar zijn en dat zij onder gecontroleerde omstandigheden worden gebruikt*1;

    *1

    De Commissie zal de uitzonderingen op het verbod op de fabricage, het in de handel brengen of het gebruik van de in punt f) bedoelde stoffen herzien nadat zij de horizontale beginselen inzake essentieel gebruik van chemische stoffen heeft bekendgemaakt.”;

    27)

    in aanhangsel C wordt punt g) geschrapt:

    28)

    in aanhangsel C wordt na punt f) de volgende alinea toegevoegd:

    “Voorts leidt de activiteit niet tot de fabricage, de aanwezigheid in het eindproduct of de output, of het in de handel brengen van andere stoffen, als zodanig, in mengsels of in voorwerpen, in een concentratie van meer dan 0,1 % gewichtspercent (w/w), die voldoen aan de criteria van Verordening (EG) nr. 1272/2008 voor een van de in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde gevarenklassen of -categorieën, tenzij de exploitanten hebben vastgesteld en gedocumenteerd dat er geen andere geschikte alternatieve stoffen of technologieën op de markt beschikbaar zijn en dat zij onder gecontroleerde omstandigheden worden gebruikt*1.

    *1

    De Commissie zal de uitzonderingen op het verbod op de vervaardiging, de aanwezigheid in het eindproduct of de output, of het in de handel brengen van de in deze alinea bedoelde stoffen herzien zodra zij horizontale beginselen inzake essentieel gebruik van chemische stoffen heeft bekendgemaakt.”.

    BIJLAGE II

    WIJZIGINGEN VAN BIJLAGE II BIJ GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/2139

    Bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    in afdeling 3.13, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 6) vervangen door:

    “6)

    Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.”

    2)

    in afdeling 4.14, onderafdeling “Beschrijving van de activiteit”, wordt de derde alinea vervangen door:

    “De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder D35.22, F42.21 en H49.50, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.”;

    3)

    in afdeling 4.14, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 1) vervangen door:

    “1)

    Mitigatie van klimaatverandering

    De conversie, herbestemming of aanpassing verhoogt de gastransmissie- en distributiecapaciteit niet.

    De conversie, herbestemming of aanpassing maakt de levensduur van de netwerken niet langer dan hun verwachte levensduur vóór de conversie, herbestemming of aanpassing, tenzij het netwerk bestemd is voor waterstof of andere koolstofarme gassen.”

    4)

    in afdeling 5.6, onderafdeling “Beschrijving van de activiteit”, wordt de tweede alinea vervangen door:

    “De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder E37.00 en F42.99, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.”;

    5)

    het volgende punt 5.13 wordt ingevoegd:

    “5.13.   Ontzilting

    Beschrijving van de activiteit

    De bouw, exploitatie, modernisering, uitbreiding en vernieuwing van ontziltingsinstallaties voor de productie van water dat bestemd is voor distributie in drinkwatersystemen.

    De economische activiteit omvat de onttrekking van zee- of brak water, voorbehandeling (zoals behandeling om vervuilende stoffen, kalkaanslag of membraanverstopping te verwijderen), behandeling (zoals omgekeerde osmose met behulp van membraantechnologie), nabehandeling (desinfectie en conditionering) en opslag van afvalwater. De economische activiteit omvat verder de verwijdering van pekel (spoelwater) door middel van diepzeepijpen of uitstromen met dilutie, of door middel van andere pekellozingstechnieken voor installaties op binnenlandse locaties (zoals voor de ontzilting van brak water).

    De economische activiteit kan worden toegepast op wateren met een variabel zoutgehalte, zolang die wateren niet als zoet water kunnen worden aangemerkt, in de zin van bijlage II bij Richtlijn 2000/60/EG.

    De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder E36.00 en F42.9, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

    Indien een economische activiteit in deze categorie voldoet aan het criterium van een substantiële bijdrage dat in punt 5 is vastgesteld, is de activiteit een faciliterende activiteit als bedoeld in artikel 11, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2020/852 mits zij voldoet aan de in deze afdeling vastgestelde technische screeningcriteria.

    Technische screeningcriteria

    Substantiële bijdrage aan de adaptatie aan klimaatverandering

    1.

    De economische activiteit heeft fysieke en niet-fysieke oplossingen (“adaptieoplossingen”) toegepast die de belangrijkste fysieke klimaatrisico’s die voor die activiteit van belang zijn, substantieel verminderen.

    2.

    De fysieke klimaatrisico’s die voor de activiteit van belang zijn, zijn in kaart gebracht op basis van de lijst van risico’s in aanhangsel A van deze bijlage, aan de hand van een robuuste klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling met de volgende stappen:

    a)

    screening van de activiteit om te bepalen welke fysieke klimaatrisico’s van de lijst in aanhangsel A van deze bijlage van invloed kunnen zijn op de prestatie van de economische activiteit tijdens haar verwachte levensduur;

    b)

    indien de activiteit volgens die screening onderhevig kan zijn aan een of meer van de fysieke klimaatrisico’s in aanhangsel A van deze bijlage, een klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling om de materialiteit van de fysieke klimaatrisico’s voor de economische activiteit te beoordelen;

    c)

    een beoordeling van de adaptatieoplossingen die het vastgestelde fysieke klimaatrisico kunnen verminderen.

    De klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling staat in verhouding tot de schaal van de activiteit en de verwachte levensduur ervan, zoals hieronder beschreven:

    a)

    voor activiteiten met een verwachte levensduur van minder dan 10 jaar wordt de beoordeling ten minste met gebruikmaking van klimaatprojecties op de kleinste passende schaal verricht;

    b)

    voor alle andere activiteiten wordt de beoordeling verricht met gebruikmaking van geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie voor de bestaande reeks toekomstscenario’s*1 die consistent zijn met de verwachte levensduur van de activiteit, waaronder, voor grote investeringen, klimaatprojecties van ten minste 10 tot 30 jaar.

    3.

    De klimaatprojecties en effectbeoordelingen zijn gebaseerd op beste praktijken en beschikbare richtsnoeren en houden rekening met de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van kwetsbaarheids- en risicoanalyse en bijbehorende methodologieën in lijn met de recentste verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering*2, collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties en opensource*3- of betaalde modellen.

    4.

    De toegepaste adaptatieoplossingen:

    a)

    werken niet ongunstig uit op de adaptatie-inspanningen of op het niveau van weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, de natuur, het culturele erfgoed, activa en andere economische activiteiten;

    b)

    geven zo veel mogelijk de voorkeur aan het gebruik van op de natuur gebaseerde oplossingen*4 of de aanwending van blauwe of groene infrastructuur*5;

    c)

    sluiten aan bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatieplannen en -strategieën;

    d)

    worden gemonitord en gemeten aan de hand van vooraf vastgestelde indicatoren; ingeval die indicatoren niet worden gehaald, worden corrigerende maatregelen in overweging genomen;

    e)

    indien de toegepaste oplossing fysiek is en bestaat in een activiteit waarvoor in deze bijlage technische screeningcriteria zijn vastgesteld, voldoet de oplossing aan de technische screeningcriteria voor “geen ernstige afbreuk doen” voor die activiteit.

    5.

    Een activiteit kan als een faciliterende activiteit als bedoeld in artikel 11, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2020/852 worden beschouwd indien de marktdeelnemer, aan de hand van een beoordeling van de huidige en toekomstige klimaatrisico’s die onzekerheid omvat en op robuuste gegevens gebaseerd is, aantoont dat de activiteit voorziet in een technologie, een product, informatie of een praktijk, of het gebruik daarvan bevordert met een van de volgende primaire doelstellingen:

    a)

    het verhogen van het niveau van weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere personen, de natuur, het culturele erfgoed, activa en andere economische activiteiten;

    b)

    het bijdragen aan de adaptatie-inspanningen van andere personen, de natuur, het culturele erfgoed, activa en andere economische activiteiten.

    Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

    1)

    Mitigatie van klimaatverandering

     

    De broeikasgasemissies van de ontziltingsinstallatie bedragen niet meer dan 1 080 gCO2e/m3 geproduceerd zoet water (inclusief behandelingen, pompen en pekelverwijdering en het daarmee samenhangende energieverbruik).

    3)

    Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

    De risico’s van milieudegradatie in verband met het behoud van de waterkwaliteit en het voorkomen van waterstress worden bepaald en aangepakt met als doel te komen tot een goede watertoestand en een goed ecologisch potentieel als gedefinieerd in artikel 2, punten 22 en 23, van Verordening (EU) 2020/852, overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG*6 en, op basis daarvan, een beheerplan, opgesteld in overleg met de belanghebbenden, voor gebruik en bescherming van water voor de mogelijk getroffen waterlichamen.

    Het project is door de bevoegde autoriteit goedgekeurd in het kader van geïntegreerd waterbeheer, waarbij in overleg met de waterbeheerautoriteiten bij voorrang rekening is gehouden met alle andere haalbare opties voor watervoorziening, beheer van de vraag naar water en efficiëntiemaatregelen.

    Er wordt een milieueffectbeoordeling of screening uitgevoerd overeenkomstig de nationale wetgeving, met inbegrip van een beoordeling van de effecten op zoet water en mariene wateren overeenkomstig de Richtlijnen 2000/60/EG en 2008/56/EG.

    De activiteit vormt geen belemmering voor het bereiken van een goede milieutoestand van mariene wateren of leidt niet tot een verslechtering van mariene wateren die zich al in een goede milieutoestand bevinden in de zin van artikel 2, punt 21, van Verordening (EU) 2020/852 en overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG, hetgeen met name vereist dat passende maatregelen worden genomen om de effecten met betrekking tot de beschrijvende elementen in bijlage I bij die richtlijn te voorkomen of te mitigeren, met inachtneming van Besluit (EU) 2017/848 met betrekking tot de criteria en methodologische standaarden voor die beschrijvende elementen.

    De activiteit voldoet aan Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad*7.

    Om thermische anomalieën in verband met de lozing van afvalwarmte te beperken, controleert de exploitant van ontziltingsinstallaties:

    a)

    de maximumtemperatuur van het ontvangende mariene waterlichaam na vermenging;

    b)

    het maximale temperatuurverschil tussen het geloosde pekelwater en het ontvangende mariene waterlichaam.

    De temperatuurregeling wordt uitgevoerd conform de drempelwaarden overeenkomstig het Unierecht en het nationale recht.

