Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32023R1032

    Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1032 van de Commissie van 25 mei 2023 tot vaststelling van maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding op het grondgebied van de Unie van het tomato brown rugose fruit virus (ToBRFV) te voorkomen, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191

    C/2023/3262

    PB L 139 van 26.5.2023, p. 34–43 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2023/1032/oj

    26.5.2023   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 139/34


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2023/1032 VAN DE COMMISSIE

    van 25 mei 2023

    tot vaststelling van maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding op het grondgebied van de Unie van het tomato brown rugose fruit virus (ToBRFV) te voorkomen, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (1), en met name artikel 30, lid 1,

    Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (2), en met name artikel 22, lid 3, en artikel 52,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Tomato brown rugose fruit virus (ToBRFV) (“het gespecificeerde plaagorganisme”) is momenteel noch in de lijst van EU-quarantaineorganismen, noch in de lijst van door de EU gereguleerde niet-quarantaineorganismen in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie (3) opgenomen. Het voldoet echter aan de criteria van deel 3, onderafdeling 2, van bijlage I bij Verordening (EU) 2016/2031 voor een voorlopige beoordeling om te bepalen welke plaagorganismen voorlopig kunnen worden aangemerkt als EU-quarantaineorganismen waarvoor tijdelijke maatregelen als bedoeld in artikel 30, lid 1, van die verordening vereist zijn.

    (2)

    Naar aanleiding daarvan is Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191 van de Commissie (4) vastgesteld om maatregelen ter voorkoming van het binnenbrengen in en verspreiden binnen de Unie van het gespecificeerde plaagorganisme vast te stellen. Die uitvoeringsverordening verstrijkt op 31 mei 2023.

    (3)

    Na de vaststelling van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191 is recentere wetenschappelijke informatie verzameld over de verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme en over testmethoden en hebben de door de diensten van de Commissie uitgevoerde audits feedback opgeleverd over de uitvoering van de bepalingen en over de gevolgen daarvan voor de bescherming tegen de verspreiding van de ziekte. Dit rechtvaardigt de vaststelling van een nieuwe handeling met meer gedetailleerde maatregelen dan die waarin die uitvoeringsverordening voorziet.

    (4)

    Om de meest proactieve aanpak van fytosanitaire bescherming te waarborgen, moeten maatregelen worden vastgesteld voor het geval dat iemand vermoedt of constateert dat het gespecificeerde plaagorganisme op het grondgebied van de Unie voorkomt, en met betrekking tot de overeenkomstige kennisgeving aan de bevoegde autoriteit en de door haar te nemen maatregelen.

    (5)

    Wanneer officieel wordt bevestigd dat het gespecificeerde plaagorganisme op het grondgebied van een lidstaat voorkomt, moet de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat een afgebakend gebied instellen zodat dat plaagorganisme kan worden uitgeroeid en wordt voorkomen dat het zich naar de rest van het grondgebied van de Unie kan verspreiden. Om de meest geschikte en evenredige aanpak te waarborgen, moeten voor productielocaties met fysieke bescherming waar de aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme wordt bevestigd, andere afbakeningsregels worden vastgesteld, omdat de fytosanitaire risico’s als gevolg van die bescherming lager zijn.

    (6)

    Om te zorgen voor een proactievere aanpak van de bescherming van het grondgebied van de Unie tegen het gespecificeerde plaagorganisme, moeten de lidstaten hun grondgebied jaarlijks controleren op de aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme.

    (7)

    Er moeten regels worden vastgesteld voor de verplaatsing binnen de Unie van zaden van Solanum lycopersicum L. en hybriden daarvan, en van Capsicum spp. (gespecificeerde zaden), en van voor opplant bestemde planten, andere dan gespecificeerde zaden, van Solanum lycopersicum L. en hybriden daarvan, en van Capsicum spp. (gespecificeerde voor opplant bestemde planten), omdat die zaden en voor opplant bestemde planten het grootste risico vormen om het gespecificeerde plaagorganisme te herbergen en te verspreiden.

