Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02014R0376-20180911

    Consolidated text: Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2014/376/2018-09-11

    02014R0376 — NL — 11.09.2018 — 001.001


    Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

    ►B

    VERORDENING (EU) Nr. 376/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 3 april 2014

    inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie

    (Voor de EER relevante tekst)

    (PB L 122 van 24.4.2014, blz. 18)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      nr.

    blz.

    datum

    ►M1

    VERORDENING (EU) 2018/1139 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 4 juli 2018

      L 212

    1

    22.8.2018




    ▼B

    VERORDENING (EU) Nr. 376/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 3 april 2014

    inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie

    (Voor de EER relevante tekst)



    Artikel 1

    Doelstellingen

    1.  Het doel van deze verordening is de veiligheid van de luchtvaart te verbeteren door ervoor te zorgen dat relevante veiligheidsinformatie met betrekking tot de burgerluchtvaart wordt gemeld, verzameld, opgeslagen, beschermd, uitgewisseld, verspreid en geanalyseerd.

    Deze verordening garandeert:

    a) dat, in voorkomend geval, tijdig veiligheidsmaatregelen, gestoeld op een analyse van de verzamelde informatie, worden genomen;

    b) de permanente beschikbaarheid van veiligheidsinformatie door middel van het invoeren van regels over vertrouwelijkheid en gepast gebruik van informatie en door de geharmoniseerde en versterkte bescherming van melders en in voorvalmeldingen genoemde personen, en

    c) dat de veiligheidsrisico's in de luchtvaart zowel op het niveau van de Unie als op het nationale niveau worden bekeken en aangepakt.

    2.  Het enige doel dat met de melding van voorvallen wordt beoogd, is ongevallen en incidenten te voorkomen en niet de schuld of aansprakelijkheid vast te stellen.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1. „melder”: een natuurlijk persoon die een voorval of andere veiligheidsgerelateerde informatie meldt overeenkomstig deze verordening;

    2. „luchtvaartuig”: een toestel dat in de dampkring kan worden gehouden door krachten die de lucht daarop uitoefent, anders dan de krachten van de lucht tegen het aardoppervlak;

    3. „incident”: een incident in de zin van Verordening (EU) nr. 996/2010;

    4. „ernstig incident”: een ernstig incident in de zin van Verordening (EU) nr. 996/2010;

    5. „ongeval”: een ongeval in de zin van Verordening (EU) nr. 996/2010;

    6. „geanonimiseerde informatie”: uit voorvalmeldingen afkomstige informatie waaruit alle persoonsgegevens, zoals namen of adressen van natuurlijke personen, zijn gewist;

    7. „voorval”: elke veiligheidsgerelateerde gebeurtenis die een luchtvaartuig, de inzittenden of andere personen in gevaar brengt, of, indien niet gecorrigeerd of ondervangen, in gevaar zou kunnen brengen, en die in het bijzonder een ongeval of een ernstig incident omvat;

    8. „organisatie”: elke organisatie die luchtvaartproducten en/of –diensten levert en/of die personen welke overeenkomstig artikel 4, lid 6, gehouden zijn voorvallen te melden, in dienst heeft of inhuurt of van de diensten van die personen gebruik maakt;

    9. „anonimiseren”: het verwijderen uit voorvalmeldingen van alle persoonlijke bijzonderheden met betrekking tot de melder en de in voorvalmeldingen genoemde personen en van alle bijzonderheden, met inbegrip van de naam van de bij het voorval betrokken organisatie(s), die de identiteit van de melder, of van derden, kunnen onthullen of ertoe kunnen leiden dat die informatie uit de voorvalmelding wordt opgemaakt;

    10. „gevaar”: een toestand die of een object dat kan leiden tot overlijden of letsel bij een persoon, tot schade aan uitrusting of een constructie, tot verlies van materiaal, of tot vermindering van het vermogen een voorgeschreven functie te vervullen;

    11. „veiligheidsonderzoeksinstantie”: de permanente nationale instantie voor onderzoek naar de veiligheid in de burgerluchtvaart die veiligheidsonderzoeken uitvoert of toezicht houdt op dergelijke onderzoeken, als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 996/2010;

    12. „cultuur van billijkheid”: een cultuur waarbij eerstelijnspersoneel of andere personen niet worden gestraft voor hun acties, nalatigheden of beslissingen die in overeenstemming zijn met hun ervaring en opleiding, maar waarbij grove nalatigheid, opzettelijke overtredingen en destructieve handelingen niet worden getolereerd;

    13. „contactpunt”:

    a) indien een verzoek om informatie wordt gedaan door een belanghebbende die in een lidstaat is gevestigd, de bevoegde autoriteit die overeenkomstig artikel 6, lid 3, door een lidstaat wordt aangewezen;

    b) indien een verzoek om informatie wordt gedaan door een belanghebbende die niet in de Unie is gevestigd, de Commissie;

    14. „belanghebbende”: iedere natuurlijke of rechtspersoon of iedere officiële instantie, al dan niet met een eigen rechtspersoonlijkheid, die in de positie verkeert om bij te dragen tot de verbetering van de luchtvaartveiligheid door het hebben van toegang tot door de lidstaten uitgewisselde informatie over voorvallen en die behoort tot één van de categorieën belanghebbenden als opgenomen in bijlage II;

    15. „nationaal veiligheidsprogramma”: een geïntegreerde reeks rechtshandelingen en activiteiten die erop gericht zijn om in een lidstaat de veiligheid van de burgerluchtvaart te beheren;

    16. „Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart”: de beoordeling van veiligheidskwesties en het bijbehorende actieplan op Europees niveau;

    17. „Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart”: de geïntegreerde reeks verordeningen op het niveau van de Unie, samen met de activiteiten en processen voor het gezamenlijk beheer van de veiligheid van de burgerluchtvaart op Europees niveau;

    18. „veiligheidsbeheersysteem”: een systematische benadering van het beheer van de luchtvaartveiligheid, met inbegrip van de nodige organisatorische structuren, verantwoordingsplicht, beleidsmaatregelen en procedures en met inbegrip van elk beheersysteem dat, onafhankelijk of geïntegreerd in andere beheersystemen van de organisatie, voor het beheer van de veiligheid zorgt.

    Artikel 3

    Onderwerp en toepassingsgebied

    1.  Deze verordening stelt regels vast betreffende:

    a) de melding van voorvallen die een luchtvaartuig, de inzittenden, andere personen of voor de vluchtuitvoering relevante uitrusting of installaties in gevaar brengen, of althans in gevaar zouden brengen indien ze niet zouden worden gecorrigeerd of ondervangen; en de melding van andere in dat verband relevante veiligheidsgerelateerde informatie;

    b) de analyse en follow-upacties met betrekking tot gemelde voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie;

    c) de bescherming van luchtvaartprofessionals;

    d) het gepast gebruik van verzamelde veiligheidsinformatie;

    e) het opnemen van informatie in het Europees centraal register, en

    f) het verspreiden van geanonimiseerde informatie onder belanghebbenden, met het doel die belanghebbenden te voorzien van de informatie die zij nodig hebben om de luchtvaartveiligheid te verbeteren.

    ▼M1

    2.  De verordening is van toepassing op voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie met betrekking tot luchtvaartuigen waarop Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) van toepassing is.

    Deze verordening is echter niet van toepassing op voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie met betrekking tot onbemande luchtvaartuigen waarvoor een certificaat of verklaring niet vereist is krachtens artikel 56, leden 1 en 5, van Verordening (EU) 2018/1139, tenzij het voorval of de andere veiligheidsgerelateerde informatie met betrekking tot een dergelijk onbemand luchtvaartuig geleid heeft tot ernstige of dodelijke verwonding van een persoon of indien het voorval of de andere veiligheidsgerelateerde informatie betrekking had op andere dan onbemande luchtvaartuigen.

    De lidstaten mogen beslissen deze verordening ook toe te passen op voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie met betrekking tot luchtvaartuigen waarop Verordening (EU) 2018/1139 niet van toepassing is.

