EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32009F0948

Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures

PB L 328 van 15.12.2009, p. 42–47 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_framw/2009/948/oj

15.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 328/42


KADERBESLUIT 2009/948/JBZ VAN DE RAAD

van 30 november 2009

over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31, lid 1, onder c) en d), en artikel 34, lid 2, onder b),

Gezien het initiatief van de Tsjechische Republiek, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek en het Koninkrijk Zweden,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen.

(2)

Volgens het Haags Programma (1) ter versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, dat door de Europese Raad tijdens zijn zitting van 4 en 5 november 2004 werd vastgesteld, dienen de lidstaten wetgeving over rechtsmachtgeschillen te onderzoeken, met het oog op efficiëntere vervolging, waarbij de goede rechtsbedeling is verzekerd, teneinde het uitgebreide programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafprocedures te completeren.

(3)

De in dit kaderbesluit vervatte regels moeten voorkomen dat tegen dezelfde persoon in verschillende lidstaten wegens dezelfde feiten parallelle strafprocedures worden gevoerd, die ertoe zouden kunnen leiden dat in deze procedures einduitspraken worden gedaan in twee of meer lidstaten. Het kaderbesluit strekt dus tot het voorkomen van schending van het beginsel „ne bis in idem”, dat is vastgelegd in artikel 54 van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (2), zoals het is uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

(4)

Er dient rechtstreeks overleg plaats te vinden tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met het oog op het bereiken van overeenstemming over een effectieve oplossing waardoor nadelige gevolgen van parallelle procedures worden voorkomen, alsmede verspilling van tijd en middelen van de betrokken bevoegde autoriteiten. Een dergelijke oplossing zou erin kunnen bestaan de strafprocedure in één lidstaat te voeren, bijvoorbeeld door middel van overdracht van de strafvervolging. Er kan ook worden gedacht aan andere mogelijkheden waardoor de procedures op een efficiënte en rationele manier kunnen worden afgehandeld, onder andere betreffende het te volgen tijdspad, bijvoorbeeld door een verwijzing van de zaak naar Eurojust, in de gevallen waarin de bevoegde autoriteiten geen overeenstemming kunnen bereiken. Het vraagstuk van de bewijsgaring, die kan worden beïnvloed door het feit dat parallelle procedures plaatsvinden, verdient daarbij bijzondere aandacht.

(5)

De bevoegde autoriteit in een lidstaat die op redelijke gronden aanneemt dat in een andere lidstaat een parallelle strafrechtelijke procedure wegens dezelfde feiten en ten aanzien van dezelfde personen wordt gevoerd, die ertoe zou kunnen leiden dat er einduitspraken worden gedaan in twee of meer lidstaten, dient in contact te treden met de bevoegde autoriteit in de andere lidstaat. De vraag of er al dan niet redelijke gronden bestaan, wordt uitsluitend door de contacterende bevoegde autoriteit onderzocht. Redelijke gronden kunnen onder meer aanwezig zijn indien een verdachte, onder verstrekking van nadere gegevens, aanvoert dat tegen hem in een andere lidstaat een parallelle strafrechtelijke procedure wegens dezelfde feiten wordt gevoerd, indien uit een rechtshulpverzoek van een bevoegde autoriteit in een andere lidstaat blijkt dat er mogelijk een dergelijke procedure loopt, of indien een politiële autoriteit informatie in die zin verstrekt.

(6)

De procedure voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten is gebaseerd op verplichte uitwisseling van een nader bepaald minimum aan gegevens dat altijd moet worden verstrekt. Deze gegevens dienen ertoe om naar behoren de betrokkenen, de aard en de stand van de respectieve parallelle procedures te kunnen vaststellen.

(7)

Op de bevoegde autoriteit met wie de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat contact heeft opgenomen, rust de algemene verplichting om te antwoorden op het verzoek om informatie. De contacterende autoriteit wordt aangespoord om aan te geven binnen welke termijn de gecontacteerde autoriteit zo mogelijk zou moeten antwoorden. De bevoegde autoriteiten dienen tijdens de contactprocedure ten volle rekening te houden met de specifieke situatie van de personen wier vrijheid is ontnomen.