    (8)

    Die voorschriften moeten — al naargelang het type plant en de desbetreffende productiemethoden — de afwezigheid van plaagorganismen op de productielocatie, visuele inspectie, bemonstering en tests, passende behandeling van partijen en maatregelen inzake moederplanten omvatten. Een dergelijke aanpak is noodzakelijk om zich aan te passen aan de technische omstandigheden van elk geval van productie en verplaatsing van de gespecificeerde zaden en gespecificeerde planten.

    (9)

    Met name moeten alle partijen gespecificeerde zaden door de bevoegde autoriteit worden bemonsterd en getest op de aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme. Die gespecificeerde zaden moeten ook vóór verdere verwerking door de bevoegde autoriteit of professionele exploitant, naargelang het geval, worden getest en daarbij vrij van het gespecificeerde plaagorganisme zijn bevonden. Dit is noodzakelijk voor de bescherming van het grondgebied van de Unie tegen het gespecificeerde plaagorganisme, aangezien de gespecificeerde zaden het uitgangsmateriaal vormen voor de productie van alle respectieve planten.

    (10)

    Om het grondgebied van de Unie tegen het gespecificeerde plaagorganisme te beschermen, moeten voorschriften worden vastgesteld voor het binnenbrengen in de Unie van gespecificeerde zaden en gespecificeerde voor opplant bestemde planten uit derde landen. Die voorschriften moeten vergelijkbaar zijn met die betreffende de verplaatsing van de gespecificeerde zaden en gespecificeerde voor opplant bestemde planten binnen de Unie, teneinde een niet-discriminerende aanpak te waarborgen.

    (11)

    Het is evenredig om gespecificeerde zaden en gespecificeerde planten die behoren tot variëteiten waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme van die voorschriften te ontheffen, omdat de fytosanitaire risico’s van die planten van een aanvaardbaar niveau zijn. De lidstaten moeten een lijst van die resistente variëteiten aan de Commissie en de andere lidstaten doen toekomen, en moeten die lijst regelmatig bijwerken.

    (12)

    Om doeltreffende officiële controles op de binnenkomst van het gespecificeerde plaagorganisme in de Unie te waarborgen, moet ten minste 20 % van de zendingen gespecificeerde zaden en gespecificeerde voor opplant bestemde planten door de bevoegde autoriteit worden bemonsterd en getest aan de grenscontroleposten van eerste binnenkomst in de Unie of op een controlepunt als bedoeld in Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2123 van de Commissie (5). Voor zendingen gespecificeerde zaden en gespecificeerde voor opplant bestemde planten van oorsprong uit Israël en China moet dat bemonsterings- en testpercentage respectievelijk 50 % en 100 % bedragen, vanwege het hogere aantal onderscheppingen van het gespecificeerde plaagorganisme in producten die van die derde landen afkomstig zijn.

    (13)

    Om de derde landen, de bevoegde autoriteiten en de professionele marktdeelnemers voldoende tijd te geven om zich aan te passen aan de bepalingen van deze verordening, moet zij met ingang van 1 september 2023 van toepassing worden. Om die reden, en om juridische leemten te voorkomen, moet de toepasselijkheid van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191 worden verlengd van 31 mei 2023 tot en met 31 augustus 2023.

    (14)

    De volledige beoordeling van de risico’s van het gespecificeerde plaagorganisme voor het grondgebied van de Unie is nog hangende. Om voldoende tijd te geven om die beoordeling af te ronden, moet deze verordening tot en met 31 december 2024 van toepassing zijn.

    (15)

    Om het fytosanitaire risico van het gespecificeerde plaagorganisme snel aan te pakken, moeten de regels van deze verordening zo spoedig mogelijk van toepassing worden. Daarom moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan.

