EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32008R1286

Verordening (EG) nr. 1286/2008 van de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 193/2007 van de Raad tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaat (PET) uit India en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 192/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaat (PET) uit, onder meer, India

PB L 340 van 19.12.2008, p. 1–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 27/02/2012

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2008/1286/oj

19.12.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 340/1


VERORDENING (EG) Nr. 1286/2008 VAN DE RAAD

van 16 december 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 193/2007 van de Raad tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaat (PET) uit India en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 192/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaat (PET) uit, onder meer, India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), met name op de artikelen 15 en 19,

Gezien het voorstel dat de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

I.   VORIG ONDERZOEK EN GELDENDE MAATREGELEN

(1)

Op 30 november 2000 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 2603/2000 (2) definitieve compenserende rechten ingesteld op polyethyleentereftalaat (hierna „PET” genoemd) uit onder meer India, naar aanleiding van een onderzoek, hierna „het oorspronkelijke onderzoek” genoemd.

(2)

Na een onderzoek bij het vervallen van de maatregelen heeft de Raad, bij Verordening (EG) nr. 193/2007 (3) (hierna ook „de antisubsidieverordening” genoemd), definitieve compenserende rechten ingesteld op PET uit India voor nogmaals een periode van vijf jaar. Het betrokken product is ingedeeld onder GN-code 3907 60 20. Voor met name genoemde exporteurs werden rechten, variërende van 0 tot 106,5 EUR per ton vastgesteld, terwijl een residueel recht van 41,3 EUR per ton werd vastgesteld voor alle andere exporteurs.

(3)

Voorts werden, bij Verordening (EG) nr. 192/2007 van de Raad (4), definitieve antidumpingrechten ingesteld op hetzelfde product uit India (hierna „de antidumpingverordening” genoemd). Voor met name genoemde exporteurs werden rechten, variërende van 88,9 tot 200,9 EUR per ton vastgesteld, terwijl een residueel recht van 181,7 EUR per ton werd vastgesteld voor alle andere exporteurs.

(4)

Omdat producten niet tezelfdertijd aan antidumpingrechten en compenserende rechten kunnen worden onderworpen om eenzelfde situatie te verhelpen die door dumping of exportsubsidiëring is ontstaan, werd, toen in het kader van de antidumpingverordening de hoogte van de antidumpingrechten moesten worden vastgesteld, rekening gehouden met de compenserende rechten die bij de antisubsidieverordening waren vastgesteld, overeenkomstig artikel 14, lid 1, van de basisverordening.

II.   OPENING VAN HET TUSSENTIJDSE ONDERZOEK

(5)

Na de instelling van de definitieve compenserende rechten heeft de Indiase overheid aangevoerd dat de omstandigheden in verband met twee subsidieregelingen, de „Duty Entitlement Passbook”-regeling en de vrijstelling van de vennootschapsbelasting op grond van afdeling 80 HHC van de Wet Inkomstenbelasting, waren gewijzigd en dat deze wijzigingen van blijvende aard waren. Daarom zou het subsidieniveau waarschijnlijk lager zijn geworden en moesten de maatregelen die ten dele op deze regelingen waren gebaseerd worden herzien.

(6)

De Commissie heeft het door de Indiase overheid voorgelegde bewijsmateriaal onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat dit toereikend was om een onderzoek te openen overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening dat beperkt zou zijn tot een onderzoek naar de hoogte van de subsidies die in India aan PET-producenten werd toegekend. Na overleg in het Raadgevend Comité heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (5) (hierna „bericht van inleiding” genoemd) op eigen initiatief een tussentijds onderzoek geopend met het doel vast te stellen of Verordening (EG) nr. 193/2007 moest worden herzien.

(7)

Doel van het tussentijdse onderzoek is vast te stellen of de bestaande maatregelen ten aanzien van de bedrijven die van een of beide gewijzigde subsidieregelingen hebben gebruikgemaakt moeten worden gehandhaafd, geannuleerd of gewijzigd, wanneer voldoende bewijs wordt geleverd dat dit gerechtvaardigd is overeenkomstig de bepalingen van het bericht van inleiding. Afhankelijk van de bevindingen van dit onderzoek zal ook worden nagegaan of de maatregelen die gelden voor andere ondernemingen die hebben meegewerkt aan het onderzoek op grond waarvan de huidige maatregelen zijn vastgesteld en/of de residuele maatregel die voor alle overige ondernemingen geldt, moeten worden herzien.

III.   ONDERZOEKTIJDVAK

(8)

Het onderzoek had betrekking op de periode van 1 april 2006 tot en met 31 maart 2007 (hierna „het nieuwe onderzoektijdvak” genoemd).

IV.   BIJ HET ONDERZOEK BETROKKEN PARTIJEN

(9)

De Commissie heeft volgende partijen van de opening van het tussentijdse onderzoek in kennis gesteld: de Indiase overheid, de in het bericht van inleiding genoemde Indiase producenten/exporteurs die aan het vorige onderzoek hadden meegewerkt en die volgens Verordening (EG) nr. 193/2007 gebruik hadden gemaakt van de twee bedoelde subsidieregelingen, en de EG-producenten. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken om te worden gehoord. Met de schriftelijke en mondelinge reacties van de partijen werd, indien van toepassing, rekening gehouden.

(10)

Gezien het aantal bij dit onderzoek betrokken partijen werd gedacht aan het gebruik van een steekproef overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening. Daar slechts twee producenten/exporteurs zich hebben aangemeld en de gegevens hebben verstrekt die voor het samenstellen van de steekproef nodig zijn, behoefde echter geen gebruik te worden gemaakt van een steekproef.

(11)

Een van de twee producenten/exporteurs die de vragenlijst met het oog op het samenstellen van een steekproef had ingevuld, heeft de Commissie echter later medegedeeld dat hij niet bereid was een volledige vragenlijst te beantwoorden en alle gegevens te verstrekken die voor het onderzoek nodig waren.

(12)

De Commissie heeft daarom slechts een vragenlijst gezonden aan de enige producent/exporteur die in aanmerking kwam voor dit nieuwe onderzoek, namelijk Pearl Engineering Polymers Ltd. Ook aan de Indiase overheid werd een vragenlijst gezonden. Zowel de onderneming als de Indiase overheid hebben de vragenlijst beantwoord.

(13)

De Commissie heeft alle informatie ingewonnen en onderzocht die zij voor het vaststellen van subsidiëring nodig had. Bij de volgende belanghebbenden werd ter plaatse een controle verricht:

1.

