Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32005D0691

2005/691/EG: Beschikking van de Commissie van 7 mei 2004 betreffende de staatssteun (maatregel C 44/2003 (ex NN 158/2001)) die Oostenrijk voornemens is toe te kennen aan Bank Burgenland AG (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 1625) (Voor de EER relevante tekst)

PB L 263 van 8.10.2005, p. 8–19 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2005/691/oj

8.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 263/8


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 7 mei 2004

betreffende de staatssteun (maatregel C 44/2003 (ex NN 158/2001)) die Oostenrijk voornemens is toe te kennen aan Bank Burgenland AG

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 1625)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/691/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Gelet op Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (1), en met name op artikel 7, lid 3,

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (2) en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 18 juni 2002, met aanvullingen van 3 juli 2002 en 9 september 2002, heeft Oostenrijk twee door het bondsland Burgenland toegekende garanties aangemeld en bij de Commissie een herstructureringsplan betreffende Bank Burgenland AG ingediend.

(2)

Bij brief van 26 juni 2003 stelde de Commissie Oostenrijk in kennis van haar besluit tot inleiding van de formele procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van bovengenoemde steunmaatregelen.

(3)

Na een verlenging van de termijn te hebben aangevraagd en verkregen, diende Oostenrijk op 17 september 2003 zijn standpunt in over de inleiding van de procedure, vergezeld van aanvullende stukken en informatie.

(4)

Bij de bekendmaking van haar besluit tot inleiding van de procedure in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) nodigde de Commissie ook andere belanghebbenden uit om opmerkingen te maken. Er zijn echter geen opmerkingen van andere belanghebbenden ontvangen.

(5)

Bij brief van 19 december 2003 deelden de Oostenrijkse autoriteiten hun intentie mee om de aangemelde steunmaatregelen in het kader van de privatisering van Bank Burgenland AG te wijzigen.

(6)

Bij brief van 21 januari 2004 stelde de Commissie Oostenrijk in kennis van haar besluit om de formele procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag uit te breiden tot de in het kader van de herstructurering van Bank Burgenland AG geplande wijzigingen van de steunmaatregelen.

(7)

Op 27 februari 2004 deed Oostenrijk zijn opmerkingen toekomen.

(8)

Bij de bekendmaking van haar besluit tot uitbreiding van de procedure in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) nodigde de Commissie ook andere belanghebbenden uit om opmerkingen te maken. Er zijn echter geen opmerkingen van andere belanghebbenden ontvangen.

II.   ACHTERGROND

(9)

BB is een in Eisenstadt gevestigde regionale hypotheekbank die vooral in het bondsland Burgenland actief is. De grootste aandeelhouder van BB is het bondsland Burgenland met een aandeel van 97,897 % in het vennootschappelijk kapitaal. De overige 2,103 % is in handen van het publiek. BB had in het jaar 2000 een balanstotaal van ongeveer 2,7 miljard EUR (5) en nam daarmee de 33e plaats van alle Oostenrijkse banken in.

(10)

Vóór de twee garantieovereenkomsten van juni 2000 en december 2000 had het bondsland Burgenland een aandeel van 50,63 % in het vennootschappelijk kapitaal van BB. Andere belangrijke aandeelhouders waren Bank Austria met 40,34 % en Bausparkasse Wüstenrot met 7 %. De overige 2,03 % was in handen van het publiek. Na de aandelen van Bank Austria te hebben verworven (garantieovereenkomst van 23 oktober 2000), sloot het bondsland Burgenland een optieovereenkomst met Bausparkasse Wüstenrot AG betreffende de overname van alle aandelen van deze bank. Dit vormde een eerste stap in de privatisering van BB.

(11)

Als regionale hypotheekbank heeft BB tot taak het geld- en kredietverkeer in het bondsland Burgenland te bevorderen. BB houdt zich hoofdzakelijk bezig met de toekenning van hypothecaire leningen en de uitgifte van pandbrieven en gemeenteobligaties. Daarnaast verstrekt BB bijna het volledige gamma van overige bankproducten en -diensten. In 2000 had BB in Burgenland een marktaandeel van 30 % op de markt voor deposito’s en van 39 % op de kredietmarkt.

(12)

Volgens § 4 van de „Landes-Hypothekenbank Burgenland-Gesetzes” (LGBl. nr. 58/1991 en in de nieuwe versie LGBl. nr. 63/1998) is het bondsland Burgenland overeenkomstig § 1356 van het Oostenrijks burgerlijk wetboek (ABGB) bij insolventie van BB aansprakelijk voor alle verplichtingen van deze laatste. Deze garantie („Ausfallshaftung”) van het bondsland Burgenland ten gunste van BB en haar rechtsvoorgangers bestaat in bijna ongewijzigde vorm sinds 1928. De wettelijke regeling voor de thans geldende aansprakelijkheid is op 29 juni 1991 in werking getreden en sinds deze wetswijziging houdt het bondsland Burgenland een garantieprovisie beschikbaar om de wettelijke garantie te kunnen verstrekken.

(13)

Bij de controle van de jaarrekening voor het boekjaar 1999 van BB werd in verband met het kredietbeheer voor HOWE Bau AG, een insolvent geworden onderneming, fraude vastgesteld ten bedrage van ongeveer 189 miljoen EUR. De accountantsverklaringen bij de door HOWE Bau AG ingediende jaarrekeningen bleken te zijn vervalst. Bovendien was de daadwerkelijke waarde van de in pand gegeven gronden volslagen ontoereikend om de betrokken kredietverplichtingen te dekken. Er diende derhalve een waardecorrectie van 171 miljoen EUR te worden toegepast. Aangezien de bank slechts over een kernvermogen van 80 miljoen EUR beschikte, zouden de vorderingen onmiddellijk tot insolventie van BB hebben geleid. Bovendien zou BB overeenkomstig § 83 van de Oostenrijkse bankwetgeving (BWG) surseance van betaling hebben moeten aanvragen. Dit betreft een uitzonderlijke regeling voor insolvente kredietinstellingen, die volgens Oostenrijk kon worden gelijkgesteld met een faillissement van BB. Dit zou ook hebben betekend dat de bank een beroep zou hebben gedaan op de garantie van het bondsland Burgenland. Volgens een rapport van KPMG Austria Wirtschaftsprüfungsgesellschaft mbH van 17 juni 2000 zou het bondsland Burgenland bij insolventie van BB een bedrag van ongeveer 247 miljoen EUR hebben moeten dekken.

(14)

Om dit te voorkomen sloot het bondsland Burgenland op 20 juni 2000 een eerste garantieovereenkomst voor een bedrag van 171 miljoen EUR ter dekking van de oninbare vorderingen op BB, die tot een schuldoverlast op de balans zouden hebben geleid.

(15)

Naar aanleiding van de fraude met de HOWE-kredieten werd opdracht gegeven tot een nauwgezet onderzoek van de uitstaande vorderingen. Hieruit moest blijken of de systeemgebreken die in het kader van de HOWE-fraude aan het licht waren gekomen, mogelijk ook gevolgen voor overige kredietrisico's hadden. Als gevolg van dit onderzoek bleek in het najaar 2000 dat een aanvullende waardecorrectie van ongeveer 189 miljoen EUR noodzakelijk was, waardoor het kernvermogen van de bank opnieuw werd overschreden en alleen door tussenkomst van het bondsland kon worden voorkomen dat de procedure van surseance van betaling moest worden ingeleid. Om verdere onmiddellijke schade als aandeelhouder en borgsteller te voorkomen, sloot het bondsland Burgenland een kaderovereenkomst met Bank Austria AG en BB, waarbij Bank Austria AG afzag van zijn vorderingen op BB.

III.   BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGELEN

(16)

In 2000 heeft het bondsland Burgenland zich garant gesteld voor de volgende verbintenissen van BB.