    (16)

    De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Onderwerp

    In deze verordening worden maatregelen vastgesteld om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van het tomato brown rugose fruit virus (ToBRFV) te voorkomen.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    a)

    “gespecificeerd plaagorganisme”: tomato brown rugose fruit virus (ToBRFV);

    b)

    “gespecificeerde planten”: planten van Solanum lycopersicum L. en hybriden daarvan en planten van Capsicum spp., anders dan de gespecificeerde zaden en gespecificeerde vruchten;

    c)

    “gespecificeerde voor opplant bestemde planten”: voor opplant bestemde planten van de soorten Solanum lycopersicum L. en hybriden daarvan en voor opplant bestemde planten van Capsicum spp., andere dan gespecificeerde zaden;

    d)

    “gespecificeerde zaden”: zaden van Solanum lycopersicum L. en hybriden daarvan en zaden van Capsicum spp.;

    e)

    “gespecificeerde vruchten”: vruchten van Solanum lycopersicum L. en hybriden daarvan en vruchten van Capsicum spp.

    Artikel 3

    Verbodsbepalingen betreffende het gespecificeerde plaagorganisme

    Het gespecificeerde plaagorganisme mag niet worden binnengebracht op, verplaatst binnen, of gehouden, vermeerderd of vrijgelaten op het grondgebied van de Unie.

    Artikel 4

    Maatregelen als de aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme wordt vermoed of geconstateerd

    1.   Elke persoon op het grondgebied van de Unie die de aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme vermoedt of constateert, stelt de bevoegde autoriteit hiervan onmiddellijk op de hoogte en verstrekt haar alle relevante informatie over de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van dat plaagorganisme.

    2.   Wanneer de bevoegde autoriteit dergelijke informatie ontvangt, moet zij:

    a)

    de verstrekte informatie onmiddellijk registreren;

    b)

    alle maatregelen nemen die nodig zijn om te bevestigen of het gespecificeerde plaagorganisme al dan niet aanwezig is;

    c)

    ervoor zorgen dat elke persoon die verantwoordelijk is voor gespecificeerde planten, gespecificeerde zaden of gespecificeerde vruchten die mogelijk met het gespecificeerde plaagorganisme besmet zijn, onmiddellijk in kennis wordt gesteld van:

    i)

    de aanwezigheid of vermoedelijke aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme, alsmede

    ii)

    de mogelijke risico’s die het gespecificeerde plaagorganisme met zich brengt, alsook van de maatregelen die moeten worden genomen.

    Artikel 5

    Onderzoek naar de aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme

    1.   De bevoegde autoriteiten voeren op hun grondgebied jaarlijks onderzoek uit naar de aanwezigheid van het nader omschreven plaagorganisme.

    2.   Dat onderzoek:

    a)

    omvat bemonstering en tests zoals vastgesteld in de bijlage, en

    b)

    is gebaseerd op:

    i)

    het ingeschatte risico op het binnenbrengen in en verspreiden binnen de betrokken lidstaat van het gespecificeerde plaagorganisme, alsmede

    ii)

    deugdelijke wetenschappelijke en technische beginselen, wat de capaciteit om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen betreft.

    3.   De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten elk jaar uiterlijk op 30 april in kennis van de resultaten van de in het voorgaande kalenderjaar uitgevoerde onderzoek.

    Artikel 6

    Maatregelen als de aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme wordt bevestigd

    1.   Wanneer officieel wordt bevestigd dat het gespecificeerde plaagorganisme op het grondgebied van een lidstaat voorkomt, zorgt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat ervoor dat passende maatregelen worden genomen om het gespecificeerde plaagorganisme uit te roeien overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2016/2031.

    Die bevoegde autoriteit neemt de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde maatregelen, tenzij met betrekking tot het gespecificeerde plaagorganisme is voldaan aan de voorwaarden van artikel 18, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031.

    De maatregelen van de leden 2 en 3 zijn niet van toepassing op gespecificeerde voor opplant bestemde planten van variëteiten waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme. De lidstaten doen de Commissie en de andere lidstaten een lijst van die resistente variëteiten toekomen, en werken die lijst regelmatig bij.