(8)

De samenwerking in de zin van dit kaderbesluit is gestoeld op rechtstreeks contact tussen de bevoegde autoriteiten. Een lidstaat kan gelet op de nationale autonomie met betrekking tot procedures, zelf beslissen welke autoriteiten bevoegd zijn om op te treden in de zin van dit kaderbesluit, op voorwaarde dat deze autoriteiten krachtens het recht van die lidstaat bevoegdheid zijn.

(9)

De bevoegde autoriteiten dienen, wanneer zij overeenstemming trachten te bereiken over een goede oplossing ter voorkoming van nadelige gevolgen van parallelle, in twee of meer lidstaten gevoerde procedures, te bedenken dat iedere zaak specifieke kenmerken heeft en in al haar feitelijke en juridische aspecten moet worden beschouwd. Om tot overeenstemming te komen dienen de bevoegde instanties alle relevante criteria bij hun beoordeling te betrekken, waaronder die welke zijn vervat in de richtsnoeren uit het jaarverslag van Eurojust over 2003 en zijn opgesteld ten behoeve van de praktijk, en dienen zij bijvoorbeeld rekening te houden met de plaats waar in overwegende mate de strafbare feiten hebben plaatsgevonden, de schade is geleden, de plaats waar één of meer verdachten zich bevinden alsmede de mogelijkheid van overlevering of uitlevering aan een andere rechtsmacht, de nationaliteit of verblijfplaats van de verdachten, wezenlijke belangen van de verdachten, slachtoffers en getuigen, de toelaatbaarheid van bewijsmateriaal, en mogelijke vertraging.

(10)

De aan de bevoegde autoriteiten opgelegde verplichting om rechtstreeks met elkaar in overleg te treden teneinde in de context van dit kaderbesluit overeenstemming te bereiken, sluit niet uit dat dit rechtstreekse overleg met bijstand van Eurojust kan worden gevoerd.

(11)

Een lidstaat kan niet worden verplicht rechtsmacht uit te oefenen dan wel er afstand van te doen. Zolang er geen overeenstemming is bereikt over het concentreren van de strafrechtelijke procedures, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de strafprocedure voortzetten ten aanzien van strafbare feiten die binnen hun bevoegdheid vallen.

(12)

Aangezien dit kaderbesluit juist tot doel heeft onnodige parallelle strafrechtelijke procedures die zouden kunnen resulteren in een schending van het beginsel „ne bis in idem” te voorkomen, mag de toepassing ervan niet leiden tot een rechtsmachtgeschil dat zich anders niet zou hebben voorgedaan. In een gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht wordt het beginsel van verplichte vervolging, dat het procesrecht van verscheidene lidstaten beheerst, zo uitgelegd en toegepast dat het wordt geacht te zijn geëerbiedigd als enigerlei lidstaat ervoor zorgt dat een bepaald strafbaar feit strafrechtelijk wordt vervolgd.

(13)

Ingeval overeenstemming is bereikt over het concentreren van de strafrechtelijke procedure in één lidstaat, dienen de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat te handelen op een wijze die verenigbaar is met dat akkoord.

(14)

Aangezien Eurojust bijzonder geschikt is om bijstand te verlenen bij het oplossen van jurisdictiegeschillen, is verwijzing van een zaak naar Eurojust een natuurlijk vervolg, wanneer het niet mogelijk was overeenstemming te bereiken. Ingevolge artikel 13, lid 7, onder a), van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (3) („het Eurojust-besluit”), zoals laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2009/426/JBZ van de Raad van 16 december 2008 inzake het versterken van Eurojust (4) dient Eurojust in kennis te worden gesteld van zaken waarin zich rechtsmachtgeschillen voordoen of zich waarschijnlijk zullen voordoen. Een zaak kan overigens te allen tijde naar Eurojust worden verwezen wanneer ten minste één bij het rechtstreekse overleg betrokken bevoegde autoriteit dat passend acht.

(15)

Dit kaderbesluit laat de procedures op grond van het Europees Verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging, ondertekend te Straatsburg op 15 mei 1972, alsmede andere regelingen betreffende overdracht van strafvervolging tussen de lidstaten, onverlet.

(16)

Het kaderbesluit dient niet te leiden tot onnodige administratieve lasten in de gevallen waar betere oplossingen beschikbaar zijn voor het probleem dat aan de orde is. In voorkomende gevallen kan aan toepassing van flexibelere regelingen tussen de lidstaten de voorkeur worden gegeven boven dit kaderbesluit.