    4)

    Transitie naar een circulaire economie

    N.v.t.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De pekelverwijdering is gebaseerd op een milieueffectstudie, met inbegrip van een locatiespecifieke beoordeling van de effecten met betrekking tot de verwijdering van pekel in zee, met inachtneming van de volgende elementen:

    a)

    beschrijving van en inzicht in de lokale basisomstandigheden, zoals de kwaliteit van het zeewater, de topografie, hydrodynamische kenmerken en mariene ecosystemen op basis van veldmetingen en onderzoeken;

    b)

    analyse van de effecten van pekellozingen, op basis van verspreidingsmodellen van de pekelafvoer en laboratoriumtoxiciteitstesten, ter bepaling van veilige lozingsomstandigheden, met inachtneming van de zoutconcentratie, totale alkaliteit, temperatuur en toxische metalen.

    De voor de beoordeling vereiste mate van gedetailleerdheid is in overeenstemming is met de omvang, het proces en de terugwinningspercentages van de ontziltingsinstallatie en de locatie ervan.

    Uit de milieueffectstudie blijkt dat het effect van pekellozing de integriteit van het ecosysteem niet aantast.

    Op basis van de milieueffectstudie worden bij de activiteit veilige pekellozingscriteria gehanteerd, met inbegrip van locatiespecifieke minimumdoelstellingen voor pekeldilutie, op basis van een passende karakterisering van de lokale wateromstandigheden, ecosystemen, soorten en habitats, om de mogelijke nadelige gevolgen van pekelverwijdering te mitigeren.

    6)

    Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

    Er is overeenkomstig toepasselijke nationale wetgeving*9 een milieueffectbeoordeling of een screening*8 uitgevoerd. Wanneer een milieueffectbeoordeling is uitgevoerd, worden de vereiste mitigerende, herstellende en compenserende maatregelen ter bescherming van het milieu getroffen.

    De activiteit heeft geen significante gevolgen voor beschermde gebieden (Unesco-werelderfgoedlocaties, belangrijke biodiversiteitsgebieden en andere beschermde gebieden dan Natura 2000-gebieden) en beschermde soorten op basis van een effectbeoordeling waarbij rekening wordt gehouden met de beste beschikbare kennis*10.

    *1

    Toekomstige scenario’s omvatten de representatieve concentratiescenario’s RCP2.6, RCP4.5, RCP6.0 en RCP8.5 van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering.

    *2

    Assessment Reports on Climate Change: Impacts, Adaptation and Vulnerability, die periodiek door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, het orgaan van de Verenigde Naties voor de beoordeling van de wetenschap op het gebied van klimaatverandering, worden gepubliceerd (https://www.ipcc.ch/reports/).

    *3

    Zoals de Copernicus-diensten die door de Europese Commissie worden beheerd.

    *4

    Op de natuur gebaseerde oplossingen worden gedefinieerd als “oplossingen die zijn geïnspireerd en ondersteund door de natuur, die kosteneffectief zijn, die tegelijkertijd milieu-, sociale en economische voordelen bieden en die bijdragen aan het opbouwen van veerkracht. Dergelijke oplossingen brengen meer, en meer diverse, natuur en natuurlijke kenmerken en processen in de steden, landschappen en zeelandschappen aan door middel van lokaal aangepaste, hulpbronnenefficiënte en systemische ingrepen”. Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn dus gunstig voor de biodiversiteit en ondersteunen het verrichten van een reeks ecosysteemdiensten (versie van 27.6.2023: https://ec.europa.eu/info/research-and-innovation/research-area/environment/nature-based-solutions_en/).

    *5

    Zie mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: “Groene Infrastructuur (GI) — Versterking van Europa’s natuurlijke kapitaal” (COM(2013) 249 final).

    *6

    Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht of internationale normen waarmee gelijkwaardige doelstellingen inzake een goede watertoestand en een goed ecologisch potentieel worden nagestreefd, door middel van gelijkwaardige procedurele en materiële regels, d.w.z. een in overleg met belanghebbenden opgesteld watergebruik- en beschermingsplan dat waarborgt dat: 1) het effect van de activiteiten op de vastgestelde toestand of het ecologische potentieel van potentieel getroffen waterlichamen wordt beoordeeld en 2) de achteruitgang of preventie van een goede toestand/goed ecologisch potentieel wordt vermeden of, indien dit niet mogelijk is, 3) gerechtvaardigd door het ontbreken van betere milieualternatieven die niet onevenredig kostbaar of technisch onhaalbaar zijn, en alle haalbare maatregelen worden getroffen om de negatieve gevolgen voor de toestand van het waterlichaam te beperken.

    *7

    Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 135).

    *8

    Dit is de procedure aan de hand waarvan de bevoegde autoriteit bepaalt of in bijlage II bij Richtlijn 2011/92/EU genoemde projecten aan een milieueffectbeoordeling (als bedoeld in artikel 4, lid 2, van die richtlijn) moeten worden onderworpen.

    *9

    Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig gelijkwaardig toepasselijk nationaal recht of internationale normen die vereisen dat een milieueffectbeoordeling of -screening wordt verricht, bijvoorbeeld Performance Standard 1 van de IFC: Assessment and Management of Environmental and Social Risks.

    *10

    Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig gelijkwaardig toepasselijk nationaal recht of internationale normen met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna tot doel, die het volgende vereisen: 1) een screeningprocedure om te bepalen of voor een bepaalde activiteit een passende beoordeling van de mogelijke effecten op beschermde habitats en soorten nodig is; 2) een passende beoordeling als uit de screening blijkt dat die nodig is, bijvoorbeeld Performance Standard 6 van de IFC: Biodiversity Conservation and Sustainable Management of Living Natural Resources.”;

    6)

    in afdeling 6.3, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 5) vervangen door:

    “5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    Voor wegvoertuigen van categorie M voldoen de banden aan de eisen voor rolgeluidemissies in de hoogste bevolkte klasse en aan de rolweerstandscoëfficiënt (die van invloed is op de energie-efficiëntie van het voertuig) in de hoogste twee bevolkte klassen, zoals dit is vastgesteld in Verordening (EU) 2020/740 en aan de hand van het Europees productregister voor energie-etikettering (EPREL) kan worden geverifieerd.

    Indien van toepassing voldoen de voertuigen aan de voorschriften van de recentste toepasselijke fase van de Euro VI-typegoedkeuring voor de emissies van zware bedrijfsvoertuigen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 595/2009.”

    7)

    de titel van afdeling 6.5 wordt vervangen door:

    “6.5.

    Vervoer met motorfietsen, personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen”;

    8)

    afdeling 6.5 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    in onderafdeling “Beschrijving van de activiteit” wordt de eerste alinea vervangen door:

    “Het aankopen, financieren, huren, leasen en exploiteren van voertuigen van categorie M1*1, N1*2, die beide onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 715/2007 vallen, of L (twee- en driewielige voertuigen en vierwielers)*3.”

    b)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 5) vervangen door:

    “5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De voertuigen voldoen aan de voorschriften van de recentste toepasselijke fase van de Euro 6-typegoedkeuring voor de emissies van lichte bedrijfsvoertuigen*4 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007.

    De voertuigen voldoen aan de emissiedrempels voor schone lichte bedrijfsvoertuigen zoals vastgelegd in tabel 2 van de bijlage bij Richtlijn 2009/33/EG.

    Voor wegvoertuigen van de categorieën M en N voldoen de banden aan de eisen voor rolgeluidemissies in de hoogste bevolkte klasse en aan de rolweerstandscoëfficiënt (die van invloed is op de energie-efficiëntie van het voertuig) in de hoogste twee bevolkte klassen, zoals dit is vastgesteld in Verordening (EU) 2020/740 en aan de hand van het Europees productregister voor energie-etikettering (EPREL) kan worden geverifieerd.

    De voertuigen voldoen aan Verordening (EU) nr. 540/2014.

    *1

    Als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt a), i), van Verordening (EU) 2018/858.

    *2

    Als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt b), i), van Verordening (EU) 2018/858.

    *3

    Als bedoeld in artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2018/858.

    *4

    Verordening (EU) 2018/1832 van de Commissie.”;

    9)

    in afdeling 6.6, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 5) vervangen door:

    “5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    Voor wegvoertuigen van de categorieën M en N voldoen de banden aan de eisen voor rolgeluidemissies in de hoogste meest bevolkte klasse en aan de rolweerstandscoëfficiënt (die van invloed is op de energie-efficiëntie van het voertuig) in de hoogste twee meest bevolkte klassen zoals dit is vastgesteld in Verordening (EU) 2020/740 en aan de hand van het Europees productregister voor energie-etikettering (EPREL) kan worden geverifieerd.

    De voertuigen voldoen aan de voorschriften van de recentste toepasselijke fase van de Euro VI-typegoedkeuring voor de emissies van zware bedrijfsvoertuigen*1 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 595/2009.

    De voertuigen voldoen aan Verordening (EU) nr. 540/2014.

    *1

    Verordening (EU) nr. 582/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en tot wijziging van de bijlagen I en III bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 167 van 25.6.2011, blz. 1).”;

    10)

    afdeling 6.12 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    in de onderafdeling “Technische screeningcriteria” wordt de titel “Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering” vervangen door de titel “Substantiële bijdrage aan de adaptatie aan klimaatverandering”;

    b)

    in onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 2) vervangen door:

    “1)

    Mitigatie van klimaatverandering

    De vaartuigen zijn niet bestemd voor het vervoer van fossiele brandstoffen.”

    11)

    in afdeling 6.13, onderafdeling “Beschrijving van de activiteit”, wordt de tweede alinea vervangen door:

    “De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder F42.11, F42.12, F42.13, F43.21, M71.12 en M71.20, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.”;

    12)

    in afdeling 6.15, onderafdeling “Beschrijving van de activiteit”, wordt de tweede alinea vervangen door:

    “De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden ingedeeld in verschillende NACE-codes, in het bijzonder F42.11, F42.13, M71.12 en M71.20, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.”;

    13)

    in afdeling 6.16, onderafdeling “Beschrijving van de activiteit”, wordt de derde alinea vervangen door:

    “De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder F42.91, M71.12 en M71.20, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.”;

    14)

    in afdeling 7.1, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 5) vervangen door:

    “5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De bij de bouw gebruikte bouwcomponenten en -materialen voldoen aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

    De bij de bouw gebruikte bouwcomponenten en -materialen die met gebruikers*1 in contact kunnen komen, stoten minder dan 0,06 mg formaldehyde per m3 testkamerlucht uit, bij testen onder de voorwaarden die in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 zijn vastgesteld, en minder dan 0,001 mg van de andere categorieën 1A en 1B kankerverwekkende vluchtige organische verbindingen per m3 testkamerlucht, bij testen volgens CEN/EN 16516*2 of ISO 16000-3*3 of andere gelijkwaardige gestandaardiseerde testomstandigheden en bepalingsmethoden*4.

    Wanneer de nieuwe constructie zich op een potentieel verontreinigd terrein bevindt (brownfieldterrein), is het terrein onderzocht op potentieel verontreinigende stoffen, bijvoorbeeld aan de hand van de norm ISO 18400*5.