    2.   De bevoegde autoriteit stelt onverwijld een afgebakend gebied in, als volgt:

    a)

    als het gespecificeerde plaagorganisme voorkomt op productielocaties met fysieke bescherming, bestaat het afgebakende gebied ten minste uit de productielocatie waar het specifieke plaagorganisme is aangetroffen;

    b)

    als het gespecificeerde plaagorganisme voorkomt op andere dan de onder punt a) bedoelde productielocaties, bestaat het afgebakende gebied uit:

    i)

    een besmet gebied dat ten minste de productielocatie omvat waar het gespecificeerde plaagorganisme is aangetroffen;

    ii)

    een bufferzone van ten minste 30 meter rond het besmette gebied.

    3.   In het afgebakende gebied zorgt de bevoegde autoriteit of de professionele exploitant onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit ervoor dat:

    a)

    voor productielocaties die bestemd zijn voor de productie van gespecificeerde voor opplant bestemde planten of voor de productie van gespecificeerde zaden:

    i)

    alle besmette partijen van de gespecificeerde voor opplant bestemde planten en, in voorkomend geval, het groeimedium daarvan en de uit die partijen afkomstige gespecificeerde zaden onmiddellijk worden verwijderd en vernietigd. Die verwijdering en vernietiging worden op zodanige wijze uitgevoerd dat er geen risico op verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme bestaat,

    ii)

    specifieke hygiënemaatregelen worden toegepast op personeel, structuren, gereedschappen en machines, materialen en vervoermiddelen van of op de productielocatie, om te voorkomen dat het gespecificeerde plaagorganisme zich verspreidt naar de andere op de productielocatie aanwezige partijen, opeenvolgende teelten van de gespecificeerde planten of andere productielocaties,

    iii)

    het groeimedium uiterlijk aan het einde van het teeltseizoen wordt vernietigd of zodanig wordt behandeld dat er geen aanwijsbaar risico op verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme bestaat;

    b)

    voor productielocaties die bestemd zijn voor de productie van gespecificeerde vruchten:

    i)

    alle besmette gespecificeerde planten van de productielocatie worden verwijderd en vernietigd, uiterlijk aan het einde van het teeltseizoen. De verwijdering wordt op zodanige wijze uitgevoerd dat er geen aanwijsbaar risico op verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme bestaat,

    ii)

    specifieke hygiënemaatregelen worden toegepast op het/de personeel, structuren, gereedschap, machines en materialen van of op de productielocatie, en de middelen die zijn gebruikt om de vruchten te verpakken en te vervoeren, om te voorkomen dat het gespecificeerde plaagorganisme zich verspreidt naar opeenvolgende teelten van de gespecificeerde planten of naar andere productielocaties,

    iii)

    het groeimedium uiterlijk aan het einde van het teeltseizoen wordt vernietigd of zodanig wordt behandeld dat er geen aanwijsbaar risico op verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme bestaat.

    Artikel 7

    Verplaatsing van de gespecificeerde voor opplant bestemde planten binnen de Unie

    1.   De gespecificeerde voor opplant bestemde planten mogen alleen binnen de Unie worden vervoerd als zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort dat is afgegeven nadat de bevoegde autoriteit of de betrokken professionele exploitant heeft geconcludeerd dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    de gespecificeerde voor opplant bestemde planten zijn afkomstig van gespecificeerde zaden die voldoen aan de voorschriften van de artikelen 8 en 10;

    b)

    de gespecificeerde voor opplant bestemde planten zijn opgekweekt op een productielocatie waarvan op basis van op het juiste moment om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen uitgevoerde officiële inspecties is vastgesteld dat het gespecificeerde plaagorganisme er niet voorkomt;

    c)

    de gespecificeerde voor opplant bestemde planten die symptomen van het gespecificeerde plaagorganisme vertoonden, zijn door de bevoegde autoriteit bemonsterd en getest, en uit die tests is gebleken dat die planten vrij zijn van het gespecificeerde plaagorganisme;

    d)

    de partijen gespecificeerde voor opplant bestemde planten zijn van andere partijen gespecificeerde planten gescheiden gehouden door middel van passende hygiënemaatregelen.