(17)

Het bondsland Burgenland heeft aansprakelijkheid jegens BB aanvaard voor een bedrag van 171 miljoen EUR, vermeerderd met een jaarlijkse rente van 5 % op rekening-courantbasis, op het deel van de garantie dat specifiek wordt gebruikt ter dekking van de nader bepaalde kredietverplichtingen in verband met de zaak-HOWE. De garantieovereenkomst bepaalt dat de winsten van BB ter dekking van de garantie moeten worden aangewend. Het garantiebedrag wordt bijgevolg verminderd met de jaarlijkse winst van BB, voorzover geen preferente dividenden, met inbegrip van mogelijke nabetalingen voor de voorgaande jaren, moeten worden uitgekeerd. BB kan ten vroegste bij het opstellen van de jaarrekening voor het boekjaar 2010 een beroep doen op de garantie.

(18)

Ter dekking van een noodzakelijke waardecorrectie van 189 miljoen EUR, die bij een nauwgezet onderzoek van de uitstaande vorderingen aan het licht kwam, werd met Bank Austria Creditanstalt AG, de belangrijkste schuldeiser van BB, de kaderovereenkomst van 23 oktober 2000 gesloten.

(19)

In de overeenkomst is bepaald dat Bank Austria Cręditanstalt AG afziet van vorderingen op BB ten bedrage van 189 miljoen EUR.

(20)

In ruil voor de afstand van vorderingen voorziet de overeenkomst in een rentedragende „Besserungsverpflichtung” („return to better fortune”-clausule) van BB, die uit toekomstige winst het volledige bedrag van de vordering, inclusief rente, in zeven termijnen dient terug te betalen, te beginnen op 30 juni 2004. Vanaf deze datum moet BB derhalve het bedrag van de vordering waarvan is afgezien, vermeerderd met de tot dan gekapitaliseerde rente, terugbetalen in zeven gelijke jaarlijkse termijnen, vermeerderd met de jaarlijkse rente (EURIBOR plus 5 basispunten), telkens op 30 juni, en dit tot 30 juni 2010. De toekomstige delging van de „Besserungsverpflichtung” wordt verricht met de jaarlijkse winst van BB, rekening houdend met mutaties in de reserve en de eventuele uitkering van dividenden aan preferente aandeelhouders voor het voorgaande boekjaar.

(21)

Voor het geval dat BB de „Besserungsverpflichtung” niet kan nakomen, heeft het bondsland Burgenland in het kader van een aanvullende overeenkomst van 1 december 2000 ten gunste van Bank Austria AG een onherroepelijke garantie aanvaard, die voor elk jaar in de periode 2004-2010 geldt. Volgens deze aanvullende overeenkomst moet het bondsland Burgenland telkens het tekort (verschil tussen het bedrag van de jaarlijkse termijn en het door BB aan Bank Austria AG betaalde bedrag) aanzuiveren. Voorts kan zowel BB als het bondsland Burgenland ook vóór de vastgestelde data aan de „Besserungsverpflichtung” jegens Bank Austria AG voldoen.

(22)

Bank Austria AG verkoopt haar aandelen in BB (34,13 %) voor de prijs van 0,07 EUR aan het bondsland Burgenland.

(23)

In haar besluit tot inleiding van de formele procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag heeft de Commissie de onderhavige maatregelen voorlopig aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 61, lid 1, van de de EER-overeenkomst, omdat ze met staatsmiddelen zijn bekostigd en door verbetering van de financiële toestand van de betrokken onderneming de economische positie van concurrenten uit andere lidstaten kunnen beïnvloeden (6), waardoor ze de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden.

(24)

In het kader van haar voorlopige beoordeling was de Commissie tot de conclusie gekomen dat de steunmaatregelen beoordeeld moesten worden op grond van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (7) (hierna „de richtsnoeren” genoemd) en dat er geen andere Verdragsbepalingen inzake verenigbaarheid of communautaire richtsnoeren van toepassing waren. De Commissie was het eens met het standpunt van Oostenrijk dat BB als een onderneming in moeilijkheden in de zin van afdeling 2.1 van de richtsnoeren kan worden beschouwd. Wegens gebrek aan informatie en omdat een aantal vragen openbleven, had de Commissie niettemin twijfels over de verenigbaarheid van de steunmaatregelen met de gemeenschappelijke markt.

(25)

Overeenkomstig de punten 31 tot en met 34 van de richtsnoeren moet de Commissie voor alle individuele steunmaatregelen een herstructureringsplan goedkeuren. Dit plan dient binnen een redelijk tijdsbestek de levensvatbaarheid op lange termijn van de onderneming te herstellen op grond van realistische veronderstellingen.

(26)

De Commissie betwijfelde of de veronderstellingen over de markt en de prognoses inzake verwachte rentabiliteit die in het oorspronkelijke herstructureringsplan waren opgenomen, voldoende nauwkeurig waren om conclusies te kunnen trekken over de doeltreffendheid van de voorgestelde herstructureringsmaatregelen. Het was niet duidelijk welke veronderstellingen over de markt aan de herstructureringsmaatregelen ten grondslag lagen.

(27)

Wat betreft de in de aanmelding vermelde prognose van een rentabiliteit op lange termijn (tot in 2010) van 15 %, bekritiseerde de Commissie in de eerste plaats het feit dat er geen enkele motivering voor deze prognose werd gegeven. Voorts betwijfelde zij dat de beoogde rentabiliteit van 15 % realistisch was en daadwerkelijk in de periode tot 2010 kon worden gehaald. De Commissie verzocht Oostenrijk dan ook om nauwkeurige informatie over de prognoses en de veronderstellingen die eraan ten grondslag lagen.

(28)

Ten aanzien van de bewering van Oostenrijk dat, voordat de financiële moeilijkheden zich voordeden, het personeelsbestand en de materiële kosten van BB niet buitensporig groot waren, zodat de bank noch de mogelijkheid noch de behoefte had om veel personeel te laten afvloeien, verzocht de Commissie Oostenrijk eveneens om gedetailleerde informatie (bijvoorbeeld vergelijkende gegevens uit de banksector).

(29)

De Commissie stelde bovendien vast dat de door Oostenrijk verstrekte inlichtingen met betrekking tot de moeilijkheden van de onderneming zich hoofdzakelijk beperkten tot een samenvatting van de financiële problemen. Er werd echter maar één echte oorzaak voor deze moeilijkheden genoemd, namelijk het slechte kredietrisicobeheer, zonder dat een grondige analyse van de ondernemings- en beheersstructuren of van de concrete nalatigheden van het management werd overgelegd. Volgens de Commissie was een dergelijke analyse nochtans noodzakelijk om de vooruitzichten van de herstructurering van BB te kunnen beoordelen. De Commissie betwijfelde derhalve of de oorzaken van de moeilijkheden van BB voldoende in het herstructureringsplan werden erkend en behandeld. Zij verzocht Oostenrijk dan ook een grondige analyse van de in het verleden begane fouten en van de toekomstige vooruitzichten en problemen inzake ondernemingsstructuren, beheers- en toezichtsmethoden, controle- en rapportagemechanismen en methoden voor de invoering van commercieel verantwoorde besluitvormingsprocessen over te leggen.

(30)

Wat de mogelijke privatisering van BB betreft, had Oostenrijk het voornemen en de eerste stappen daartoe alsook de geplande voltooiing van het privatiseringsproces vermeld. Er werden echter geen details inzake de beoogde procedure, voorwaarden of andere relevante factoren verstrekt. De Commissie verzocht Oostenrijk derhalve om aanvullende informatie. Zij wilde met name weten in welk stadium de mogelijke privatiseringsprocedure zich bevond, of de privatisering in het kader van een transparante, niet-discriminerende procedure werd uitgevoerd en hoe het verdere tijdschema eruitzag.

(31)

Voor de uitzondering van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag geldt als voorwaarde dat de steunmaatregelen niet mogen leiden tot een zodanige verandering van de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. In de punten 35 tot en met 39 van de richtsnoeren is bepaald dat er maatregelen moeten worden genomen om de nadelige gevolgen van de steun voor concurrenten zoveel mogelijk te beperken. Dit vertaalt zich meestal in de beperking of vermindering van de aanwezigheid van de onderneming op de relevante productmarkten, de afstoting van installaties of dochterondernemingen of het terugschroeven van activiteiten. De beperking of vermindering moet verband houden met de door de steun veroorzaakte mededingingsvervalsing en met name met de relatieve positie van de onderneming op de markt of markten.