    Er worden maatregelen genomen om het lawaai, stof en de uitstoot van verontreinigende stoffen tijdens bouw- of onderhoudswerken te verminderen.

    *1

    Verven en vernissen, plafondtegels, vloerbedekking, met inbegrip van de bijbehorende kleefstoffen en hechtmiddelen, binnenisolatie en behandelingen van binnenoppervlakken, bijvoorbeeld tegen vocht en schimmel.

    *2

    CEN/TS 16516: 2013, Bouwproducten — Beoordeling van de afgifte van gevaarlijke stoffen — Bepaling van emissies naar binnenlucht.

    *3

    ISO 16000-3:2011, Binnenlucht — Deel 3: Bepaling van formaldehyde en andere carbonylverbindingen in binnenlucht en testkamers — Actieve monsterneming.

    *4

    De emissiedrempels voor kankerverwekkende vluchtige organische verbindingen hebben betrekking op een testperiode van 28 dagen.

    *5

    ISO 18400-reeks, Bodem — Monsterneming.”;

    15)

    in afdeling 7.2, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 5) vervangen door:

    “5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    De bij de bouw gebruikte bouwcomponenten en -materialen voldoen aan de criteria van aanhangsel C van deze bijlage.

    De bij de renovatie van gebouwen gebruikte bouwcomponenten en -materialen die met gebruikers*1 in contact kunnen komen, stoten minder dan 0,06 mg formaldehyde per m3 testkamerlucht uit, bij testen onder de voorwaarden die in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 zijn vastgesteld, en minder dan 0,001 mg van de andere categorieën 1A en 1B kankerverwekkende vluchtige organische verbindingen per m3 testkamerlucht, bij testen volgens CEN/EN 16516*2 of ISO 16000-3:2011*3 of andere gelijkwaardige gestandaardiseerde testomstandigheden en bepalingsmethoden*4.

    Er worden maatregelen genomen om het lawaai, stof en de uitstoot van verontreinigende stoffen tijdens bouw- of onderhoudswerken te verminderen.

    *1

    Verven en vernissen, plafondtegels, vloerbedekking, met inbegrip van de bijbehorende kleefstoffen en hechtmiddelen, binnenisolatie en behandelingen van binnenoppervlakken, bijvoorbeeld tegen vocht en schimmel.

    *2

    CEN/TS 16516: 2013, Bouwproducten — Beoordeling van de afgifte van gevaarlijke stoffen — Bepaling van emissies naar binnenlucht.

    *3

    ISO 16000-3:2011, Binnenlucht — Deel 3: Bepaling van formaldehyde en andere carbonylverbindingen in binnenlucht en testkamers — Actieve monsterneming (versie van 27.6.2023): https://www.iso.org/standard/51812.html).

    *4

    De emissiedrempels voor kankerverwekkende vluchtige organische verbindingen hebben betrekking op een testperiode van 28 dagen.”;

    16)

    in afdeling 7.3, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 2) vervangen door:

    “1)

    Mitigatie van klimaatverandering

    Het gebouw is niet bestemd voor delving, opslag, vervoer of productie van fossiele brandstoffen.”

    17)

    in afdeling 7.4, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 2) vervangen door:

    “1)

    Mitigatie van klimaatverandering

    Het gebouw is niet bestemd voor delving, opslag, vervoer of productie van fossiele brandstoffen.”

    18)

    in afdeling 7.5, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 2) vervangen door:

    “1)

    Mitigatie van klimaatverandering

    Het gebouw is niet bestemd voor delving, opslag, vervoer of productie van fossiele brandstoffen.”

    19)

    in afdeling 7.6, onderafdeling “Technische screeningcriteria”, onderafdeling “Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)”, wordt punt 2) vervangen door:

    “1)

    Mitigatie van klimaatverandering

    Het gebouw is niet bestemd voor delving, opslag, vervoer of productie van fossiele brandstoffen.”

    20)

    het volgende punt 8.4 wordt ingevoegd:

    “8.4.   Software voor het beheer en de aanpassing van fysieke klimaatrisico’s

    Beschrijving van de activiteit

    Ontwikkeling of programmering van software voor:

    a)

    de voorspelling, projectie en monitoring van klimaatrisico’s;

    b)

    vroegtijdige waarschuwingssystemen voor klimaatrisico’s;

    c)

    klimaatrisicobeheer.

    De economische activiteit omvat niet de ontwikkeling en programmering van software als onderdeel van technische activiteiten en daarmee verband houdende technische adviesverlening voor aanpassing aan klimaatverandering (zie punt 9.1 van deze bijlage), nauw aanleunend bij marktonderzoek, -ontwikkeling en -innovatie (zie punt 9.2 van deze bijlage) en als onderdeel van adviesverlening voor beheer van en aanpassing aan fysieke klimaatrisico’s (zie punt 9.3 van deze bijlage).

    De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan NACE-code J62.01 overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

    Een economische activiteit in deze categorie is een faciliterende activiteit overeenkomstig artikel 11, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2020/852 wanneer zij voldoet aan de in deze afdeling vastgestelde technische screeningcriteria.

    Technische screeningcriteria

    Substantiële bijdrage aan de adaptatie aan klimaatverandering

    1.

    De activiteit neemt informatie-, technologische of capaciteitsbelemmeringen voor adaptatie weg.

    2.

    De activiteit maakt gebruik van een methode en gegevens die:

    a)

    gebaseerd zijn op beste praktijken en beschikbare richtsnoeren en rekening houden met de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van kwetsbaarheids- en risicoanalyse en bijbehorende methodologieën in lijn met de recentste verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering*1, collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties en opensource*2- of betaalde modellen;

    b)

    overeenstemmen met de normen en richtsnoeren inzake klimaatadaptatie en risicobeheer en rampenrisicovermindering, waaronder EN ISO 14090*3 voor het begrip van klimaateffecten en -onzekerheden en het gebruik daarvan bij de besluitvorming, alsmede EN ISO 14091*4 inzake klimaatkwetsbaarheid, gevolgen en risicobeoordeling, de Technical Guidance on Comprehensive Risk Assessment and Planning in the Context of Climate Change*5 en het Sendai Framework for Disaster Risk Reduction*6.

    3.

    De ontwikkelde software:

    a)

    is bedoeld om fysieke klimaatrisico’s in verband met de in aanhangsel A van deze bijlage vermelde gevaren te beheren;

    b)

    werkt niet ongunstig uit op de adaptatie-inspanningen of op het niveau van weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, van het culturele erfgoed, van activa en van andere economische activiteiten;

    c)

    geeft zo veel mogelijk de voorkeur aan op de natuur gebaseerde oplossingen*7;

    d)

    sluit aan bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatiestrategieën en -plannen;

    e)

    word gemonitord en gemeten aan de hand van vooraf vastgestelde indicatoren; ingeval die indicatoren niet worden gehaald, worden corrigerende maatregelen in overweging genomen.

    Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

    1)

    Mitigatie van klimaatverandering

    N.v.t.

    3)

    Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

    N.v.t.

    4)

    Transitie naar een circulaire economie

    N.v.t.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    N.v.t.

    6)

    Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

    N.v.t.

    *1

    Assessment Reports on Climate Change: Impacts, Adaptation and Vulnerability, die periodiek door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, het orgaan van de Verenigde Naties voor de beoordeling van de wetenschap op het gebied van klimaatverandering, worden gepubliceerd (https://www.ipcc.ch/reports/).

    *2

    Zoals de door de Europese Commissie beheerde Copernicus-diensten en de vroegtijdige waarschuwingsdienst van Galileo.

    *3

    ISO-norm 14090:2019, Adaptation to climate change — Principles, requirements and guidelines (versie van 27.6.2023: https://www.iso.org/standard/68507.html).

    *4

    ISO 14091:2021, Adaptation to climate change — Guidelines on vulnerability, impacts and risk assessment (versie van 27.6.2023: https://www.iso.org/standard/68508.html).

    *5

    Technical Guidance on Comprehensive Risk Assessment and Planning in the Context of Climate Change, https://www.undrr.org/publication/technical-guidance-comprehensive-risk-assessment-and-planning-context-climate-change.

    *6

    Sendai Framework for Disaster Risk Reduction 2015-2030, https://www.undrr.org/publication/sendai-framework-disaster-risk-reduction-2015-2030

    *7

    Op de natuur gebaseerde oplossingen worden gedefinieerd als “oplossingen die zijn geïnspireerd en ondersteund door de natuur, die kosteneffectief zijn, die tegelijkertijd milieu-, sociale en economische voordelen bieden en die bijdragen aan het opbouwen van veerkracht. Dergelijke oplossingen brengen meer, en meer diverse, natuur en natuurlijke kenmerken en processen in de steden, landschappen en zeelandschappen aan door middel van lokaal aangepaste, hulpbronnenefficiënte en systemische ingrepen”. Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn dus gunstig voor de biodiversiteit en ondersteunen het verrichten van een reeks ecosysteemdiensten (versie van 27.6.2023: https://ec.europa.eu/info/research-and-innovation/research-area/environment/nature-based-solutions_en/).”;

    21)

    het volgende punt 9.3 wordt ingevoegd:

    “9.3.   Adviesverlening voor het beheer van en de aanpassing aan fysieke klimaatrisico’s

    Beschrijving van de activiteit

    Het verlenen van advies of het sluiten van consultancycontracten om bedrijven of organisaties in staat te stellen fysieke klimaatrisico’s te beheren.

    De economische activiteit wordt uitgevoerd met ten minste een van de volgende doelstellingen:

    a)

    het verstrekken van of ondersteunen bij beoordelingen van klimaateffecten, kwetsbaarheid of risico’s;

    b)

    de ontwikkeling, de uitvoering, de monitoring of de evaluatie van strategieën, plannen of maatregelen voor het beheer van fysieke klimaatrisico’s.

    De economische activiteit omvat niet de technische adviesverlening met betrekking tot engineeringactiviteiten voor aanpassing aan klimaatverandering (zie punt 9.1 van deze bijlage), nauw aanleunend bij marktonderzoek, -ontwikkeling en -innovatie (zie punt 9.2 van deze bijlage) en adviesverlening als onderdeel van de ontwikkeling of programmering van software voor het beheer van en aanpassing aan fysieke klimaatrisico’s (zie punt 8.4 van deze bijlage).

    De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan NACE-code M74.90 overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

    Een economische activiteit in deze categorie is een faciliterende activiteit overeenkomstig artikel 11, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2020/852 wanneer zij voldoet aan de in deze afdeling vastgestelde technische screeningcriteria.

    Technische screeningcriteria

    Substantiële bijdrage aan de adaptatie aan klimaatverandering

    1.

    De activiteit neemt informatie-, technologische of capaciteitsbelemmeringen voor adaptatie weg.

    2.