    De in dit lid bedoelde bemonstering voor de tests wordt uitgevoerd zoals vastgesteld in de bijlage.

    2.   De in lid 1 vastgestelde voorwaarden voor de afgifte van een plantenpaspoort zijn niet van toepassing op gespecificeerde voor opplant bestemde planten van variëteiten waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme. De lidstaten doen de Commissie en de andere lidstaten een lijst van die resistente variëteiten toekomen, en werken die lijst regelmatig bij.

    Artikel 8

    Verplaatsing van de gespecificeerde zaden binnen de Unie

    1.   Gespecificeerde zaden mogen alleen binnen de Unie worden vervoerd indien zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort dat is afgegeven nadat de bevoegde autoriteit of de betrokken professionele exploitant heeft geconcludeerd dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    de moederplanten van de gespecificeerde zaden zijn geproduceerd op een productielocatie waarvan op basis van op het juiste moment om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen uitgevoerde officiële inspecties is vastgesteld dat het gespecificeerde plaagorganisme er niet voorkomt;

    b)

    in het geval van partijen gespecificeerd zaad dat afkomstig is van meer dan dertig moederplanten: de partijen zijn vóór de verwerking overeenkomstig de bijlage door de bevoegde autoriteit of door de professionele exploitanten onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit op de aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme bemonsterd en getest, en daarbij vrij bevonden van het gespecificeerde plaagorganisme. Indien het gespecificeerde plaagorganisme aanwezig is, wordt dit aan de bevoegde autoriteit gemeld en mogen de besmette partijen gespecificeerd zaad niet binnen het grondgebied van de Unie worden verplaatst;

    c)

    in het geval van partijen gespecificeerd zaad dat afkomstig is van dertig moederplanten of minder: de gespecificeerde zaden of elke moederplant van die gespecificeerde zaden zijn overeenkomstig de bijlage door de bevoegde autoriteit of door de professionele exploitanten onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit bemonsterd en getest. Uit die tests is gebleken dat de gespecificeerde zaden of moederplanten vrij zijn van het gespecificeerde plaagorganisme. Indien het gespecificeerde plaagorganisme aanwezig is, wordt dit aan de bevoegde autoriteit gemeld en mogen de partijen gespecificeerde zaden afkomstig van de besmette moederplanten niet binnen het grondgebied van de Unie worden verplaatst;

    d)

    indien wordt vermoed dat het gespecificeerde plaagorganisme aanwezig is, worden de bemonstering en tests uitsluitend door de bevoegde autoriteit uitgevoerd overeenkomstig artikel 87, lid 3, punt c), van Verordening (EU) 2016/2031;

    e)

    de oorsprong van alle partijen gespecificeerde zaden is geregistreerd en gedocumenteerd.

    2.   In afwijking van lid 1, punten a), b), c) en d), mogen gespecificeerde zaden die zijn geoogst vóór 31 augustus 2023 en waarvan de bevoegde autoriteit of de betrokken professionele exploitant heeft vastgesteld dat zij voor de eerste verplaatsing binnen de Unie voldeden aan de voorschriften van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191 en die vergezeld gaan van een plantenpaspoort waaruit blijkt dat aan die voorschriften is voldaan, binnen de Unie worden verplaatst.

    3.   De partijen gespecificeerde zaden die sinds 1 april 2021 voor het eerst binnen de Unie worden verplaatst en die vóór 30 september 2020 met de enzymgekoppelde immuunadsorbent-techniek (Elisa-techniek) zijn getest, worden opnieuw met een andere testmethode dan ELISA, als bedoeld in punt 3 van de bijlage, getest.