(32)

De door Oostenrijk voorgestelde compenserende maatregelen bestonden in de afstoting van deelnemingen, de sluiting van een bijkantoor en het niet meer verstrekken van leningen aan de overheid. Aangezien de beschrijving van de compenserende maatregelen gedeeltelijk vrij vaag was en ook niet nauwkeurig was aangegeven in welke mate elk van deze maatregelen zou bijdragen aan het beoogde effect op de vermogenspositie en de personeelssituatie van BB, was de Commissie niet in staat de totale impact van de maatregelen te beoordelen. Zij verzocht derhalve om nauwkeurige informatie over de gevolgen van elke maatregel voor het vermogen en de personeelssituatie van BB en voor haar toekomstige positie in de verschillende markten en marktsegmenten, alsook om een precieze becijfering van de waarde en het beperkende effect van deze maatregelen (bijvoorbeeld als percentage van het balanstotaal).

(33)

Aangezien Burgenland sinds 1995 algemeen als doelstelling 1-gebied wordt aangemerkt en derhalve een steungebied is in de zin van artikel 87, lid 3, onder a), en voor regionale steun in aanmerking komt, heeft Oostenrijk erop gewezen dat bij de beoordeling van de compenserende maatregelen de punten 53 en 54 van de richtsnoeren in aanmerking moeten worden genomen, zonder dit echter nader uit te werken of door concrete elementen te staven. Overeenkomstig de punten 53 en 54 van de richtsnoeren gelden de beoordelingscriteria van de richtsnoeren eveneens voor regionale steungebieden, maar is het mogelijk voor deze gebieden minder strenge voorwaarden te stellen betreffende de vereiste capaciteitsvermindering op markten met een structurele overcapaciteit. Oostenrijk heeft dit punt echter niet nader uitgewerkt, zodat de Commissie niet kon bepalen of dit criterium hier van toepassing is.

(34)

Samengevat beschikte de Commissie over onvoldoende informatie om de voorgestelde compenserende maatregelen op passende en toereikende wijze te kunnen beoordelen. Op basis van de beschikbare gegevens betwijfelde zij derhalve of de geplande beperkende maatregelen volstonden om de mededingingvervalsende gevolgen van de steun te beperken.

(35)

Overeenkomstig de punten 40 en 41 van de richtsnoeren moet de steun tot het voor de uitvoering van de herstructurering strikt noodzakelijke minimum worden beperkt, zodat de onderneming niet de beschikking krijgt over extra middelen die kunnen worden aangewend voor agressieve, marktverstorende activiteiten of zelfs voor een uitbreiding van de onderneming. Voorts bepalen de richtsnoeren dat de begunstigden van de steun met eigen middelen, zo nodig door de verkoop van activa wanneer deze niet onontbeerlijk zijn voor het voortbestaan van de onderneming, een belangrijke bijdrage aan het herstructureringsplan dienen te leveren.

(36)

Oostenrijk heeft aangevoerd dat in het kader van de steunmaatregelen voor de herstructurering van BB geen liquide middelen zijn verstrekt, maar dat het bondsland Burgenland slechts garanties heeft toegekend. Bovendien was in de garantieovereenkomsten bepaald dat alle winsten van de bank voor de vermindering van de garantiebedragen moesten worden aangewend. Op basis van de beschikbare informatie kon de Commissie niet goed beoordelen of de steun beperkt bleef tot het strikt noodzakelijke minimum, aangezien garanties in de praktijk hetzelfde effect als kapitaalinbreng hebben.

(37)

Bovendien betwijfelde de Commissie of de eigen bijdrage van BB, bestaande uit de volledige opheffing van stille reserves en een vermindering van personeels- en bedrijfskosten, voldeed aan het criterium van een „belangrijke bijdrage”.

IV.   STANDPUNT VAN OOSTENRIJK OVER DE INLEIDING VAN DE PROCEDURE

(38)

Op basis van het onderhavige herstructureringsplan heeft Oostenrijk een standpunt over de inleiding van de procedure ingenomen en aanvullende informatie verstrekt, met name ten aanzien van de volgende, voor de beschikking van de Commissie doorslaggevende punten.

(39)

Oostenrijk heeft de Commissie een analyse van de ondernemings- en beheersstructuren van BB alsook een uitvoerige beschrijving van de oorzaken van de financiële moeilijkheden van de bank doen toekomen. Als belangrijkste oorzaak voor de financiële moeilijkheden van BB noemde Oostenrijk een inadequaat kredietrisicobeheer, waardoor de bank bijzonder kwetsbaar was voor de frauduleuze activiteiten van leidinggevende personen. Dit lag ook aan de basis van de waardecorrecties die bij het onderzoek van de uitstaande vorderingen noodzakelijk bleken. De moeilijkheden van de bank bleken zich derhalve te beperken tot een specifiek probleemgebied en doordat de oorzaken duidelijk konden worden afgebakend, had men anderzijds onmiddellijk de nodige maatregelen kunnen treffen om de problemen te ondervangen.

(40)

Voorts hadden de omvangrijke structuurproblemen en het slecht functioneren of niet respecteren van de interne controlesystemen van BB naast de fraude ook enorme verliezen door slechte leningen tot gevolg gehad. Volgens Oostenrijk waren deze structurele gebreken verholpen, onder meer door de invoering van een nieuw risicobeheer en de versterking van de interne controle in het kader van een ingrijpende reorganisatie van de bank. Dit feit en de succesvolle uitvoering van de herstructureringsmaatregelen in het algemeen werden duidelijk bevestigd door een controle van de Oostenrijkse Nationale Bank, welke in februari 2003 in opdracht van de autoriteit voor banktoezicht was verricht.

(41)

Volgens Oostenrijk bleek uit een „totale” beoordeling van BB dat deze onderneming zich op een aantal punten onderscheidt van de meeste andere ondernemingen in moeilijkheden zoals gedefinieerd in de richtsnoeren, omdat enkele aspecten die door de Commissie als typische kenmerken van ondernemingen in moeilijkheden worden genoemd, bij BB niet voorhanden zijn. Zo wees Oostenrijk erop dat de lopende bedrijfsactiviteiten van BB in het jaar 2000, na uitvoering van de bij de sanering van de leningenportefeuille noodzakelijk gebleken waardecorrecties, in beginsel rendabel waren en, zelfs volgens een voorzichtige schatting van de toekomstige ontwikkeling, rendabel zouden blijven. De ontwikkeling van de afgelopen twee jaar liet zien dat de depositomarkt zich had gestabiliseerd en de in 2000 geleden verliezen gedeeltelijk konden worden aangezuiverd. Oostenrijk voegde bij zijn standpunt ook de resultaten van de gewone bedrijfsactiviteiten van BB.

(42)

Daarnaast maakte Oostenrijk een vergelijking tussen BB en de Oostenrijkse banksector. BB zelf en de voor BB relevante markt hadden niet te kampen met overcapaciteit; de bank was met haar 300 medewerkers veeleer een kleine regionale bank, die slechts 16 van de in totaal 264 bankkantoren in het bondsland Burgenland bezat.

(43)

Wat de geplande privatisering van BB betreft, voerde Oostenrijk aan dat het privatiseringsproces uiterlijk eind 2004 moest zijn voltooid. Daartoe was een werkgroep voor de voorbereiding van het verkoopproces opgericht en was de bank HSBC Trinkaus & Burkhardt met de uitvoering van de privatisering belast.