    De activiteit maakt gebruik van een methode en gegevens die:

    a)

    gebaseerd zijn op beste praktijken en beschikbare richtsnoeren en rekening houden met de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van kwetsbaarheids- en risicoanalyse en bijbehorende methodologieën in lijn met de recentste verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering*1, collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties, opensource*2- of betaalde modellen;

    b)

    overeenstemmen met de normen en richtsnoeren inzake klimaatadaptatie en risicobeheer en rampenrisicovermindering, waaronder EN ISO 14090:2019*3 voor het begrip van klimaateffecten en -onzekerheden en het gebruik daarvan bij de besluitvorming, alsmede EN ISO 14091*4 inzake klimaatkwetsbaarheid, gevolgen en risicobeoordeling, de Technical Guidance on Comprehensive Risk Assessment and Planning in the Context of Climate Change*5 en het Sendai Framework for Disaster Risk Reduction*6.

    3.

    De strategieën, plannen en maatregelen voor klimaatrisicobeheer die worden ontwikkeld:

    a)

    werken niet ongunstig uit op de adaptatie-inspanningen of op het niveau van weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, van het culturele erfgoed, van activa en van andere economische activiteiten;

    b)

    geven zo veel mogelijk de voorkeur aan het gebruik van op de natuur gebaseerde oplossingen*7 of de aanwending van blauwe of groene infrastructuur*8;

    c)

    sluiten aan bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatiestrategieën en -plannen;

    d)

    worden gemonitord en gemeten aan de hand van vooraf vastgestelde indicatoren; ingeval die indicatoren niet worden gehaald, worden corrigerende maatregelen in overweging genomen.

    Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

    1)

    Mitigatie van klimaatverandering

    De activiteit heeft geen betrekking op installaties voor winning, opslag, transport of productieactiviteiten van fossiele brandstoffen.

    3)

    Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

    N.v.t.

    4)

    Transitie naar een circulaire economie

    N.v.t.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    N.v.t.

    6)

    Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

    N.v.t.

    *1

    Assessments Reports on Climate Change: Impacts, Adaptation and Vulnerability, die periodiek door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, het orgaan van de Verenigde Naties voor de beoordeling van de wetenschap op het gebied van klimaatverandering, worden gepubliceerd (https://www.ipcc.ch/reports/).

    *2

    Zoals de door de Europese Commissie beheerde Copernicus-diensten en de vroegtijdige waarschuwingsdienst van Galileo.

    *3

    ISO-norm 14090:2019, Adaptation to climate change — Principles, requirements and guidelines (versie van 27.6.2023: https://www.iso.org/standard/68507.html).

    *4

    ISO 14091:2021, Adaptation to climate change — Guidelines on vulnerability, impacts and risk assessment (versie van 27.6.2023: https://www.iso.org/standard/68508.html).

    *5

    Technical Guidance on Comprehensive Risk Assessment and Planning in the Context of Climate Change, https://www.undrr.org/publication/technical-guidance-comprehensive-risk-assessment-and-planning-context-climate-change.

    *6

    Sendai Framework for Disaster Risk Reduction 2015-2030, https://www.undrr.org/publication/sendai-framework-disaster-risk-reduction-2015-2030

    *7

    Op de natuur gebaseerde oplossingen worden gedefinieerd als “oplossingen die zijn geïnspireerd en ondersteund door de natuur, die kosteneffectief zijn, die tegelijkertijd milieu-, sociale en economische voordelen bieden en die bijdragen aan het opbouwen van veerkracht. Dergelijke oplossingen brengen meer, en meer diverse, natuur en natuurlijke kenmerken en processen in de steden, landschappen en zeelandschappen aan door middel van lokaal aangepaste, hulpbronnenefficiënte en systemische ingrepen”. Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn dus gunstig voor de biodiversiteit en ondersteunen het verrichten van een reeks ecosysteemdiensten (versie van 27.6.2023: https://ec.europa.eu/info/research-and-innovation/research-area/environment/nature-based-solutions_en/).

    *8

    Zie mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: “Groene Infrastructuur (GI) — Versterking van Europa’s natuurlijke kapitaal” (COM(2013) 249 final).”;

    22)

    de volgende titel voor afdeling 14 wordt ingevoegd:

    “14.

    Risicobeheersing in verband met rampen”;

    23)

    de volgende afdelingen 14.1 en 14.2 worden ingevoegd:

    “14.1.   Hulpdiensten

    Beschrijving van de activiteit

    1.

    Hulpdiensten, met inbegrip van:

    a)

    coördinatie bij rampenbestrijding bij de oprichting en werking van faciliteiten en teams voor de beoordeling, de coördinatie of de paraatheid, zoals permanente coördinatiecentra voor rampenbestrijding of operationele coördinatiecentra ter plekke op de plaats van een noodsituatie. De operationele rampenbestrijding omvat het commando, de beoordeling of de analyse, de planning, het contact of de coördinatie, de communicatie en de mediaberichtgeving;

    b)

    spoedeisende medische hulpverlening, dat wil zeggen eerste noodhulp en medische zorg voor patiënten in het veld, in tijdelijke veldhospitalen, met inbegrip van militaire ziekenhuizen of medische faciliteiten voor de behandeling van door een noodsituatie getroffen ambulante en in een faciliteit opgenomen patiënten, rekening houdend met erkende internationale richtsnoeren voor het gebruik van veldhospitalen*1. Het gaat om:

    i)

    intake van patiënten, screening en profilering (triage) op de plaats van de ramp of in een medisch centrum;

    ii)

    eerste hulp;

    iii)

    stabilisatie en doorverwijzing van ernstige traumatische en andere noodgevallen, indien van toepassing, en het voorbereiden van de patiënt voor vervoer naar een medisch centrum voor definitieve behandeling;

    iv)

    gevorderde levensondersteunende behandeling;

    v)

    anesthesie, beeldvorming, sterilisatie, laboratorium- en bloedtransfusiediensten met betrekking tot medische noodgevallen;

    vi)

    levensreddende chirurgische ingrepen, algemene dringende operaties;

    vii)

    specifieke verzorging van minder ernstige traumatische en andere noodgevallen;

    viii)

    medische evacuatie van slachtoffers van rampen, met inbegrip van vervoer over land en water en evacuatie door de lucht;

    c)

    rampenbestrijding, dat wil zeggen ad-hocrampenbestrijding, zoals het opzetten en beheren van opvangcentra in samenwerking met bestaande structuren, lokale autoriteiten en internationale organisaties tot aan de overdracht aan lokale autoriteiten of humanitaire organisaties en leveringen van eerste levensbehoeften (zoals geneesmiddelen, voedsel, water, warme kleding, en dekens voor slachtoffers), tijdens en onmiddellijk na de ramp. Het gaat om:

    i)

    de voorbereidende aanwijzing en het waarborgen van de paraatheid van tijdelijke noodhulpcentra, zoals noodopvangfaciliteiten, locaties voor water-, voedsel- en hulpverstrekking en dergelijke;

    ii)

    opleiding van personeel voor rampenbestrijding als een overdracht plaatsvindt;

    d)

    zoek- en reddingsoperaties, zoals zoek- en reddingsoperaties bij klimaatgerelateerde rampen, zoals het opsporen, lokaliseren en redden van slachtoffers die te land en te water in nood of dreigend gevaar verkeren, in een overstroming vastzitten, zich onder het puin bevinden, verdwaald zijn, vastzitten of geïsoleerd zijn zonder mogelijkheid tot evacuatie, vermist zijn of ontbreken. De activiteiten wordt verricht in overeenstemming met internationale richtsnoeren*2. Het gaat om:

    i)

    zoekoperaties ter land, te water en door de lucht, onder meer met zoekhonden of technische zoekapparatuur;

    ii)

    redding, waaronder tillen en vervoeren;

    iii)

    verstrekking van levensreddende hulp en eerste levensbehoeften;

    iv)

    breken en doorgangen maken, snijden;

    v)

    gebruik van reddingstouw;

    vi)

    stutten;

    e)

    respons op gevaarlijke materialen, zoals het opsporen en isoleren van gevaarlijke materialen, beperkt tot de uitvoering daarvan tijdens of in de onmiddellijke nasleep van een incident met gevaarlijk materiaal met het oog op onmiddellijke risicobeperking, waaronder: ontsmetting van bodem en grondwater op de plaats van verontreiniging, in situ of ex situ, met behulp van mechanische, chemische of biologische methoden; ontsmetting van industriële installaties of locaties, met inbegrip van kerncentrales en nucleaire terreinen; ontsmetting en reiniging van oppervlaktewater na verontreiniging door een ongeval, zoals door het opruimen van verontreinigende stoffen of het gebruik van chemische stoffen; het opruimen van olielekken en andere verontreinigingen op het land, in het oppervlaktewater, in oceanen en in zeeën, met inbegrip van kustgebieden; reductie van asbest, loodverf en ander giftig materiaal. Het gaat om:

    i)

    de identificatie van chemische stoffen en detectie van radiologische gevaren met een combinatie van draagbare, mobiele en laboratoriumapparatuur;

    ii)

    het verzamelen, hanteren en bereiden van biologische, chemische en radiologische monsters voor verdere analyse elders;

    iii)

    het toepassen van een passend wetenschappelijk model voor risicoprognose;

    iv)

    onmiddellijke risicovermindering, met inbegrip van risicobeheersing, risiconeutralisatie en behandeling of ontsmetting ter plaatse van personen, dieren en apparatuur, hetgeen onmiddellijke herstelmaatregelen kan omvatten overeenkomstig artikel 6, lid 1, punt a), van Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad*3;

    f)

    brandbestrijding en brandpreventie, zoals het beheer en de werking van gewone en ondersteunende brandweerdiensten bij brandpreventie en brandbestrijding op de grond, op het water en vanuit de lucht;

    g)

    technische beschermingsrespons en hulp bij een klimaatramp, zoals uitgevoerd tijdens en in de onmiddellijke nasleep van een noodsituatie. Het gaat om:

    i)

    pompen met een hoog vermogen, zoals pompen bij overstromingen, en hulp bij brandbestrijding door water te pompen;

    ii)

    zuivering, opslag en levering van water door middel van mobiele waterzuiverings- en -opslaginstallaties;

    iii)

    vervoer van personeel en benodigdheden bij noodgevallen;

    iv)

    het opzetten, onderhouden en exploiteren van noodcommunicatiesystemen om de communicatie tijdens en na noodsituaties te waarborgen;

    v)

    het opzetten, onderhouden en exploiteren van noodgeneratoren tijdens en na noodsituaties;

    vi)

    overstromingsbeheersing met het oog op de versterking van bestaande structuren en de aanleg van nieuwe barrières om verdere overstromingen van rivieren, stroomgebieden en waterwegen met stijgend waterpeil te voorkomen.

    2.