Indiase overheid:

Ministerie van Handel, New Delhi.

2.

Producenten/exporteurs in India:

Pearl Engineering Polymers Limited, New Delhi.

V.   BEVINDINGEN VAN DE COMMISSIE EN OPMERKINGEN HIEROVER

(14)

De Indiase overheid en de andere belanghebbenden werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was het recht te wijzigen dat van toepassing was op de twee in het bericht van inleiding vermelde Indiase producenten waarvan de ene medewerking verleende en de andere niet en van het voornemen van de Commissie de bestaande maatregelen te handhaven voor alle andere ondernemingen die geen medewerking verleenden aan het tussentijdse onderzoek. De betrokkenen konden hierover binnen een redelijke termijn opmerkingen maken. Met alle standpunten en opmerkingen werd rekening gehouden zoals hierna wordt uiteengezet.

B.   BETROKKEN PRODUCT

(15)

Het tussentijdse onderzoek heeft betrekking op hetzelfde product als Verordening (EG) nr. 193/2007, namelijk PET met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5. Het is momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20.

C.   SUBSIDIES

I.   INLEIDING

(16)

Op basis van de door de Indiase overheid en de enige medewerkende producent/exporteur verstrekte gegevens en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen, in het kader waarvan subsidies zouden zijn verstrekt, onderzocht:

a)

de regeling voorafgaande vergunningen („Advance Authorisation Scheme”, eerder „Advance Licence Scheme” genoemd),

b)

de „Duty Entitlement Passbook”-regeling,

c)

de regeling kapitaalgoederen-exportbevordering,

d)

de regeling vrijstelling vennootschapsbelasting,

e)

de „focus-markt”-regeling,

f)

de „target-plus”-regeling.

(17)

De regelingen a), b), c), e) en f) zijn gebaseerd op de Wet op de ontwikkeling en regeling van de buitenlandse handel van 1992 („Foreign Trade (Development and Regulation) Act 1992 (No 22 of 1992)”), die op 7 augustus 1992 in werking is getreden. Op grond van deze wet publiceert de Indiase overheid mededelingen over het in- en uitvoerbeleid. Deze worden samengevat in documenten over het in- en uitvoerbeleid die het Ministerie van Handel om de vijf jaar uitgeeft en die regelmatig worden bijgewerkt. Een van deze documenten is relevant voor het nieuwe onderzoektijdvak, namelijk het vijfjarenprogramma voor de periode van 1 september 2004 tot en met 31 maart 2009 (hierna „document in- en uitvoerbeleid 04-09” genoemd). Bovendien heeft de Indiase overheid de procedures vastgesteld voor haar in- en uitvoerbeleid 04-09 in het „Handboek van procedures” — 1 september 2004 — 31 maart 2009, deel I (hierna „Handboek I 04-09” genoemd). Het Handboek van procedures wordt ook regelmatig bijgewerkt.

(18)

De onder d) genoemde vennootschapsbelastingsregeling is gebaseerd op de Wet Inkomstenbelasting van 1961 die jaarlijks bij de Begrotingswet wordt aangepast.

(19)

Overeenkomstig artikel 11, lid 10, van de basisverordening heeft de Commissie de Indiase overheid verzocht haar uitleg te geven over de feitelijke situatie wat betreft de regelingen, voor en na wijziging, om in onderling overleg tot een oplossing te komen. Na dit overleg dat niet tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing heeft geleid, heeft de Commissie al deze regelingen opgenomen in het onderzoek naar subsidiëring.

(20)

Een belanghebbende, die de EG-producenten vertegenwoordigde, voerde aan dat de Indiase exporteurs nog steeds gebruik konden maken van een aantal andere regelingen en subsidies. Er kon echter niet worden aangetoond dat de medewerkende producent/exporteur van deze regelingen gebruik had gemaakt. Aan deze kwestie werd in het kader van onderhavig onderzoek dus verder geen gevolg gegeven.

II.   BESCHRIJVING VAN DE VERSCHILLENDE REGELINGEN

1.   Regeling voorafgaande vergunningen (VV-regeling)

a)   Rechtsgrond

(21)

De gedetailleerde beschrijving van deze regeling is te vinden in de punten 4.1.1 tot 4.1.14 van het document in- en uitvoerbeleid 04-09 en de hoofdstukken 4.1 tot 4.30 van het Handboek I 04-09. In het onderzoektijdvak van het vorige onderzoek, dat tot instelling van definitieve compenserende rechten leidde bij Verordening (EG) nr. 193/2007, had deze regeling een iets andere naam.

b)   Voorwaarden

(22)

De VV-regeling bestaat uit zes subregelingen die in overweging 23 nader worden beschreven. Deze subregelingen verschillen onder meer wat de voorwaarden betreft. Producenten/exporteurs en handelaren/exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten komen in aanmerking voor de VV-regeling voor fysieke uitvoer en voor de VV-regeling voor jaarlijkse behoeften. Producenten/exporteurs die optreden als leverancier van de uiteindelijke exporteur komen in aanmerking voor de VV-regeling voor toeleveranciers. Toeleveranciers van in punt 8.2 van het document in- en uitvoerbeleid 04-09 vermelde „veronderstelde exportcategorieën”, zoals de toeleveranciers van exportgerichte bedrijven, komen in aanmerking voor de VV-regeling voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop”. Toeleveranciers van producenten/exporteurs komen in aanmerking voor de voordelen die gelden voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” dankzij de regeling Advance Release Order (ARO) en voor de regeling „back to back inland letter of credit”.

c)   Praktische uitvoering

(23)

Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

i)

Fysieke uitvoer: Dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling mogen inputs voor de vervaardiging van een bepaald exportproduct vrij van rechten worden ingevoerd. „Fysieke uitvoer” betekent in deze context dat het exportproduct het Indiase grondgebied moet verlaten. Hoeveel en welke producten mogen worden ingevoerd en moeten worden uitgevoerd zijn in de VV-vergunning vermeld.

ii)

Jaarlijkse behoefte: Een dergelijke vergunning houdt geen verband met een bepaald exportproduct, maar met een ruimere groep exportproducten (bijvoorbeeld chemische en aanverwante producten). De vergunninghouder kan — tot een zekere maximumwaarde die wordt bepaald door zijn uitvoer in het verleden — elke soort input rechtenvrij invoeren die bij de vervaardiging van een tot de groep behorend exportproduct wordt gebruikt. Hij kan kiezen welk onder de groep vallend product waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt hij uitvoert.

