EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32001L0116

Richtlijn 2001/116/EG van de Commissie van 20 december 2001 tot aanpassing aan de stand van de techniek van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (Voor de EER relevante tekst)

PB L 18 van 21.1.2002, p. 1–115 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 28/04/2009; stilzwijgende opheffing door 32007L0046

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2001/116/oj

32001L0116

Richtlijn 2001/116/EG van de Commissie van 20 december 2001 tot aanpassing aan de stand van de techniek van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 018 van 21/01/2002 blz. 0001 - 0115


Richtlijn 2001/116/EG van de Commissie

van 20 december 2001

tot aanpassing aan de stand van de techniek van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan(1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/56/EG van het Europees Parlement en de Raad(2), en met name op artikel 13, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Richtlijn 70/156/EEG en de bijlagen daarbij zijn in het verleden herhaaldelijk gewijzigd en nu de bijlagen opnieuw moeten worden gewijzigd, moeten deze duidelijkheidshalve tot één tekst worden gecodificeerd.

(2) De in deze bijlagen opgenomen bepaling betreffende de nodige administratieve documenten voor de typegoedkeuring van volledige voertuigen moet worden toegepast op voertuigen van categorie M1 die met een verbrandingsmotor zijn uitgerust.

(3) De bijlagen bij Richtlijn 70/156/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, bevatten ook de nodige administratieve documenten voor de typegoedkeuring van volledige voertuigen van andere categorieën dan M1. Dergelijke goedkeuringen mogen echter slechts worden verleend na de inwerkingtreding van een richtlijn tot intrekking en vervanging van Richtlijn 70/156/EEG en de inwerkingtreding van de wijzigingen op de verschillende richtlijnen terzake die, met het oog op de toepassing ervan op voertuigen van sommige andere categorieën dan M1, nodig worden geacht.

(4) Er moet eveneens een uniforme regeling voor de toekenning van goedkeuringsnummers worden opgesteld.

(5) Richtlijn 70/156/EEG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6) De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Richtlijn 70/156/EEG opgerichte Comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 70/156/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 4, lid 1, tweede alinea, vervalt de volgende zinsnede: "en wordt overeenkomstig de bepalingen van bijlage VII een speciaal typegoedkeuringsnummer toegekend".

2. In artikel 8, lid 2, onder c), zesde alinea, vervalt de volgende zinsnede: "en het vervangen van speciale typegoedkeuringsnummers door gewone typegoedkeuringsnummers".

3. De bijlagen bij Richtlijn 70/156/EEG worden vervangen door de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1. Wat de typegoedkeuring van voertuigen betreft, passen de lidstaten Richtlijn 70/156/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, alleen toe op voertuigen van categorie M1 die met een verbrandingsmotor zijn uitgerust.

2. Wat de typegoedkeuring van voertuigen voor speciale doeleinden van categorie M1 betreft, passen de lidstaten, uitsluitend op verzoek van de fabrikant, artikel 4, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/14/EG van de Commissie(3) toe.

3. Artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 87/358/EEG(4), blijft van toepassing op typegoedkeuringen van andere dan de in lid 1 genoemde voertuigen.

Artikel 3

1. Wat de verlening van certificaten van overeenstemming ten gevolge van EG-typegoedkeuringen betreft, mogen tot 30 juni 2003 de bestaande modellen worden gebruikt.

2. Deze richtlijn heeft niet tot gevolg dat goedkeuringen die voor de inwerkingtreding van de richtlijn werden verstrekt, ongeldig worden, noch dat dergelijke goedkeuringen niet kunnen worden verlengd onder de voorwaarden van de richtlijn in het kader waarvan ze oorspronkelijk werden verleend.

Artikel 4

1. De lidstaten keuren de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen goed en maken deze bekend teneinde vóór 1 juli 2002 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis. Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 juli 2002.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van nationaal recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 december 2001.

Voor de Commissie

Erkki Liikanen

Lid van de Commissie

(1) PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1.

(2) PB L 292 van 9.11.2001, blz. 21.

(3) PB L 91 van 25.3.1998, blz. 1.

(4) PB L 192 van 11.7.1987, blz. 51.

LIJST VAN BIJLAGEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE I (a)

>PIC FILE= "L_2002018NL.000402.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.000501.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.000601.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.000701.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.000801.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.000901.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.001001.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.001101.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.001201.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.001301.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.001401.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.001501.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.001601.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.001701.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.001801.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.001901.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.002001.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.002101.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.002201.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.002301.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.002401.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.002501.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.002601.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.002701.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.002801.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.002901.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.003001.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.003101.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.003201.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.003301.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.003401.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.003501.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.003601.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.003701.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.003801.TIF">

BIJLAGE II

DEFINITIE VAN VOERTUIGCATEGORIEËN EN VOERTUIGTYPEN

A. DEFINITIE VAN DE VOERTUIGCATEGORIE

De voertuigcategorieën worden gedefinieerd overeenkomstig onderstaande classificatie.

(Wanneer in de volgende definities de term "maximummassa" wordt gebezigd, wordt hieronder verstaan de "technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand" zoals aangegeven in bijlage I, punt 2.8.)

1. Categorie M: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde motorvoertuigen met ten minste vier wielen.

Categorie M1: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde voertuigen met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend.

Categorie M2: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde voertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximummassa van ten hoogste 5 ton.

Categorie M3: Voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde voertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximummassa van meer dan 5 ton.

De carrosserietypen en de codes behorende bij voertuigen van categorie M zijn gedefinieerd in deel C, punt 1 (voertuigen van categorie M1) en punt 2 (voertuigen van de categorieën M2 en M3), en dienen te worden gebruikt voor het in dat deel aangegeven doel.

2. Categorie N: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde motorvoertuigen met ten minste vier wielen.

Categorie N1: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met een maximummassa van ten hoogste 3,5 ton.

Categorie N2: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met een maximummassa van meer dan 3,5 ton, doch niet meer dan 12 ton.

Categorie N3: Voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met een maximummassa van meer dan 12 ton.

In het geval van een voor koppeling aan een oplegger of middenasaanhangwagen bestemde trekker is de voor indeling van het voertuig geldende massa de massa van de trekker in rijklare toestand, vermeerderd met de massa die overeenkomt met de maximale statische verticale belasting die op de trekker wordt overgebracht door de oplegger of de middenasaanhangwagen en, indien van toepassing, met de maximummassa van de eigen belasting van de trekker.

De carrosserietypen en de codes behorende bij voertuigen van categorie N zijn gedefinieerd in deel C, punt 3, en dienen te worden gebruikt voor het in dat deel aangegeven doel.

3. Categorie O: Aanhangwagens (inclusief opleggers).

Categorie O1: Aanhangwagens en opleggers met een maximummassa van ten hoogste 0,75 ton.

Categorie O2: Aanhangwagens en opleggers met een maximummassa van meer dan 0,75 ton, doch niet meer dan 3,5 ton.

Categorie O3: Aanhangwagens en opleggers met een maximummassa van meer dan 3,5 ton, doch niet meer dan 10 ton.

Categorie O4: Aanhangwagens en opleggers met een maximummassa van meer dan 10 ton.

In het geval van een oplegger of middenasaanhangwagen is de voor indeling van de aanhangwagen of oplegger geldende maximummassa de statische verticale belasting die naar de grond wordt overgebracht door de as of assen van de oplegger of middenasaanhangwagen, wanneer die aan de trekker gekoppeld is en de maximumlast draagt.

De carrosserietypen en de codes behorende bij voertuigen van categorie O zijn gedefinieerd in deel C, punt 4, en dienen te worden gebruikt voor het in dat deel aangegeven doel.