(17)

In dit kaderbesluit worden uitsluitend bepalingen vastgesteld met betrekking tot uitwisseling van informatie en rechtstreeks overleg tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten; het doet derhalve geen afbreuk aan het recht van personen om te bepleiten dat zij in hun eigen of in een andere rechtsmacht worden vervolgd voor zover het nationale recht daarin voorziet.

(18)

Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (5) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens die krachtens het onderhavige kaderbesluit worden uitgewisseld.

(19)

De lidstaten worden ertoe aangemoedigd om in hun verklaring over de talenregeling, behalve hun officiële taal, ten minste één in de Europese Unie frequent gebruikte taal te vermelden.

(20)

Dit kaderbesluit eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd,

HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 1

Doel

1.   Het doel van dit kaderbesluit is, ter wille van een efficiëntere en betere rechtsbedeling, een nauwere samenwerking te bevorderen tussen de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten waar een strafprocedure wordt gevoerd met het oog op een efficiënte en goede rechtsbedeling.

2.   De nauwere samenwerking heeft ten doel:

a)

te voorkomen dat tegen dezelfde persoon in verschillende lidstaten parallelle strafprocedures worden gevoerd wegens dezelfde feiten, hetgeen ertoe zou kunnen leiden dat een einduitspraak in twee of meer lidstaten wordt gedaan waardoor het beginsel „ne bis in idem” wordt geschonden, en

b)

overeenstemming te bereiken over een effectieve oplossing om de nadelige gevolgen van dergelijke parallelle procedures te voorkomen.

Artikel 2

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Ter verwezenlijking van het in artikel 1 gestelde doel wordt in dit kaderbesluit een kader vastgesteld betreffende:

a)

een procedure voor het leggen van contact tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, teneinde na te gaan of er parallelle strafprocedures lopen wegens dezelfde feiten en ten aanzien van dezelfde personen;

b)

de uitwisseling van informatie, door rechtstreeks overleg, tussen de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten waar parallelle strafprocedures worden gevoerd wegens dezelfde feiten en ten aanzien van dezelfde personen, die hiervan al kennis droegen, teneinde overeenstemming te bereiken over een effectieve oplossing waardoor de nadelige gevolgen van dergelijke parallelle procedures worden voorkomen.

2.   Dit kaderbesluit is niet van toepassing op procedures vallende onder de werkingssfeer van de artikelen 5 en 13 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (6).

Artikel 3

Definities

In dit kaderbesluit wordt verstaan onder:

a)

„parallelle procedures”, strafrechtelijke procedures, zowel in de fase vóór de behandeling ter terechtzitting als de behandeling ter terechtzitting, die in twee of meer lidstaten worden gevoerd wegens dezelfde feiten en tegen dezelfde persoon;

b)

„bevoegde autoriteit”, een rechterlijke autoriteit of een andere autoriteit die volgens het recht van haar lidstaat bevoegd is ter zake van de in artikel 2, lid 1, van de kaderbesluit beoogde handelingen;

c)

„contacterende autoriteit”, een bevoegde autoriteit van een lidstaat die een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat vraagt na te gaan of er parallelle procedures lopen;

d)

„gecontacteerde autoriteit”, de bevoegde autoriteit die door een contacterende autoriteit wordt verzocht na te gaan of er parallelle procedures lopen.

Artikel 4

Vaststelling van de bevoegde autoriteiten

1.   De lidstaten bepalen op zodanige wijze dat dit het rechtstreekse contact tussen autoriteiten bevordert, welke autoriteiten bevoegd zijn.

2.   Overeenkomstig lid 1 stelt elke lidstaat het secretariaat-generaal van de Raad in kennis van de autoriteiten die krachtens het nationale recht bevoegd zijn om in de zin van dit kaderbesluit te handelen.

3.   Niettegenstaande het bepaalde in de leden 1 en 2 kan elke lidstaat, indien zijn interne organisatie zulks vereist, één of meer centrale autoriteiten belasten met het doorzenden en administratief in ontvangst nemen van verzoeken om informatie, als bedoeld in artikel 5, en/of met het assisteren van de bevoegde autoriteiten bij het overleg. De lidstaten die gebruikmaken van de mogelijkheid om één of meer centrale autoriteiten aan te wijzen, stellen het secretariaat-generaal van de Raad hiervan in kennis.