iii)

Toeleveranciers: Deze subregeling geldt wanneer twee producenten voornemens zijn één exportproduct te vervaardigen en het productieproces dus wordt opgesplitst. De producent/exporteur die het tussenproduct maakt kan inputmateriaal rechtenvrij invoeren en kan te dien einde een voorafgaande vergunning voor tussenproducten verkrijgen. De uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het eindproduct uit te voeren.

iv)

Met uitvoer gelijkgestelde verkoop: In het kader van deze subregeling kan een toeleverancier vrij van rechten inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging van goederen die hij zal verkopen als „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” aan categorieën afnemers die vermeld zijn in punt 8.2 onder b) tot en met f), g), i) en j) van het document in- en uitvoerbeleid 04-09. Volgens de Indiase overheid gaat het bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop om transacties waarbij de geleverde goederen het land niet verlaten. Bepaalde categorieën transacties worden beschouwd als met uitvoer gelijkgestelde verkoop, mits de goederen in India zijn vervaardigd; dit geldt bijvoorbeeld voor de levering van goederen aan een exportgerichte onderneming of aan een onderneming die zich in een bijzondere economische zone bevindt.

v)

ARO (advance release orders): De houder van een voorafgaande vergunning, die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze in te voeren, kan deze tegen ARO’s aankopen. In dergelijke gevallen worden de voorafgaande vergunningen als ARO’s aangemerkt en aan de binnenlandse leveranciers afgegeven bij levering van de daarin vermelde artikelen. Dit geeft de binnenlandse leverancier recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 8.3 van het document in- en uitvoerbeleid 04-09 (dat wil zeggen, de voorafgaande vergunning voor toeleveranciers/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen). Bij toepassing van de ARO-regeling worden rechten en heffingen terugbetaald aan de toeleverancier in plaats van aan de uiteindelijke exporteur. De terugbetaling van rechten en heffingen is mogelijk voor zowel binnenlandse als ingevoerde inputs.

vi)

Back to back inland letter of credit: Deze subregeling heeft ook betrekking op binnenlandse leveringen aan de houder van een voorafgaande vergunning. Deze kan bij een bank een binnenlands documentair krediet openen ten gunste van een binnenlandse leverancier. De bank boekt op de vergunning de rechtstreekse invoer af, maar slechts voor de waarde en de hoeveelheid goederen die in het binnenland worden aangekocht in plaats van te worden ingevoerd. De binnenlandse leverancier heeft recht op de voordelen die gelden voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 8.3 van het document in- en uitvoerbeleid 04-09 (voorafgaande vergunning toeleveranciers/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen).

(24)

De medewerkende exporteur bleek in het nieuwe onderzoektijdvak voordeel te hebben verkregen uit slechts twee subregelingen die verband hielden met het betrokken product, namelijk een i) voorafgaande vergunning voor fysieke uitvoer en iv) een voorafgaande vergunning voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop. Daarom behoeft niet te worden vastgesteld of de andere subregelingen tot compenserende maatregelen aanleiding kunnen geven.

(25)

Na het instellen van de thans geldende definitieve compenserende rechten, bij Verordening (EG) nr. 193/2007, heeft de Indiase overheid het systeem voor de controle van de regeling voorafgaande vergunningen gewijzigd. Om controle door de Indiase autoriteiten mogelijk te maken, is de vergunninghouder wettelijk verplicht een waarheidsgetrouwe boekhouding in een bepaalde vorm te voeren waaruit het gebruik van de rechtenvrij ingevoerde/in het binnenland aangekochte goederen blijkt (hoofdstukken 4.26 en 4.30 en aanhangsel 23 van het Handboek I 04-09); hij moet met andere woorden een verbruiksregister bijhouden. Dit register moet door een externe accountant worden goedgekeurd die een verklaring moet afgeven dat de voorgeschreven registers en administratie zijn onderzocht en dat de op grond van aanhangsel 23 verstrekte informatie in alle opzichten met de werkelijkheid overeenstemt. Deze bepalingen zijn echter slechts van toepassing op voorafgaande vergunningen die op of na 13 mei 2005 zijn afgegeven. Voor voorafgaande vergunningen die voor die datum zijn afgegeven gelden de vroegere controlevoorschriften, dat wil zeggen dat de houders een waarheidsgetrouwe boekhouding moeten voeren van het onder de vergunningen vallende gebruik van ingevoerde goederen in de vorm die is voorgeschreven in aanhangsel 18 (hoofdstuk 4.30 en aanhangsel 18 Handboek I 02-07).

(26)

Wat de subregelingen betreft die in het nieuwe onderzoektijdvak zijn gebruikt door de enige medewerkende producent/exporteur, namelijk die voor fysieke uitvoer en voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop, heeft de Indiase overheid bepaald hoeveel en voor welke waarde goederen mogen worden ingevoerd en moeten worden uitgevoerd en dit is in de vergunning vermeld. Bovendien moeten de transacties op het moment van in- of uitvoer door ambtenaren op de vergunning worden genoteerd. Voor de hoeveelheden die in het kader van deze regelingen mogen worden ingevoerd baseert de Indiase overheid zich op „standaard input-output-normen” („SION’s”). SION’s zijn vastgesteld voor de meeste producten inclusief het betrokken product en zijn gepubliceerd in het Handboek II 04-09.

(27)

In dit verband moet worden opgemerkt dat de SION’s regelmatig worden herzien. Daar de enige medewerkende producent/exporteur gebruik heeft gemaakt van vergunningen die op verschillende tijdstippen zijn afgegeven, betekent dit dat hij in het nieuwe onderzoektijdvak verschillende SION’s heeft toegepast.

(28)

Ingevoerde inputs zijn niet overdraagbaar en moeten voor de vervaardiging van het exportproduct worden gebruikt. De uitvoer moet plaatsvinden binnen een bepaalde termijn na de afgifte van de vergunning (24 maanden met twee eventuele verlengingen van telkens zes maanden).

(29)

Bij onderhavig onderzoek bleek dat de medewerkende producent/exporteur wel het totale verbruik van grondstoffen kon aantonen, maar dat hij geen register had bijgehouden van het verbruik van het betrokken product. Het verbruik werd slechts verondersteld in overeenstemming te zijn met de SION’s. Het was daarom niet mogelijk vast te stellen of volgens de SION’s die in de verschillende vergunningen waren voorgeschreven meer rechtenvrije inputs waren ingevoerd dan de hoeveelheid die nodig was om de referentiehoeveelheid van het exportproduct te maken.