4. TERREINVOERTUIGEN (symbool G)

4.1. Elk voertuig van categorie N1 met een maximummassa van ten hoogste 2 ton en elk voertuig van categorie M1 wordt als terreinvoertuig beschouwd, indien het voorzien is van:

- ten minste één vooras en ten minste één achteras die ontworpen zijn om gelijktijdig te worden aangedreven, met inbegrip van voertuigen waarvan de aandrijving op één van de assen kan worden ontkoppeld;

- ten minste één differentieelblokkeringsmechanisme of ten minste één mechanisme waarmee een soortgelijk effect wordt bewerkstelligd, en indien met het voertuig een helling van 30 % kan worden overwonnen, berekend voor het voertuig afzonderlijk.

Voorts dient het voertuig aan ten minste vijf van de volgende zes eisen te voldoen:

- het moet een oploophoek hebben van ten minste 25°;

- het moet een afloophoek hebben van ten minste 20°;

- het moet een hellingshoek hebben van ten minste 20°;

- het moet onder de vooras een vrije hoogte boven de grond hebben van ten minste 180 mm;

- het moet onder de achteras een vrije hoogte boven de grond hebben van ten minste 180 mm;

- het moet tussen de assen een vrije hoogte boven de grond hebben van ten minste 200 mm.

4.2. Elk voertuig van categorie N1 met een maximummassa van meer dan 2 ton of van de categorie N2, M2 of M3 met een maximummassa van ten hoogste 12 ton wordt als een terreinvoertuig beschouwd, indien het ofwel voorzien is van wielen die ontworpen zijn om gelijktijdig te worden aangedreven, met inbegrip van voertuigen waarvan de aandrijving op één van de assen kan worden ontkoppeld, ofwel aan de volgende drie eisen voldoet:

- het voertuig moet uitgerust zijn met ten minste één vooras en ten minste één achteras die ontworpen zijn om gelijktijdig te worden aangedreven, ook wanneer de aandrijving op één van de assen kan worden ontkoppeld;

- het voertuig moet uitgerust zijn met ten minste één differentieelblokkeringsmechanisme of met ten minste één mechanisme waarmee een soortgelijk effect wordt bewerkstelligd;

- het voertuig moet een helling kunnen overwinnen van 25 %, berekend voor het voertuig afzonderlijk.

4.3. Elk voertuig van categorie M3 met een maximummassa van meer dan 12 ton of van categorie N3 wordt als een terreinvoertuig beschouwd, indien het ofwel is uitgerust met wielen die zijn ontworpen om gelijktijdig te worden aangedreven, ook wanneer de aandrijving op één as kan worden ontkoppeld, ofwel aan de volgende eisen voldoet:

- minimaal de helft van het aantal wielen moet aangedreven zijn;

- het voertuig moet uitgerust zijn met ten minste één differentieelblokkeringsmechanisme of ten minste één mechanisme waarmee een soortgelijk effect wordt bewerkstelligd;

- het voertuig moet een helling kunnen overwinnen van 25 %, berekend voor het voertuig afzonderlijk;

het voertuig moet aan ten minste vier van de volgende zes eisen voldoen:

- het moet een oploophoek hebben van ten minste 25°,

- het moet een afloophoek hebben van ten minste 25°,

- het moet een hellingshoek hebben van ten minste 25°,

- het moet onder de vooras een vrije hoogte boven de grond hebben van ten minste 250 mm,

- het moet tussen de assen een vrije hoogte boven de grond hebben van ten minste 300 mm,

- het moet onder de achteras een vrije hoogte boven de grond hebben van ten minste 250 mm.

4.4. Beladings- en controlevoorschriften

4.4.1. Voertuigen van categorie N1 met een maximummassa van ten hoogste 2 ton en van categorie M1 moeten gebruiksklaar zijn, dat wil zeggen met inbegrip van koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, gereedschap, reservewiel en bestuurder (zie voetnoot (o) in bijlage I).

4.4.2. Motorvoertuigen die niet vallen onder punt 4.4.1, moeten tot hun technisch toelaatbare maximummassa overeenkomstig fabrieksopgave zijn beladen.

4.4.3. Of een voertuig in staat is de vereiste hellingen (25 % en 30 %) te overwinnen, wordt alleen door middel van berekeningen gecontroleerd. In uitzonderlijke gevallen kan de keuringsdienst echter om terbeschikkingstelling van een voertuig van het desbetreffende type verzoeken teneinde een test onder reële omstandigheden uit te voeren.

4.4.4. Bij meting van de oploop-, afloop- en hellingshoek worden de beveiligingsvoorzieningen tegen klemrijden buiten beschouwing gelaten.

4.5. Definities en tekeningen van vrije hoogte boven de grond (Voor definities van oploop-, afloop- en hellingshoek wordt verwezen naar bijlage I, voetnoten (na), (nb) en (nc).)

4.5.1. Onder "vrije hoogte boven de grond tussen de assen" wordt verstaan de kleinste afstand tussen het steunvlak en het laagste vaste punt van het voertuig. Meerassige wielstellen worden als één enkele as beschouwd.

>PIC FILE= "L_2002018NL.004101.TIF">

4.5.2. Onder "vrije hoogte boven de grond onder een as" wordt verstaan de afstand bepaald door het hoogste punt van een cirkelboog die loopt door het midden van het draagvlak van de wielen van een as (bij uitvoeringen met dubbele banden de binnenwielen) en welk punt het laagste vaste deel van het voertuig tussen de wielen raakt.

Geen enkel stijf voertuigdeel mag uitsteken in het gearceerde segment op de tekening. De vrije hoogte boven de grond voor verschillende assen kan, overeenkomstig de hoogte van die assen, bijvoorbeeld worden aangegeven met 280/250/250.

>PIC FILE= "L_2002018NL.004102.TIF">

4.6. Gecombineerde aanduiding

Het symbool "G" wordt gecombineerd met het symbool "M" of "N". Een voertuig van categorie N1 dat geschikt is voor gebruik in het terrein, wordt bijvoorbeeld met N1G aangeduid.

5. Voertuig voor speciale doeleinden: een voertuig van categorie M, N of O voor het vervoer van passagiers of goederen en voor het verrichten van speciale diensten waarvoor een bijzondere carrosserie-uitvoering en/of uitrusting noodzakelijk is.

5.1. Kampeerwagen: onder "kampeerwagen" wordt een voertuig van categorie M voor speciale doeleinden verstaan waarvan de constructie woonaccommodatie omvat die ten minste uit de volgende uitrusting bestaat:

- zitplaatsen en tafel,

- slaapaccommodatie die met behulp van de zitplaatsen kan worden gecreëerd,

- kookgelegenheid en

- opbergfaciliteiten.

Deze uitrusting moet vast in de woonafdeling bevestigd zijn; de tafel mag echter zodanig zijn ontworpen dat hij gemakkelijk kan worden verwijderd.

5.2. Gepantserde voertuigen: voertuigen bestemd voor de bescherming van te vervoeren passagiers en/of goederen die voldoen aan de voorschriften inzake kogelwerende bepantsering.

5.3. Ambulances: motorvoertuigen van categorie M die bestemd zijn voor het vervoer van zieken of gewonden en hiertoe een speciale uitrusting hebben.

5.4. Lijkwagens: motorvoertuigen van categorie M die bestemd zijn voor het vervoer van overledenen en hiertoe een speciale uitrusting hebben.