    4.   De bemonstering en tests worden uitgevoerd zoals vastgesteld in de bijlage.

    5.   De in de leden 1 en 2 vastgestelde voorwaarden voor de afgifte van een plantenpaspoort zijn niet van toepassing op gespecificeerde zaden van variëteiten waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme. De lidstaten doen de Commissie en de andere lidstaten een lijst van die resistente variëteiten toekomen, en werken die lijst regelmatig bij.

    Artikel 9

    Binnenbrengen in de Unie van de gespecificeerde voor opplant bestemde planten

    1.   Uit derde landen afkomstige gespecificeerde voor opplant bestemde planten, met uitzondering van die van variëteiten waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, mogen alleen in de Unie worden binnengebracht als zij vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat waarin onder “Aanvullende verklaring” de volgende elementen zijn opgenomen:

    a)

    een officiële verklaring dat de gespecificeerde voor opplant bestemde planten afkomstig zijn van zaden die voldoen aan de voorschriften van artikel 10;

    b)

    een officiële verklaring dat de gespecificeerde voor opplant bestemde planten zijn geproduceerd op een door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong geregistreerde productielocatie die onder toezicht van die dienst staat, en waarvan aan de hand van officiële inspecties, bemonstering en tests die op het passende tijdstip zijn uitgevoerd om dat plaagorganisme op te sporen, is vastgesteld dat zij vrij is van het gespecificeerde plaagorganisme;

    c)

    de naam van de geregistreerde productielocatie.

    2.   Uit derde landen afkomstige gespecificeerde planten van variëteiten waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, mogen alleen in de Unie worden binnengebracht als zij vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat waarin, onder “Aanvullende verklaring”, die resistentie wordt bevestigd.

    Artikel 10

    Binnenbrengen in de Unie van gespecificeerde zaden

    1.   Uit derde landen afkomstige gespecificeerde zaden, met uitzondering van zaden van variëteiten waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, mogen alleen in de Unie worden binnengebracht als zij vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat waarin onder “Aanvullende verklaring” de volgende elementen zijn opgenomen:

    a)

    een officiële verklaring dat aan elk van de volgende vereisten is voldaan:

    i)

    de moederplanten van de betrokken gespecificeerde zaden zijn geproduceerd op een productielocatie waarvan op basis van op het juiste moment om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen uitgevoerde officiële inspecties is vastgesteld dat het gespecificeerde plaagorganisme er niet voorkomt,

    ii)

    in het geval van partijen gespecificeerde zaden afkomstig van meer dan dertig moederplanten: die partijen zijn voor verwerking onderworpen aan officiële bemonstering en tests op het gespecificeerde plaagorganisme zoals omschreven in de bijlage, en daaruit is gebleken dat zij vrij zijn van het gespecificeerde plaagorganisme,

    iii)

    in het geval van partijen gespecificeerd zaad dat afkomstig is van dertig moederplanten of minder: de gespecificeerde zaden of op elke afzonderlijke moederplant van die gespecificeerde zaden zijn/is overeenkomstig de bijlage bemonsterd en getest. Uit die tests is gebleken dat de gespecificeerde zaden of moederplanten vrij zijn van het gespecificeerde plaagorganisme;

    b)

    informatie om de traceerbaarheid van de productielocatie van de moederplanten te waarborgen.

    2.   Uit derde landen afkomstige gespecificeerde zaden van variëteiten waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, mogen alleen in de Unie worden binnengebracht als zij vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat waarin, onder “Aanvullende verklaring”, die resistentie wordt bevestigd.

    3.   In afwijking van lid 1, punt a), mogen gespecificeerde zaden die vóór 31 augustus 2023 zijn geoogst, op het grondgebied van de Unie worden binnengebracht voordat is vastgesteld dat hun binnenkomst op het grondgebied van de Unie voldoet aan de voorschriften van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191, mits zij vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat dat onder de rubriek “Aanvullende verklaring” de volgende verklaring bevat: “Deze zaden zijn vóór 31 augustus 2023 geoogst en zijn in overeenstemming bevonden met Verordening (EU) 2020/1191.”