(30)

Bovendien werd bij onderhavig onderzoek vastgesteld dat grondstoffen op grond van drie verschillende vergunningen en verschillende SION-normen waren ingevoerd, vervolgens vermengd en fysiek waren verwerkt in dezelfde uitgevoerde goederen. Omdat drie verschillende SION’s met verschillende verbruiksnormen voor elke grondstof zijn toegepast, kon het werkelijke verbruik moeilijk worden vastgesteld. Het is duidelijk dat een register van het werkelijke verbruik een basiseis is, wil men kunnen controleren of niet meer materialen rechtenvrij zijn ingevoerd dan nodig zijn om de referentiehoeveelheid van het exportproduct te maken.

(31)

Bij onderhavig onderzoek werd ook vastgesteld dat aan de controle-eisen van de Indiase overheid niet was voldaan of dat deze in de praktijk nog niet waren uitgeprobeerd. Voor voorafgaande vergunningen die vóór 13 mei 2005 zijn afgegeven zijn de verbruik- en voorraadregisters die volgens aanhangsel 18 hadden moeten worden bijgehouden niet naar de desbetreffende instanties gezonden en zijn dus niet door de Indiase overheid gecontroleerd. Voor voorafgaande vergunningen die na 13 mei 2005 zijn afgegeven moeten verbruik- en voorraadregisters worden bijgehouden, maar de Indiase overheid had nog niet gecontroleerd of deze registers in overeenstemming zijn met de eisen van het in- en uitvoerbeleid. De registers zijn weliswaar gecontroleerd door externe accountants, zoals de Indiase wet voorschrijft (zie overweging 25), maar noch de onderneming noch de accountant had een administratie bijgehouden over de wijze waarop deze controle was verricht. Er was geen controleschema en er waren geen documenten waaruit bleek hoe de controle was verricht en welke eisen aan een dergelijk nauwkeurig werk waren gesteld waarvoor een gedetailleerde technische kennis nodig is van productieprocessen, het in- en uitvoerbeleid van de overheid en de boekhoudregels. Gezien deze situatie wordt geoordeeld dat de onderzochte exporteur niet kon aantonen dat hij aan de eisen van het in- en uitvoerbeleid van de Indiase overheid had voldaan.

d)   Reacties op de bevindingen van de Commissie

(32)

De medewerkende exporteur betwistte bovenstaande bevindingen, met name de conclusies over de accountantscontrole in overweging 31. Hij stelde dat er geen nationale of internationale wettelijke bepalingen waren volgens welke het bedrijf waarbij een accountantscontrole was uitgevoerd documentatie moest bijhouden over de wijze waarop die controle was uitgevoerd. Volgens de Indiase wet zijn dergelijke documenten zelfs het eigendom van de accountant. Daarom en omdat de diensten van de Commissie voorafgaande aan de controle ter plaatse geen verzoek voor een ontmoeting met de accountant hadden ingediend, kon het feit dat het onderzochte bedrijf bij de controle niet in het bezit was van die documenten niet tegen hem worden gebruikt. Voorts werd gesteld dat het volgens de basisverordening ook niet mogelijk was dat de diensten van de Commissie documenten onderzochten die buiten het onderzochte bedrijf werden bewaard, zoals de documenten die in het bezit waren van de onafhankelijke accountant. Ook voerde deze medewerkende exporteur aan dat zijn verbruik van elke input hoger was geweest dan de SION-normen en dat er geen sprake was van een te hoog bedrag aan kwijtgescholden rechten.

(33)

In dit verband wordt erop gewezen dat de controle door de accountant en de afgifte van een accountantsverklaring deel uitmaken van het controlesysteem dat de Indiase overheid in het kader van het in- en uitvoerbeleid heeft ingevoerd. Zij heeft de accountantscontrole ingevoerd in het kader van de tenuitvoerlegging van dit systeem en de Commissie moest nagaan of dit controlesysteem effectief was toegepast. Omdat noch het bedrijf zelf noch de accountant konden aantonen welke controles waren uitgevoerd om de verklaring in het kader van het in- en uitvoerbeleid af te geven, heeft het bedrijf niet kunnen bewijzen dat aan de bepalingen van het in- en uitvoerbeleid was voldaan. Wat de claim van het bedrijf betreft dat er geen te hoog bedrag aan rechten was kwijtgescholden, wordt erop gewezen dat de situatie die ter plaatse werd aangetroffen (dat wil zeggen een vermenging van de inputs en vervaardigde producten, het gebruik van verschillende SION-normen, de afwezigheid van verbruiksregisters die volgens het in- en uitvoerbeleid moesten worden bijgehouden) erop wees dat, in afwachting van de definitieve controle van de Indiase overheid, een berekening van het feitelijke verbruik en van de kwijtgescholden rechten per vergunning en SION-norm niet mogelijk was.

e)   Conclusie

(34)

De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), en artikel 2, lid 2, van de basisverordening, dat wil zeggen een financiële bijdrage van de Indiase overheid waardoor de onderzochte exporteur een voordeel heeft verkregen.

(35)

Verder is fysieke uitvoer in het kader van de voorafgaande vergunning en de voorafgaande vergunning voor met export gelijkgestelde verkoop rechtens van exportprestaties afhankelijk; bijgevolg wordt deze regeling overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en tot compenserende maatregelen aanleiding te geven. Een onderneming kan niet van deze regelingen gebruikmaken zonder zich tot uitvoer te verplichten.