5.5. Caravans: zie ISO-norm 3833:1977, benaming nr. 3.2.1.3.

5.6. Mobiele kranen: voertuigen voor speciale doeleinden van categorie N3 die niet zijn uitgerust voor het vervoer van goederen, maar zijn voorzien van een kraan waarvan het hefmoment ten minste 400 kNm bedraagt.

5.7. Overige voertuigen voor speciale doeleinden, d.w.z. voertuigen zoals gedefinieerd in punt 5, die niet zijn genoemd in de punten 5.1 tot en met 5.6.

De codes behorende bij "voertuigen voor speciale doeleinden" worden gedefinieerd in deel C, punt 5, en dienen te worden gebruikt voor het in dat deel aangegeven doel.

B. DEFINITIE VAN HET VOERTUIGTYPE

1. Met betrekking tot categorie M1

Een "type" bestaat uit voertuigen die ten minste op de volgende essentiële punten niet van elkaar verschillen:

- de fabrikant;

- de typeaanduiding van de fabrikant;

- essentiële aspecten van de constructie en het ontwerp:

- chassis/bodemplaat (duidelijke en fundamentele verschillen),

- motor (verbranding/elektrisch/hybride).

Onder "variant" van een type worden tot een type behorende voertuigen verstaan die ten minste op de volgende essentiële punten niet van elkaar verschillen:

- carrosserietype (bijvoorbeeld sedan, hatchback, coupé, cabriolet, stationwagen en MPV);

- motor:

- werkingsbeginsel (zoals in bijlage III, punt 3.2.1.1),

- aantal en opstelling van de cilinders,

- vermogensverschillen van meer dan 30 % (het hoogste vermogen is meer dan 1,3-maal het laagste vermogen),

- verschillen in cilinderinhoud van minder dan 20 % (de grootste cilinderinhoud is meer dan 1,2-maal de kleinste);

- aangedreven assen (aantal, plaats en onderlinge verbindingen);

- gestuurde assen (aantal en plaats).

Onder "uitvoering" van een variant worden voertuigen verstaan die bestaan uit een combinatie van punten in het informatiepakket overeenkomstig de voorschriften van bijlage VIII.

Er mogen geen meervoudige gegevens voor de volgende parameters binnen één uitvoering worden gecombineerd:

- technisch toelaatbare maximummassa;

- cilinderinhoud;

- nettomaximumvermogen;

- type versnellingsbak en aantal versnellingen;

- maximumaantal zitplaatsen zoals omschreven in deel C.

2. Met betrekking tot de categorieën M2 en M3

Een "type" bestaat uit voertuigen die ten minste op de volgende essentiële punten niet van elkaar verschillen:

- de fabrikant;

- de typeaanduiding van de fabrikant;

- categorie;

- essentiële aspecten van de constructie en het ontwerp:

- chassis / zelfdragende carrosserie, enkel-/dubbeldeks, geleed/ongeleed (duidelijke en fundamentele verschillen),

- aantal assen,

- motor (verbranding/elektrisch/hybride).

Onder "variant" van een type worden tot een type behorende voertuigen verstaan die ten minste op de volgende essentiële punten niet van elkaar verschillen:

- klasse zoals gedefinieerd in Richtlijn .../.../EG betreffende bussen en toerbussen (alleen voor volledige voertuigen);

- constructiestaat (bv. volledig/onvolledig);

- motor:

- werkingsbeginsel (zoals in bijlage III, punt 3.2.1.1),

- aantal en opstelling van de cilinders,

- vermogensverschillen van meer dan 50 % (het hoogste vermogen is meer dan 1,5-maal het laagste vermogen),

- verschillen in cilinderinhoud van minder dan 50 % (de grootste cilinderinhoud is meer dan 1,5-maal de kleinste),

- plaats (voor, midden, achter);

- verschillen in de technisch toelaatbare maximummassa van meer dan 20 % (de grootste is meer dan 1,2-maal de kleinste);

- aangedreven assen (aantal, plaats en onderlinge verbindingen);

- gestuurde assen (aantal en plaats).

Onder "uitvoering" van een variant worden voertuigen verstaan die bestaan uit een combinatie van punten in het informatiepakket overeenkomstig de voorschriften van bijlage VIII.

3. Met betrekking tot de categorieën N1, N2 en N3

Een "type" bestaat uit voertuigen die ten minste op de volgende essentiële punten niet van elkaar verschillen:

- de fabrikant;

- de typeaanduiding van de fabrikant;

- categorie;

- essentiële aspecten van de constructie en het ontwerp:

- chassis/bodemplaat (duidelijke en fundamentele verschillen),

- aantal assen;

- motor (verbranding/elektrisch/hybride).

Onder "variant" van een type worden tot een type behorende voertuigen verstaan die ten minste op de volgende essentiële punten niet van elkaar verschillen:

- carrosserievorm (bv. platformwagen/kipwagen/tankwagen/trekker) (alleen voor volledige voertuigen);

- constructiestaat (bv. volledig/onvolledig);

- motor:

- werkingsbeginsel (zoals in bijlage III, punt 3.2.1.1),

- aantal en opstelling van de cilinders,

- vermogensverschillen van meer dan 50 % (het hoogste vermogen is meer dan 1,5-maal het laagste vermogen),

- verschillen in cilinderinhoud van minder dan 50 % (de grootste cilinderinhoud is meer dan 1,5-maal de kleinste);

- verschillen in de technisch toelaatbare maximummassa van meer dan 20 % (de grootste is meer dan 1,2-maal de kleinste);

- aangedreven assen (aantal, plaats en onderlinge verbindingen);

- gestuurde assen (aantal en plaats).

Onder "uitvoering" van een variant worden voertuigen verstaan die bestaan uit een combinatie van punten in het informatiepakket overeenkomstig de voorschriften van bijlage VIII.

4. Met betrekking tot de categorieën O1, O2, O3 en O4

Een "type" bestaat uit voertuigen die ten minste op de volgende essentiële punten niet van elkaar verschillen:

- de fabrikant;

- de typeaanduiding van de fabrikant;

- categorie;

- essentiële aspecten van de constructie en het ontwerp:

- chassis/zelfdragende carrosserie (duidelijke en fundamentele verschillen),

- aantal assen,

- aanhangwagen/oplegger/middenasaanhangwagen,

- type remsysteem (bv. niet-beremd/inertie/bekrachtigd).

Onder "variant" van een type worden tot een type behorende voertuigen verstaan die ten minste op de volgende essentiële punten niet van elkaar verschillen:

- constructiestaat (bv. volledig/onvolledig);

- carrosserievorm (bv. caravans, platformwagens en tankwagens) (alleen voor volledige/voltooide voertuigen);

- verschillen in technisch toelaatbare maximummassa van meer dan 20 % (de grootste maximummassa is meer dan 1,2-maal de kleinste);

- gestuurde assen (aantal en plaats).

Onder "uitvoering" van een variant worden voertuigen verstaan die bestaan uit een combinatie van punten in het informatiepakket.

5. Voor alle categorieën

De volledige identificatie van een voertuig door middel van alleen maar de aanduidingen van het type, de variant en de uitvoering moet corresponderen met een enkele nauwkeurige definitie van alle technische kenmerken die nodig zijn voor het in verkeer brengen van het voertuig.

C. DEFINITIE VAN HET TYPE CARROSSERIE

(Alleen voor volledige/voltooide voertuigen)

Het type carrosserie in bijlage I, bijlage III, deel I, punt 9.1, en bijlage IX, punt 37, wordt aangegeven met de volgende code:

1. Personenauto's (M1)

AA Sedan ISO-norm 3833:1977, benaming nr. 3.1.1.1, maar met inbegrip van voertuigen met meer dan vier zijramen.