    ▼B

    Artikel 4

    Verplichte melding

    1.  Door middel van de systemen voor verplichte melding overeenkomstig dit artikel melden de in lid 6 bedoelde personen de voorvallen die een belangrijk risico voor de luchtvaartveiligheid kunnen inhouden en die tot de hierna vermelde categorieën behoren:

    a) voorvallen in verband met de vluchtuitvoering, zoals:

    i) voorvallen in verband met botsingen;

    ii) voorvallen in verband met starten en landen;

    iii) voorvallen in verband met de brandstof;

    iv) voorvallen tijdens de vlucht;

    v) voorvallen in verband met de communicatie;

    vi) voorvallen in verband met letsel, noodsituaties en andere kritieke situaties;

    vii) voorvallen die verband houden met het arbeidsongeschikt worden van bemanningsleden of die anderszins met bemanningsleden verband houden, en

    viii) voorvallen in verband met weersomstandigheden of in verband met beveiliging;

    b) voorvallen in verband met technische voorschriften, onderhoud en herstelling van luchtvaartuigen, zoals:

    i) constructiefouten;

    ii) storingen in systemen;

    iii) problemen in verband met onderhoud en herstelling;

    iv) problemen in verband met voortstuwing (met inbegrip van motoren, propellers n rotorsystemen), en

    v) problemen in verband met hulpaggregaten;

    c) voorvallen in verband met luchtvaartnavigatiediensten en -faciliteiten, zoals:

    i) botsingen, bijna-botsingen of potentiële botsingen;

    ii) specifieke voorvallen in verband met luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten (ATM/ANS);

    iii) operationele ATM/ANS-voorvallen;

    d) voorvallen in verband met luchtvaartterreinen en gronddiensten, zoals:

    i) voorvallen in verband met activiteiten en faciliteiten van luchtvaartterreinen;

    ii) voorvallen in verband met de afhandeling van passagiers, bagage, post en vracht;

    iii) voorvallen in verband met de afhandeling van luchtvaartuigen op de grond en daarmee verband houdende diensten.

    2.  Elke in een lidstaat gevestigde organisatie zet een systeem voor verplichte melding op teneinde het verzamelen van de bijzonderheden over de in lid 1 bedoelde voorvallen te faciliteren.

    3.  Elke lidstaat zet een systeem voor verplichte melding op teneinde het verzamelen van de bijzonderheden over voorvallen te faciliteren, met inbegrip van het verzamelen van de bijzonderheden over voorvallen die overeenkomstig lid 2 door organisaties zijn verzameld.

    4.  Het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart („het Agentschap”) zet een systeem voor verplichte melding op teneinde het verzamelen van de bijzonderheden over voorvallen te faciliteren, met inbegrip van de bijzonderheden over voorvallen die overeenkomstig lid 2 zijn verzameld door organisaties die door het Agentschap zijn gecertificeerd of goedgekeurd.

    5.  De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een lijst vast met een indeling in categorieën van voorvallen waarnaar moet worden verwezen bij de melding van voorvallen overeenkomstig lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    Door middel van die uitvoeringshandelingen stelt de Commissie een afzonderlijke lijst vast met een indeling in categorieën van voorvallen die van toepassing is op andere luchtvaartuigen dan complexe motoraangedreven luchtvaartuigen. De lijst vormt een vereenvoudigde versie van de in de eerste alinea bedoelde lijst en wordt waar nodig aangepast aan de specifieke kenmerken van die tak van de luchtvaart.

    6.  De volgende natuurlijke personen melden de in lid 1 bedoelde voorvallen via het systeem dat overeenkomstig lid 2 is opgezet door de organisatie die de melder in dienst heeft, contracteert of een beroep doet op zijn diensten, of, bij gebreke daarvan, via het systeem dat overeenkomstig lid 3 is opgezet door de lidstaat waar die organisatie gevestigd is of door de staat die het bewijs van bevoegdheid van de piloot heeft afgegeven, gevalideerd of omgezet, of via een systeem dat overeenkomstig lid 4 is opgezet door het Agentschap:

    a) de gezagvoerder of, in gevallen waarin de gezagvoerder niet in staat is het voorval te melden, enig ander op het eerstvolgende lagere niveau van de gezagsstructuur gesitueerd bemanningslid van een luchtvaartuig dat in een lidstaat is geregistreerd of van een luchtvaartuig dat buiten de Unie is geregistreerd maar wordt gebruikt door een exploitant bij wie een lidstaat toezicht op de activiteiten uitoefent, of door een exploitant die in de Unie gevestigd is;

    b) een persoon die zich, onder het toezicht van een lidstaat of onder het toezicht van het Agentschap, bezighoudt met het ontwerp, de fabricage, het monitoren van de permanente luchtwaardigheid, het onderhoud of de modificatie van een luchtvaartuig of de uitrusting of onderdelen daarvan;

    c) een persoon die, onder het toezicht van een lidstaat of van het Agentschap, een certificaat van herbeoordeling van de luchtwaardigheid of een certificaat van vrijgave voor de dienst ondertekent met betrekking tot een luchtvaartuig of de uitrusting of onderdelen daarvan;

    d) een persoon die een functie vervult waarvoor hij door een lidstaat moet worden gemachtigd als een personeelslid van een verlener van luchtverkeersdiensten belast met verantwoordelijkheden inzake luchtvaartnavigatiediensten of als een functionaris inzake het verlenen van vluchtinformatiediensten;

    e) een persoon die een functie vervult in verband met het veiligheidsbeheer van een luchthaven waarop Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ) van toepassing is;

    f) een persoon die een functie vervult in verband met installatie, modificatie, onderhoud, herstelling, revisie, vluchtverificatie of inspectie van luchtvaartnavigatiefaciliteiten waarop een lidstaat toezicht houdt;

    g) een persoon die een functie vervult in verband met de afhandeling van het luchtvaartuig op de grond, met inbegrip van tanken, opstelling van de vrachtbrieven, laden, ijsvrij maken en slepen op een luchthaven waarop Verordening (EG) nr. 1008/2008 van toepassing is.

    7.  De in lid 6 vermelde personen melden voorvallen binnen 72 uur nadat zij kennis hebben gekregen van het voorval, tenzij buitengewone omstandigheden dit verhinderen.

    8.  Elke organisatie die in een lidstaat gevestigd is en die niet onder lid 9 valt, meldt de overeenkomstig lid 2 van dit artikel verzamelde bijzonderheden over voorvallen, nadat een voorval is gemeld, zo spoedig mogelijk en in elk geval niet later dan 72 uur nadat zij kennis van het voorval heeft gekregen bij de in artikel 6, lid 3, bedoelde bevoegde autoriteit van die lidstaat.

    9.  Elke organisatie die in een lidstaat gevestigd is en die door het Agentschap is gecertificeerd of goedgekeurd, meldt de overeenkomstig lid 2 verzamelde bijzonderheden over voorvallen, nadat het voorval is gemeld, zo spoedig mogelijk en in elk geval niet later dan 72 uur nadat zij kennis van het voorval heeft gekregen, bij het Agentschap.

    Artikel 5

    Vrijwillige melding

    1.  Elke in een lidstaat gevestigde organisatie zet een systeem voor vrijwillige melding op teneinde het verzamelen te faciliteren van:

    a) bijzonderheden over voorvallen die mogelijks niet in het systeem van verplichte melding worden opgenomen;

    b) andere veiligheidsgerelateerde informatie die door de melder als een feitelijk of potentieel gevaar voor de luchtvaartveiligheid wordt beschouwd.

    2.  Elke lidstaat zet een systeem voor vrijwillige melding op teneinde het verzamelen te faciliteren van:

    a) bijzonderheden over voorvallen die mogelijks niet in het systeem van verplichte melding worden opgenomen;

    b) andere veiligheidsgerelateerde informatie die door de melder als een feitelijk of potentieel gevaar voor de luchtvaartveiligheid wordt beschouwd.