    De economische activiteiten in deze categorie omvatten ook paraatheidactiviteiten*4 die direct verband houden met hulpdiensten, zoals:

    a)

    de ontwikkeling en de actualisering van relevante plannen om te waarborgen dat de hulpdiensten paraat staan;

    b)

    de opleiding en de capaciteitsopbouw van personeel en deskundigen en, in voorkomend geval, van vrijwilligers en hulpdieren;

    c)

    het opzetten van opleidingsfaciliteiten voor opleidingen om klimaatgevaren aan te pakken;

    d)

    de aankoop, de opslag, de opwaardering en het onderhoud van het materiaal, inclusief delen van modules*5 als onderdeel van civielebeschermingsbijstand*6 om de onmiddellijke gevolgen van een ramp te mitigeren;

    e)

    de aankoop, de installatie, de herstelling, de bediening, het onderhoud en de monitoring op afstand van brandalarmen en systemen voor vroegtijdige waarschuwing;

    f)

    opleidings- en bewustmakingsactiviteiten op het gebied van rampenrisico’s door hulpverleners in de gemeenschap of gericht op specifieke belanghebbenden of doelgroepen.

    3.

    De in de punten 1 en 2 bedoelde economische activiteiten zijn inbegrepen als zij een rol kunnen spelen bij klimaatgerelateerde rampen of de gevolgen daarvan.

    4.

    Activiteiten en activa die in de eerste plaats een ander doel hebben dan het bieden van civiele noodhulpdiensten, kunnen alleen worden opgenomen wanneer zij steun verlenen voor civiele noodrespons op rampen die kunnen worden toegeschreven aan klimaatgerelateerde rampen.

    De economische activiteiten in deze categorie omvatten niet de activiteiten in het kader van de activiteit “Preventie en beschermende infrastructuur tegen overstromingen in het binnenland, aan de kust en van steden” (zie afdeling 14.2 van deze bijlage).

    De economische activiteiten in deze categorie omvatten niet de activiteiten van een exploitant die aansprakelijk is voor milieuschade overeenkomstig Richtlijn 2004/35/CE.

    De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan verschillende NACE-codes, in het bijzonder A2.40, B9.10, E39.00, H52.23, N80.20, Q84, O84.25, Q86.10, Q86.90 en Q88.99, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

    Indien een economische activiteit in deze categorie voldoet aan het criterium van een substantiële bijdrage dat in punt 5 is vastgesteld, is de activiteit een faciliterende activiteit als bedoeld in artikel 11, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2020/852 mits zij voldoet aan de in deze afdeling vastgestelde technische screeningcriteria.

    Technische screeningcriteria

    Substantiële bijdrage aan de adaptatie aan klimaatverandering

    1.

    De economische activiteit heeft fysieke en niet-fysieke oplossingen (“adaptieoplossingen”) toegepast die de belangrijkste fysieke klimaatrisico’s die voor die activiteit van belang zijn, substantieel verminderen.

    2.

    De fysieke klimaatrisico’s die voor de activiteit van belang zijn, zijn in kaart gebracht op basis van de lijst van risico’s in aanhangsel A van deze bijlage, aan de hand van een robuuste klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling met de volgende stappen:

    a)

    screening van de activiteit om te bepalen welke fysieke klimaatrisico’s van de lijst in aanhangsel A van deze bijlage van invloed kunnen zijn op de prestatie van de economische activiteit tijdens haar verwachte levensduur;

    b)

    indien de activiteit volgens die screening onderhevig kan zijn aan een of meer van de fysieke klimaatrisico’s in aanhangsel A van deze bijlage, een klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling om de materialiteit van de fysieke klimaatrisico’s voor de economische activiteit te beoordelen;

    c)

    een beoordeling van de adaptatieoplossingen die het vastgestelde fysieke klimaatrisico kunnen verminderen.

    De klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling staat in verhouding tot de schaal van de activiteit en

    de verwachte levensduur ervan, zoals hieronder beschreven:

    a)

    voor activiteiten met een verwachte levensduur van minder dan 10 jaar wordt de beoordeling ten minste met gebruikmaking van klimaatprojecties op de kleinste passende schaal verricht;

    b)

    voor alle andere activiteiten wordt de beoordeling verricht met gebruikmaking van geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie voor de bestaande reeks toekomstscenario’s*7 die consistent zijn met de verwachte levensduur van de activiteit, waaronder, voor grote investeringen, klimaatprojecties van ten minste 10 tot 30 jaar.

    3.

    De klimaatprojecties en effectbeoordelingen zijn gebaseerd op beste praktijken en beschikbare richtsnoeren en houden rekening met de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van kwetsbaarheids- en risicoanalyse en bijbehorende methodologieën in lijn met de recentste verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering*8, collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties en opensource*9- of betaalde modellen.

    4.

    De toegepaste adaptatieoplossingen:

    a)

    werken niet ongunstig uit op de adaptatie-inspanningen of op het niveau van weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, van het culturele erfgoed, van activa en van andere economische activiteiten;

    b)

    geven zo veel mogelijk de voorkeur aan het gebruik van op de natuur gebaseerde oplossingen*10 of de aanwending van blauwe of groene infrastructuur*11;

    c)

    sluiten aan bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatieplannen en -strategieën;

    d)

    worden gemonitord en gemeten aan de hand van vooraf vastgestelde indicatoren; ingeval die indicatoren niet worden gehaald, worden corrigerende maatregelen in overweging genomen;

    e)

    indien de toegepaste oplossing fysiek is en bestaat in een activiteit waarvoor in deze bijlage technische screeningcriteria zijn vastgesteld, voldoet de oplossing aan de technische screeningcriteria voor “geen ernstige afbreuk doen” voor die activiteit.

    5.

    Een activiteit kan als een faciliterende activiteit als bedoeld in artikel 11, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2020/852 worden beschouwd indien de marktdeelnemer, aan de hand van een beoordeling van de huidige en toekomstige klimaatrisico’s die onzekerheid omvat en op robuuste gegevens gebaseerd is, aantoont dat de activiteit voorziet in een technologie, een product, informatie of een praktijk, of het gebruik daarvan bevordert met een van de volgende primaire doelstellingen:

    a)

    het verhogen van het niveau van weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere personen, van de natuur, van het culturele erfgoed, van activa en van andere economische activiteiten;

    b)

    het bijdragen aan de adaptatie-inspanningen van andere personen, van de natuur, van het culturele erfgoed, van activa en van andere economische activiteiten.

    Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

    1)

    Mitigatie van klimaatverandering

    1.

    De exploitant van deze activiteit heeft een plan voor mitigatie van klimaatverandering en milieubescherming ontwikkeld en uitgevoerd dat:

    a)

    de belangrijkste schadelijke klimaateffecten van hun voor de mitigatie van klimaatverandering relevante activa en activiteiten aanduidt, met inbegrip van de effecten van:

    i)

    scope 1-BKG-emissies*12;

    ii)

    scope 2-BKG-emissies*13;

    iii)

    scope 3-BKG-emissies*14;

    b)

    de nodige maatregelen vaststelt om de aangeduide schadelijke gevolgen van de activiteit voor het klimaat tot een minimum te beperken en tegelijkertijd het hoofddoel van de hulpdienst te verwezenlijken;

    c)

    uitleg geeft over de mate van verbetering die met de uitvoering van de voorgestelde maatregelen kan worden bereikt en een tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen biedt;

    d)

    de uitvoering van de vastgestelde maatregelen controleert en documenteert conform het tijdschema en de bereikte verbeteringen.

    2.

    Het plan voor mitigatie van klimaatverandering en milieubescherming:

    a)

    is gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens, die publiekelijk beschikbaar zijn;

    b)

    wordt ontwikkeld in overleg met belanghebbenden, waaronder milieubeschermingsautoriteiten;

    c)

    wordt bijgewerkt wanneer de kenmerken en de werking van de activiteit significant veranderen, op een wijze die de aard of de omvang van de effecten op het klimaat en het milieu wijzigt;

    d)

    voldoet voor brandbestrijdingsoperaties aan artikel 11 van Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad*15.

    3)

    Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

    1.

    De exploitant van deze activiteit heeft een plan voor mitigatie van klimaatverandering en milieubescherming ontwikkeld en uitgevoerd dat:

    a)

    de belangrijkste schadelijke klimaateffecten van hun voor de bescherming van water en mariene hulpbronnen relevante activa en activiteiten aanduidt, met inbegrip van de effecten op water en mariene hulpbronnen in de gebieden die zijn opgenomen in de registers van beschermde gebieden als bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 2000/60/EG of in andere gelijkwaardige nationale of internationale indelingen of definities, met inbegrip van de negatieve effecten op waterbronnen van schadelijke stoffen (zoals per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS)) in blusschuim, brandblusmiddelen en brandvertragers;

    b)

    de nodige maatregelen vaststelt om de aangeduide schadelijke gevolgen van de activiteit voor het milieu tot een minimum te beperken en tegelijkertijd het hoofddoel van de hulpdienst te verwezenlijken, waarbij de beginselen van gerichte toepassing (in tijd en bestreken gebied) en levering op passende niveaus (bij voorkeur boven fysieke of andere niet-chemische methoden, waar mogelijk) in de rampenbestrijdingsplanning worden geïntegreerd;

    c)

    uitleg geeft over de mate van verbetering die met de uitvoering van de voorgestelde maatregelen kan worden bereikt en een tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen biedt;

    d)

    de uitvoering van de vastgestelde maatregelen controleert en documenteert conform het tijdschema en de bereikte verbeteringen.

    2.

    Het plan voor mitigatie van klimaatverandering en milieubescherming:

    a)

    is gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens, die publiekelijk beschikbaar zijn;

    b)

    wordt ontwikkeld in overleg met belanghebbenden, waaronder milieubeschermingsautoriteiten;

    c)

    wordt bijgewerkt wanneer de kenmerken en de werking van de activiteit significant veranderen, op een wijze die de aard of de omvang van de effecten op het klimaat en het milieu wijzigt.

    4)

    Transitie naar een circulaire economie

    1.

    De exploitant van deze activiteit heeft een plan voor mitigatie van klimaatverandering en milieubescherming ontwikkeld en uitgevoerd dat:

    a)

    de belangrijkste schadelijke milieugevolgen van hun voor de transitie naar een circulaire economie relevante activa en activiteiten aanduidt, waaronder de gevolgen voor de productie, het beheer en de behandeling van afval*16, met inbegrip van de negatieve gevolgen van een groot of regelmatig gebruik van voor eenmalig gebruik bestemde, niet-recycleerbare producten en onoordeelkundig afvalbeheer (zowel gevaarlijk als niet-gevaarlijk) en de opslag en de verwijdering van chemische stoffen*17 en medisch afval*18;

    b)

    de nodige maatregelen vaststelt om de aangeduide schadelijke gevolgen van de activiteit voor het milieu tot een minimum te beperken en tegelijkertijd het hoofddoel van de hulpdienst te verwezenlijken, overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad*19, waaronder maatregelen om de vernietiging van ongebruikte opgeslagen goederen tot een minimum te beperken en goede industriële praktijken voor de verwijdering van tijdelijke infrastructuur, overeenkomstig het EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer*20;

    c)

    uitleg geeft over de mate van verbetering die met de uitvoering van de voorgestelde maatregelen kan worden bereikt en een tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen biedt;

    d)

    de uitvoering van de vastgestelde maatregelen controleert en documenteert conform het tijdschema en de bereikte verbeteringen.