AB Hatchback Sedan (AA) met een derde/vijfde deur (klep) aan de achterzijde van het voertuig.

AC Stationwagen ISO-norm 3833:1977, benaming nr. 3.1.1.4 (stationcar).

AD Coupé ISO-norm 3833:1977, benaming nr. 3.1.1.5.

AE Cabriolet ISO-norm 3833:1977, benaming nr. 3.1.1.6.

AF MPV Andere motorvoertuigen dan die genoemd onder AA tot en met AE, bestemd voor het vervoer van personen en hun bagage of goederen, in een enkele ruimte. Indien dergelijke voertuigen echter voldoen aan de volgende twee voorwaarden:

i) Het aantal zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, bedraagt niet meer dan zes.

Een "zitplaats" wordt als aanwezig beschouwd indien het voertuig met "toegankelijke" zitplaatsverankeringen is uitgerust.

Onder "toegankelijke zitplaatsverankeringen" worden verstaan verankeringen die kunnen worden gebruikt. Om te voorkomen dat verankeringen "toegankelijk" zijn, moet de fabrikant het gebruik ervan fysiek onmogelijk maken, door bijvoorbeeld de afdekplaten vast te lassen of door soortgelijke vaste bevestigingen aan te brengen die niet met behulp van gewoonlijk beschikbaar gereedschap kunnen worden verwijderd, en

ii) P - (M + N × 68) > N × 68

waarbij:

P= technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand in kg,

M= massa in rijklare toestand in kg,

N= aantal zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend,

dan wordt dit voertuig niet beschouwd als een voertuig van categorie M1.

2. Motorvoertuigen van categorie M2 of M3

Voertuigen van klasse I (zie Richtlijn .../.../EG betreffende bussen en toerbussen)

CA Enkeldeks

CB Dubbeldeks

CC Geleed enkeldeks

CD Geleed dubbeldeks

CE Enkeldeks met lage vloer

CF Dubbeldeks met lage vloer

CG Geleed enkeldeks met lage vloer

CH Geleed dubbeldeks met lage vloer

Voertuigen van klasse II (zie Richtlijn .../.../EG betreffende bussen en toerbussen)

CI Enkeldeks

CJ Dubbeldeks

CK Geleed enkeldeks

CL Geleed dubbeldeks

CM Enkeldeks met lage vloer

CN Dubbeldeks met lage vloer

CO Geleed enkeldeks met lage vloer

CP Geleed dubbeldeks met lage vloer

Voertuigen van klasse III (zie Richtlijn .../.../EG betreffende bussen en toerbussen)

CQ Enkeldeks

CR Dubbeldeks

CS Geleed enkeldeks

CT Geleed dubbeldeks

Voertuigen van klasse A (zie Richtlijn .../.../EG betreffende bussen en toerbussen)

CU Enkeldeks

CV Enkeldeks met lage vloer

Voertuigen van klasse B (zie Richtlijn../.../EG betreffende bussen en toerbussen)

CW Enkeldeks.

3. Motorvoertuigen van categorie N

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

- Indien echter een als BB geclassificeerd voertuig met een technisch toelaatbare maximummassa van niet meer dan 3500 kg:

- meer dan zes zitplaatsen heeft, die van de bestuurder niet meegerekend, of

- aan beide hierna genoemde voorwaarden voldoet:

i) het aantal zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, bedraagt niet meer dan zes en

ii) P - (M + N × 68) <= N × 68,

dan wordt dit voertuig niet beschouwd als een voertuig van categorie N.

- Indien echter een voertuig dat geclassificeerd is als BA, BC of BD, of als BB met een technisch toelaatbare maximummassa van meer dan 3500 kg, aan ten minste een van onderstaande voorwaarden voldoet:

i) het aantal zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, bedraagt meer dan acht, of

ii) P - (M + N × 68) <= N × 68,

dan wordt dit voertuig niet beschouwd als een voertuig van categorie N.

Zie punt 1 voor de definities van zitplaatsen, P, M en N.

4. Voertuigen van categorie O

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

5. Voertuigen voor speciale doeleinden

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

>PIC FILE= "L_2002018NL.004802.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.004901.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.005001.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.005101.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.005201.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.005301.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.005401.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.005501.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.005601.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.005701.TIF">

BIJLAGE IV

LIJST VAN VOORSCHRIFTEN MET BETREKKING TOT DE EG-TYPEGOEDKEURING VAN VOERTUIGEN

DEEL I

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

X Richtlijn van toepassing.

DEEL II

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE V

PROCEDURES VOOR DE EG-TYPEGOEDKEURING VAN VOERTUIGEN

1. Bij indiening van een aanvraag voor een typegoedkeuring van een volledig voertuig gaat de EG-typegoedkeuringsinstantie als volgt te werk:

a) zij controleert of alle bijzondererichtlijngoedkeuringen van toepassing zijn op de passende norm in de desbetreffende bijzondere richtlijn;

b) zij vergewist zich er met betrekking tot de verstrekte documenten van dat de voertuigspecificatie(s) en gegevens van deel 1 van het inlichtingenformulier voor het voertuig ook in de informatiepakketten en/of de goedkeuringsformulieren van de desbetreffende bijzondererichtlijngoedkeuringen zijn opgenomen. Wanneer een nummer van een punt van deel I van het inlichtingenformulier niet voorkomt in het informatiepakket bij een bijzondere richtlijn, vergewist zij zich ervan dat het desbetreffende onderdeel of kenmerk overeenkomt met de gegevens van het informatiedossier;

c) zij verricht inspecties, of laat deze verrichten, van onderdelen en systemen van een aantal representatieve exemplaren van het goed te keuren type voertuig om te controleren of het (de) voertuig(en) gebouwd is (zijn) overeenkomstig de desbetreffende gegevens in het gewaarmerkte informatiepakket met betrekking tot elke EG-typegoedkeuring in het kader van een bijzondere richtlijn;

d) zij controleert de installatie van technische eenheden, indien van toepassing, of laat deze controles verrichten;

e) zij verricht, indien van toepassing, de noodzakelijke controles, of laat deze verrichten, met betrekking tot de aanwezigheid van inrichtingen zoals bedoeld in de voetnoten (1) en (2) van bijlage IV, deel I.

2. Het aantal in de zin van punt 1, onder c), te inspecteren voertuigen moet voldoende zijn om een behoorlijke controle volgens de hiernavolgende criteria mogelijk te maken van de verschillende goed te keuren combinaties:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Als er geen goedkeuringsformulier overeenkomstig een van de relevante bijzondere richtlijnen beschikbaar is, gaat de EG-typegoedkeuringsinstantie als volgt te werk:

a) zij zorgt ervoor dat de nodige tests en controles volgens de voorschriften van elk van de relevante bijzondere richtlijnen plaatsvinden;

b) zij controleert of het voertuig in overeenstemming is met de gegevens van het informatiedossier van het voertuig en of het voldoet aan de technische voorschriften van elk van de relevante bijzondere richtlijnen;

c) zij verricht, indien van toepassing, geschikte controles, of laat deze verrichten, met betrekking tot de installatie van technische eenheden;

d) zij verricht, indien van toepassing, de noodzakelijke controles, of laat deze verrichten, met betrekking tot de aanwezigheid van inrichtingen zoals bedoeld in voetnoot (1) en (2) van bijlage IV, deel I.