    Dat systeem omvat ook, doch niet uitsluitend, het verzamelen van de informatie die overeenkomstig lid 6 door organisaties is doorgestuurd.

    3.  Het Agentschap zet een systeem voor vrijwillige melding op teneinde het verzamelen te faciliteren van:

    a) bijzonderheden over voorvallen die mogelijks niet in het systeem van verplichte melding worden opgenomen;

    b) andere veiligheidsgerelateerde informatie die door de melder als een feitelijk of potentieel gevaar voor de luchtvaartveiligheid wordt beschouwd.

    Dat systeem omvat ook, doch niet uitsluitend, het verzamelen van de informatie die overeenkomstig lid 5 is overgemaakt door organisaties die door het Agentschap zijn gecertificeerd of goedgekeurd.

    4.  De systemen voor vrijwillige melding worden gebruikt voor het faciliteren van het verzamelen van bijzonderheden over voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie:

    a) die niet vallen onder de verplichte melding overeenkomstig artikel 4, lid 1;

    b) die worden gemeld door personen die niet in artikel 4, lid 6, zijn opgenomen.

    5.  Elke in een lidstaat gevestigde organisatie die door het Agentschap is gecertificeerd of goedgekeurd, meldt het Agentschap tijdig de bijzonderheden over voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie die overeenkomstig lid 1 zijn verzameld en die misschien een feitelijk of potentieel luchtvaartveiligheidsrisico inhouden.

    6.  Elke in een lidstaat gevestigde organisatie die niet door het Agentschap is gecertificeerd of goedgekeurd, meldt de overeenkomstig artikel 6, lid 3, aangewezen bevoegde autoriteit van die lidstaat tijdig de bijzonderheden over voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie die zijn verzameld overeenkomstig lid 1 van dit artikel en die misschien een feitelijk of potentieel luchtvaartveiligheidsrisico inhouden. De lidstaten kunnen van elke op hun grondgebied gevestigde organisatie eisen dat deze de bijzonderheden over alle overeenkomstig lid 1 van dit artikel verzamelde voorvallen meldt.

    7.  De lidstaten, het Agentschap en organisaties kunnen andere systemen voor het verzamelen en verwerken van veiligheidsinformatie opzetten om de bijzonderheden te verzamelen over voorvallen die mogelijkerwijs niet in de in artikel 4 en in de leden 1, 2 en 3 van het onderhavige artikel bedoelde meldingssystemen worden opgenomen. Die systemen kunnen het melden aan andere entiteiten dan de in artikel 6, lid 3, bepaalde omvatten, en kunnen een actieve deelname behelzen van:

    a) de luchtvaartindustrie;

    b) de beroepsorganisaties van het luchtvaartpersoneel.

    8.  Informatie kan in één enkel systeem worden opgenomen, ongeacht of die informatie uit vrijwillige dan wel uit verplichte melding afkomstig is.

    Artikel 6

    Verzameling en opslag van informatie

    1.  Elke in een lidstaat gevestigde organisatie wijst een of meer personen aan die de verzameling, beoordeling, verwerking, analyse en opslag van de bijzonderheden over overeenkomstig de artikelen 4 en 5 gemelde voorvallen onafhankelijk verrichten.

    De meldingen worden op zodanige wijze behandeld dat het gebruik van informatie voor andere dan veiligheidsdoeleinden wordt voorkomen en dat de vertrouwelijkheid van de identiteit van de melder en van de in voorvalmeldingen genoemde personen uit het oogpunt van het bevorderen van een „cultuur van billijkheid” afdoende gewaarborgd wordt.

    2.  Met instemming van de bevoegde autoriteit kunnen kleine organisaties voorzien in een vereenvoudigd mechanisme voor de verzameling, beoordeling, verwerking, analyse en opslag van de bijzonderheden over de voorvallen. Zij kunnen die taken delen met soortgelijke organisaties, met inachtneming van de voorschriften inzake vertrouwelijkheid en bescherming overeenkomstig deze verordening.

    3.  Elke lidstaat wijst één of meer bevoegde autoriteiten aan teneinde een mechanisme voor het onafhankelijk verrichten van de verzameling, beoordeling, verwerking, analyse en opslag van de bijzonderheden over de overeenkomstig de artikelen 4 en 5 gemelde voorvallen in te stellen.

    De meldingen worden op zodanige wijze behandeld dat het gebruik van informatie voor andere dan veiligheidsdoeleinden wordt voorkomen en dat de geheimhouding van de identiteit van de melder en van de in voorvalmeldingen genoemde personen uit het oogpunt van het bevorderen van een „cultuur van billijkheid” afdoende gewaarborgd wordt.

    De autoriteiten die krachtens de eerste alinea hetzij tezamen hetzij afzonderlijk kunnen worden aangewezen, zijn:

    a) de nationale burgerluchtvaartautoriteit, en/of

    b) de veiligheidsonderzoeksinstantie, en/of

    c) enig ander in de Unie gebaseerd onafhankelijk orgaan dat of enig andere onafhankelijke in de Unie gebaseerde entiteit die met deze functie is belast.

    Indien een lidstaat meer dan één orgaan of entiteit aanwijst, wijst hij één daarvan aan als contactpunt voor het doorgeven van de in artikel 8, lid 2, bedoelde informatie.

    4.  Het Agentschap wijst één of meer personen aan teneinde een mechanisme voor het onafhankelijk verrichten van de verzameling, beoordeling, verwerking, analyse en opslag van de bijzonderheden over de overeenkomstig de artikelen 4 en 5 gemelde voorvallen in te stellen.

    De meldingen worden op zodanige wijze behandeld dat het gebruik van informatie voor andere dan veiligheidsdoeleinden wordt voorkomen en dat de geheimhouding van de identiteit van de melder en van de in voorvalmeldingen genoemde personen uit het oogpunt van het bevorderen van een „cultuur van billijkheid” afdoende gewaarborgd wordt.

    5.  Organisaties slaan de voorvalmeldingen die op basis van de bijzonderheden over de overeenkomstig de artikelen 4 en 5 verzamelde voorvallen werden opgesteld, op in een of meer gegevensbanken.

    6.  De op basis van de bijzonderheden over de overeenkomstig de artikelen 4 en 5 verzamelde voorvallen opgestelde voorvalmeldingen worden door de in lid 3 bedoelde bevoegde autoriteiten opgeslagen in een nationale gegevensbank.

    7.  Relevante door veiligheidsonderzoeksinstanties verzamelde of verstrekte informatie betreffende ongevallen en ernstige incidenten wordt eveneens in de nationale gegevensbank opgeslagen.

    8.  Het Agentschap slaat de voorvalmeldingen die zijn opgesteld op basis van de overeenkomstig artikelen 4 en 5 verzamelde bijzonderheden over de voorvallen, op in een gegevensbank.

    9.  Veiligheidsonderzoeksinstanties hebben volledige toegang tot hun respectieve in lid 6 bedoelde nationale databanken ten behoeve van het nakomen van hun verantwoordelijkheden uit hoofde van de in artikel 5, lid 4, van Verordening (EU) nr. 996/2010.

    10.  Burgerluchtvaart autoriteiten van de lidstaten hebben volledige toegang tot hun respectieve in lid 6 bedoelde nationale gegevensbank ten behoeve van hun veiligheidsgerelateerde verantwoordelijkheden.

    Artikel 7

    Kwaliteit en inhoud van voorvalmeldingen

    1.  De in artikel 6 bedoelde voorvalmeldingen bevatten ten minste de in bijlage I vermelde informatie.

    2.  De in artikel 6, leden 5, 6 en 8, bedoelde voorvalmeldingen bevatten een veiligheidsrisicoclassificatie voor het desbetreffende voorval. Die classificatie wordt herzien en, indien nodig gewijzigd, en vervolgens bekrachtigd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat of door het Agentschap, overeenkomstig het in lid 5 van dit artikel bedoelde gemeenschappelijk Europees risicoclassificatiesysteem.