(36)

Geen van de twee subregelingen waarvan in dit geval gebruik werd gemaakt, kan worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of vervangende inputs in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij beantwoorden namelijk niet aan de strikte voorwaarden van bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels voor terugbetaling voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels voor terugbetaling voor vervangende inputs) van de basisverordening. De Indiase overheid heeft haar controlesysteem of -procedure niet daadwerkelijk toegepast om na te gaan of, en in welke mate, de inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn verbruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). De SION’s zelf kunnen niet als een systeem voor de controle van het werkelijke verbruik worden beschouwd, daar de vrij van rechten ingevoerde inputs waarvoor verschillende SION-opbrengstnormen gelden worden vermengd in hetzelfde proces voor de productie van de exportgoederen. In een dergelijk geval kan de Indiase overheid niet goed nagaan hoeveel inputs bij de productie van de exportgoederen zijn verbruikt en met welke SION-norm zij moeten worden vergeleken. Bovendien heeft de Indiase overheid geen daadwerkelijke controle verricht aan de hand van een correct gevoerd verbruiksregister of heeft deze nog niet voltooid. De Indiase overheid verrichtte ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen effectief controlesysteem is (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, van de basisverordening). Voorts wordt erop gewezen dat het betrokken bedrijf geen verbruiksregister had bijgehouden aan de hand waarvan het feitelijke verbruik van grondstoffen per product kon worden nagegaan. Dus, zelfs indien een efficiënt controlesysteem was opgezet, had de Indiase overheid niet kunnen nagaan hoeveel inputs bij de productie van het exportproduct waren verbruikt. Tenslotte had het feit dat accountants bij de controle waren betrokken niet tot een verbetering van het controlesysteem geleid, daar er geen voorschriften zijn hoe deze accountants die controle moeten verrichten en uit de bij het onderzoek verstrekte gegevens niet bleek dat aan de regels van de basisverordening is voldaan.

(37)

Deze twee subregelingen geven derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

f)   Berekening van het subsidiepercentage

(38)

Daar onderzochte subsidieregelingen geen toegestane terugbetalingsregelingen voor inputs of voor vervangende inputs zijn, bestaat het voordeel dat aanleiding geeft tot compenserende maatregelen, uit het bedrag aan invoerrechten waarvoor vrijstelling is verleend en dat in normale omstandigheden bij invoer van de inputs verschuldigd was geweest. In dit verband wordt opgemerkt dat de basisverordening niet slechts compenserende maatregelen toelaat wanneer er een „teveel” aan rechten wordt kwijtgescholden. Volgens artikel 2, lid 1, onder a), ii), en bijlage I, punt i), van de basisverordening kunnen compenserende maatregelen slechts worden genomen ten aanzien van het teveel aan kwijtgescholden rechten indien aan de voorwaarden van de bijlagen II en III van de basisverordening is voldaan. Aan deze voorwaarden werd in onderhavig geval echter niet voldaan. Indien niet kan worden aangetoond dat een daadwerkelijk controlesysteem aanwezig is, geldt de bovenstaande uitzondering inzake terugbetalingsregelingen niet en geldt de normale regel waarbij het totale bedrag aan niet-betaalde rechten (gederfde inkomsten) tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, en niet alleen het terugbetaalde bedrag dat dat van de invoerrechten overschrijdt. Volgens bijlage II, punt II, en bijlage III, punt II, van de basisverordening is het niet de taak van de onderzoekende autoriteit om te berekenen of een te hoog bedrag aan rechten is kwijtgescholden. Integendeel, volgens artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening dient deze autoriteit alleen aan te tonen dat er geen daadwerkelijk controlesysteem is.

(39)

De hoogte van de subsidies die in het kader van de voorafgaande vergunning zijn toegekend werd berekend door het bedrag te nemen van de in het kader van de twee subregelingen niet-geïnde invoerrechten (gewone douanerechten en bijzonder aanvullend douanerecht) die van toepassing waren op het ingevoerde materiaal die in het onderzoektijdvak voor het betrokken product werden gebruikt (teller van de breuk). Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening werden kosten die ter verkrijging van de subsidie moesten worden gemaakt, van dit bedrag afgetrokken indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werden de aldus verkregen bedragen omgeslagen over waarde van de uitvoer van het betrokken product in het onderzoektijdvak, omdat de subsidie afhankelijk was van exportprestaties en niet werd verleend op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(40)

Op deze wijze werd vastgesteld dat uit hoofde van deze regeling in het nieuwe onderzoektijdvak een subsidie van 12,8 % aan de enige medewerkende producent was toegekend.

2.   „Duty Entitlement Passbook”-regeling („DEP-regeling”)

a)   Rechtsgrond

(41)

De DEP-regeling is beschreven in punt 4.3 van het document in- en uitvoerbeleid 04-09 en in hoofdstuk 4 van het Handboek I 04-09.

(42)

De medewerkende producent/exporteur bleek in het kader van deze regeling geen voordelen te hebben verkregen die tot compenserende maatregelen aanleiding geven. Daarom was het in het kader van dit onderzoek niet nodig deze regeling verder te onderzoeken.

3.   Regeling „exportbevordering-kapitaalgoederen”

a)   Rechtsgrond

(43)

De regeling exportbevordering-kapitaalgoederen is beschreven in hoofdstuk 5 van het document in- en uitvoerbeleid 04-09 en hoofdstuk 5 van het Handboek I 04-09.

b)   Voorwaarden

(44)

Voor deze regeling komen exporteurs/producenten, exporteurs/handelaren die banden hebben met ondersteunende fabrikanten en dienstverleners in aanmerking.

c)   Praktische uitvoering

(45)

Indien een bedrijf zich tot uitvoer verplicht mag het kapitaalgoederen (nieuwe en — sedert april 2003 — tweedehandse kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen lagere rechten invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op verzoek en na betaling van een vergoeding een vergunning voor gebruik van de regeling exportbevordering-kapitaalgoederen af. Sedert april 2000 geldt in het kader van deze regeling een lager invoerrecht (5 %) dat geldt voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd. Tot 31 maart 2000 gold een recht van 11 % (inclusief 10 % surtax) en voor goederen met een hoge waarde een nulrecht. Om de verplichting tot uitvoer na te komen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid exportgoederen te vervaardigen.

(46)

De houder van een vergunning in het kader van deze regeling mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt aankopen. In dat geval mag de binnenlandse fabrikant de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen, vrij van rechten invoeren. Ook kan de binnenlandse fabrikant in aanmerking komen voor de voordelen van de regeling „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” voor de levering van kapitaalgoederen aan de houder van een vergunning voor kapitaalgoederen-exportbevordering.

d)   Reacties op de bevindingen van de Commissie

(47)

Er werden geen reacties ontvangen op de bevindingen van de Commissie ter zake.

e)   Conclusie over de regeling kapitaalgoederen-exportbevordering

(48)

In het kader van de regeling kapitaalgoederen-exportbevordering worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), en lid 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien zij hierdoor inkomsten derft. Bovendien heeft de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel verkregen omdat zijn liquiditeit door het niet betalen van rechten is verbeterd.