BIJLAGE VI

>PIC FILE= "L_2002018NL.006602.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.006701.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.006801.TIF">

BIJLAGE VII

NUMMERINGSSYSTEEM VOOR EG-TYPEGOEDKEURINGSFORMULIEREN(1)

1. Het EG-typegoedkeuringsnummer bestaat bij typegoedkeuring van het volledige voertuig uit vier delen en bij typegoedkeuring van systemen, onderdelen en afzonderlijke technische eenheden uit vijf delen, zoals hieronder is aangegeven. In alle gevallen worden de delen gescheiden door het teken "*".

Deel 1: De kleine letter "e" gevolgd door het kengetal van de lidstaat die de EG-typegoedkeuring verleent:

1 voor Duitsland;

2 voor Frankrijk;

3 voor Italië;

4 voor Nederland;

5 voor Zweden;

6 voor België;

9 voor Spanje;

11 voor het Verenigd Koninkrijk;

12 voor Oostenrijk;

13 voor Luxemburg;

17 voor Finland;

18 voor Denemarken;

21 voor Portugal;

23 voor Griekenland;

24 voor Ierland.

Deel 2: Het nummer van de basisrichtlijn.

Deel 3: Het nummer van de laatste wijzigingsrichtlijn die op de EG-typegoedkeuring van toepassing is.

- Bij EG-typegoedkeuringen van volledige voertuigen is dit de laatste richtlijn waarbij een of meer artikelen van Richtlijn 70/156/EEG gewijzigd zijn.

- Bij typegoedkeuringen krachtens bijzondere richtlijnen is dit de laatste richtlijn waarin de bepalingen zijn opgenomen waaraan het systeem, het onderdeel of de technische eenheid voldoet.

- Mochten er in een richtlijn verschillende data voor de tenuitvoerlegging voorkomen voor verschillende technische normen, dan wordt een letter uit het alfabet toegevoegd om aan te geven overeenkomstig welke norm de goedkeuring werd verleend.

Deel 4: Een uit vier cijfers bestaand volgnummer (zo nodig met nullen beginnend) voor EG-typegoedkeuringen van volledige voertuigen of een uit vier of vijf cijfers bestaand volgnummer voor EG-typegoedkeuringen krachtens een bijzondere richtlijn, om het basisgoedkeuringsnummer te vormen. Het volgnummer van elke basisrichtlijn begint bij 0001.

Deel 5: Een uit twee cijfers bestaand volgnummer (eventueel met een nul als eerste cijfer) om de uitbreiding aan te geven. De volgnummers beginnen voor elk basisgoedkeuringsnummer bij 00.

2. Bij de EG-typegoedkeuring van een volledig voertuig wordt deel 2 weggelaten.

3. Alleen op de verplichte plaat (platen) van het voertuig wordt deel 5 weggelaten.

4. Voorbeeld van de derde goedkeuring (vooralsnog zonder uitbreidingen) afgegeven door Frankrijk overeenkomstig de richtlijn betreffende reminrichtingen:

e2*71/320*98/12*0003*00

of

e2*88/77*91/542A*0003*00 in het geval van een richtlijn die in twee fasen (A en B) van toepassing wordt.

5. Voorbeeld van de tweede uitbreiding van de vierde typegoedkeuring van een voertuig, afgegeven door het Verenigd Koninkrijk:

e11*98/14*0004*02

waarbij Richtlijn 98/14/EG de laatste richtlijn tot wijziging van de artikelen van Richtlijn 70/156/EEG is.

6. Voorbeeld van het EG-typegoedkeuringsnummer dat op de verplichte plaat (platen) van het voertuig wordt gestempeld:

e11*98/14*0004.

(1) Aan onderdelen en afzonderlijke technische eenheden wordt een merkteken toegekend overeenkomstig de bepalingen van de desbetreffende bijzondere richtlijn.

BIJLAGE VIII

>PIC FILE= "L_2002018NL.007102.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.007201.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.007301.TIF">

BIJLAGE IX

>PIC FILE= "L_2002018NL.007402.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.007501.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.007601.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.007701.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.007801.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.007901.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.008001.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.008101.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.008201.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.008301.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.008401.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.008501.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.008601.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.008701.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.008801.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.008901.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.009001.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.009101.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.009201.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.009301.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.009401.TIF">

>PIC FILE= "L_2002018NL.009501.TIF">

BIJLAGE X

PROCEDURES MET BETREKKING TOT DE OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE

0. OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE

Overeenstemming van de productie om te zorgen voor overeenstemming met het goedgekeurde type, waaronder beoordeling van kwaliteitsbewakingssystemen zoals hierna bedoeld onder "eerste beoordeling"(1), en controle van het goedgekeurde object en productgerelateerde controles zoals hierna bedoeld onder "maatregelen betreffende de overeenstemming van de productie".

1. EERSTE BEOORDELING

1.1. Vóór de EG-typegoedkeuring gaat de EG-typegoedkeuringsinstantie van een lidstaat na of er adequate maatregelen en procedures zijn getroffen voor een effectieve controle, zodat de geproduceerde onderdelen, systemen, technische eenheden en voertuigen met het goedgekeurde type overeenstemmen.

1.2. De EG-typegoedkeuringsinstantie controleert of aan het vereiste in punt 1.1 is voldaan. Zij moet tevreden zijn over de eerste beoordeling en de initiële maatregelen betreffende de overeenstemming van de productie van punt 2, waarbij zo nodig rekening gehouden wordt met een van de in de punten 1.2.1 tot en met 1.2.3 beschreven maatregelen of - naar gelang van het geval - een volledige of onvolledige combinatie daarvan.

1.2.1. De feitelijke eerste beoordeling en/of controle van de maatregelen betreffende de overeenstemming van de productie mogen/mag worden uitgevoerd door de EG-typegoedkeuringsinstantie die de EG-typegoedkeuring heeft verleend of door een technische dienst namens de EG-typegoedkeuringsinstantie.

1.2.1.1. Voor het bepalen van de omvang van de uit te voeren eerste beoordeling mag de EG-typegoedkeuringsinstantie gebruikmaken van de beschikbare informatie met betrekking tot:

- de in punt 1.2.3 beschreven certificering van de fabrikant, die krachtens dat punt niet als voldoende wordt beschouwd of wordt erkend;

- in het geval van een EG-typegoedkeuring van een onderdeel of afzonderlijke technische eenheid, de beoordeling van de kwaliteitsbewaking die door de voertuigfabrikant(en) wordt uitgevoerd in het bedrijf van de fabrikant waar de onderdelen en de technische eenheden worden vervaardigd overeenkomstig één of meer specificaties van de bedrijfstak die voldoen aan de voorschriften van de geharmoniseerde norm EN ISO 9002:1994 of EN ISO 9001:2000, eventueel met uitzondering van de in punt 7.3 "Customer Satisfaction and Continual Improvement" genoemde eisen met betrekking tot het concept van het ontwerp.