    3.  Organisaties, de lidstaten en het Agentschap voeren kwaliteitsprocessen in teneinde de samenhang van de gegevens te verbeteren, met name tussen de aanvankelijk verzamelde informatie en de in de gegevensbank opgeslagen melding.

    4.  De in artikel 6, leden 5, 6 en 8, bedoelde gegevensbanken maken gebruik van formats die:

    a) gestandaardiseerd zijn teneinde de uitwisseling van informatie te faciliteren, en

    b) compatibel zijn met de Eccairs-software en met het ADREP-systeem.

    5.  De Commissie ontwikkelt in nauwe samenwerking met de lidstaten en het Agentschap via het netwerk van luchtvaartveiligheidsanalisten als bedoeld in artikel 14, lid 2, een gemeenschappelijk Europees risicoclassificatiesysteem teneinde de organisaties, de lidstaten en het Agentschap in staat te stellen voorvallen naar veiligheidsrisico in te delen. Daarbij houdt de Commissie rekening met de behoefte aan compatibiliteit met bestaande risicoclassificatiesystemen.

    De Commissie ontwikkelt dat systeem uiterlijk op 15 mei 2017.

    6.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter omschrijving van het gemeenschappelijk Europees risicoclassificatiesysteem.

    7.  De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de regelingen voor de uitvoering van het gemeenschappelijk Europees risicoclassificatiesysteem vast. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    8.  De Commissie en het Agentschap steunen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij hun taak tot data-integratie, met inbegrip van bijvoorbeeld:

    a) de integratie van de in lid 1 bedoelde minimuminformatie;

    b) de risicoclassificatie van voorvallen als bedoeld in lid 2, en

    c) het vaststellen van kwaliteitscontroleprocessen als bedoeld in lid 3.

    De Commissie en het Agentschap verlenen die steun op een zodanige manier dat hij bijdraagt tot de harmonisering van de gegevensinvoer in alle lidstaten, in het bijzonder door de terbeschikkingstelling aan het personeel dat werkzaam is in de in artikel 6, leden 1, 3 en 4 bedoelde organen of entiteiten, van:

    a) richtsnoeren;

    b) workshops, en

    c) gepaste opleiding.

    Artikel 8

    Europees centraal register

    1.  De Commissie beheert een Europees centraal register waarin alle in de Unie verzamelde voorvalmeldingen worden opgeslagen.

    2.  Elke lidstaat actualiseert, in overleg met de Commissie, het Europees centraal register door alle veiligheidsgerelateerde informatie die in de in artikel 6, lid 6, bedoelde nationale gegevensbanken is opgeslagen, naar dit register door te sturen.

    3.  Het Agentschap bereikt met de Commissie overeenstemming over de technische protocollen voor het naar het Europees centraal register doorsturen van alle voorvalmeldingen die krachtens Verordening (EG) nr. 216/2008 en de uitvoeringsvoorschriften daarvan door het Agentschap zijn verzameld, in het bijzonder voor voorvallen die zijn opgeslagen in het intern voorvalmeldingssysteem, alsook van de informatie die overeenkomstig artikel 4, lid 9, en artikel 5, lid 5, is verzameld.

    4.  De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de regelingen vast voor het beheer van het Europees centraal register, als bedoeld in de leden 1 en 2. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    Artikel 9

    Uitwisseling van informatie

    1.  De lidstaten en het Agentschap nemen deel aan een uitwisseling van informatie door alle informatie gerelateerd aan veiligheid die in hun respectieve gegevensbanken is opgeslagen ter beschikking te stellen van de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten, het Agentschap en de Commissie, via het Europees centraal register.

    Voorvalmeldingen worden uiterlijk 30 dagen nadat zij in de nationale gegevensbank zijn ingevoerd, naar het Europees centraal register doorgestuurd.

    Telkens als dit nodig is, worden voorvalmeldingen geactualiseerd met aanvullende informatie gerelateerd aan veiligheid.

    2.  De lidstaten sturen eveneens informatie over ongevallen en ernstige incidenten door naar het Europees centraal register, en wel als volgt:

    a) tijdens een lopend onderzoek, voorlopige feitelijke informatie over ongevallen en ernstige incidenten;

    b) na afloop van het onderzoek:

    i) het definitieve onderzoeksverslag, en

    ii) indien beschikbaar, een samenvatting van het definitieve onderzoeksverslag in het Engels.

    3.  Een lidstaat of het Agentschap stuurt alle relevante informatie gerelateerd aan veiligheid zo spoedig mogelijk toe aan de relevante autoriteit van de lidstaat of aan het Agentschap, en verzamelt ondertussen de bijzonderheden over voorvallen, of brengt bij het opslaan van voorvalmeldingen of het verrichten van een analyse overeenkomstig artikel 13, lid 6, veiligheidskwesties in kaart die:

    a) als van belang zijnde voor andere lidstaten of voor het Agentschap worden beschouwd, of

    b) mogelijkerwijs door andere lidstaten of door het Agentschap te nemen veiligheidsmaatregelen vergen.

    Artikel 10

    Verspreiding van in het Europees centraal register opgeslagen informatie

    1.  Alle met het reguleren van de veiligheid van de burgerluchtvaart belaste instanties of veiligheidsonderzoeksinstanties in de Unie hebben beveiligde, volledige onlinetoegang tot de in het Europees centraal register opgenomen informatie over voorvallen.

    Op het gebruik van de informatie zijn de artikelen 15 en 16 van toepassing.

    2.  De in bijlage II vermelde belanghebbenden kunnen toegang vragen tot bepaalde informatie in het Europees centraal register.

    In de Unie gevestigde belanghebbenden richten hun verzoeken om informatie tot het contactpunt in de lidstaat waarin zij zijn gevestigd.

    Belanghebbenden die buiten de Unie zijn gevestigd, richten hun verzoek tot de Commissie.

    De Commissie stelt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat in kennis van de overeenkomstig dit lid ingediende verzoeken.

    3.  Onder voorbehoud van artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) nr. 996/2010 mag de in het Europees centraal register opgenomen informatie over lopende, overeenkomstig die verordening verrichte veiligheidsonderzoeken niet overeenkomstig het onderhavige artikel ter kennis van belanghebbenden worden gebracht.

    4.  Om veiligheidsredenen wordt aan belanghebbenden geen rechtstreekse toegang tot het Europees centraal register verleend.

    Artikel 11

    Verwerking van verzoeken en besluiten

    1.  Verzoeken om in het Europees centraal register opgenomen informatie worden ingediend met behulp van door het contactpunt goedgekeurde formulieren. Die formulieren bevatten ten minste de in bijlage III vermelde punten.

    2.  Een contactpunt dat een verzoek ontvangt, gaat na of:

    a) het verzoek afkomstig is van een belanghebbende;

    b) het bevoegd is om dat verzoek te behandelen.

    Indien het contactpunt vaststelt dat een andere lidstaat of de Commissie bevoegd is om het verzoek te behandelen, zendt deze het verzoek door naar die lidstaat, respectievelijk naar de Commissie.

    3.  Een contactpunt dat een verzoek ontvangt, beoordeelt per geval of het verzoek gerechtvaardigd en uitvoerbaar is.

    Een contactpunt kan belanghebbenden informatie verstrekken op papier of via beveiligde elektronische communicatiemiddelen.

    4.  Indien het verzoek wordt aanvaard, bepaalt het contactpunt de hoeveelheid en het niveau van de te verstrekken informatie. Onverminderd de artikelen 15 en 16 wordt de informatie beperkt tot hetgeen strikt vereist is voor het doel van het verzoek.

    Informatie die geen verband houdt met de uitrusting, de activiteiten of het werkterrein van de belanghebbende zelf, wordt uitsluitend in geaggregeerde of geanonimiseerde vorm verstrekt. Informatie in niet-geaggregeerde vorm mag aan de belanghebbende worden verstrekt indien deze zijn verzoek uitvoerig schriftelijk motiveert. Op het gebruik van die informatie zijn de artikelen 15 en 16 van toepassing.