4.   Het secretariaat-generaal van de Raad stelt de op grond van de leden 2 en 3 ontvangen informatie ter beschikking van alle andere lidstaten en van de Commissie.

HOOFDSTUK 2

UITWISSELING VAN INFORMATIE

Artikel 5

Verplichting tot het leggen van contact

1.   Indien een bevoegde autoriteit van een lidstaat op redelijke gronden aanneemt dat in een andere lidstaat een parallelle procedure wordt gevoerd, treedt zij met de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat in contact om na te gaan of er een parallelle procedure loopt en, in voorkomend geval, om het in artikel 10 bedoelde rechtstreekse overleg in te voeren.

2.   Indien de contacterende autoriteit de identiteit van de bevoegde autoriteit met wie hij contact moet opnemen niet kent, wint zij de nodige inlichtingen in, onder meer bij de contactpunten van het Europees justitieel netwerk.

3.   Er hoeft geen contact te worden opgenomen indien de bevoegde autoriteiten die parallelle procedures voeren anderszins op de hoogte zijn van het bestaan van deze procedures.

Artikel 6

Verplichting tot beantwoording

1.   De gecontacteerde autoriteit beantwoordt een verzoek als bedoeld in artikel 5, lid 1, binnen elke door de contacterende autoriteit gestelde redelijke termijn of, indien geen termijn is bepaald, met bekwame spoed, en deelt de contacterende autoriteit mee of in haar land een parallelle procedure wordt gevoerd. De gecontacteerde autoriteit die van de contacterende autoriteit heeft vernomen dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis of bewaring bevindt, behandelt het verzoek met spoed.

2.   Indien de gecontacteerde autoriteit niet binnen een door de contacterende autoriteit gestelde termijn een antwoord kan geven, stelt zij deze autoriteit hiervan onmiddellijk en onder opgave van redenen in kennis van de termijn waarbinnen zij de gevraagde informatie denkt te verstrekken.

3.   Indien de autoriteit waarmee de contacterende autoriteit in contact is getreden, niet de bevoegde autoriteit is in de zin van artikel 4, zendt deze het informatieverzoek met bekwame spoed door aan de bevoegde autoriteit, en stelt zij de contacterende autoriteit hiervan in kennis.

Artikel 7

Communicatiemiddelen

De contacterende en gecontacteerde autoriteiten kunnen met behulp van alle middelen contact onderhouden, mits deze contacten schriftelijk kunnen worden vastgelegd.

Artikel 8

Minimaal in het verzoek te verstrekken informatie

1.   De contacterende autoriteit die overeenkomstig artikel 5 een verzoek indient, verstrekt de volgende gegevens:

a)

de contactgegevens van de bevoegde autoriteit;

b)

een beschrijving van de feiten en omstandigheden die het voorwerp uitmaken van de strafprocedure;

c)

alle relevante identiteitsgegevens van de verdachte en, in voorkomend geval, van slachtoffers;

d)

de stand van de procedure, en

e)

in voorkomend geval, informatie over de voorlopige hechtenis van de verdachte.

2.   De contacterende autoriteit kan de nodige aanvullende gegevens verstrekken betreffende de in haar lidstaat gevoerde strafrechtelijke procedure, bijvoorbeeld over de aldaar ondervonden moeilijkheden.

Artikel 9

Minimaal in het antwoord te verstrekken informatie

1.   De autoriteit die overeenkomstig artikel 6 is gecontacteerd, verstrekt in haar reactie de volgende informatie:

a)

het antwoord op de vraag of een strafrechtelijke procedure wordt of is gevoerd wegens feiten waarvan een aantal of alle overeenstemmen met die wegens welke de in het informatieverzoek van de contacterende autoriteit bedoelde strafprocedure wordt gevoerd, en of dezelfde persoon daarbij is betrokken;

indien het antwoord positief is,

b)

de contactgegevens van de bevoegde autoriteit, en

c)

de stand van deze procedure of, wanneer een einduitspraak is bereikt, de aard van die einduitspraak.

2.   De gecontacteerde autoriteit kan de nodige aanvullende gegevens verstrekken betreffende de strafprocedure welke in haar land wordt of is gevoerd, met name betreffende verwante feiten die daarvan het voorwerp uitmaken.