1.2.2. De feitelijke eerste beoordeling en/of controle van de maatregelen betreffende de overeenstemming van de productie mag ook worden uitgevoerd door de EG-typegoedkeuringsinstantie van een andere lidstaat of de technische dienst die voor dit doel door de EG-typegoedkeuringsinstantie is aangewezen. In dat geval stelt de EG-typegoedkeuringsinstantie van de andere lidstaat een verklaring van overeenstemming op waarin de gebieden en productiefaciliteiten staan vermeld die van belang worden geacht voor het (de) goed te keuren product(en) en voor de richtlijnen krachtens welke deze producten worden goedgekeurd(2). Na ontvangst van een aanvraag voor een verklaring van overeenstemming van de EG-typegoedkeuringsinstantie van een lidstaat die de EG-typegoedkeuring heeft verleend, stuurt de EG-typegoedkeuringsinstantie van de andere lidstaat onverwijld de verklaring van overeenstemming of deelt zij mee dat zij geen verklaring kan afgeven. De verklaring van overeenstemming moet ten minste het volgende omvatten:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1.2.3. De EG-typegoedkeuringsinstantie aanvaardt ook dat aan de initiële beoordelingsvereisten van punt 1.2 is voldaan wanneer de fabrikant over een betrouwbaar certificaat beschikt volgens hetwelk hij aan de geharmoniseerde norm EN ISO 9002:1994 (waaronder de productielocaties en het (de) goed te keuren product(en) vallen) of EN ISO 9001:2000, eventueel met uitzondering van de in punt 7.3 "Customer Satisfaction and Continual Improvement" genoemde eisen met betrekking tot het concept van het ontwerp, of aan een daarmee gelijkstaande geharmoniseerde norm voldoet. De fabrikant verschaft gegevens over het certificaat en verbindt zich ertoe de EG-typegoedkeuringsinstantie op de hoogte te brengen wanneer de geldigheid of het toepassingsgebied ervan wordt gewijzigd.

"Betrouwbaar" betekent afgegeven door een certificatie-instelling die voldoet aan de geharmoniseerde norm EN 45012 en ofwel als zodanig bevoegd is verklaard door de EG-typegoedkeuringsinstantie van een lidstaat zelf, ofwel als zodanig is geaccrediteerd door een nationale accrediteringsorganisatie van een lidstaat en is erkend door de EG-typegoedkeuringsinstantie van die lidstaat.

De goedkeuringsinstanties van de lidstaat stellen elkaar op de hoogte van de certificatie-instellingen die zij op bovenstaande wijze bevoegd hebben verklaard of hebben erkend, en van alle wijzigingen ten aanzien van de geldigheid of het werkterrein van deze instanties.

1.3. Bij de EG-typegoedkeuring van een volledig voertuig hoeven de eerste beoordelingen die uitgevoerd zijn voor de verlening van de goedkeuring van systemen, onderdelen en technische eenheden van het voertuig niet te worden herhaald, maar dienen deze te worden uitgevoerd in de vorm van een beoordeling van de locaties en activiteiten die betrekking hebben op de samenstellende delen van het volledige voertuig die niet eerder zijn beoordeeld.

2. MAATREGELEN BETREFFENDE DE OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE

2.1. Elk voertuig, systeem of onderdeel of elke technische eenheid waarvoor krachtens deze richtlijn of een bijzondere richtlijn goedkeuring is verleend, moet zo zijn vervaardigd dat het/zij in overeenstemming is met het type dat is goedgekeurd, en met name voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn of aan een op de volledige lijst van bijlage IV of bijlage XI voorkomende bijzondere richtlijn.

2.2. De EG-typegoedkeuringsinstantie van een lidstaat controleert bij het verlenen van EG-typegoedkeuring of er behoorlijke afspraken en gedocumenteerde plannen zijn, die bij elke goedkeuring in overleg met de fabrikant moeten worden opgesteld, om op gezette tijden die tests of bijbehorende controles uit te voeren die nodig zijn om na te gaan of er nog steeds overeenstemming is met het goedgekeurde type, waartoe, indien van toepassing, ook de in de bijzondere richtlijnen vermelde tests behoren.

2.3. De houder van de EG-typegoedkeuring dient in het bijzonder:

2.3.1. ervoor te zorgen dat er procedures voor een doeltreffende controle van de overeenstemming van producten (voertuigen, systemen, onderdelen of technische eenheden) met het goedgekeurde type zijn en worden toegepast;

2.3.2. toegang te hebben tot de test- of andere geschikte apparatuur die nodig is om de overeenstemming met elk goedgekeurd type te controleren;

2.3.3. ervoor te zorgen dat de resultaten en gegevens van tests en controles worden vastgelegd en dat bijgevoegde documenten gedurende een in overleg met de typegoedkeuringsinstantie vastgestelde periode beschikbaar blijven. Deze periode duurt ten hoogste tien jaar;

2.3.4. de resultaten van elk soort test of controle te analyseren teneinde na te gaan en te garanderen dat de eigenschappen van het product stabiel blijven, daarbij rekening houdend met de variaties van een industriële productie;

2.3.5. ervoor te zorgen dat voor elk soort product ten minste de in deze richtlijn voorgeschreven controles worden verricht, alsmede de tests die voorgeschreven zijn in de van toepassing zijnde bijzondere richtlijnen van de volledige lijst van bijlage IV of XI;

2.3.6. ervoor te zorgen dat wanneer een aantal monsters of proefstukken bij het desbetreffende soort test niet in overeenstemming blijkt te zijn, er verdere bemonstering en tests of controles volgen. Alle nodige stappen dienen te worden genomen om de overeenstemming van de desbetreffende productie te herstellen.

2.3.7. In het geval van EG-typegoedkeuring van een volledig voertuig blijven de controles van punt 2.3.5 beperkt tot het controleren van de juistheid van de bouwspecificaties met betrekking tot de goedkeuring en met name tot het typegoedkeuringsformulier zoals opgenomen in bijlage III, en de voor het certificaat van overeenstemming, zoals opgenomen in bijlage IX, benodigde gegevens.

3. VERVOLGMAATREGELEN AANGAANDE DE CONTROLE

3.1. De instantie die de EG-typegoedkeuring heeft verleend, kan te allen tijde in elk productiebedrijf de aldaar toegepaste methoden voor het toezicht op de overeenstemming controleren.

3.1.1. De normale regeling is de blijvende effectiviteit van de procedures van punt 1.2 (eerste beoordeling en overeenstemming van de productie) van deze bijlage te controleren.

3.1.1.1. Toezicht door een (overeenkomstig punt 1.2.3 bevoegde of erkende) certificatie-instelling wordt als toereikend beschouwd voor wat betreft de naleving van de vereisten van punt 3.1.1 met betrekking tot de procedures die voor de eerste beoordeling (punt 1.2.3) zijn vastgesteld.

3.1.1.2. De normale frequentie van de (andere dan de in punt 1.3.1.1 bedoelde) controles door de EG-typegoedkeuringsinstantie moet zodanig zijn dat de relevante, overeenkomstig de punten 1 en 2 uitgevoerde controles geëvalueerd worden over een periode die past bij het door de typegoedkeuringsinstantie gestelde vertrouwen.

3.2. Bij elke evaluatie moeten de test- of controle- en productiegegevens ter beschikking worden gesteld van de inspecteur. Met name moeten dossiers van die tests of controles worden overgelegd die vereist zijn volgens punt 2.2.

3.3. Indien de aard van de test zich hiervoor leent, mag de inspecteur willekeurig monsters nemen, die in het laboratorium van de fabrikant (of door de technische dienst, indien de bijzondere richtlijn dit voorschrijft) moeten worden getest. Het minimumaantal monsters mag worden bepaald aan de hand van de resultaten van de door de fabriek zelf verrichte keuring.

3.4. Indien het niveau van de controle onvoldoende blijkt, of indien het nodig blijkt de geldigheid van de op grond van punt 3.2 uitgevoerde tests te controleren, selecteert de inspecteur monsters, die naar de technische dienst moeten worden gezonden die de EG-typegoedkeuringstests heeft verricht.

3.5. De EG-typegoedkeuringsinstantie mag elke controle of test uitvoeren die is voorgeschreven in deze richtlijn dan wel in de van toepassing zijnde bijzondere richtlijnen van de volledige lijst van bijlage IV of XI.