(49)

Bovendien is de regeling kapitaalgoederen-exportbevordering rechtens afhankelijk van exportprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder zich tot uitvoer te verplichten. Daarom wordt deze regeling geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

(50)

Tenslotte kan deze regeling niet worden beschouwd als een toegelaten terugbetalingsregeling of terugbetalingsregeling voor vervangende inputs in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toegelaten regelingen zoals bepaald in bijlage I, onder i), van de basisverordening omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van het exportproduct.

f)   Berekening van het subsidiepercentage

(51)

De enige medewerkende exporteur had in het onderzoektijdvak geen kapitaalgoederen aangekocht. Hij bleef echter profiteren van de vrijstelling van rechten voor kapitaalgoederen die vóór het onderzoektijdvak waren aangekocht voor het bedrag dat bij het oorspronkelijke onderzoek was vastgesteld. Zoals bij het oorspronkelijke onderzoek werd het in het nieuwe onderzoektijdvak verkregen subsidiebedrag overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een periode die overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn die de producent/exporteur voor die goederen hanteert. Overeenkomstig de vaste praktijk werd het aldus berekende bedrag dat aan het nieuwe onderzoektijdvak is toe te rekenen gecorrigeerd door de toevoeging van de rente over dit tijdvak om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. De kosten voor het verkrijgen van de subsidie werden overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van het subsidiebedrag afgetrokken en het resulterende bedrag diende als teller van de breuk. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd het subsidiebedrag omgeslagen over de uitvoer in het nieuwe onderzoektijdvak, aangezien de subsidie afhankelijk was van exportprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. Op deze wijze werd vastgesteld dat de onderneming in het nieuwe onderzoektijdvak een subsidie van 0,3 % had verkregen.

4.   Regeling vrijstelling vennootschapsbelasting

a)   Rechtsgrond

(52)

Volgens deze regeling konden exporteurs voor een gedeeltelijke vrijstelling van de vennootschapsbelasting in aanmerking komen voor winst op de exportverkoop. De rechtsgrond voor deze vrijstelling is afdeling 80HHC van de Wet Inkomstenbelasting.

(53)

Deze bepaling geldt niet meer vanaf het aangiftejaar 2005-2006 (d.w.z. voor het boekjaar van 1 april 2004 tot en met 31 maart 2005); op grond van afdeling 80HHC van de Wet Inkomstenbelasting kunnen dus na 31 maart 2004 geen voordelen meer worden verkregen. De enige medewerkende producent/exporteur heeft in het nieuwe onderzoektijdvak geen voordeel meer verkregen op grond van deze regeling. Daar de regeling is ingetrokken, zullen daartegen, overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisverordening, geen compenserende maatregelen worden genomen.

5.   „Focus-markt”-regeling

a)   Rechtsgrond

(54)

De „focus-markt”-regeling is beschreven in hoofdstuk 3.9 van het document in- en uitvoerbeleid 04-09 en hoofdstuk 3.20 van het Handboek I 04-09. Hoewel de medewerkende exporteur deze regeling had opgegeven, bleek hij daaruit geen voordeel te hebben verkregen in het nieuwe onderzoektijdvak. Daar hij op grond van deze regeling geen voordeel heeft verkregen dat tot compenserende maatregelen aanleiding kan geven, was het niet nodig deze regeling nader te onderzoeken.

6.   „Target-plus”-regeling

a)   Rechtsgrond

(55)

Deze regeling is beschreven in hoofdstuk 3.7 van het document in- en uitvoerbeleid 04-09 en hoofdstuk 3.2 van het Handboek I 04-09.

b)   Voorwaarden

(56)

Elke producent/exporteur kan voor deze regeling in aanmerking komen.

c)   Praktische uitvoering

(57)

Doel van deze regeling is een premie te geven aan bedrijven die meer exporteren. In het kader van deze regeling kunnen bedrijven in aanmerking komen voor credits voor de betaling van rechten die overeenkomen met 5 à 15 % van het verschil tussen de waarde fob van hun export in twee achtereenvolgende boekjaren.

(58)

Bedrijven die voor de regeling in aanmerking willen komen moeten een aanvraag indienen bij het Ministerie van Handel en Industrie. Indien de regeling wordt toegekend, wordt op de vergunning het bedrag van de credits vermeld.

(59)

Deze regeling werd in maart 2006 ingetrokken en vervangen door twee nieuwe regelingen, de „focus-markt”-regeling en de „focus-product”-regeling. Tot maart 2007 kon echter nog een vergunning voor de „target-plus”-regeling worden aangevraagd en bedrijven die dat hebben gedaan kunnen de credits nog gebruiken tot maart 2009.

d)   Reacties op de bevindingen van de Commissie

(60)

De medewerkende producent was van oordeel dat hij in het nieuwe onderzoektijdvak geen voordeel had verkregen uit deze regeling en omdat deze in 2006 was afgeschaft zouden daartegen geen compenserende maatregelen mogen worden genomen. Zoals hierboven uiteengezet is bij het onderzoek gebleken dat deze producent in het nieuwe onderzoektijdvak wel een voordeel heeft verkregen uit bedoelde regeling. Voorts is de regeling wel afgeschaft, maar bedrijven kunnen hiervan nog tot 2009 profiteren.

e)   Conclusies over de „target-plus”-regeling

(61)

In het kader van de „target-plus”-regeling worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), en lid 2, van de basisverordening. De credits die in het kader van de „target-plus”-regeling worden toegekend zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien deze credits uiteindelijk zullen worden gebruikt om invoerrechten te betalen, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders toekomen. Voorts verkrijgt de exporteur door de „target-plus”-credits een voordeel, want zijn liquiditeit wordt hierdoor verbeterd.