    2.

    Het plan voor mitigatie van klimaatverandering en milieubescherming:

    a)

    is gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens, die publiekelijk beschikbaar zijn;

    b)

    wordt ontwikkeld in overleg met belanghebbenden, waaronder milieubeschermingsautoriteiten;

    c)

    wordt bijgewerkt wanneer de kenmerken en de werking van de activiteit significant veranderen, op een wijze die de aard of de omvang van de effecten op het klimaat en het milieu wijzigt.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    1.

    De exploitant van deze activiteit heeft een plan voor klimaatmitigatie en milieubescherming ontwikkeld en uitgevoerd dat:

    a)

    de belangrijkste schadelijke milieugevolgen van hun voor de preventie en beheersing van verontreiniging relevante activa en activiteiten aanduidt, waaronder de effecten van verontreinigende emissies op lucht, water of de bodem in de zin van artikel 3, punt 2, van Richtlijn 2010/75/EU, met inbegrip van de negatieve effecten van schadelijke stoffen in blusschuim, brandblusmiddelen en brandvertragers op de milieuverontreiniging en de negatieve effecten van het gebruik van halonen op de afbraak van de ozonlaag;

    b)

    de nodige maatregelen vaststelt om de aangeduide schadelijke gevolgen van de activiteit voor het milieu tot een minimum te beperken en tegelijkertijd het hoofddoel van de hulpdienst te verwezenlijken;

    c)

    uitleg geeft over de mate van verbetering die met de uitvoering van de voorgestelde maatregelen kan worden bereikt en een tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen biedt;

    d)

    de uitvoering van de vastgestelde maatregelen controleert en documenteert conform het tijdschema en de bereikte verbeteringen.

    2.

    Het plan voor mitigatie van klimaatverandering en milieubescherming:

    a)

    is gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens, die transparant openbaar worden gemaakt;

    b)

    wordt ontwikkeld in overleg met belanghebbenden, waaronder milieubeschermingsautoriteiten;

    c)

    wordt bijgewerkt wanneer de kenmerken en de werking van de activiteit significant veranderen, op een wijze die de aard of de omvang van de effecten op het klimaat en het milieu kan wijzigen;

    d)

    voor brandbestrijdingsoperaties voldoet aan artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad*22.

    6)

    Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

    1.

    De exploitant van deze activiteit heeft een plan voor klimaatmitigatie en milieubescherming ontwikkeld en uitgevoerd dat:

    a)

    de belangrijkste schadelijke milieugevolgen van hun voor de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen relevante activa en activiteiten aanduidt, met inbegrip van effecten op:

    i)

    biodiversiteitsgevoelige gebieden, zoals Natura 2000-gebieden*23 overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, artikel 4 van Richtlijn 2009/147/EG en artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2008/56/EG of andere gelijkwaardige nationale of internationale indelingen of definities*24;

    ii)

    ruimtebeslag en op de toepassing van de “ruimtebeslaghiërarchie” zoals beschreven in de EU-bodemstrategie voor 2030, onder meer als gevolg van de oprichting en de exploitatie op middellange tot lange termijn van opvangkampen;

    b)

    de nodige maatregelen vaststelt om de aangeduide schadelijke gevolgen van de activiteit voor het milieu tot een minimum te beperken en tegelijkertijd het hoofddoel van de hulpdienst te verwezenlijken, met inbegrip van geplande maatregelen om de risico’s voor biodiversiteitsgevoelige gebieden tot een minimum te beperken, bijvoorbeeld door ruimtelijke informatie over biodiversiteitsgevoelige gebieden en zorgbeginselen in de rampenbestrijdingsplanning te integreren;

    c)

    uitleg geeft over de mate van verbetering die met de uitvoering van de voorgestelde maatregelen kan worden bereikt en een tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen biedt;

    d)

    de uitvoering van de vastgestelde maatregelen controleert en documenteert conform het tijdschema en de bereikte verbeteringen.

    2.

    Het plan voor mitigatie van klimaatverandering en milieubescherming:

    a)

    is gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens, die publiekelijk beschikbaar zijn;

    b)

    wordt ontwikkeld in overleg met belanghebbenden, waaronder milieubeschermingsautoriteiten;

    c)

    wordt bijgewerkt wanneer de kenmerken en de werking van de activiteit significant veranderen, op een wijze die de aard of de omvang van de effecten op het klimaat en het milieu kan wijzigen.

    14.2.   Preventie en beschermende infrastructuur tegen overstromingen

    Beschrijving van de activiteit

    De activiteit heeft betrekking op structurele*25 en niet-structurele*26 maatregelen ter preventie en bescherming van mensen, ecosystemen, cultureel erfgoed en infrastructuur tegen overstromingen overeenkomstig Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad*27.

    1.

    Structurele maatregelen omvatten:

    a)

    dijken, rivierkaden;

    b)

    zeedijken, stormkeringen, zeemuren, kribben en golfbrekers;

    c)

    online en offline bufferbekkens voor het vasthouden en beheersen van overstromingen in natuurlijke en kunstmatige drainagenetwerken;

    d)

    maatregelen om overstromingen te beheersen door de opvangcapaciteit van bekkens te vergroten, zoals de aanleg van gedistribueerde bufferbekkens of riooloverstortstructuren;

    e)

    hydraulische structuren om de waterstroom te regelen, zoals pompstations, sluizen, afsluiters;

    f)

    regelstructuren voor sediment.

    2.

    Niet-structurele maatregelen omvatten:

    a)

    overstromingsvoorlichtingscampagnes;

    b)

    overstromingsmodellering en -voorspelling, overstromingsgevaar en het in kaart brengen van risico’s;

    c)

    ruimtelijke ordening in overstromingsgevoelige gebieden om overstromingsrisico’s te verminderen, bijvoorbeeld door het landgebruik te beperken en beschermingscriteria te handhaven middels bouwvoorschriften;

    d)

    systemen voor vroegtijdige waarschuwing bij overstromingen.

    De activiteit omvat het ontwerp, de bouw, de uitbreiding, de rehabilitatie, de modernisering en de exploitatie van structurele of niet-structurele maatregelen.

    De activiteiten in deze categorie omvatten niet de planning, de bouw, de uitbreiding en de exploitatie van grootschalige op de natuur gebaseerde overstromings- of droogtebeheermaatregelen en maatregelen voor het herstel van wetlands die onder de activiteit “Op de natuur gebaseerde oplossingen voor preventie en bescherming van overstromings- en droogterisico’s” vallen (zie afdeling 3.1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening 2023/2486). De activiteit omvat evenmin infrastructuur voor het vervoer over water, zoals waterwegen, havens en jachthavens (zie afdeling 6.16 van deze bijlage), noodrespons in geval van overstromingen (zie afdeling 14.1 van deze bijlage), advies over het beheer van en aanpassing aan fysieke klimaatrisico’s (zie afdeling 9.3) en software voor het beheer van en aanpassing aan fysieke klimaatrisico’s (zie afdeling 8.4).

    De activiteiten in deze categorie omvatten niet de aanleg, wijziging of verwijdering van onlinewateropvangstructuren voor stuwing, hoofdzakelijk gericht op waterkracht of irrigatie.

    De economische activiteiten in deze categorie kunnen worden gekoppeld aan NACE-code F42.91 overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten die bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 is vastgesteld.

    Indien een economische activiteit in deze categorie voldoet aan het criterium van een substantiële bijdrage dat in punt 5 is vastgesteld, is de activiteit een faciliterende activiteit als bedoeld in artikel 11, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2020/852 mits zij voldoet aan de in deze afdeling vastgestelde technische screeningcriteria.

    Technische screeningcriteria

    Substantiële bijdrage aan de adaptatie aan klimaatverandering

    1.

    De economische activiteit heeft fysieke en niet-fysieke oplossingen (“adaptieoplossingen”) toegepast die de belangrijkste fysieke klimaatrisico’s die voor die activiteit van belang zijn, substantieel verminderen.

    2.

    De fysieke klimaatrisico’s die voor de activiteit van belang zijn, zijn in kaart gebracht op basis van de lijst van risico’s in aanhangsel A van deze bijlage, aan de hand van een robuuste klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling met de volgende stappen:

    a)

    screening van de activiteit om te bepalen welke fysieke klimaatrisico’s van de lijst in aanhangsel A van deze bijlage van invloed kunnen zijn op de prestatie van de economische activiteit tijdens haar verwachte levensduur;

    b)

    indien de activiteit volgens die screening onderhevig kan zijn aan een of meer van de fysieke klimaatrisico’s in aanhangsel A van deze bijlage, een klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling om de materialiteit van de fysieke klimaatrisico’s voor de economische activiteit te beoordelen;

    c)

    een beoordeling van de adaptatieoplossingen die het vastgestelde fysieke klimaatrisico kunnen verminderen.

    De klimaatrisico- en -kwetsbaarheidsbeoordeling staat in verhouding tot de schaal van de activiteit en de verwachte levensduur ervan,

    zoals hieronder beschreven:

    a)

    voor activiteiten met een verwachte levensduur van minder dan 10 jaar wordt de beoordeling ten minste met gebruikmaking van klimaatprojecties op de kleinste passende schaal verricht;

    b)

    voor alle andere activiteiten wordt de beoordeling verricht met gebruikmaking van geavanceerde klimaatprojecties met de hoogst beschikbare resolutie voor de bestaande reeks toekomstscenario’s*28 die consistent zijn met de verwachte levensduur van de activiteit, waaronder, voor grote investeringen, klimaatprojecties van ten minste 10 tot 30 jaar.

    3.

    De klimaatprojecties en effectbeoordelingen zijn gebaseerd op beste praktijken en beschikbare richtsnoeren en houden rekening met de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van kwetsbaarheids- en risicoanalyse en bijbehorende methodologieën in lijn met de recentste verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering*29, collegiaal getoetste wetenschappelijke publicaties en opensource-*30 of betaalde modellen.

    4.