3.6. Wanneer de tijdens een inspectie of controle verkregen resultaten onbevredigend zijn, zorgt de EG-typegoedkeuringsinstantie ervoor dat alle maatregelen worden genomen die nodig zijn om de overeenstemming van de productie zo snel mogelijk te herstellen.

(1) Aanwijzingen voor de planning van en de werkwijze bij de beoordeling zijn te vinden in de geharmoniseerde norm ISO 10011, delen 1, 2 en 3, van 1991.

(2) D.w.z. de relevante bijzondere richtlijn wanneer het goed te keuren product een systeem, onderdeel of technische eenheid is, en Richtlijn 70/156/EEG wanneer het over een volledig voertuig gaat.

BIJLAGE XI

AARD VAN EN BEPALINGEN INZAKE VOERTUIGEN VOOR SPECIALE DOELEINDEN

Aanhangsel 1

Kampeerwagens, ambulances en lijkwagens

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Aanhangsel 2

Gepantserde voertuigen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Aanhangsel 3

Overige voertuigen voor speciale doeleinden (inclusief caravans)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Aanhangsel 4

Mobiele kranen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Betekenis van de letters

X Geen afwijkingen behalve die welke in de bijzondere richtlijn zijn vermeld.

N/A Deze richtlijn is niet van toepassing op dit voertuig (geen voorschriften).

A Afwijking toegestaan omdat volledige inachtneming niet mogelijk is vanwege speciale doeleinden. De fabrikant moet tot tevredenheid van de typegoedkeuringsinstantie aantonen dat het voertuig niet aan de voorschriften kan voldoen als gevolg van de speciale doeleinden.

B Toepassing beperkt tot deuren die toegang geven tot de zitplaatsen bestemd voor normaal gebruik wanneer het voertuig op de weg rijdt en wanneer de afstand tussen het R-punt van de zitplaats en het gemiddelde vlak van het deuroppervlak, loodrecht gemeten op het middenlangsvlak van het voertuig, niet meer dan 500 mm bedraagt.

C Toepassing beperkt tot het gedeelte van het voertuig vóór de achterste zitplaats die bestemd is voor normaal gebruik wanneer het voertuig op de weg rijdt, en eveneens beperkt tot de trefzone van het hoofd zoals gedefinieerd in Richtlijn 74/60/EEG.

D Toepassing beperkt tot zitplaatsen die bestemd zijn voor normaal gebruik wanneer het voertuig op de weg rijdt.

E Alleen aan de voorzijde.

F Wijziging van de plaats en lengte van de vulpijp en een andere plaats voor de inwendige tank is toegestaan.

G Voorschriften overeenkomstig de categorie van het basis-/onvolledige voertuig (waarvan het chassis gebruikt is om het voertuig voor speciale doeleinden te bouwen). In het geval van onvolledige/voltooide voertuigen is het aanvaardbaar wanneer er wordt voldaan aan de voorschriften voor voertuigen van de overeenkomstige categorie N (uitgaande van de maximummassa).

H Wijziging van de lengte van het uitlaatsysteem achter de laatste demper met niet meer dan 2 m is toegestaan zonder nieuwe tests.

I Toepassing beperkt tot die verwarmingssystemen die niet specifiek ontworpen zijn voor woondoeleinden.

J Voor alle andere vensterbeglazing dan de beglazing van de bestuurderscabine (voor- en zijruiten) mag het materiaal van veiligheidsglas of van harde kunststof zijn.

K Extra noodalarmsystemen zijn toegestaan.

L Toepassing beperkt tot zitplaatsen die bestemd zijn voor normaal gebruik wanneer het voertuig op de weg rijdt. Voor alle achterzitplaatsen zijn als minimum bevestigingspunten voor heupgordels voorgeschreven.

M Toepassing beperkt tot zitplaatsen die bestemd zijn voor normaal gebruik wanneer het voertuig op de weg rijdt. Voor alle achterzitplaatsen zijn minimaal heupgordels verplicht.

N Op voorwaarde dat alle verplichte verlichtingsinrichtingen geïnstalleerd zijn en dat de geometrische zichtbaarheid niet wordt beïnvloed.

O Het voertuig moet aan de voorzijde uitgerust worden met een adequaat systeem.

P Toepassing beperkt tot die verwarmingssystemen die niet specifiek ontworpen zijn voor woondoeleinden. Het voertuig moet aan de voorzijde uitgerust worden met een adequaat systeem.

Q Wijziging van de lengte van het uitlaatsysteem achter de laatste demper met niet meer dan 2 m is toegestaan zonder nieuwe tests. Een voor het meest representatieve basisvoertuig afgegeven EG-typegoedkeuring blijft geldig, ongeacht veranderingen van het referentiegewicht.

R Op voorwaarde dat de kentekenplaten van alle lidstaten gemonteerd kunnen worden en goed zichtbaar blijven.

S De lichtdoorlatendheidsfactor bedraagt ten minste 60 %; bovendien is de blinde hoek van de A-stijl niet meer dan 10°.

T Uitsluitend met het volledige/voltooide voertuig uit te voeren test. Het voertuig kan worden getest overeenkomstig Richtlijn 70/157/EEG. Met betrekking tot bijlage I, punt 5.2.2.1, van Richtlijn 70/157/EEG gelden de volgende grenswaarden:

81 dB(A) voor voertuigen met een motorvermogen van minder dan 75 kW;

83 dB(A) voor voertuigen met een motorvermogen van 75 kW of meer, maar minder dan 150 kW;

84 dB(A) voor voertuigen met een motorvermogen van 150 kW of meer.

U Uitsluitend met het volledige/voltooide voertuig uit te voeren test. Voertuigen met niet meer dan vier assen moeten aan alle voorschriften van Richtlijn 71/320/EEG voldoen. Voor voertuigen met meer dan vier assen zijn afwijkingen toegestaan, mits:

- deze door de bijzondere constructie worden gerechtvaardigd;

- aan alle remprestaties in verband met het parkeer-, bedrijfs- en hulpremsysteem, zoals voorgeschreven bij Richtlijn 71/320/EEG, is voldaan.

V De naleving van Richtlijn 97/68/EG kan worden aanvaard.

Y Mits alle verplichte verlichtingsinrichtingen zijn geïnstalleerd.

BIJLAGE XII

BEPERKINGEN VOOR KLEINE SERIES EN RESTANTVOORRADEN

A. BEPERKINGEN VOOR KLEINE SERIES

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Een "familie van typen" bestaat uit voertuigen die op onderstaande essentiële punten niet van elkaar verschillen:

1. Met betrekking tot categorie M1:

- de fabrikant;

- essentiële constructie- en ontwerpaspecten:

- chassis/bodemplaat (duidelijke en fundamentele verschillen);

- motor (verbranding/elektrisch/hybride).

2. Met betrekking tot de categorieën M2 en M3:

- de fabrikant;

- categorie;

- essentiële constructie- en ontwerpaspecten:

- chassis/zelfdragende carrosserie (duidelijke en fundamentele verschillen);

- motor (verbranding/elektrisch/hybride);

- aantal assen.

3. Met betrekking tot de categorieën N1, N2 en N3:

- de fabrikant;

- categorie;

- essentiële constructie- en ontwerpaspecten:

- chassis/bodemplaat (duidelijke en fundamentele verschillen);

- motor (verbranding/elektrisch/hybride);

- aantal assen.

4. Met betrekking tot de categorieën O1, O2, O3 en O4:

- de fabrikant;

- categorie;

- essentiële constructie- en ontwerpaspecten:

- chassis/zelfdragende carrosserie (duidelijke en fundamentele verschillen);

- aantal assen;

- aanhangwagen/oplegger/middenasaanhangwagen;

- type remsysteem (bv. niet-beremd/inertie/bekrachtigd).