(62)

Bovendien is de „target-plus”-regeling rechtens afhankelijk van exportprestaties, en derhalve wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

(63)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte criteria die zijn vastgesteld in bijlage I, punt i), bijlage II (richtsnoeren inzake het gebruik van „inputs” in het productieproces) en bijlage III (richtsnoeren om vast te stellen of terugbetalingsregelingen voor vervangende „inputs” uitvoersubsidies zijn) van de basisverordening. De exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt te verbruiken tijdens het productieproces en de credits worden niet toegekend in verhouding tot de werkelijk gebruikte inputs. Voorts is er geen systeem of procedure met behulp waarvan kan worden nagegaan of de inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn gebruikt of dat een te hoog bedrag aan invoerrechten is terugbetaald in de zin van punt i) van bijlage I en de bijlagen II en III van de basisverordening. Een exporteur kan voor de „target-plus”-regeling in aanmerking komen, ook al voert hij geen inputs in. Om voor de regeling in aanmerking te komen, moet hij slechts meer goederen uitvoeren dan in het voorgaande jaar en behoeft hij niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo kan zelfs een exporteur die al zijn inputs op de binnenlandse markt aankoopt en die geen goederen invoert die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de „target-plus”-regeling in aanmerking komen.

f)   Berekening van het subsidiepercentage

(64)

Het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies werd berekend in termen van het voordeel voor de ontvanger in het nieuwe onderzoektijdvak. De credits, zoals geboekt door de medewerkende exporteur, werden geacht een inkomen te vormen in het stadium van de exporttransactie. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd het subsidiebedrag (de teller van de breuk) omgeslagen over de uitvoer in het nieuwe onderzoektijdvak (de noemer van de breuk), aangezien de subsidie afhankelijk was van exportprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(65)

Op deze wijze werd vastgesteld dat de enige medewerkende exporteur in het nieuwe onderzoektijdvak uit hoofde van deze regeling een subsidie van 0,7 % had verkregen.

III.   TOTAAL VAN DE TOT COMPENSERENDE MAATREGELEN AANLEIDING GEVENDE SUBSIDIES

(66)

Bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat de subsidiemarge voor de enige producent/exporteur die aan onderhavig tussentijds onderzoek medewerkte 5,8 % bedroeg.

(67)

Tijdens dit tussentijdse onderzoek werd vastgesteld dat het totale percentage van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor deze exporteur 13,8 % van de waarde bedroeg.

Regeling

Onderneming

Voorafg. vergunning

Duty Entitlement Passbook

Kapitaalgoederen

Vennootschapsbelasting

Focus-markt

Target-plus

Totaal

%

%

%

%

%

%

%

Pearl Engineering Polymers Ltd

12,8

0

0,3

0

0

0,7

13,8

(68)

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de enige medewerkende exporteur nog meer subsidies heeft ontvangen.

D.   COMPENSERENDE MAATREGELEN EN ANTIDUMPINGMAATREGELEN

I.   COMPENSERENDE MAATREGELEN

(69)

Overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening en de in punt 3 van het bericht van inleiding vermelde redenen voor dit tussentijdse onderzoek werd vastgesteld dat de subsidiemarge van de enige medewerkende exporteur is gestegen van 5,8 % tot 13,8 % en dat de bij Verordening (EG) nr. 193/2007 vastgestelde compenserende rechten daarom moeten worden gewijzigd.

(70)

Voor de tweede onderneming die bij onderhavig tussentijds onderzoek was betrokken, Reliance Industries Ltd, was tijdens het oorspronkelijke onderzoek de hoogste subsidiemarge vastgesteld, maar deze onderneming verleende geen medewerking aan het tussentijdse onderzoek. Daar deze onderneming geen medewerking verleende moest een beoordeling worden gemaakt aan de hand van de beste gegevens die beschikbaar waren overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening. Gezien de bevindingen ten aanzien van de enige medewerkende exporteur, werd het waarschijnlijk geacht dat de niet-medewerkende exporteur minstens in dezelfde mate van de onderzochte subsidieregelingen zal blijven gebruikmaken als de medewerkende exporteur. Daarom was de conclusie dat de subsidiemarge van de niet-medewerkende exporteur die bij dit tussentijdse onderzoek was betrokken ook tot 13,8 % is gestegen en dat het compenserende recht dat voor deze exporteur bij Verordening (EG) nr. 193/2007 werd vastgesteld, ook moet worden gewijzigd.

(71)

Wat de ondernemingen betreft die medewerking verleenden aan het oorspronkelijke onderzoek, maar die volgens het bericht van inleiding niet bij het tussentijdse onderzoek waren betrokken, waren er geen aanwijzingen dat de compenserende rechten en antidumpingrechten die daarop van toepassing waren opnieuw moesten worden berekend. De in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 193/2007 vermelde individuele rechten die van toepassing zijn op alle andere bedrijven behalve Pearl Engineering and Reliance Industries blijven daarom ongewijzigd.

(72)

Wat de ondernemingen betreft die niet aan het oorspronkelijk onderzoek en evenmin aan dit tussentijdse onderzoek hebben meegewerkt, moet ervan worden uitgegaan dat zij minstens evenveel gebruik zijn blijven maken van de onderzochte subsidieregelingen als de enige medewerkende onderneming. Om te voorkomen dat het niet verlenen van medewerking wordt beloond, wordt het passend geacht voor „alle andere ondernemingen” de hoogste subsidiemarge aan te houden die werd vastgesteld voor een onderneming die aan het oorspronkelijke onderzoek had meegewerkt, namelijk 13,8 %.

(73)

De gewijzigde compenserende rechten moeten worden afgestemd op de bij dit tussentijdse onderzoek vastgestelde subsidiemarges, daar de bij het oorspronkelijke onderzoek berekende schademarges hoger zijn.

(74)

De bij deze verordening vastgestelde compenserende rechten voor individuele ondernemingen zijn in overeenstemming met de situatie die bij het tussentijdse onderzoek werd vastgesteld. Deze rechten zijn dus uitsluitend van toepassing op het betrokken product dat door deze ondernemingen is vervaardigd. Producten van andere ondernemingen die niet specifiek in het dispositief van deze verordening zijn vermeld, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek vermelde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Op deze producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(75)

Om te voorkomen dat schommelingen in de prijzen van PET als gevolg van wijzigingen in de prijzen van ruwe olie tot hogere rechten zullen leiden, wordt eraan herinnerd dat thans geldende maatregelen bestaan uit een recht per ton. Deze bedragen zijn verkregen door toepassing van het compenserend recht op de cif-exportprijzen die werden gebruikt voor de berekening van de schademarge in het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek. Dezelfde methode is gebruikt om de gewijzigde rechten vast te stellen in het kader van dit tussentijdse onderzoek.

(76)

De marges en toepasselijke rechten zijn daarom als volgt:

 

Compenserend recht

Voorgesteld compenserend recht

(EUR/t)

Reliance Industries Ltd

13,8 %

69,4

Pearl Engineering Polymers Ltd

13,8 %

74,6

SENPET Ltd

4,43 %

22,0

Futura Polyesters Ltd

0 %

0,0

South Asian Petrochem Ltd

13,9 %

106,5

Alle andere ondernemingen

13,8 %

69,4

(77)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze individuele compenserende rechten (bijvoorbeeld na een naamswijziging van de onderneming of na de oprichting van een nieuwe fabriek of handelsmaatschappij) moeten zo spoedig mogelijk aan de Commissie (6) worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over de wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die bijvoorbeeld tot die naamswijziging of oprichting van een fabriek of handelsmaatschappij hebben geleid. Zo nodig zal de verordening na overleg in het Raadgevend Comité worden gewijzigd door een aanpassing van de lijst van ondernemingen waarop individuele rechten van toepassing zijn.