    5.  Het contactpunt verstrekt aan de in bijlage II, onder b), vermelde belanghebbenden alleen informatie met betrekking tot de uitrusting, activiteiten of het werkterrein van de belanghebbende zelf.

    6.  Een contactpunt dat een verzoek ontvangt van een in bijlage II, onder a), vermelde belanghebbende kan een algemeen besluit nemen om op regelmatige basis informatie te verstrekken aan die belanghebbende, op voorwaarde dat:

    a) de gevraagde informatie betrekking heeft op de uitrusting, de activiteiten of het werkterrein van de belanghebbende zelf;

    b) het algemeen besluit geen toegang verleent tot de volledige inhoud van de gegevensbank, en

    c) het algemeen besluit alleen betrekking heeft op geanonimiseerde informatie.

    7.  De belanghebbende gebruikt de uit hoofde van dit artikel ontvangen informatie onder de volgende voorwaarden:

    a) de belanghebbende gebruikt de informatie alleen voor het in het verzoekformulier vermelde doel, dat verenigbaar dient te zijn met de in artikel 1 vermelde doelstelling van deze verordening, en

    b) de belanghebbende maakt de ontvangen informatie niet openbaar zonder schriftelijke toestemming van de informatieverstrekker en neemt de nodige maatregelen om gepaste vertrouwelijkheid van de ontvangen informatie te garanderen.

    8.  Het besluit om informatie te verspreiden overeenkomstig dit artikel blijft beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor de doeleinden van de gebruiker.

    Artikel 12

    Register van verzoeken en uitwisseling van informatie

    1.  Het contactpunt registreert alle ontvangen verzoeken en de overeenkomstig dat verzoek ondernomen actie.

    Telkens een verzoek wordt ontvangen en/of actie wordt ondernomen, wordt die informatie tijdig aan de Commissie overgemaakt.

    2.  De Commissie stelt de geactualiseerde lijst van door de verschillende contactpunten en de Commissie zelf ontvangen verzoeken en ondernomen actie beschikbaar aan alle contactpunten.

    Artikel 13

    Analyse en follow-up van voorvallen op nationaal niveau

    1.  Elke in een lidstaat gevestigde organisatie ontwikkelt een proces voor het analyseren van de voorvallen die overeenkomstig artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 1, zijn verzameld, teneinde na te gaan welke gevaren voor de veiligheid verbonden zijn aan de vastgestelde voorvallen of groepen voorvallen.

    Op basis van die analyse bepaalt elke organisatie welke passende correctieve of preventieve maatregelen er eventueel nodig zijn om de luchtvaartveiligheid te verbeteren.

    2.  Indien een in een lidstaat gevestigde organisatie na de in lid 1 bedoelde analyse een passende correctieve of preventieve maatregel vaststelt die nodig is om feitelijke of potentiële luchtvaartveiligheidstekortkomingen te verhelpen, onderneemt zij de volgende stappen:

    a) zij voert die maatregelen tijdig uit, en

    b) zij stelt een proces in om de uitvoering en de effectiviteit van de maatregelen te monitoren.

    3.  Elke in een lidstaat gevestigde organisatie stelt zijn werknemers en aangeworven personeel regelmatig in kennis van de informatie inzake de analyse en de follow-up van de voorvallen ten aanzien waarvan preventieve of corrigerende maatregelen zijn genomen.

    4.  Indien een in een lidstaat gevestigde organisatie die niet onder lid 5 valt, ten gevolge van haar analyse van de overeenkomstig artikel 4, lid 8, en artikel 5, lid 6, gemelde voorvallen of groep voorvallen een feitelijk of potentieel luchtvaartveiligheidsrisico vaststelt, stelt zij de bevoegde autoriteit van die lidstaat binnen 30 dagen na de datum waarop de melder het voorval heeft gemeld, in kennis van:

    a) de voorlopige resultaten van de eventuele, overeenkomstig lid 1 verrichte analyse, en

    b) de eventueel overeenkomstig lid 2 te nemen maatregelen.

    De organisatie rapporteert, indien nodig, de eindresultaten van de analyse zodra deze beschikbaar zijn en in beginsel niet later dan drie maanden na de datum van melding van het voorval.

    Een bevoegde autoriteit van een lidstaat mag een organisatie verzoeken om toezending van de voorlopige of de eindresultaten van de analyse van een voorval waarvan zij in kennis is gesteld maar ten aanzien waarvan zij geen follow-up of enkel de voorlopige resultaten heeft ontvangen.

    5.  Wanneer een organisatie die in een lidstaat gevestigd is en die door het Agentschap is gecertificeerd of goedgekeurd een feitelijk of potentieel risico voor de luchtvaartveiligheid vaststelt op basis van haar analyse van voorvallen of van een groep voorvallen ingevolge artikel 4, lid 9, en artikel 5, lid 5, stelt zij binnen 30 dagen na de datum waarop de melder het voorval heeft gemeld, het Agentschap in kennis van:

    a) de voorlopige resultaten van de overeenkomstig lid 1 verrichte analyse, indien die voorhanden zijn, en

    b) enige overeenkomstig lid 2 te nemen maatregelen.

    De door het Agentschap gecertificeerde of goedgekeurde organisatie stelt het Agentschap, indien nodig, zodra deze beschikbaar zijn en in beginsel niet later dan drie maanden na de datum van melding van het voorval in kennis van de eindresultaten van de analyse.

    Het Agentschap mag organisaties verzoeken om toezending van de voorlopige of de eindresultaten van de analyse van een voorval waarvan het in kennis is gesteld maar ten aanzien waarvan het geen follow-up of enkel de voorlopige resultaten heeft ontvangen.

    6.  Elke lidstaat en het Agentschap ontwikkelen een proces voor het analyseren van de informatie over voorvallen die overeenkomstig artikel 4, lid 6, en artikel 5, leden 2 en 3, rechtstreeks aan hen zijn gemeld, teneinde na te gaan welke gevaren voor de veiligheid verbonden zijn aan die voorvallen. Op basis van die analyse bepalen zij welke passende correctieve of preventieve maatregelen er nodig zijn om de luchtvaartveiligheid te verbeteren.

    7.  Indien een lidstaat of het Agentschap, ten gevolge van de analyse bedoeld in lid 6, enige passende correctieve of preventieve maatregelen vaststelt die nodig zijn om feitelijke of potentiële veiligheidstekortkomingen te verhelpen, onderneemt de lidstaat of het Agentschap de volgende stappen:

    a) de tijdige uitvoering van die maatregelen, en

    b) de instelling van een proces om de uitvoering en de effectiviteit van de maatregelen te monitoren.

    8.  Voor elk voorval of elke groep voorvallen waarvoor overeenkomstig de leden 4 of 5 monitoring plaatsvindt, hebben elke lidstaat en het Agentschap toegang tot de verrichte analyse en monitoren zij op passende wijze de maatregelen die worden genomen door de organisaties waarvoor zij respectievelijk verantwoordelijk zijn.

    Indien een lidstaat of het Agentschap concludeert dat de gemelde maatregelen niet op passende wijze worden uitgevoerd of ondoeltreffend zijn om de feitelijke of potentiële veiligheidstekortkomingen te verhelpen, zorgt die lidstaat of het Agentschap ervoor dat de organisatie in kwestie aanvullende passende maatregelen neemt en uitvoert.

    9.  De eventueel beschikbare informatie met betrekking tot de analyse en de follow-up van individuele voorvallen of groepen voorvallen, verkregen overeenkomstig dit artikel, worden tijdig en uiterlijk twee maanden na de opslag ervan in de nationale gegevensbank overeenkomstig artikel 8, leden 2 en 3, opgeslagen in het Europees centraal register.

    10.  De lidstaten gebruiken de uit de analyse van voorvalmeldingen verkregen informatie om te helpen bepalen welke corrigerende maatregelen er eventueel binnen het nationale veiligheidsprogramma moeten worden genomen.