HOOFDSTUK 3

RECHTSTREEKS OVERLEG

Artikel 10

Verplicht rechtstreeks overleg

1.   Als is vastgesteld dat er parallelle procedures lopen, treden de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten rechtstreeks met elkaar in overleg, teneinde overeenstemming te bereiken over een effectieve oplossing ter voorkoming van de nadelige gevolgen van die parallelle procedures hetgeen, al naargelang het geval, kan leiden tot de concentratie van de strafvervolgingen in één lidstaat.

2.   De bevoegde autoriteiten stellen elkaar tijdens de volledige duur van het rechtstreekse overleg in kennis van alle belangrijke procedurele maatregelen die zij in de procedure hebben getroffen.

3.   Tijdens het rechtstreekse overleg beantwoorden de bij het overleg betrokken bevoegde autoriteiten, wanneer dat redelijkerwijs mogelijk is, verzoeken om informatie van de andere bij het overleg betrokken bevoegde autoriteiten. Indien een bevoegde autoriteit door een andere bevoegde autoriteit echter wordt verzocht specifieke informatie te verstrekken waardoor wezenlijke nationale veiligheidsbelangen kunnen worden geschaad of de veiligheid van personen in gevaar zou kunnen komen, hoeft zij deze informatie niet te geven.

Artikel 11

Procedure voor het bereiken van overeenstemming

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten die rechtstreeks met elkaar overleggen over een zaak, teneinde overeenstemming als bedoeld in artikel 10 te bereiken, betrekken daarbij alle feiten en juridische aspecten van de zaak, alsmede alle factoren die zij relevant achten.

Artikel 12

Samenwerking met Eurojust

1.   Dit kaderbesluit vult het Eurojust-besluit aan, en laat het onverlet.

2.   Indien geen overeenstemming in de zin van artikel 10 kan worden bereikt, dient, in voorkomend geval, de zaak door een bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaten te worden verwezen naar Eurojust, mits Eurojust overeenkomstig artikel 4, lid 1, van het Eurojust-besluit bevoegd is.

Artikel 13

Kennisgeving van het resultaat van de strafprocedure

Indien tijdens het overeenkomstig artikel 10 gevoerde rechtstreekse overleg overeenstemming is bereikt over de overdracht van de strafvervolgingen naar één lidstaat, stelt de bevoegde autoriteit van deze lidstaat de respectieve bevoegde autoriteit(en) van de andere lidstaat in kennis van het resultaat van de strafvervolging.

HOOFDSTUK 4

ALGEMENE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 14

Talen

1.   Elke lidstaat deelt in een bij het secretariaat-generaal van de Raad neer te leggen verklaring mee in welke officiële talen van de instellingen van de Unie contact kan worden opgenomen zoals bedoeld in hoofdstuk 2.

2.   De bevoegde autoriteiten kunnen voor hun rechtstreekse overleg overeenkomstig artikel 10 elke taal kiezen.

Artikel 15

Verhouding tot andere rechtsinstrumenten en andere regelingen

1.   Voor zover andere rechtsinstrumenten of regelingen een uitbreiding van de doelen van dit kaderbesluit toestaan of bijdragen tot het vereenvoudigen of het bevorderen van de procedure volgens welke nationale autoriteiten informatie uitwisselen over strafrechtelijke procedures, rechtstreeks in overleg treden en overeenstemming trachten te bereiken over een effectieve oplossing ter voorkoming van nadelige gevolgen van parallelle procedures, kunnen de lidstaten:

a)

bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit kaderbesluit van kracht zijn, blijven toepassen;

b)

ook na de inwerkingtreding van dit kaderbesluit dergelijke overeenkomsten of regelingen sluiten.

2.   De in lid 1 bedoelde overeenkomsten en regelingen laten in ieder geval de betrekkingen met de lidstaten die daarbij geen partij zijn, onverlet.

Artikel 16

Tenuitvoerlegging

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om uiterlijk op 15 juni 2012 aan dit kaderbesluit te voldoen.

De lidstaten delen het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie uiterlijk op 15 juni 2012 de tekst mee van de voorschriften waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in nationaal recht omzetten.

Artikel 17

Verslag

Uiterlijk op 15 december 2012 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten aan dit kaderbesluit hebben voldaan, indien nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 30 november 2009.

Voor de Raad

De voorzitster

B. ASK


(1)  PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.

(2)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.

(3)  PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1.

(4)  PB L 138 van 4.6.2009, blz. 14.

(5)  PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60.

(6)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.


Top