II.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(78)

De wijziging van het compenserend recht is van invloed op het definitieve antidumpingrecht dat bij Verordening (EG) nr. 192/2007 op het betrokken product uit India werd ingesteld.

(79)

Bij het oorspronkelijke antidumpingonderzoek werd het antidumpingrecht gecorrigeerd om rekening te houden met de gevolgen van exportsubsidies. Volgens artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (7) en artikel 24, lid 1, van de basisverordening mag geen product onderworpen zijn aan zowel antidumpingmaatregelen en compenserende maatregelen om het hoofd te bieden aan eenzelfde situatie die door dumping of exportsubsidies is ontstaan. Bij het oorspronkelijke antisubsidieonderzoek bleek dat enkele van de onderzochte subsidieregelingen die aanleiding gaven tot compenserende maatregelen, exportsubsidies waren in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening. Deze subsidies waren van invloed op de exportprijs van de Indiase producenten/exporteurs omdat die tot een verhoging van hun dumpingmarge leidden. Met andere woorden, de dumpingmarges die tijdens het oorspronkelijke antidumpingonderzoek werden vastgesteld waren deels aan exportsubsidies te wijten.

(80)

De definitieve antidumpingrechten voor de betrokken producenten/exporteurs moeten daarom ook nu worden gecorrigeerd om rekening te houden met het gewijzigde voordeel dat tijdens het nieuwe onderzoektijdvak bleek te zijn verkregen, om te komen tot de werkelijke dumpingmarge, dat wil zeggen de dumpingmarge die resteert na aftrek van de gevolgen van de exportsubsidies.

(81)

Met andere woorden, de eerder vastgestelde dumpingmarges moeten worden gecorrigeerd, gezien de nieuwe subsidiemarges.

(82)

De marges en rechten zijn daarom als volgt:

 

Compenserendrecht

(als resultaat van de exportsubsidies)

Schademarge

Antidumpingrecht

Voorgesteld antidumpingrecht

(EUR/t)

Reliance Industries Ltd

13,8 %

44,3 %

30,5 %

153,6

Pearl Engineering Polymers Ltd

13,8 %

33,6 %

16,2 %

87,5

Senpet Ltd

4,43 %

44,3 %

39,9 %

200,9

Futura Polyesters Ltd

0 %

44,3 %

14,7 %

161,2

South Asian Petrochem Ltd

13,9 %

44,3 %

11,6 %

88,9

Alle andere ondernemingen

13,8 %

44,3 %

30,5 %

153,6

(83)

Voor een correcte toepassing van de compenserende rechten en antidumpingrechten moet het residuele recht niet alleen van toepassing zijn op de niet-medewerkende exporteurs, maar ook op ondernemingen die het betrokken product in het nieuwe onderzoektijdvak niet hebben uitgevoerd. Wanneer laatstgenoemde ondernemingen echter voldoen aan de voorwaarden van artikel 20 van de basisverordening, kunnen zij overeenkomstig dat artikel een verzoek om een nieuw onderzoek indienen teneinde hun situatie individueel te laten onderzoeken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 193/2007 wordt vervangen door:

„2.   Tenzij anders bepaald in artikel 2 is het compenserend recht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten, als volgt:

Land

Onderneming

Compenserend recht

(EUR/t)

Aanvullende Taric-code

India

Reliance Industries Ltd

69,4

A181

India

Pearl Engineering Polymers Ltd

74,6

A182

India

Senpet Ltd

22,0

A183

India

Futura Polyesters Ltd

0,0

A184

India

South Asian Petrochem Ltd

106,5

A585

India

Alle andere ondernemingen

69,4

A999”

Artikel 2

Artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 192/2007 wordt vervangen door:

„2.   Tenzij anders bepaald in artikel 2 is het antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van door de onderstaande ondernemingen vervaardigde producten, als volgt:

Land

Onderneming

Antidumpingrecht

(EUR/t)

Aanvullende Taric-code

India

Reliance Industries Ltd

153,6

A181

India

Pearl Engineering Polymers Ltd

87,5

A182

India

Senpet Ltd

200,9

A183

India

Futura Polyesters Ltd

161,2

A184

India

South Asian Petrochem Ltd

88,9

A585

India

Alle andere ondernemingen

153,6

A999

Indonesië

P.T. Mitsubishi Chemical Indonesia

187,7

A191

Indonesië

P.T. Indorama Synthetics Tbk

92,1

A192

Indonesië

P.T. Polypet Karyapersada

178,9

A193

Indonesië

Alle andere ondernemingen

187,7

A999

Maleisië

Hualon Corp. (M) Sdn. Bhd.

36,0

A186

Maleisië

MpI Polyester Industries Sdn. Bhd.

160,1

A185

Maleisië

Alle andere ondernemingen

160,1

A999

Republiek Korea

SK Chemicals Group:

 

A196

SK Chemicals Co. Ltd

0

A196

Huvis Corp.

0

 

Republiek Korea

KP Chemical Group:

 

A195

Honam Petrochemicals Corp.

0

A195

KP Chemical Corp.

0

 

Republiek Korea

Alle andere ondernemingen

148,3

A999

Taiwan

Far Eastern Textile Ltd

36,3

A808

Taiwan

Shinkong Synthetic Fibers Corp.

67,0

A809

Taiwan

All other companies

143,4

A999

Thailand

Thai Shingkong Industry Corp. Ltd

83,2

A190

Thailand

Indo Pet (Thailand) Ltd

83,2

A468

Thailand

Alle andere ondernemingen

83,2

A999”

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2008.

Voor de Raad

De voorzitster

R. BACHELOT-NARQUIN


(1)  PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1.

(2)  PB L 301 van 30.11.2000, blz. 1.

(3)  PB L 59 van 27.2.2007, blz. 34.

(4)  PB L 59 van 27.2.2007, blz. 1.

(5)  PB C 227 van 27.9.2007, blz. 16.

(6)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, N-105, B-1049 Brussel.

(7)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.


Top