(44)

Oostenrijk verstrekte informatie over de macro-economische omstandigheden en strategische doelstellingen van BB, op grond waarvan een budget werd opgesteld dat een continue rentabiliteitsverbetering van ongeveer 15 % over een periode van zeven jaar laat zien. Op basis van de gemiddelde volumes, de gemiddelde rentevergoedingen en de kasstromen van januari 2003 heeft de afdeling Controlling in samenwerking met het kaderpersoneel en de directie de gebudgetteerde volumes en voorwaarden vastgelegd. De renteopbrengsten zijn voor de gehele planningsperiode op basis van het huidige renteniveau berekend, d.w.z. er zijn geen hypothesen over de toekomstige renteontwikkeling in het budget opgenomen. Gezien het huidige lage renteniveau strookt deze benadering met het beginsel van een voorzichtige planning.

(45)

De herstructureringsmaatregelen die BB naar aanleiding van de fraude heeft getroffen, enerzijds om de oorzaken van haar financiële moeilijkheden adequaat aan te pakken en anderzijds om de onderneming zo goed mogelijk voor te bereiden op de marktontwikkeling en -kansen in de komende jaren, kunnen volgens Oostenrijk worden samengevat aan de hand van de volgende sleutelbegrippen: „ingrijpende reorganisatie van het kredietrisicobeheer”, „concentratie op de kernactiviteiten”, „versterking van de positie van BB als regionale bank” en „grondige stroomlijning van het kostenbeheer”.

(46)

Rekening houdend met de beperkte omvang van BB heeft Oostenrijk de criteria voor het herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn zorgvuldig afgewogen tegen de criteria voor de voorkoming van ongerechtvaardigde vervalsing van de mededinging. Oostenrijk wijst erop dat overeenkomstig de richtsnoeren (punt 36) kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) in beginsel geen compenserende maatregelen dienen te nemen. Vervolgens legt Oostenrijk uit dat BB de voor KMO’s vastgestelde drempel slechts lichtjes overschrijdt.

(47)

Gezien de beperkte omvang van de bank is het volgens Oostenrijk duidelijk dat BB geen heel grote tegenprestaties kan bieden. BB heeft weliswaar twee dochterondernemingen, maar deze oefenen activiteiten uit die voor de bank van wezenlijk belang zijn en derhalve zou de afstoting ervan de kern van de onderneming aantasten. Bovendien zijn de buitenlandse activiteiten van BB te verwaarlozen en is ook het aantal binnenlandse filialen met nog slechts 16 bankkantoren uiterst beperkt.

(48)

Gezien de onbeduidende marktpositie van BB is volgens Oostenrijk ieder risico van concurrentievervalsing uitgesloten. Oostenrijk merkt bovendien op dat de moeilijkheden van BB niet het gevolg zijn van agressief marktgedrag, maar van de hierboven vermelde specifieke gebeurtenissen, met name in verband met de fraude.

(49)

Oostenrijk merkt ook op dat de aan BB toegekende steun niet tot een verhoging van de eigen middelen van de bank heeft geleid, doch slechts een garantie voor de slechte leningen van de bank inhield, zodat er geen waardecorrectie moest worden uitgevoerd en een overschrijding van het kernvermogen van de bank door de passiva kon worden voorkomen.

(50)

Voorts merkt Oostenrijk op dat BB zich in een steungebied overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag bevindt en dat bijna al haar activiteiten in datzelfde steungebied plaatsvinden. Oostenrijk wijst in dit verband op de desbetreffende bepalingen in de richtsnoeren (punt 20) alsook op de moeilijke omstandigheden ten tijde van de financiële problemen.

(51)

Ten aanzien van de compenserende maatregelen (afstoting van deelnemingen, sluiting van een bijkantoor en niet meer verstrekken van leningen aan de overheid) verstrekt Oostenrijk uitvoerige informatie over de waarde en het beperkende effect van elke individuele maatregel en zet het de redenen uiteen waarom verdere maatregelen de levensvatbaarheid van de bank in gevaar zouden brengen.

(52)

Oostenrijk benadrukt dat de onderhavige steun tot een minimum beperkt is gebleven, aangezien de garantieovereenkomsten op zichzelf niet volstonden om een toereikende solvabiliteit te waarborgen, BB zelf aanvullende waardecorrecties ten bedrage van 41 miljoen EUR heeft uitgevoerd en ook zelf het verlies van andere tegoeden ten bedrage van 218 miljoen EUR heeft opgevangen. Bovendien heeft het bondsland BB geen kapitaal verstrekt om haar tekorten aan te zuiveren, waaruit blijkt dat het de steun naar aard en omvang tot een minimum heeft willen beperken.

(53)

Voorts leverde BB volgens Oostenrijk aanzienlijke inspanningen om haar personeelskosten terug te brengen tot het gemiddelde niveau in de banksector en was BB van plan op middellange termijn niet noodzakelijke onroerende goederen van de hand te doen.

(54)

Verdere maatregelen waren volgens Oostenrijk niet mogelijk, omdat de bank reeds van oudsher een relatief slanke structuur nastreefde.

V.   WIJZIGING VAN DE STEUNMAATREGELEN

(55)

Bij brief van 19 december 2003 hebben de Oostenrijkse autoriteiten hun intentie meegedeeld om de aangemelde steunmaatregelen in het kader van de privatisering van BB te wijzigen.

(56)

De garantieovereenkomst van 20 juni 2000 wordt als volgt gewijzigd:

a)

De jaarlijkse winst van BB wordt niet meer aangewend voor de vermindering van het door het bondsland Burgenland gewaarborgde bedrag. Dit bedrag wordt nog slechts verminderd met de bedragen die verband houden met de gewaarborgde schuldvorderingen uit de zaak-HOWE en die in de komende jaren winst opleveren voor BB.

b)

De betalingen van de garantiebedragen worden als volgt verlengd: BB kan ten vroegste bij het opstellen van de jaarrekening voor het boekjaar 2025 (en niet reeds voor het boekjaar 2010, zoals thans is bepaald) een beroep doen op de garantie van het bondsland Burgenland. Het bondsland heeft echter de mogelijkheid om vanaf de opstelling van de jaarrekening voor het boekjaar 2010 het nog openstaande garantiebedrag volledig of gedeeltelijk aan BB te betalen. Tot 30 juni 2011 geldt de huidige rente van 5 % en vanaf 1 juli 2011 de dan geldende vijfjaarlijkse rente, berekend per jaar op rekening-courantbasis, op het desbetreffende garantiebedrag. Evenzo geldt vanaf 1 juli 2016 en vanaf 1 juli 2021 de dan geldende vijfjaarlijkse rente, berekend per jaar op rekening-courantbasis, op het desbetreffende garantiebedrag.

(57)

De kaderovereenkomst van 23 oktober 2000 wordt als volgt gewijzigd:

a)

De jaarlijkse winst van BB wordt niet meer aangewend ter voldoening van de „Besserungsverpflichtung” jegens Bank Austria Creditanstalt AG.

b)

Het bondsland Burgenland voldoet de „Besserungsverpflichtung” jegens Bank Austria Creditanstalt AG en betaalt het nog uitstaande bedrag krachtens de garantieovereenkomst onmiddellijk vóór de privatisering van BB met een eenmalige betaling aan Bank Austria Creditanstalt AG.

(58)

Volgens de Oostenrijkse autoriteiten wordt de wijziging van de regeling inzake het aanwenden van de jaarlijkse winst voor de vermindering van de garantiebedragen slechts van kracht bij de daadwerkelijke privatisering van BB. Indien het bondsland Burgenland BB niet verkoopt, blijven de beide garanties op dit punt ongewijzigd en worden de garantiebedragen nog steeds verminderd met de jaarlijkse winst van BB, d.w.z. in dat geval blijft de „Besserungsverpflichtung” van BB onverminderd bestaan.

VI.   STANDPUNT VAN OOSTENRIJK OVER DE UITBREIDING VAN DE PROCEDURE

(59)

Oostenrijk heeft meegedeeld dat de bondslandregering de privatisering van BB nastreeft als wezenlijk onderdeel van het herstructureringsproces om de best mogelijke voorwaarden te scheppen voor de levensvatbaarheid op lange termijn van de onderneming. Bij besluit van de bondslandregering van 12 november 2003 (Zl. 3-12I/48-2003) zijn de passende maatregelen tot inleiding van de verkoopprocedure genomen. Op 17 november 2003 is via advertenties in de media een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling gepubliceerd. Uiterlijk in maart/april — na de tenuitvoerlegging van de vereiste „due diligence-procedure” — zullen onderhandelingen met de individuele bieders worden geopend.