    De toegepaste adaptatieoplossingen:

    a)

    werken niet ongunstig uit op de adaptatie-inspanningen of op het niveau van weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere mensen, van de natuur, van het culturele erfgoed, van activa en van andere economische activiteiten;

    b)

    geven zo veel mogelijk de voorkeur aan het gebruik van op de natuur gebaseerde oplossingen*31 of de aanwending van blauwe of groene infrastructuur*32;

    c)

    sluiten aan bij lokale, sectorale, regionale of landelijke adaptatieplannen en -strategieën;

    d)

    worden gemonitord en gemeten aan de hand van vooraf vastgestelde indicatoren; ingeval die indicatoren niet worden gehaald, worden corrigerende maatregelen in overweging genomen;

    e)

    indien de toegepaste oplossing fysiek is en bestaat in een activiteit waarvoor in deze bijlage technische screeningcriteria zijn vastgesteld, voldoet de oplossing aan de technische screeningcriteria voor “geen ernstige afbreuk doen” voor die activiteit.

    5.

    Een activiteit kan als een faciliterende activiteit als bedoeld in artikel 11, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2020/852 worden beschouwd indien de marktdeelnemer, aan de hand van een beoordeling van de huidige en toekomstige klimaatrisico’s die onzekerheid omvat en op robuuste gegevens gebaseerd is, aantoont dat de activiteit voorziet in een technologie, een product, informatie of een praktijk, of het gebruik daarvan bevordert met een van de volgende primaire doelstellingen:

    a)

    het verhogen van het niveau van weerbaarheid tegen fysieke klimaatrisico’s van andere personen, van de natuur, van het culturele erfgoed, van activa en van andere economische activiteiten;

    b)

    het bijdragen aan de adaptatie-inspanningen van andere personen, van de natuur, van het culturele erfgoed, van activa en van andere economische activiteiten.

    Geen ernstige afbreuk doen (“DNSH”)

    1)

    Mitigatie van klimaatverandering

    N.v.t.

    3)

    Duurzaam gebruik en bescherming van water en mariene hulpbronnen

    De activiteit vormt geen belemmering voor het bereiken van een goede milieutoestand van mariene wateren of leidt niet tot een verslechtering van mariene wateren die zich al in een goede milieutoestand bevinden in de zin van artikel 2, punt 21, van Verordening (EU) 2020/852 en overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG, hetgeen met name vereist dat passende maatregelen worden genomen om de effecten met betrekking tot de beschrijvende elementen in bijlage I bij die richtlijn te voorkomen of te mitigeren, met inachtneming van Besluit (EU) 2017/848 van de Commissie met betrekking tot de criteria en methodologische standaarden voor die beschrijvende elementen.

    De activiteit voldoet aan Richtlijn 2000/60/EG*33, met name de eisen van artikel 4 van die richtlijn.

    Overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG en met name lid 7 van dat artikel wordt een effectbeoordeling van het project verricht om al zijn potentiële effecten op de toestand van waterlichamen binnen hetzelfde stroomgebied en op beschermde habitats en soorten die rechtstreeks afhankelijk zijn van water, te beoordelen, waarbij met name migratiecorridors, vrijstromende rivieren of ecosystemen in nagenoeg onverstoorde staat in aanmerking worden genomen.

    De beoordeling is gebaseerd op recente, volledige en nauwkeurige gegevens, inclusief monitoringgegevens over biologische kwaliteitselementen die met name gevoelig zijn voor hydromorfologische wijzigingen, en over de verwachte toestand van het waterlichaam als gevolg van de nieuwe activiteiten, vergeleken met de huidige toestand.

    Bij de beoordeling wordt met name ingegaan op de gecumuleerde effecten van het project met andere bestaande of geplande infrastructuur in het stroomgebied. Op basis van die effectbeoordeling is aangetoond dat het project, zowel wat ontwerp en locatie als wat mitigerende maatregelen betreft, zo ontworpen is dat het aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

    a)

    het project leidt niet tot een verslechtering van een goede toestand of een goed potentieel van het specifieke waterlichaam waarop het betrekking heeft, of vormt geen belemmering voor het bereiken van die toestand of dat potentieel;

    b)

    wanneer het risico bestaat dat het project leidt tot een verslechtering van een goede toestand of een goed potentieel van het specifieke waterlichaam waarop het betrekking heeft, of een belemmering vormt voor het bereiken van die toestand of dat potentieel, gaat het om een niet-significante verslechtering, die wordt gerechtvaardigd door een diepgaande kosten-batenanalyse waaruit blijkt dat aan beide onderstaande criteria is voldaan:

    i)

    de redenen van hoger openbaar belang of de verwachte voordelen van het geplande navigatie-infrastructuurproject qua voordelen voor mitigatie van of adaptatie aan klimaatverandering wegen op tegen de kosten van een verslechtering van de watertoestand voor het milieu en de samenleving;

    ii)

    de redenen van hoger openbaar belang of de verwachte voordelen van de activiteit kunnen vanwege technische haalbaarheid of onevenredig hoge kosten niet worden bereikt met andere, voor het milieu gunstigere middelen (zoals op de natuur gebaseerde oplossingen, alternatieve locatie, rehabilitatie/renovatie van bestaande infrastructuren of gebruik van technologieën die de riviercontinuïteit niet verstoren).

    Alle technisch haalbare en ecologisch relevante mitigerende maatregelen worden uitgevoerd om de negatieve effecten op water en op beschermde habitats en soorten die rechtstreeks afhankelijk zijn van water, te beperken.

    Indien van toepassing en afhankelijk van de ecosystemen die van nature in de betrokken waterlichamen aanwezig zijn, gaat het onder meer de volgende mitigerende maatregelen:

    a)

    maatregelen die garanderen dat de continuïteit zo weinig mogelijk wordt verstoord inclusief maatregelen om longitudinale en laterale verbindingen en minimale ecologische stroming en sedimentstroom te waarborgen;

    b)

    maatregelen om de morfologische omstandigheden en habitats voor aquatische soorten te beschermen of te verbeteren);

    c)

    maatregelen om de negatieve gevolgen van eutrofiëring te beperken.

    Er wordt toegezien op de doeltreffendheid van die maatregelen in het kader van de vergunning of toestemming waarin de voorwaarden zijn vastgesteld om een goede toestand of een goed potentieel van het betrokken waterlichaam te bereiken.

    Het project vormt geen voortdurende belemmering voor het bereiken van een goede toestand/een goed potentieel in de waterlichamen in hetzelfde stroomgebiedsdistrict.

    In aanvulling op de hierboven bedoelde mitigerende maatregelen en waar nodig worden compenserende maatregelen genomen om te voorkomen dat het project tot een algemene verslechtering van de toestand van waterlichamen in hetzelfde stroomgebiedsdistrict leidt. Dit wordt bereikt door de (longitudinale of laterale) continuïteit binnen hetzelfde stroomgebiedsdistrict in dezelfde mate te herstellen als waarin die door het geplande navigatie-infrastructuurproject mogelijkerwijs wordt verstoord. Deze compensatie begint vóór de uitvoering van het project.

    4)

    Transitie naar een circulaire economie

    Tijdens bouw- en sloopgerelateerde processen beperken de exploitanten de afvalproductie en houden zij rekening met de beste beschikbare technieken. Minstens 70 % (naar gewicht) van het niet-gevaarlijke, op de bouwplaats geproduceerde bouw- en sloopafval (met uitzondering van in de natuur voorkomend materiaal zoals bepaald in categorie 17 05 04 van de bij Besluit 2000/532/EG vastgestelde Europese afvalstoffenlijst) wordt voorbereid voor hergebruik, recycling en andere vormen van materiaalterugwinning, waaronder opvulling waarbij afval wordt gebruikt als vervanging van andere materialen, overeenkomstig de afvalhiërarchie en het EU-protocol inzake bouw- en sloopafvalbeheer*34. Bij het slopen gaan de exploitanten selectief te werk om gevaarlijke stoffen te verwijderen en veilig te hanteren en vergemakkelijken zij hergebruik en hoogwaardige recycling.

    5)

    Preventie en bestrijding van verontreiniging

    Er worden passende maatregelen getroffen om schadelijk overstorting van hemelwater uit het gecombineerde afvalwateropvangsysteem te voorkomen en te beperken, zoals duurzame stedelijke riolering, afzonderlijke opvangsystemen voor overtollig hemelwater, bergingsreservoirs en behandeling van de eerste spoeling.

    6)

    Bescherming en herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

    De activiteit voldoet aan de criteria van aanhangsel D van deze bijlage.

    Daarnaast moet het volgende worden gewaarborgd:

    a)

    in de Unie, met betrekking tot Natura 2000-gebieden: de activiteit heeft geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden, rekening houdend met hun instandhoudingsdoelstellingen op basis van een passende beoordeling overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad;

    b)

    in de Unie, in alle gebieden: De activiteit is evenmin schadelijk voor het herstel of het behoud van de populaties van beschermde soorten die krachtens Richtlijn 2009/147/EEG en Richtlijn 2009/147/EG in een gunstige staat van instandhouding worden beschermd; De activiteit is evenmin schadelijk voor het herstel of het behoud van de betrokken habitattypen die krachtens Richtlijn 92/43/EEG in een gunstige staat van instandhouding worden beschermd;

    c)

    in de EU wordt de introductie van invasieve uitheemse soorten voorkomen of de verspreiding ervan beheerst overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad;

    d)

    buiten de EU worden activiteiten verricht in overeenstemming met het toepasselijke recht met betrekking tot de instandhouding van habitats en soorten en het beheer van invasieve uitheemse soorten.

    *1

    Bijvoorbeeld de richtsnoeren van de Wereldgezondheidsorganisatie voor klimaatbestendige en ecologisch duurzame gezondheidszorgvoorzieningen, 2020, beschikbaar op: https://www.who.int/publications/i/item/9789240012226 en Wereldgezondheidsorganisatie; 2020. Licentie: CC BY-NC-SA 3.0 IGO) en Wereldgezondheidsorganisatie, Smart Hospital Toolkit, Pan-American Health Organization, 2017, beschikbaar op: https://cdn.who.int/media/docs/default-source/climate-change/smart-hospital-toolkit-paho.pdf

    *2

    Bijvoorbeeld de richtsnoeren van de International Search and Rescue Advisory Group (INSARAG) van 2020, “Volume II: Preparedness and response” en “Volume III: Operational Field Guidance”, Bureau van de Verenigde Naties voor de coördinatie van humanitaire zaken (OCHA), op: www.insarag.org.

    *3

    Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).

    *4

    Paraatheid betekent een als gevolg van vooraf ondernomen actie bewerkstelligde staat van gereedheid en capaciteit aan menselijke en materiële middelen, structuren, gemeenschappen en organisaties waardoor zij snel en doeltreffend op een ramp kunnen reageren.