    11.  Om het publiek te informeren over het niveau van de veiligheid in de burgerluchtvaart, publiceert elke lidstaat ten minste jaarlijks een veiligheidsoverzicht dat:

    a) met geaggregeerde en geanonimiseerde informatie bevat over het type voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie die via hun nationale systemen voor verplichte en voor vrijwillige melding van voorvallen zijn gemeld;

    b) melding maakt van trends, en

    c) melding maakt van de door de lidstaat genomen maatregelen.

    12.  De lidstaten kunnen ook geanonimiseerde voorvalmeldingen en resultaten van risicoanalyses publiceren.

    Artikel 14

    Analyse en follow-up van voorvallen op het niveau van de Unie

    1.  De Commissie, het Agentschap en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten nemen regelmatig en in onderlinge samenwerking deel aan de uitwisseling en analyse van de informatie in het Europees centraal register.

    Onverminderd de in deze verordening opgenomen vertrouwelijkheidsvereisten kunnen in passende, afzonderlijke gevallen waarnemers worden uitgenodigd.

    2.  De Commissie, het Agentschap en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten werken samen door middel van een netwerk van luchtvaartveiligheidsanalisten.

    Het netwerk van luchtvaartveiligheidsanalisten draagt bij tot de verbetering van de luchtvaartveiligheid in de Unie, in het bijzonder door veiligheidsanalyses uit te voeren ter ondersteuning van het Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart en het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart.

    3.  Het Agentschap ondersteunt de activiteiten van het netwerk van luchtvaartveiligheidsanalisten, bijvoorbeeld door bijstand te verlenen voor de voorbereiding en organisatie van de vergaderingen van het netwerk.

    4.  Het Agentschap neemt informatie over het resultaat van de in lid 1 bedoelde analyse van informatie op in het in artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 216/2008 bedoelde jaarlijkse veiligheidsoverzicht.

    Artikel 15

    Vertrouwelijkheid en passend gebruik van informatie

    1.  De lidstaten en de organisaties, overeenkomstig hun nationale recht, alsook het Agentschap, nemen de nodige maatregelen om een passende vertrouwelijkheid te waarborgen van de bijzonderheden over voorvallen die zij overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 10 hebben ontvangen.

    Elke lidstaat, elke in een lidstaat gevestigde organisatie of het Agentschap verwerkt persoonsgegevens uitsluitend voor zover dit nodig is voor het doel van deze verordening, en onverminderd de nationale wetgevingshandelingen ter omzetting van Richtlijn 95/46/EG.

    2.  Onverminderd het bepaalde inzake de bescherming van veiligheidsinformatie in de artikelen 12, 14 en 15 van Verordening (EU) nr. 996/2010 wordt informatie afgeleid uit voorvalmeldingen uitsluitend gebruikt voor het doel waarvoor die informatie is verzameld.

    De lidstaten, het Agentschap en de organisaties stellen de informatie over voorvallen niet ter beschikking of gebruiken deze niet:

    a) om schuld of aansprakelijkheid vast te stellen, of

    b) voor een ander doel dan het in stand houden of verbeteren van de veiligheid van de luchtvaart.

    3.  Wanneer de Commissie, het Agentschap en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zich kwijten van de verplichtingen in het kader van artikel 14 met betrekking tot de informatie in het Europees centraal register:

    a) zorgen zij ervoor dat die informatie vertrouwelijk blijft, en

    b) beperken zij het gebruik van die informatie tot hetgeen strikt noodzakelijk is om te voldoen aan hun veiligheidsgerelateerde verplichtingen, zonder schuld of aansprakelijkheid vast te stellen; in die optiek wordt de informatie in het bijzonder gebruikt voor risicobeheer en voor de analyse van veiligheidstrends die kunnen leiden tot veiligheidsaanbevelingen of veiligheidsmaatregelen met het oogmerk feitelijke of potentiële veiligheidstekortkomingen te ondervangen.

    4.  De lidstaten zorgen ervoor dat hun in artikel 6, lid 3, bedoelde bevoegde autoriteiten en hun bevoegde gerechtelijke instanties met elkaar samenwerken door middel van vooraf vastgestelde administratieve regelingen. Die vooraf vastgestelde administratieve regelingen beogen te zorgen voor een juist evenwicht tussen de behoefte aan goede rechtsbedeling enerzijds en de noodzakelijke permanente beschikbaarheid van veiligheidsinformatie anderzijds.

    Artikel 16

    Bescherming van de informatiebron

    1.  Voor de toepassing van dit artikel omvat het begrip „persoonsgegevens” in het bijzonder de namen of adressen van natuurlijke personen.

    2.  Elke in een lidstaat gevestigde organisatie zorgt ervoor dat alle persoonsgegevens voor personeelsleden van die organisatie, andere dan overeenkomstig artikel 6, lid 1, aangewezen personen, uitsluitend beschikbaar zijn gesteld indien dat absoluut noodzakelijk is om voorvallen te onderzoeken met het oog op het verbeteren van de luchtvaartveiligheid.

    Geanonimiseerde informatie wordt verspreid in de organisatie, voor zover passend.

    3.  Elke lidstaat zorgt ervoor dat geen persoonsgegevens in de in artikel 6, lid 6, bedoelde nationale gegevensbank worden opgeslagen. Dergelijke geanonimiseerde informatie wordt ter beschikking gesteld van alle relevante partijen, bijvoorbeeld om hen in staat te stellen hun verplichtingen met betrekking tot de verbetering van de luchtvaartveiligheid na te komen.

    4.  Het Agentschap zorgt ervoor dat geen persoonsgegevens in de in artikel 6, lid 8, bedoelde gegevensbank van het Agentschap worden opgeslagen. Dergelijke geanonimiseerde informatie wordt ter beschikking gesteld van alle relevante partijen, bijvoorbeeld om hen in staat te stellen hun verplichtingen met betrekking tot de verbetering van de luchtvaartveiligheid na te komen.

    5.  Niets belet de lidstaten en het Agentschap de met het oog op het in stand houden of verbeteren van de luchtvaartveiligheid noodzakelijke maatregelen te nemen.

    6.  Onverminderd het toepasselijke nationale strafrecht, stellen de lidstaten geen procedures in met betrekking tot overtredingen die onopzettelijk of uit onachtzaamheid zijn begaan en welke uitsluitend onder hun aandacht komen omdat er overeenkomstig de artikelen 4 en 5 melding van is gedaan.

    De eerste alinea is niet van toepassing op de in lid 10 bedoelde gevallen. De lidstaten kunnen maatregelen blijven toepassen of aannemen om de bescherming te verhogen van melders of van de in voorvalmeldingen genoemde personen. Lidstaten kunnen in het bijzonder deze regel toepassen zonder de in lid 10 bedoelde uitzonderingen.

    7.  Indien tuchtrechtelijke of administratieve procedures in het kader van het nationale recht worden ingesteld, wordt de in voorvalmeldingen vervatte informatie niet gebruikt tegen:

    a) de melders, of

    b) de in voorvalmeldingen genoemde personen.

    De eerste alinea is niet van toepassing op de in lid 10 bedoelde gevallen.

    De lidstaten kunnen maatregelen blijven toepassen of aannemen om de bescherming te verhogen van melders of van de in voorvalmeldingen genoemde personen. De lidstaten kunnen deze bescherming in het bijzonder uitbreiden tot civielrechtelijke of strafrechtelijke procedures.

    8.  De lidstaten kunnen wettelijke bepalingen invoeren of handhaven die zorgen voor een hoger niveau van bescherming voor de melders of de in voorvalmeldingen genoemde personen dan het niveau dat in deze verordening is vastgesteld.

    9.  Behalve bij toepassing van lid 10 worden werknemers en gecontracteerde personeelsleden die voorvallen melden of die worden genoemd in overeenkomstig de artikelen 4 en 5 verzamelde voorvalmeldingen, door hun werkgever of door de organisatie waarvoor de diensten worden verleend, niet benadeeld op grond van de informatie die door de melder is verstrekt.