(60)

Met het oog op een zo hoog mogelijke opbrengst bij een eventuele verkoop van BB is het noodzakelijk dat het bondsland Burgenland BB ontslaat van alle verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst betreffende de „Besserungsverpflichtung” jegens Bank Austria Creditanstalt AG. Dit geldt bijgevolg ook voor de garantieovereenkomst van 20 juni 2000 tussen het bondsland Burgenland en BB, omdat ook hier eventuele lasten voor BB en dus voor de koper moeten worden voorkomen.

(61)

Oostenrijk betwijfelt of bij handhaving van de verplichting tot winstafdracht een koper voor de bank zal kunnen worden gevonden, aangezien eventuele kopers weinig interesse zullen hebben in een koop die gedurende vele jaren geen winst zal opleveren.

(62)

Volgens Oostenrijk is de afschaffing van de verplichting van BB tot winstafdracht derhalve een noodzakelijke voorwaarde voor de op handen zijnde privatisering, indien het aangemelde herstructureringsplan, waarvan de privatisering van BB een wezenlijk onderdeel is, een realistische kans op slagen wil hebben. Op die manier heeft een potentiële koper van BB het vooruitzicht om onmiddellijk voordeel te halen uit het rendement van BB, wat dan weer een noodzakelijke voorwaarde is om een zo hoog mogelijke overnameprijs te verkrijgen.

VII.   BEOORDELING VAN DE STEUNMAATREGELEN

(63)

De beide garanties van het bondsland Burgenland ten gunste van BB omvatten staatsmiddelen. De steunmaatregelen zijn toegekend onder voorwaarden die voor een particuliere investeerder in een markteconomie niet aanvaardbaar zouden zijn geweest.

(64)

Oostenrijk is van mening dat het bondsland Burgenland door het sluiten van de garantieovereenkomsten meer financiële schade heeft voorkomen, in die zin dat de overeenkomsten werden beperkt tot het minimum dat noodzakelijk was om te voorkomen dat de bank verplicht zou zijn geweest om surseance van betaling aan te vragen. Indien het bondsland Burgenland zijn wettelijke verplichting als borgsteller had moeten nakomen, zou het betrokken bedrag de omvang van de financiële verplichtingen van beide garanties hebben overschreden, aangezien de oorspronkelijke garantie („Ausfallshaftung”) niet beperkt was tot een bepaald bedrag. Oostenrijk verdedigt derhalve de juridische stelling dat het bondsland Burgenland heeft gehandeld volgens het beginsel van een particuliere investeerder in een markteconomie.

(65)

Hiertegen kan worden aangevoerd dat de Oostenrijkse autoriteiten geen berekeningen hebben overgelegd ter staving van deze bewering. Volgens het in overweging 13 vermelde rapport van KPMG van 17 juni 2000 zou het bondsland Burgenland bij insolventie van BB een bedrag van 247 miljoen EUR hebben moeten dekken. Dat is minder dan het totale bedrag van beide garanties, waarbij er evenwel op moet worden gewezen dat dit cijfer nog vóór het in de tweede helft van 2000 gevoerd tweede, „nauwgezette” onderzoek van de uitstaande vorderingen werd berekend en derhalve, vandaag bekeken, hoger zou moeten uitvallen. Het is evenwel de vraag hoe de Oostenrijkse autoriteiten op het bedrag van 247 miljoen EUR uitkomen. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in zijn Hytasa-arrest (8) geoordeeld dat „onderscheid moet worden gemaakt tussen de verplichtingen die de staat als aandeelhouder van een onderneming heeft, en de verplichtingen die op hem als overheid kunnen rusten”. Aangezien BB was opgericht als naamloze vennootschap, was het bondsland als aandeelhouder van deze onderneming slechts voor haar schulden aansprakelijk ten belope van de liquidatiewaarde van haar activa. In het genoemde arrest stelt het Hof vast dat de verplichtingen wegens de kosten van het ontslag van werknemers, de betaling van werkloosheidsuitkeringen en de steun voor de herstructurering van de industrie bij de toepassing van het criterium van de particuliere investeerder buiten beschouwing moeten blijven. Het lijkt erop dat de Oostenrijkse autoriteiten dit onderscheid niet hebben gemaakt en dat hun berekeningen eveneens rekening houden met de kosten die het bondsland zou moeten dragen op grond van de wettelijke verplichte garantie. Deze kosten staan evenwel niet in verband met de rol van het land Burgenland als eigenaar van de aandelen van BB. Zij zijn daarentegen het gevolg van een speciale wettelijke verplichting, namelijk de staatsgarantie, waartoe een particuliere investeerder nooit kan gehouden zijn.

(66)

Beide maatregelen zijn genomen ten gunste van een onderneming die in ernstige financiële moeilijkheden verkeerde. In totaal belopen de maatregelen 359,8 miljoen EUR, een aanzienlijk bedrag. Ten tijde van de overname van de garanties kon het bondsland niet voorzien dat deze maatregel winst zou opleveren die voor een particuliere investeerder in een markteconomie aanvaardbaar zou zijn geweest.

(67)

De betrokken steunmaatregelen begunstigen BB en plaatsen BB op kunstmatige wijze in een voordelige positie ten opzichte van haar concurrenten, hetgeen een vervalsing van de mededinging inhoudt. BB is, wat haar belangrijkste activiteiten betreft, actief op zowel regionaal als nationaal niveau. In het algemeen is de financiële dienstverleningssector in toenemende mate geïntegreerd en in belangrijke sectoren is de interne markt reeds verwezenlijkt. Er bestaat een sterke concurrentie tussen de financiële instellingen van de verschillende lidstaten, die door de invoering van de monetaire unie nog wordt verscherpt. Door deze maatregelen en hun gevolgen voor bestaande en potentiële concurrenten uit andere lidstaten wordt de mededinging vervalst — of dreigt zij te worden vervalst — en wordt het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloed. Derhalve vormen de maatregelen staatssteun overeenkomstig artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Oostenrijk heeft deze conclusie niet in twijfel getrokken, maar de betrokken maatregelen — zij het te laat — aangemeld.

(68)

Aangezien de steunmaatregelen niet zijn toegekend op grond van een goedgekeurde steunregeling, moet de Commissie hun verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt onderzoeken overeenkomstig artikel 87 van het EG-Verdrag en de richtsnoeren (9).

(69)

Overeenkomstig artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag zijn, behoudens de afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(70)

Artikel 87 van het EG-Verdrag voorziet echter in uitzonderingen op het beginsel van de onverenigbaarheid van staatssteun met de gemeenschappelijke markt. Op grond van de uitzonderingsbepalingen van artikel 87, lid 2, van het EG-Verdrag kunnen bepaalde steunmaatregelen als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd. De onderhavige steunmaatregelen kunnen echter noch als steun van sociale aard aan individuele verbruikers (onder a)), noch als steun tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen (onder b)), noch als steun aan de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland die nadeel ondervinden van de deling van Duitsland (onder c)) worden beschouwd. Deze uitzonderingen zijn in het onderhavige geval derhalve niet van toepassing.

(71)

Wat de uitzonderingsbepalingen van artikel 87, lid 3, onder b) en d), van het EG-Verdrag betreft, moet worden vastgesteld dat de steun niet dient om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen of een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen en evenmin om de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen.

(72)

Derhalve dient de Commissie de steunmaatregelen te onderzoeken op grond van de uitzonderingsbepalingen van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag. Voor de beoordeling van steunmaatregelen die bedoeld zijn om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig wordt veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad, baseert de Commissie zich op de relevante communautaire richtsnoeren. Volgens de Commissie zijn in dit geval de in overweging 68 genoemde richtsnoeren van toepassing. De Commissie is bovendien van mening dat de bovengenoemde steunmaatregelen bijdragen aan de financiering van de herstructurering van de onderneming en derhalve als herstructureringssteun moeten worden beschouwd.