    Artikel 11

    Officiële controles op het binnenbrengen in de Unie

    De bevoegde autoriteit bemonstert en test ten minste 20 % van de zendingen gespecificeerde zaden en gespecificeerde voor opplant bestemde planten bij de grenscontrolepost van de eerste aankomst in de Unie of bij een controlepunt zoals bedoeld in artikel 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2123, zoals vastgesteld in de bijlage bij deze verordening.

    Voor zendingen gespecificeerde zaden en gespecificeerde voor opplant bestemde planten van oorsprong uit Israël en China bedraagt dat bemonsterings- en testpercentage respectievelijk 50 % en 100 %.

    Artikel 12

    Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191

    In artikel 12 van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191 wordt de datum “31 mei 2023” vervangen door “31 augustus 2023”.

    Artikel 13

    Inwerkingtreding en datum van toepassing

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing van 1 september 2023 tot en met 31 december 2024.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 25 mei 2023.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Ursula VON DER LEYEN


    (1)  PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.

    (2)  PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.

    (3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 690/2008 van de Commissie en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (PB L 319 van 10.12.2019, blz. 1).

    (4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191 van de Commissie van 11 augustus 2020 tot vaststelling van maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van het tomato brown rugose fruit virus (ToBRFV) te voorkomen, en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1615 (PB L 262 van 12.8.2020, blz. 6).

    (5)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2123 van de Commissie van 10 oktober 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de regels voor de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder op controlepunten overeenstemmingscontroles en materiële controles op bepaalde goederen kunnen worden uitgevoerd, en voor de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder documentencontroles op afstand van de grenscontroleposten kunnen worden uitgevoerd (PB L 321 van 12.12.2019, blz. 64).


    BIJLAGE

    1.   Bemonsteringsschema’s voor andere gespecificeerde zaden dan die van variëteiten waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme

    De bemonstering van zaden voor tests wordt afhankelijk van de partijen zaden uitgevoerd volgens de volgende bemonsteringsschema’s die zijn opgenomen in de desbetreffende tabellen van de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen nr. 31 “Methodologies for sampling of consignments” (bemonsteringsmethoden voor zendingen) (ISPM31):

    a)

    voor partijen zaden die afkomstig zijn van maximaal dertig moederplanten wordt:

    een hypergeometrisch bemonsteringsschema gevolgd waarmee met een betrouwbaarheid van 95 % een aanwezigheid van besmette planten van 10 % of meer kan worden aangetoond, of

    elke moederplant van de partij zaden getest;

    b)

    partijen van 3 000 zaden of minder worden bemonsterd volgens een hypergeometrisch schema waarmee met een betrouwbaarheid van 95 % een aanwezigheid van besmette planten van 10 % of meer kan worden aangetoond;

    c)

    partijen van meer dan 3 000 maar niet meer dan 30 000 zaden worden bemonsterd volgens een schema waarmee met een betrouwbaarheid van 95 % een aanwezigheid van besmette planten van 1 % of meer kan worden aangetoond;

    d)

    partijen van meer dan 30 000 zaden worden bemonsterd volgens een schema waarmee met een betrouwbaarheid van 95 % een aanwezigheid van besmette planten van 0,1 % of meer kan worden aangetoond.

    Voor de PCR-methoden (polymerasekettingreactie) bestaan deelmonsters uit maximaal 1 000 zaden.

    2.   Bemonsteringsschema’s voor gespecificeerde planten anders dan van variëteiten waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme

    a)

    In het geval van die gespecificeerde planten wordt per productielocatie en cultivar minstens één monster van hooguit 200 jonge bladeren van het bovenste deel van de planten of kelkbladen van vruchten verzameld.

    b)

    Wanneer planten symptomen vertonen, worden ten minste drie bladeren die symptomen vertonen in de steekproef voor de tests opgenomen.

    c)

    Als moederplanten worden getest, worden jonge bladen van het bovenste deel van de plant of kelkbladen van vruchten verzameld, al naargelang.