    10.  De bescherming in het kader van de leden 6, 7 en 9 van dit artikel is niet van toepassing in de volgende gevallen:

    a) opzettelijk wangedrag;

    b) wanneer sprake is van een manifeste, zware en ernstige verwaarlozing van een kennelijk risico en een fundamenteel tekortschieten in de beroepsverantwoordelijkheid om de in de omstandigheden vereiste zorgvuldigheid te betrachten, waardoor te voorziene schade wordt veroorzaakt aan een persoon of eigendom of het niveau van de luchtvaartveiligheid ernstig wordt aangetast.

    11.  Elke in een lidstaat gevestigde organisatie stelt, na overleg met haar personeelsvertegenwoordigers, interne regels vast die beschrijven hoe de beginselen van een „cultuur van billijkheid”, en in het bijzonder het in lid 9 bedoelde beginsel, binnen die organisatie worden gewaarborgd en toegepast.

    Het overeenkomstig lid 12 aangewezen orgaan kan vragen dat de interne regels van de in zijn lidstaat gevestigde organisaties worden getoetst alvorens aan die interne regels uitvoering wordt gegeven.

    12.  Elke lidstaat wijst een orgaan aan dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de leden 6, 9 en 11.

    Werknemers en aangeworven personeel kunnen vermeende inbreuken op de in dit artikel vastgestelde regels aan dat orgaan melden. Werknemers en aangeworven personeel worden niet gestraft voor het melden van dergelijke vermeende inbreuken. Werknemers en aangeworven personeel kunnen de Commissie in kennis stellen van dergelijke vermeende inbreuken.

    Het aangewezen orgaan verstrekt, wanneer passend, de bevoegde autoriteiten van zijn lidstaat advies omtrent herstelmaatregelen of sancties in toepassing van artikel 21.

    13.  Op 15 mei 2019 en nadien om de vijf jaar zendt elke lidstaat de Commissie een verslag toe over de toepassing van dit artikel, en met name over de activiteiten van het overeenkomstig lid 12 aangewezen orgaan. Het verslag bevat geen persoonsgegevens.

    Artikel 17

    Actualisering van de bijlagen

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde:

    a) de lijst van de in bijlage I omschreven verplichte gegevensvelden in voorvalmeldingen te actualiseren, wanneer uit de bij de toepassing van deze verordening opgedane ervaring blijkt dat wijzigingen noodzakelijk zijn om de luchtvaartveiligheid te verbeteren;

    b) het in bijlage III vervatte aanvraagformulier voor informatie uit het Europees centraal register te actualiseren om rekening te houden met de opgedane ervaring en met nieuwe ontwikkelingen;

    c) de bijlagen in overeenstemming te brengen met de Eccairs-software en het ADREP-systeem, alsook met andere wetgevingshandelingen van de Unie en met internationale overeenkomsten.

    Met het oog op de actualisering van de lijst van verplichte velden, verstrekken het Agentschap en het in artikel 14, lid 2, bedoelde netwerk van luchtvaartveiligheidsanalisten de Commissie passend advies.

    Artikel 18

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.  De in artikel 7, lid 6, en artikel 17 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van eenzelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

    3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 6, en artikel 17 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    5.  Een overeenkomstig artikel 7, lid 6, en artikel 17 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

    Artikel 19

    Comitéprocedure

    1.  De Commissie wordt bijgestaan door het comité ingesteld bij artikel 65 van Verordening (EG) nr. 216/2008. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

    2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    Artikel 20

    Toegang tot documenten en bescherming van persoonsgegevens

    1.  Met uitzondering van de artikelen 10 en 11, waarin strengere regels inzake de toegang tot de gegevens en de informatie in het Europees centraal register zijn vastgesteld, is deze verordening van toepassing onverminderd Verordening (EG) nr. 1049/2001.

    2.  Deze verordening is van toepassing onverminderd nationale wetgevingshandelingen tot omzetting van Richtlijn 95/46/EG en in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001.

    Artikel 21

    Sancties

    De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de sancties die van toepassing zijn bij inbreuken op deze verordening. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van die bepalingen en delen haar eventuele wijzigingen daarvan mede.

    Artikel 22

    Wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010

    Artikel 19 van Verordening (EU) nr. 996/2010 wordt geschrapt.

    Dat artikel blijft evenwel van toepassing tot de datum waarop deze verordening overeenkomstig artikel 24, lid 3, van toepassing wordt.

    Artikel 23

    Intrekking

    Richtlijn 2003/42/EG, Verordening (EG) nr. 1321/2007 en Verordening (EG) nr. 1330/2007 worden ingetrokken. Zij blijven evenwel van toepassing tot de datum waarop deze verordening overeenkomstig artikel 24, lid 3, van toepassing wordt.

    Artikel 24

    Inwerkingtreding en toepassing

    1.  Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    2.  Uiterlijk op 16 november 2020 publiceert de Commissie een evaluatieverslag over de tenuitvoerlegging van deze verordening en legt ze dit voor aan het Europees Parlement en de Raad. In dat verslag wordt in het bijzonder ingegaan op de mate waarin de verordening bijdraagt tot een daling van het aantal luchtvaartongevallen en van het aantal daaraan gerelateerde dodelijke slachtoffers. Indien passend doet de Commissie op basis van dat verslag voorstellen tot wijziging van deze verordening.

    3.  Deze verordening is van toepassing met ingang van 15 november 2015, doch niet vóór de inwerkingtreding van de in artikel 4, lid 5, bedoelde uitvoeringsmaatregelen. Artikel 7, lid 2, is van toepassing na de inwerkingtreding van de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen tot nadere bepaling en tot ontwikkeling van het in artikel 7, leden 6 en 7, bedoelde gemeenschappelijk Europees risicoclassificatiesysteem.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




    BIJLAGE I

    LIJST VAN VOORSCHRIFTEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP DE REGELINGEN VOOR VERPLICHTE EN VOOR VRIJWILLIGE MELDING VAN VOORVALLEN

    Noot:  De gevraagde informatie moet verplicht in de gegevensvelden worden ingevuld. Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of het Agentschap deze informatie niet kunnen meedelen omdat zij niet is verstrekt door de organisatie of de melder, kan in het gegevensveld de vermelding „onbekend” worden ingevuld. Met het oog op de doorgifte van passende informatie moet de vermelding „onbekend” echter zoveel mogelijk worden vermeden, en moet de melding later, waar mogelijk, met de informatie worden aangevuld.

    1.   GEMEENSCHAPPELIJKE VERPLICHTE GEGEVENSVELDEN

    Bij het invoeren, in hun respectieve gegevensbanken, van informatie over elk verplicht en, voor zover mogelijk, elk vrijwillig gemeld voorval zorgen de organisaties, de lidstaten en het Agentschap ervoor dat in hun gegevensbanken opgeslagen voorvalmeldingen ten minste de volgende informatie bevatten:

    1. Headline

     Headline

    2. Informatie over het dossier

     Verantwoordelijke instantie

     Dossiernummer

     Status van het voorval

    3. Wanneer

     UTC-datum

    4. Waar

     Land/gebied van het voorval

     Locatie van het voorval

    5. Indeling

     Klasse van het voorval

     Categorie van het voorval

    6. Beschrijving

     Taal van de beschrijving

     Beschrijving

    7. Gebeurtenissen

     Type gebeurtenis

    8. Risicoclassificatie

    2.   SPECIFIEKE VERPLICHTE GEGEVENSVELDEN

    2.1.    GEGEVENSVELDEN IN VERBAND MET HET LUCHTVAARTUIG

    Bij het invoeren, in hun respectieve gegevensbanken, van informatie over elk verplicht en, voor zover mogelijk, elk vrijwillig gemeld voorval zorgen de organisaties, de lidstaten en het Agentschap ervoor dat in hun gegevensbanken opgeslagen voorvalmeldingen ten minste de volgende informatie bevatten:

    1. Identificatie van het luchtvaartuig

     Land van registratie

     Merk/model/reeks

     Serienummer van het luchtvaartuig

     Registratie van het luchtvaartuig

     Roepnaam

    2. Exploitatie van het luchtvaartuig

     Exploitant

     Type exploitatie

    3. Beschrijving van het luchtvaartuig

     Categorie luchtvaartuig

     Aandrijvingstype

     Massagroep

    4. Geschiedenis van de vlucht

     Laatste vertrekpunt

     Geplande bestemming

     Vluchtfase

    5. Weer

     Relevante weersomstandigheden

    2.2.    Gegevensvelden met betrekking tot luchtvaartnavigatiediensten

    Bij het invoeren, in hun respectieve gegevensbanken, van informatie over elk verplicht en, voor zover mogelijk, elk vrijwillig gemeld voorval zorgen de organisaties, de lidstaten en het Agentschap ervoor dat in hun gegevensbanken opgeslagen voorvalmeldingen ten minste de volgende informatie bevatten:

    1. Verband met ATM

     ATM-bijdrage

     Betrokken dienst (effect op ATM-dienst)

    2. Naam ATS-eenheid

    2.2.1.    Gegevensvelden in verband met overschrijding van de minimale separatieafstand/separatieverlies en luchtruimschending

    Bij het invoeren, in hun respectieve gegevensbanken, van informatie over elk verplicht en, voor zover mogelijk, elk vrijwillig gemeld voorval, zorgen de organisaties, de lidstaten en het Agentschap ervoor dat in hun gegevensbanken opgeslagen voorvalmeldingen ten minste de volgende informatie bevatten:

    1. Luchtruim

     Luchtruimtype

     Luchtruimklasse

     Naam FIR/UIR

    2.3.    Gegevensvelden in verband met het luchtvaartterrein

    Bij het invoeren, in hun respectieve gegevensbanken, van informatie over elk verplicht en, voor zover mogelijk, elk vrijwillig gemeld voorval zorgen de organisaties, de lidstaten en het Agentschap ervoor dat in hun gegevensbanken opgeslagen voorvalmeldingen ten minste de volgende informatie bevatten:

    1. Locatie-indicator (ICAO-indicator van de luchthaven)

    2. Locatie van het luchtvaartterrein

    2.4.    Gegevensvelden in verband met schade aan het luchtvaartuig of letsel aan personen

    Bij het invoeren, in hun respectieve gegevensbanken, van informatie over elk verplicht gemeld voorval zorgen de organisaties, de lidstaten en het Agentschap ervoor dat in hun gegevensbanken opgeslagen voorvalmeldingen ten minste de volgende informatie bevatten:

    1. Ernst

     Grootste schade

     Graad van de verwondingen

    2. Letsels aan personen

     Aantal verwondingen op de grond (dodelijk, ernstig, licht)

     Aantal verwondingen in het luchtvaartuig (dodelijk, ernstig, licht).




    BIJLAGE II

    BELANGHEBBENDEN

    a) Lijst van belanghebbenden die informatie mogen ontvangen op grond van een besluit per geval in het kader van artikel 11, lid 4, of op grond van een algemeen besluit in het kader van artikel 11, lid 6:

    1. fabrikanten: ontwerpers en fabrikanten van luchtvaartuigen, motoren, propellers en luchtvaartuigonderdelen en -apparatuur, en hun respectieve samenwerkingsverbanden; ontwerpers en fabrikanten van luchtverkeersbeheersystemen en -componenten (air traffic management, ATM); ontwerpers en fabrikanten van systemen en -componenten voor luchtvaartnavigatiediensten (air navigation services, ANS); ontwerpers en fabrikanten van systemen en uitrusting die gebruikt worden aan de luchtzijde van luchtvaartterreinen;

    2. onderhoud: organisaties die zich bezighouden met onderhoud of revisie van luchtvaartuigen, motoren, propellers en luchtvaartuigonderdelen en -apparatuur; met installatie, modificatie, onderhoud, herstelling, revisie, vluchtverificatie of inspectie van luchtvaartnavigatiefaciliteiten; of met onderhoud of revisie van systemen, componenten en uitrusting aan de luchtzijde van luchtvaartterreinen;

    3. exploitanten: luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartuigexploitanten, en samenwerkingsverbanden van luchtvaartmaatschappijen en exploitanten; exploitanten van luchtvaartterreinen en samenwerkingsverbanden van exploitanten van luchtvaartterreinen;

    4. aanbieders van luchtvaartnavigatiediensten en aanbieders van specifieke ATM-functies;

    5. aanbieders van luchthavendiensten: organisaties belast met de grondafhandeling van luchtvaartuigen omvattende tanken, opstelling van de vrachtbrieven, laden, ijsvrij maken en slepen op een luchtvaartterrein; reddingsdiensten, brandbestrijding en andere hulpdiensten;

    6. luchtvaartopleidingsorganisaties;

    7. organisaties uit derde landen: officiële luchtvaartinstanties en ongevalsonderzoeksinstanties uit derde landen;

    8. internationale luchtvaartorganisaties;

    9. onderzoek: publieke of particuliere onderzoeklaboratoria, -centra of -organisaties; of universiteiten die zich bezighouden met luchtvaartveiligheidsonderzoek of -studies.

    b) Lijst van belanghebbenden die informatie kunnen ontvangen op basis van een besluit per geval in het kader van artikel 11, leden 4 en 5:

    1. piloten (op persoonlijke basis);

    2. luchtverkeersleiders (op persoonlijke basis) en ander met veiligheidstaken belast ATM/ANS-personeel;

    3. ingenieurs/technici/personeel voor de luchtverkeersveiligheidselektronica/luchtvaartmanagers (of luchtvaartterreinmanagers) (op persoonlijke basis);

    4. beroepsorganisaties van personeel dat veiligheidstaken verricht.




    BIJLAGE III

    VERZOEKEN OM INFORMATIE UIT HET EUROPEES CENTRAAL REGISTER

    1. Naam:

    Functie/positie:

    Bedrijf:

    Adres:

    Telefoon:

    E-mail:

    Datum:

    Aard van de activiteiten:

    Categorie van verzoeker (zie bijlage II bij Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart ( 3 )):

    2. Gevraagde informatie (gelieve zo duidelijk mogelijk te omschrijven, onder vermelding van de betreffende datum/periode waarin u belang stelt):

    3. Reden voor het verzoek:

    4. Doel waarvoor de informatie zal worden gebruikt:

    5. Datum waartegen de informatie wordt gevraagd:

    6. Het ingevulde formulier moet per e-mail worden verstuurd naar: (contactpunt)

    7. Toegang tot informatie

    Het contactpunt is niet verplicht de gevraagde informatie te bezorgen. Het mag de informatie alleen ter beschikking stellen indien het er alle vertrouwen in heeft dat het verzoek verenigbaar is met Verordening (EU) nr. 376/2014. De verzoeker verbindt zichzelf en zijn organisatie ertoe de informatie alleen te gebruiken voor het in punt 4 aangegeven doel. Tevens wordt eraan herinnerd dat de naar aanleiding van dit verzoek verstrekte informatie uitsluitend ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van de luchtvaartveiligheid als bepaald in Verordening (EU) nr. 376/2014 en niet voor andere doeleinden, zoals in het bijzonder de vaststelling van schuld of aansprakelijkheid, of voor commerciële doeleinden.

    Het is de verzoeker niet toegestaan de verstrekte informatie aan wie dan ook bekend te maken zonder schriftelijke toestemming van het contactpunt.

    Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan dit leiden tot een ontzegging van de toegang tot verdere informatie uit het Europees Centraal Register en, in voorkomend geval, tot het opleggen van sancties+.

    8. Datum, plaats en handtekening:



    ( 1 ) Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en houdende intrekking van Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).

    ( 2 ) Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (PB L 293 van 31.10.2008, blz. 3).

    ( 3 ) PB L 122, 24.4.2014, blz. 18.

    Top