(73)

Overeenkomstig de richtsnoeren is herstructureringssteun alleen toegestaan indien het gemeenschappelijk belang er niet door wordt geschaad. In de richtsnoeren zijn aan de goedkeuring van steunmaatregelen door de Commissie bepaalde voorwaarden verbonden:

(74)

De Commissie is het eens met de door Oostenrijk verstrekte uitleg, volgens welke BB als een onderneming in moeilijkheden overeenkomstig punt 30 juncto de punten 4 tot en met 8 van de richtsnoeren moet worden beschouwd.

(75)

Overeenkomstig punt 4 van de richtsnoeren wordt ervan uitgegaan dat een onderneming in moeilijkheden verkeert „wanneer zij niet in staat is, noch met haar eigen middelen, noch met middelen die haar eigenaren/aandeelhouders en haar schuldeisers bereid zijn in te brengen, haar verliezen, welke zonder steun van buitenaf op korte of middellange termijn vrijwel zeker tot haar faillissement zullen leiden, tot stilstand te brengen”. Deze omstandigheden zijn duidelijk aanwezig in het geval van BB.

(76)

Zonder tussenkomst van het bondsland Burgenland zou BB surseance van betaling hebben moeten aanvragen, hetgeen tot haar faillissement in de zin van de richtsnoeren zou hebben geleid.

(77)

Overeenkomstig punt 28 van de richtsnoeren kan herstructureringssteun alleen worden toegestaan indien de steun aan strenge criteria voldoet en indien wordt verzekerd dat eventuele mededingingsvervalsingen voldoende worden gecompenseerd door de voordelen die de voortzetting van de exploitatie van de onderneming meebrengt, vooral wanneer vaststaat dat het netto-effect van de ontslagen als gevolg van het faillissement van de onderneming de plaatselijke, regionale of nationale problemen op het gebied van de werkgelegenheid zou verergeren, of, in uitzonderlijke gevallen, wanneer de sluiting van de onderneming tot een monopolie of een sterk oligopolistische situatie zou leiden.

(78)

Het laatste kan in elk geval worden uitgesloten, aangezien de positie van BB niet sterk genoeg is om door haar faillissement en de daaropvolgende gedeeltelijke verkoop tot een monopolie of een oligopolistische situatie te leiden.

(79)

Oostenrijk voert weliswaar aan dat naast BB de Raiffeisen-Gruppe zowat de enige belangrijke bank is die in Burgenland actief is en dat het verdwijnen van BB derhalve tot een verdere concentratie van de marktstructuur en een verdere versterking van de Raiffeisen-Gruppe zou leiden. Aangezien in het bondsland Burgenland echter nog andere banken, spaarbanken en „Volksbanken” vertegenwoordigd zijn, kan dit argument op basis van de thans beschikbare informatie niet overtuigen.

(80)

Er moet evenwel worden vastgesteld dat de gevolgen van een hypothetische insolventie van BB moeilijk te becijferen zijn. De waarschijnlijkheid dat, in het geval van een faillissement of een vermindering van het aantal bijkantoren van BB, een buitenlandse bank zich in Burgenland zou vestigen en de activiteiten van BB zou overnemen, moet, gezien de economische situatie en de betrekkelijk geringe aantrekkelijkheid van het bondsland Burgenland, als uiterst klein worden beschouwd. Het is eerder denkbaar dat deze situatie zou leiden tot een onderaanbod aan financiële basisdiensten in bepaalde landelijke gebieden van Burgenland.

(81)

Overeenkomstig de in punt 3.2.2, onder b), van de richtsnoeren genoemde voorwaarden wordt de toekenning van steun afhankelijk gesteld van de tenuitvoerlegging van een herstructureringsplan dat, voor alle individuele gevallen van steun, door de Commissie moet zijn goedgekeurd. Daarbij moet worden onderzocht of het herstructureringsplan binnen een redelijk tijdsbestek de levensvatbaarheid op lange termijn van de onderneming herstelt. Bovendien moet het herstructureringsplan een beperkte looptijd hebben en op realistische veronderstellingen zijn gebaseerd. Het dient de omstandigheden te beschrijven die tot de moeilijkheden van de onderneming hebben geleid, zodat kan worden beoordeeld of de voorgestelde maatregelen passend zijn. Het maakt de onderneming de overgang naar een nieuwe structuur mogelijk die haar uitzicht biedt op levensvatbaarheid op lange termijn alsmede de mogelijkheid geeft tot exploitatie met eigen middelen, d.w.z. de onderneming moet in staat zijn alle kosten, met inbegrip van aflossingen en financiele lasten, te dekken en de kapitaalopbrengst van de onderneming moet voldoende zijn om op eigen kracht op de markt te kunnen concurreren.

(82)

Voor haar beoordeling heeft de Commissie zich gebaseerd op de door Oostenrijk verstrekte informatie, d.w.z. onder meer de planning van de afzonderlijke herstructureringsmaatregelen en de verwachte rentabiliteit voor de herstructureringsperiode 2000-2010, berekend op basis van een voorzichtige prognose van de toekomstige ontwikkeling enerzijds en het resultaat van de normale bedrijfsactiviteiten volgens de jaarrekening en het budget anderzijds, waarbij tevens de analyse van het aan de problemen ten grondslag liggende inadequate kredietrisicobeheer en de structurele tekorten in aanmerking werd genomen. Voorts baseerde de Commissie zich op de informatie van Oostenrijk met betrekking tot de lopende uitvoering van het herstructureringsplan, de wijzigingen van individuele maatregelen alsook het tijdschema voor de voltooiing van de geplande privatisering van BB.

(83)

Bij gebrek aan nauwkeurige gegevens over de prognoses en de veronderstellingen die aan deze prognoses ten grondslag lagen, had de Commissie in haar besluit tot inleiding van de procedure twijfels geuit omtrent de verwachte rentabiliteit op lange termijn (tot 2010) van 15 %. Oostenrijk heeft vervolgens een budget ingediend, dat gebaseerd is op het beginsel van een voorzichtige planning en onder de verwachte macro-economische omstandigheden (economisch gebied in ontwikkeling, groeiende bevolking, kapitaalgroei, uitbreiding van de Europese Unie) een continue rentabiliteitsverbetering van ongeveer 15 % over een periode van zeven jaar laat zien. Dit wordt ook bevestigd door het resultaat van de normale bedrijfsactiviteiten volgens de jaarrekeningen. De Commissie is derhalve van oordeel dat het herstructureringsplan ten aanzien van de toekomstige ontwikkelingen over het algemeen plausibel en volledig is.

(84)

Voorts heeft Oostenrijk aanvullende informatie en vergelijkende gegevens verstrekt over de materiële en personeelskosten van andere kredietinstellingen met een vergelijkbare structuur en bedrijfsomvang. Daaruit blijkt dat BB zowel ten aanzien van de personeelskosten per hoofd als wat de materiële kosten betreft duidelijk onder het gemiddelde ligt.

(85)

De analyse van de ondernemings- en beheersstructuren en van de concrete nalatigheden van het management, waarnaar de Commissie in haar besluit tot inleiding van de procedure vroeg, is door Oostenrijk op een later tijdstip ingediend. In deze analyse worden de fraude, een slecht uitgevoerd risicobeleid, het ontbreken van een risicobeheer en van interne controlesystemen, een inadequate rapportage, het ontbreken van een instrument voor globaal bankbeheer en inadequate organisatieprocessen als oorzaken voor de financiële moeilijkheden van BB genoemd. De voorgestelde herstructureringsmaatregelen omvatten in het kort de vaststelling van een nieuw risicobeleid, de herdefiniëring van de allocatie van activa, de invoering van een onafhankelijk risicobeheer, het creëren van een nieuwe hiërarchie en bedrijfsprocessen, de invoering van een managementinformatiesysteem en de stroomlijning van het kostenbeheer.

(86)

Volgens de Commissie maken de tot nu toe uitgevoerde en geplande operationele, functionele en financiële maatregelen een herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn van de bank mogelijk.