    *5

    Voor de toepassing van deze bijlage wordt een module gedefinieerd aan de hand van artikel 4, lid 6, van Besluit nr. 1313/2013/EU tot vaststelling van een Uniemechanisme voor civiele bescherming, namelijk “een zelfvoorzienende en autonome, vooraf omschreven en taak- en behoeftegerichte samenstelling […] of een mobiel operationeel team […] dat een combinatie van menselijke en materiële middelen vormt in termen van interventie- en uitvoeringscapaciteit;”. De materiële middelen omvatten het vervoer ter ondersteuning van de noodinterventie, voor zover van toepassing. Voorbeelden van vereiste materiële middelen voor verschillende soorten noodhulpmodules zijn opgenomen in Uitvoeringsbesluiten 2014/762/EU en (EU) 2019/570 (UCPM), bijvoorbeeld de materiële middelen in verband met brandbestrijding vanuit de lucht of op de grond, zoals helikopters, vliegtuigen en voertuigen, reddingsboten en medische evacuatie via de lucht.

    *6

    Civielebeschermingsbijstand betekent teams, deskundigen of modules op het gebied van de civiele bescherming met hun uitrusting, alsmede hulpgoederen of leveringen die nodig zijn om de onmiddellijke gevolgen van een noodsituatie te lenigen. Artikel 2, lid 2, van Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 16 oktober 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming en tot intrekking van de Beschikkingen 2004/277/EG, Euratom en 2007/606/EG, Euratom van de Commissie (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 7489) (2014/762/EU).

    *7

    Toekomstige scenario’s omvatten de representatieve concentratiescenario’s RCP2.6, RCP4.5, RCP6.0 en RCP8.5 van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering.

    *8

    Assessments Reports on Climate Change: Impacts, Adaptation and Vulnerability, die periodiek door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, het orgaan van de Verenigde Naties voor de beoordeling van de wetenschap op het gebied van klimaatverandering, worden gepubliceerd (https://www.ipcc.ch/reports/).

    *9

    Zoals de Copernicus-diensten die door de Europese Commissie worden beheerd.

    *10

    Op de natuur gebaseerde oplossingen worden gedefinieerd als “oplossingen die zijn geïnspireerd en ondersteund door de natuur, die kosteneffectief zijn, die tegelijkertijd milieu-, sociale en economische voordelen bieden en die bijdragen aan het opbouwen van veerkracht. Dergelijke oplossingen brengen meer, en meer diverse, natuur en natuurlijke kenmerken en processen in de steden, landschappen en zeelandschappen aan door middel van lokaal aangepaste, hulpbronnenefficiënte en systemische ingrepen”. Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn dus gunstig voor de biodiversiteit en ondersteunen het verrichten van een reeks ecosysteemdiensten (versie van 27.6.2023: https://research-and-innovation.ec.europa.eu/research-area/environment/nature-based-solutions_en).

    *11

    Zie mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: “Groene Infrastructuur (GI) — Versterking van Europa’s natuurlijke kapitaal” (COM(2013) 249 final).

    *12

    “Scope 1-BKG-emissies”: de directe broeikasgasemissies afkomstig van bronnen die eigendom zijn van of gecontroleerd worden door de exploitant, met inbegrip van broeikasgasemissies uit spoedvervoer over land, over water en door de lucht.

    *13

    “Scope 2-BKG-emissies”: de indirecte broeikasgasemissies afkomstig van de opwekking van de door de exploitant verbruikte elektriciteit.

    *14

    “Scope 3-BKG-emissies”: alle indirecte broeikasgasemissies die niet onder scope 2 vallen. Zie Climate Charter, Humanitarian Carbon Calculator, 2023, voor richtsnoeren voor de berekening van de koolstofvoetafdruk van humanitaire organisaties, https://www.climate-charter.org/humanitarian-carbon-calculator/?mc_phishing_protection_id=28048-cedhffn0s0v87m293gdg&utm_source=linkedin&utm_medium=social&linkId=100000177784934

    *15

    Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 195).

    *16

    Als gedefinieerd in de lijst van afvalstoffen van Beschikking 2000/532/EG van de Commissie.

    *17

    Zoals brandblusschuim, brandblusmiddelen, brandvertragers.

    *18

    Zie het Internationale Comité van het Rode Kruis, Medical Waste Management, 2011, op: https://www.icrc.org/en/doc/assets/files/publications/icrc-002-4032.pdf

    *19

    Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

    *20

    EU Construction and Demolition Waste Protocol and Guidelines, Internal Market, Industry, Entrepreneurship and SMEs, beschikbaar op: https://single-market-economy.ec.europa.eu/content/eu-construction-and-demolition-waste-protocol-0_en.

    *21

    Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

    *22

    Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PB L 286 van 31.10.2009, blz. 1).

    *23

    Opgenomen in de Natura 2000-viewer, zie Europees Milieuagentschap, Natura 2000 Network Viewer, https://natura2000.eea.europa.eu/

    *24

    Met inbegrip van de gevolgen vanwege de oprichting en werking van opvangkampen, gevolgen voor gebieden met een hoge biodiversiteitswaarde vanwege onbedoelde introductie/lekkage van gevaarlijke stoffen of het niet beschermen daartegen tijdens de respons op gevaarlijke stoffen.

    *25

    Maatregelen waarbij wegen- en waterbouwkundige werken zijn betrokken.

    *26

    Maatregelen waarbij geen wegen- en waterbouwkundige werken zijn betrokken.

    *27

    Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s (PB L 288 van 6.11.2007, blz. 27).

    *28

    Toekomstige scenario’s omvatten de representatieve concentratiescenario’s RCP2.6, RCP4.5, RCP6.0 en RCP8.5 van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering.

    *29

    Assessments Reports on Climate Change: Impacts, Adaptation and Vulnerability, die periodiek door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, het orgaan van de Verenigde Naties voor de beoordeling van de wetenschap op het gebied van klimaatverandering, worden gepubliceerd (https://www.ipcc.ch/reports/).

    *30

    Zoals de Copernicus-diensten die door de Europese Commissie worden beheerd.

    *31

    Op de natuur gebaseerde oplossingen worden gedefinieerd als “oplossingen die zijn geïnspireerd en ondersteund door de natuur, die kosteneffectief zijn, die tegelijkertijd milieu-, sociale en economische voordelen bieden en die bijdragen aan het opbouwen van veerkracht. Dergelijke oplossingen brengen meer, en meer diverse, natuur en natuurlijke kenmerken en processen in de steden, landschappen en zeelandschappen aan door middel van lokaal aangepaste, hulpbronnenefficiënte en systemische ingrepen”. Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn dus gunstig voor de biodiversiteit en ondersteunen het verrichten van een reeks ecosysteemdiensten (versie van 27.6.2023: https://research-and-innovation.ec.europa.eu/research-area/environment/nature-based-solutions_en).

    *32

    Zie mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: “Groene Infrastructuur (GI) — Versterking van Europa’s natuurlijke kapitaal” (COM(2013) 249 final).

    *33

    Voor activiteiten in derde landen, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht of internationale normen die gelijkwaardige doelstellingen van goede watertoestand en goed ecologisch potentieel nastreven door middel van gelijkwaardige procedurele en materiële regels, d.w.z. een in overleg met de belanghebbenden opgesteld beheerplan voor gebruik en bescherming van water dat het volgende garandeert: 1) een beoordeling van het effect van de activiteiten op de vastgestelde toestand of het vastgestelde ecologisch potentieel van mogelijk getroffen waterlichamen 2) preventie ten aanzien van of verhindering van een goede toestand/goed ecologisch potentieel of, als dat niet mogelijk is, 3) een rechtvaardiging van de situatie door verwijzing naar ontbrekende betere milieu-alternatieven die niet onevenredig duur/technisch onhaalbaar zijn, indien alle praktisch haalbare stappen zijn ondernomen om het negatieve effect op de toestand van het waterlichaam te beperken.

    *34

    EU Construction and Demolition Waste Protocol and Guidelines, Internal Market, Industry, Entrepreneurship and SMEs (europa.eu) https://single-market-economy.ec.europa.eu/content/eu-construction-and-demolition-waste-protocol-0_en”;

    24)

    in aanhangsel B wordt de volgende alinea ingevoegd:

    “De activiteit vormt geen belemmering voor het bereiken van een goede milieutoestand van mariene wateren of leidt niet tot een verslechtering van mariene wateren die zich al in een goede milieutoestand bevinden in de zin van artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) 2020/3 en overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG*1, met inachtneming van Besluit (EU) 2017/848 van de Commissie met betrekking tot de criteria en methodologische standaarden voor die beschrijvende elementen.

    *1

    De definitie in artikel 3, punt 5, van Richtlijn 2008/56/EG bepaalt met name dat de goede milieutoestand moet worden bepaald op basis van de in bijlage I bij die richtlijn vastgestelde kwalitatieve beschrijvende elementen.”;

    25)

    in aanhangsel C wordt punt f) vervangen door:

    “f)

    stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of voorwerpen, in een concentratie van meer dan 0,1 gewichtsprocent (g/g), die voldoen aan de criteria van artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en die overeenkomstig artikel 59, lid 1, van die verordening voor een periode van ten minste achttien maanden zijn vastgesteld, tenzij de exploitanten hebben vastgesteld en gedocumenteerd dat er geen andere geschikte alternatieve stoffen of technologieën op de markt beschikbaar zijn en dat zij onder gecontroleerde omstandigheden worden gebruikt*1;

    *1

    De Commissie zal de uitzonderingen op het verbod op de fabricage, het in de handel brengen of het gebruik van de in punt f) bedoelde stoffen herzien nadat zij de horizontale beginselen inzake essentieel gebruik van chemische stoffen heeft bekendgemaakt.”

    26)

    in aanhangsel C wordt punt g) geschrapt;

    27)

    in aanhangsel C wordt na punt f) de volgende alinea toegevoegd:

    “De activiteit leidt niet tot de fabricage, de aanwezigheid in het eindproduct of de output, of het in de handel brengen van andere stoffen, hetzij als zodanig hetzij in mengsels of voorwerpen, in een concentratie van meer dan 0,1 gewichtsprocent (g/g), die voldoen aan de criteria van Verordening (EG) nr. 1272/2008 voor een van de in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde gevarenklassen of -categorieën, tenzij de exploitanten hebben vastgesteld en gedocumenteerd dat er geen andere geschikte alternatieve stoffen of technologieën op de markt beschikbaar zijn en dat zij onder gecontroleerde omstandigheden worden gebruikt*1.

    *1

    De Commissie zal de uitzonderingen op het verbod op de fabricage, de aanwezigheid in het eindproduct of de output, of het in de handel brengen van de in deze paragraaf bedoelde stoffen herzien nadat zij de horizontale beginselen inzake essentieel gebruik van chemische stoffen heeft bekendgemaakt.”.

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2023/2485/oj

    ISSN 1977-0758 (electronic edition)


    Top