    3.   Testmethoden om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen en te identificeren op andere zaden dan zaden van variëteiten waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme

    Voor de opsporing van het gespecificeerde plaagorganisme op de gespecificeerde zaden wordt één van de volgende testmethoden gebruikt:

    realtime-RT-PCR met de in het ISF-protocol (2020) beschreven primers en probes (1);

    realtime-RT-PCR met de primers en probe van Menzel and Winter (2021) (2);

    realtime-RT-PCR met de primers en probe van Bernabé-Orts et al. (2021) (3).

    Indien de opsporingstest een positief resultaat oplevert, wordt de identificatie bevestigd door op hetzelfde monster een tweede test uit te voeren met een van de bovengenoemde realtime-RT-PCR-methoden, die verschilt van de methode die voor de opsporing is gebruikt. In het geval van inconsistente tussen de opsporings- en identificatieresultaten voor gecoat zaad, wordt de coating verwijderd en worden de zaden opnieuw getest, voor zover van toepassing.

    4.   Testmethoden om het gespecificeerde plaagorganisme op te sporen en te identificeren op andere gespecificeerde planten dan die van variëteiten waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, en op gespecificeerde vruchten

    Voor de opsporing van het gespecificeerde plaagorganisme op andere gespecificeerde planten dan die van variëteiten waarvan bekend is dat zij resistent zijn tegen het gespecificeerde plaagorganisme, alsook op gespecificeerde vruchten, wordt één van de volgende testmethoden gebruikt:

    Elisa, uitsluitend voor materiaal dat symptomen vertoont;

    conventionele RT-PCR met de primers van Alkowni et al. (2019) (4);

    conventionele RT-PCR met de primers van Rodriguez-Mendoza et al. (2019) (5);

    realtime-RT-PCR met de in het ISF-protocol (2020) beschreven primers en probes  (1);

    realtime-RT-PCR met de primers en probe van Menzel and Winter (2021)  (2);

    realtime-RT-PCR met de primers en probe van Bernabé-Orts et al. (2021)  (3).

    Indien de opsporingstest een positief resultaat oplevert, wordt de identificatie bevestigd door op hetzelfde monster een tweede test uit te voeren met een van de bovengenoemde RT-PCR-methoden, die verschilt van de methode die voor de opsporing is gebruikt.


    (1)  ISF (2020) Detection of Infectious Tomato brown rugose fruit virus (ToBRFV) in Tomato and Pepper Seed, https://worldseed.org/our-work/seed-health/ishi-methods/, version 1.5, upload 29.3.2023.

    (2)  Menzel, W. & Winter, S. (2021), Identification of novel and known tobamoviruses in tomato and other solanaceous crops using a new pair of generic primers and development of a specific RT-qPCR for ToBRFV. Acta Horticulturae 1316, blz. 143-148.

    (3)  Bernabé-Orts, J.M., Torre, C., Méndez-López, E., Hernando, Y., Aranda, M.A. (2021), New Resources for the Specific and Sensitive Detection of the Emerging Tomato Brown Rugose Fruit Virus, Viruses 13, blz. 1680.

    (4)  Alkowni, R, Alabdallah, O., Fadda, Z. (2019), Molecular identification of tomato brown rugose fruit virus in tomato in Palestine, Journal of Plant Pathology 101(3), blz. 719-723.

    (5)  Rodríguez-Mendoza, J., Garcia-Avila, C.J., López-Buenfil, J.A., Araujo-Ruiz, K., Quezada, A., Cambrón-Crisantos, J.M., Ochoa-Martínez, D.L. (2019), Identification of Tomato brown rugose fruit virus by RT-PCR from a coding region or replicase, Mexican Journal of Phytopathology 37(2), blz. 346-356.


    Top