(87)

Oostenrijk heeft bovendien meegedeeld dat de bondslandregering de privatisering van BB nastreeft als een wezenlijk onderdeel van het herstructureringsproces. Bij besluit van de bondslandregering van 12 november 2003 (Zl. 3-12I/48-2003) zijn de passende maatregelen tot inleiding van de verkoopprocedure genomen. Op 17 november 2003 is via advertenties in de media een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling gepubliceerd. In april 2004 — nadat de vereiste „due diligence-procedure” was doorlopen — werden onderhandelingen met de drie overblijvende beste bieders geopend. De Commissie gaat ervan uit dat de privatisering van de bank voldoende kans van slagen heeft.

(88)

Voor de toepassing van de uitzonderingsregeling van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag geldt als voorwaarde dat de steunmaatregelen niet mogen leiden tot een zodanige verandering van de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. In de punten 35 tot en met 39 van de richtsnoeren wordt bepaald dat er maatregelen moeten worden genomen om de nadelige gevolgen van de steun voor concurrenten zoveel mogelijk te beperken. Dit vertaalt zich meestal in de beperking of vermindering van de aanwezigheid van de onderneming op de relevante productmarkten, de afstoting van installaties of dochterondernemingen of het terugschroeven van activiteiten.

(89)

De beperking of vermindering moet verband houden met de door de steun veroorzaakte mededingingsvervalsing en met name met de relatieve positie van de onderneming op de betrokken markt of markten.

(90)

Overeenkomstig punt 53 van de richtsnoeren moet de Commissie bij de beoordeling van herstructureringssteun in steungebieden rekening houden met de behoeften van de regionale ontwikkeling. Dat een noodlijdende onderneming gevestigd is in een steungebied betekent evenwel niet dat herstructureringssteun zonder meer wordt toegestaan. Krachtens punt 54 van de richtsnoeren zijn de beoordelingscriteria van de richtsnoeren dus eveneens van toepassing op regionale steungebieden, zelfs indien rekening wordt gehouden met de behoeften van de regionale ontwikkeling. Het stellen van minder strenge voorwaarden voor goedkeuring is in deze steungebieden evenwel mogelijk. Indien de ontwikkeling van een gebied hierbij gebaat is, zal de capaciteitsvermindering in steungebieden geringer zijn dan in gebieden die niet voor regionale steun in aanmerking komen, en zal worden onderscheiden tussen gebieden die op grond van artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag voor regionale steun in aanmerking komen, en gebieden die op grond van artikel 87, lid 3, onder c), voor steun in aanmerking komen, om rekening te houden met het feit dat de problemen van de eerste categorie gebieden ernstiger zijn.

(91)

Aangezien het bondsland Burgenland sinds 1995 algemeen als doelstelling 1-gebied wordt aangemerkt, is het een steungebied in de zin van artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag en komt het in aanmerking voor regionale steun met een maximaal toegestane nettosteunintensiteit van 30 % of 35 %. Ofschoon BB vanwege haar langdurige aanwezigheid in Burgenland goed lijkt te zijn aangepast aan de economische omstandigheden van dit gebied, begrijpt de Commissie dat de financiële moeilijkheden van de bank in een dergelijk gebied een scherpere vorm aannemen dan in gebieden met een goede economische en industriële ontwikkeling.

(92)

BB is een kleine onderneming onder de Oostenrijkse banken. Met een balanstotaal van 2,9 miljard EUR, totale opbrengsten (renteopbrengsten, inkomsten uit aandelen, ontvangen commissies, nettowinsten op financiële operaties en andere exploitatieopbrengsten) van 40,4 miljoen EUR in 2002 en iets meer dan 300 medewerkers, benadert de bank zowel qua personeelsbestand als qua financiële draagkracht de grootte van een KMO.

(93)

Hierna wordt derhalve onderzocht of de voorgestelde compenserende maatregelen voldoende zijn om, met het oog op de kleine omvang van de bank en het feit dat deze gevestigd is in een steungebied, de mededingingvervalsende gevolgen van de steun te beperken.

(94)

Oorspronkelijk had Oostenrijk als onderdeel van het herstructureringsplan de volgende compenserende maatregelen voorgesteld: de afstoting van deelnemingen, de sluiting van een bijkantoor en het niet meer verstrekken van leningen aan de overheid.

(95)

De Commissie had in haar besluit tot inleiding van de procedure aangegeven dat zij de totale impact van deze maatregelen, die gedeeltelijk vrij vaag waren beschreven, alsmede het bedrag van elk van de maatregelen bij gebrek aan voldoende nauwkeurige informatie niet goed kon beoordelen. Oostenrijk heeft vervolgens aanvullende informatie over de waarde en het beperkende effect van elk van de maatregelen doen toekomen en erop gewezen dat alle mogelijkheden zijn onderzocht om passende compenserende maatregelen voor te stellen.

(96)

Ten aanzien van de afstoting van deelnemingen heeft Oostenrijk aangevoerd dat BB in de periode van 2001 tot juli 2003 reeds deelnemingen die niet noodzakelijk waren voor het bedrijf heeft afgestoten voor een bedrag van 3,5 miljoen EUR, waardoor de deelnemingen die de bank op 31 december 2000 in haar portefeuille had met ongeveer een derde zijn verlaagd.

(97)

Volgens Oostenrijk beschikt BB buiten de reeds afgestoten aandelen niet over niet-strategische deelnemingen noch over stille reserves, zoals ook is gebleken uit de onderzoeksrapporten van de financiële controleurs van BB over de laatste boekjaren. Verdere afstotingen van bedrijfskapitaal zouden derhalve de kern van de onderneming zo sterk aantasten dat de levensvatbaarheid van BB in het gedrang zou komen.

(98)

Als beperkende maatregel heeft BB in het kader van haar herstructurering een van haar 17 bijkantoren (in Parndorf) gesloten. Dit betekent een vermindering van haar marktaandeel met bijna 6 %.

(99)

Ten aanzien van de mogelijkheid om nog meer bijkantoren te sluiten, heeft Oostenrijk verklaard dat het binnenlandse netwerk van BB (16 bijkantoren) zeer beperkt is en in de context van de landelijke regio’s van Burgenland een verhoudingsgewijs kleine dichtheid vertoont. BB heeft op één uitzondering na geen noemenswaardige buitenlandse activiteiten. In Sopron (Hongarije) heeft de bank slechts één dochteronderneming, die met het oog op de huidige situatie in de banksector echter een belangrijke troef vormt voor haar toekomstige levensvatbaarheid en marktpositie in het kader van de internationale mededinging tussen banken. Een nieuwe sluiting zou derhalve onmiddellijk tot aanzienlijke omzetverliezen leiden en een gevoelige daling van de winstvooruitzichten tot gevolg hebben.

(100)

Voorts heeft Oostenrijk toegezegd dat BB geen leningen meer aan de overheid zal verstrekken, hetgeen eveneens een inkrimping van haar activiteiten inhoudt. Deze leningen maakten 12 % van de verstrekte leningen uit, d.w.z een relatief belangrijk percentage. Bovendien ging het om een uiterst lucratieve activiteit, aangezien deze leningen vanwege de zeer hoge kredietwaardigheid van het bondsland geen risico voor de bank inhielden en derhalve geen eigenvermogensverplichtingen meebrachten. Daarenboven leverden ze tamelijke hoge, risicoloze renteopbrengsten op.

(101)

De Commissie heeft de betrokken argumenten en de terzake ontvangen informatie onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat, gezien de beperkte omvang en de marginale marktpositie van de bank, verdere compenserende maatregelen inderdaad haar levensvatbaarheid in gevaar zouden brengen. Bovendien heeft de Commissie in het verleden in verscheidene beschikkingen met betrekking tot de sanering van banken een vermindering van de aanwezigheid op de markt met 10 % als toereikend beschouwd in gevallen waarin de betrokken banken in de jaren vóór hun financiële moeilijkheden een expansief commercieel beleid hadden gevoerd (10). In andere beschikkingen over kleinere banken, die nog altijd vele malen groter waren dan BB, heeft de Commissie geen verkleining van het kantorennet geëist (11).