B. BEPERKINGEN VOOR RESTANTVOORRADEN

Het maximumaantal volledige en voltooide voertuigen dat in een lidstaat in het verkeer wordt gebracht overeenkomstig de "restantvoorraad"-procedure, wordt op één van de volgende wijzen - naar keuze van de lidstaat - beperkt:

1. Het maximumaantal voertuigen van een of meer typen mag in het geval van categorie M1 niet meer bedragen dan 10 % en in het geval van alle andere categorieën niet meer dan 30 % van alle desbetreffende voertuigtypen die in de lidstaat in het voorgaande jaar in het verkeer zijn gebracht.

Mocht 10 %, respectievelijk 30 %, minder zijn dan 100 voertuigen, dan mag de lidstaat maximaal 100 voertuigen in het verkeer brengen, of

2. voertuigen van een bepaald type worden beperkt tot die waarvoor op of na de fabricagedatum een geldig certificaat van overeenstemming is afgegeven dat ten minste drie maanden na de datum van afgifte geldig is geweest maar vervolgens zijn geldigheid heeft verloren vanwege het van kracht worden van een bijzondere richtlijn.

Op het certificaat van overeenstemming van voertuigen die volgens deze procedure in het verkeer gebracht zijn, wordt een speciale aantekening gemaakt.

BIJLAGE XIII

>PIC FILE= "L_2002018NL.011202.TIF">

BIJLAGE XIV

PROCEDURES VOOR DE MEERFASEN-EG-TYPEGOEDKEURING

1. ALGEMEEN

1.1. Het goede verloop van een meerfasen-EG-typegoedkeuring hangt af van samenwerking door alle betrokken fabrikanten. Met het oog hierop zorgen de goedkeuringsinstanties ervoor dat er, voordat goedkeuring aan de eerste of latere fase wordt verleend, goede afspraken zijn gemaakt tussen de desbetreffende fabrikanten wat betreft de levering en uitwisseling van documenten en gegevens, zodat het voltooide voertuigtype voldoet aan de technische voorschriften van alle desbetreffende bijzondere richtlijnen zoals voorgeschreven in bijlage IV of XI. Dergelijke informatie omvat gegevens met betrekking tot relevante goedkeuringen van systemen, onderdelen en afzonderlijke technische eenheden, alsmede van voertuigdelen die bij het niet-volledige voertuig behoren, maar nog niet zijn goedgekeurd.

1.2. De overeenkomstig deze bijlage verleende EG-typegoedkeuringen zijn afgestemd op de staat van voltooiing van het type voertuig en omvatten alle voor eerdere fasen verleende goedkeuringen.

1.3. Iedere bij een meerfasen-EG-typegoedkeuring betrokken fabrikant is verantwoordelijk voor de goedkeuring en overeenstemming van de productie van alle systemen, onderdelen of afzonderlijke technische eenheden die door hem zijn vervaardigd dan wel door hem aan de vorige bouwfase zijn toegevoegd. Hij is niet verantwoordelijk voor aspecten die in een vroegere fase goedgekeurd zijn, behalve wanneer hij de desbetreffende delen zo sterk wijzigt dat de eerder verleende goedkeuring ongeldig wordt.

2. PROCEDURES

De typegoedkeuringsinstantie gaat als volgt te werk:

a) Zij controleert of alle relevante EG-typegoedkeuringen op grond van bijzondere richtlijnen van toepassing zijn op de juiste normen in de desbetreffende bijzondere richtlijn.

b) Zij zorgt ervoor dat alle relevante gegevens, al naar gelang van de staat van voltooiing van het voertuig, opgenomen worden in het informatiedossier.

c) Zij vergewist zich er aan de hand van de verstrekte documentatie van dat de specificatie(s) en gegevens van deel I van het voertuiginformatiedossier zich ook bij de gegevens van de informatiepakketten en/of de goedkeuringsformulieren van de desbetreffende EG-typegoedkeuringen op grond van bijzondere richtlijnen bevinden. Indien bij een voltooid voertuig een nummer van een punt van deel I van het informatiedossier niet vermeld is in de informatiedossiers voor de bijzondere richtlijnen, vergewist zij zich ervan dat het desbetreffende onderdeel of kenmerk in overeenstemming is met de gegevens van het informatiedossier.

d) Zij inspecteert van een aantal voertuigen van het goed te keuren type delen en systemen, of laat deze inspecteren, om na te gaan of het (de) voertuig(en) gebouwd is (zijn) overeenkomstig de desbetreffende gegevens van het gewaarmerkte informatiepakket met betrekking tot alle in dit verband van belang zijnde EG-typegoedkeuringen op grond van bijzondere richtlijnen.

e) Zij controleert (indien van toepassing) de installatie van afzonderlijke technische eenheden of laat deze controles verrichten.

3. Het aantal in de zin van punt 2, onder d), te inspecteren voertuigen moet voldoende zijn om, rekening houdend met de staat van voltooiing van het voertuig en volgens onderstaande criteria, een adequate controle mogelijk te maken van de verschillende combinaties waarvoor EG-typegoedkeuring moet worden verleend:

- motor,

- versnellingsbak,

- aangedreven assen (aantal, plaats en onderlinge verbindingen),

- gestuurde assen (aantal en plaats),

- carrosserievormen,

- aantal deuren,

- kant van het stuur,

- aantal zitplaatsen,

- niveau van de uitrusting.

4. IDENTIFICATIE VAN HET VOERTUIG

In de tweede en latere fasen bevestigt iedere fabrikant ter aanvulling van de bij Richtlijn 76/114/EEG (laatste versie) voorgeschreven plaat nog een plaat op het voertuig, waarvan in het aanhangsel bij deze bijlage een model wordt gegeven. Deze plaat wordt vast bevestigd op een in het oog springende en gemakkelijk toegankelijke plaats op een onderdeel dat normaal niet wordt vervangen. Hierop moeten duidelijk en onuitwisbaar in onderstaande volgorde de volgende gegevens worden vermeld:

- naam van de fabrikant,

- de delen 1, 3 en 4 van het EG-typegoedkeuringsnummer,

- goedkeuringsfase,

- voertuigidentificatienummer,

- toelaatbare maximummassa van het voertuig(1),

- toelaatbare maximummassa van de voertuigcombinatie (indien het voertuig een aanhangwagen mag trekken)(2),

- toelaatbare maximummassa op iedere as; assen in volgorde van voren naar achteren vermelden(3),

- in het geval van een oplegger of middenasaanhangwagen, de toelaatbare maximummassa op de koppelinrichting(4).

Tenzij hierboven anders vermeld, moet de plaat aan de eisen van Richtlijn 76/114/EEG voldoen.

(1) Alleen vermelden wanneer deze waarde tijdens de lopende goedkeuringsfase is veranderd.

(2) Alleen vermelden wanneer deze waarde tijdens de lopende goedkeuringsfase is veranderd.

(3) Alleen vermelden wanneer deze waarde tijdens de lopende goedkeuringsfase is veranderd.

(4) Alleen vermelden wanneer deze waarde tijdens de lopende goedkeuringsfase is veranderd.

Aanhangsel

Model van de extra fabrieksplaat

Onderstaand voorbeeld dient uitsluitend ter indicatie.

>PIC FILE= "L_2002018NL.011402.TIF">

BIJLAGE XV

>PIC FILE= "L_2002018NL.011502.TIF">

Top