(102)

Volgens de Commissie zijn de reeds uitgevoerde, geplande en toegezegde compenserende maatregelen derhalve voldoende om de mededingingvervalsende gevolgen van de onderhavige steunmaatregelen te beperken.

(103)

Oostenrijk heeft volgens de Commissie op afdoende wijze aangetoond dat de toegekende steunbedragen beperkt blijven tot het voor de herstructurering strikt noodzakelijke minimum, rekening houdend met de beschikbare financiële middelen van de bank en haar aandeelhouders. De bank krijgt niet de beschikking over extra liquide middelen of extra eigen middelen die zij voor een ongerechtvaardigde uitbreiding van haar onderneming ten koste van haar concurrenten zou kunnen aanwenden.

(104)

De in het kader van de garantieovereenkomsten door het bondsland Burgenland aan BB toegekende steunbedragen ten bedrage van 359,8 miljoen EUR werden zo berekend, dat enerzijds de door de fraude aan het licht gekomen noodzaak van een waardecorrectie van 171 miljoen EUR en anderzijds de aanvullende waardecorrectie van 189 miljoen EUR, die bij het onderzoek naar de uitstaande vorderingen aan het licht kwam, door deze bedragen werden gedekt. Aangezien de bank over een kernvermogen van 80 miljoen EUR beschikte, waren deze maatregelen absoluut noodzakelijk voor het overleven op korte termijn van de bank. In het andere geval zou de bank surseance van betaling hebben moeten aanvragen of een beroep hebben moeten doen op de garantie van het bondsland („Ausfallshaftung”). De bank kreeg echter niet de beschikking over extra eigen middelen, zodat haar concurrentiepositie niet werd versterkt.

(105)

De garanties van het bondsland ten gunste van BB waren op zichzelf niet voldoende om een toereikende solvabiliteit te waarborgen. De garantieovereenkomsten dekten weliswaar de noodzakelijke waardecorrectie met betrekking tot het bedrag van de slechte leningen, maar hielden geen rekening met de rentedervingen als gevolg van het renteloos worden van kredieten, die derhalve door de bank zelf moesten worden gedragen.

(106)

Voorts heeft BB vóór het sluiten van de garantieovereenkomst van 20 juni 2000 en bij de opstelling van de jaarrekening voor 1999 op eigen kracht aanvullende waardecorrecties ten bedrage van 41 miljoen EUR uitgevoerd.

(107)

In oktober 2000 hebben bovendien talrijke klanten wegens de negatieve publiciteit aanzienlijke banktegoeden (spaar- en termijndeposito’s, effectenportefeuilles) ten bedrage van 218 miljoen van de bank gehaald, wat overeenkomt met ongeveer 10 % van het balanstotaal van BB. De bank heeft deze verliezen eveneens op eigen kracht gedragen.

(108)

Ten slotte moet eraan worden herinnerd dat BB op eigen kracht alle stille reserves heeft opgeheven en in de afgelopen drie jaar zowel de personeelskosten (met 1 miljoen EUR) als de materiële kosten (met 10 %) heeft kunnen terugschroeven. Voor 2004 zijn verdere kostenverminderingen ten bedrage van 285 000 EUR voorzien.

(109)

Volgens de Commissie zijn de steunmaatregelen derhalve tot het noodzakelijke minimum beperkt.

VIII.   CONCLUSIES

(110)

De steun ten bedrage van een totaalbedrag van 359,8 miljoen EUR bestaat uit twee maatregelen: ten eerste, de op 20 juni 2000 door het bondsland Burgenland ten gunste van BB toegekende garantie ten bedrage van 171 miljoen EUR, vermeerderd met 5 % rente; ten tweede de garantieovereenkomst van 23 oktober 2000, bestaande uit een afstand van vorderingen door Bank Austria ten gunste van BB in ruil voor terugbetaling van dit bedrag uit toekomstige winst („Besserungsverpflichtung” tussen de beide partijen), alsmede een garantie van het bondsland Burgenland ten gunste van BB ten bedrage van 189 miljoen EUR.

(111)

Alle voorwaarden waaraan moet zijn voldaan opdat er sprake zou zijn van staatssteun overeenkomstig artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag zijn vervuld: staatsmiddelen, begunstiging van een bepaalde onderneming, mededingingvervalsende gevolgen en nadelige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen lidstaten. Van de bepalingen betreffende uitzonderingen op het beginsel van de onverenigbaarheid van staatssteun met de gemeenschappelijke markt is enkel artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag van toepassing, in combinatie met de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun.

(112)

In haar beoordeling — en op basis van de criteria van de richtsnoeren — komt de Commissie tot de conclusie dat de reeds uitgevoerde en geplande herstructureringsmaatregelen redelijk en logisch zijn en het mogelijk maken om de levensvatbaarheid op lange termijn van BB te herstellen.

(113)

Alles bij elkaar genomen zijn de reeds uitgevoerde, geplande en toegezegde afstotingen, sluitingen en verminderingen volgens de Commissie voldoende om de mededingingvervalsende gevolgen van de onderhavige steunmaatregelen te compenseren.

(114)

De twee garantieovereenkomsten van 20 juni 2000 en van 23 oktober 2000 beperken zich volgens de Commissie tot het voor de herstructurering strikt noodzakelijke minimum, rekening houdend met de beschikbare financiële middelen van de bank en haar aandeelhouders. De bank krijgt derhalve niet de beschikking over extra liquide middelen of eigen middelen die zij voor een ongerechtvaardigde uitbreiding van haar onderneming ten koste van haar concurrenten zou kunnen aanwenden,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De volgende staatssteunmaatregelen ten gunste van Bank Burgenland AG (BB) zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt:

a)

de op 20 juni 2000 door het bondsland Burgenland toegekende garantie ten bedrage van 171 miljoen EUR, vermeerderd met 5 % rente;

b)

de kaderovereenkomst van 23 oktober 2000, die een garantie van het bondsland Burgenland ten bedrage van 189 miljoen EUR omvat.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Oostenrijk.

Gedaan te Brussel, 7 mei 2004.

Voor de Commissie

Mario MONTI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB C 141 van 14.6.2002, blz. 2.

(3)  PB C 189 van 9.8.2003, blz. 13.

(4)  PB C 37 van 11.2.2004, blz. 5.

(5)  In 2002 had BB een balanstotaal van ongeveer 2,9 miljard EUR.

(6)  Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 14 september 1994 in de gevoegde zaken C-278/92, C-279/92 en C-280/92 (Spanje/Commissie), Jurisprudentie 1994, blz. I-4103.

(7)  PB C 288 van 9.10.1999, blz. 2.

(8)  Arrest van 14 september 1994 in de gevoegde zaken C-278/92, C-279/92 en C-280/92 (Spanje tegen Commissie), Jurisprudentie 1994, blz. I-4103, rechtsoverweging 22.

(9)  Zie voetnoot 7.

(10)  Beschikking 1999/288/EG van de Commissie van 29 juli 1998 houdende voorwaardelijke goedkeuring van door Italië aan Banco di Napoli toegekende steun (PB L 116 van 4.5.1999, blz. 36) en Beschikking 2000/600/EG van de Commissie van 10 november 1999 houdende voorwaardelijke goedkeuring van de door Italië aan de Siciliaanse overheidsbanken Banco di Sicilia en Sicilcassa verleende steun (PB L 256 van 10.10.2000, blz. 21).

(11)  Beschikking 1999/508/EG van de Commissie van 14 oktober 1998 houdende voorwaardelijke goedkeuring van de door Frankrijk aan de Société Marseillaise de Crédit (SMC) verleende steun (PB L 198 van 30.7.1999, blz. 1) en Beschikking 2001/89/EG van de Commissie van 23 juni 1999 houdende voorwaardelijke goedkeuring van de door Frankrijk aan Crédit Foncier de France verleende steun (PB L 34 van 3.2.2001, blz. 36).


Top