Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31971L0127

    Richtlijn 71/127/EEG van de Raad van 1 maart 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten betreffende achteruitkijkspiegels van motorvoertuigen

    PB L 68 van 22.3.1971, p. 1–17 (DE, FR, IT, NL)
    Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Deel 1971(I) blz. 136 - 151

    Andere speciale editie(s) (DA, EL, ES, PT, FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 25/01/2010; opgeheven door 32003L0097

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1971/127/oj

    31971L0127

    Richtlijn 71/127/EEG van de Raad van 1 maart 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten betreffende achteruitkijkspiegels van motorvoertuigen

    Publicatieblad Nr. L 068 van 22/03/1971 blz. 0001 - 0017
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 1 blz. 0165
    Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1971(I) blz. 0122
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 1 blz. 0165
    Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1971(I) blz. 0136 - 0151
    Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 1 blz. 0110
    Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 1 blz. 0247
    Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 1 blz. 0247


    ++++

    RICHTLIJN VAN DE RAAD

    van 1 maart 1971

    inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende achteruitkijkspiegels van motorvoertuigen

    ( 71/127/EEG )

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,

    Gezien het voorstel van de Commissie ,

    Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) ,

    Overwegende dat de technische voorschriften waaraan motorvoertuigen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen , onder andere betrekking hebben op de achteruitkijkspiegels ;

    Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen ; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen , hetzij ter aanvulling , hetzij in plaats van hun huidige regeling , met name ten einde voor ieder type voertuig de E.E.G.-goedkeuringsprocedure van de richtlijn van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 3 ) te kunnen invoeren ;

    Overwegende dat een reglementering inzake achteruitkijkspiegels niet slechts betrekking dient te hebben op de voorschriften omtrent de montage daarvan op de voertuigen , doch tevens op de constructie van deze spiegels ;

    Overwegende dat iedere Lid-Staat door een voor de achteruitkijkspiegels geldende geharmoniseerde goedkeuringsprocedure kan vaststellen of aan de gemeenschappelijke constructie - en keuringseisen is voldaan , en de overige Lid-Staten van zijn bevindingen in dezen in kennis kan stellen door toezending van een afschrift van het voor elk type achteruitkijkspiegel opgestelde goedkeuringsformulier ; dat het aanbrengen van een E.E.G.-goedkeuringsmerk op alle met het toegelaten type overeenstemmende exemplaren technische controle in de overige Lid-Staten overbodig maakt ,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

    Artikel 1

    1 . Iedere Lid-Staat keurt ieder type achteruitkijkspiegel goed , dat voldoet aan de in bijlage I , punt 2 , vermelde constructie - en keuringseisen .

    2 . De Lid-Staat die de goedkeuring heeft verleend , treft de nodige maatregelen om , desnoods in samenwerking met de bevoegde instanties van de overige Lid-Staten , voor zover noodzakelijk te controleren of de produktie in overeenstemming is met het goedgekeurde type . Deze controle blijft beperkt tot steekproeven .

    Artikel 2

    De Lid-Staten kenne de fabrikant of diens gevolmachtigde een E.E.G.-goedkeuringsmerk toe , van het in bijlage I , punt 2.6 , van deze richtlijn vastgestelde model voor ieder type achteruitkijkspiegel dat door hen krachtens artikel 1 wordt goedgekeurd .

    De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen ten einde te voorkomen dat merken worden gebruikt waardoor verwarring kan ontstaan tussen achteruitkijkspiegels van een krachtens artikel 1 toegelaten type en andere inrichtigen .

    Artikel 3

    1 . De Lid-Staten mogen het op de markt brengen van achteruitkijkspiegels , voorzien van het E.E.G.-goedkeuringsmerk , niet verbieden om redenen in verband met hun constructie of werking .

    2 . Deze bepalingen beletten evenwel niet dat een Lid-Staat dergelijke maatregelen neemt ten aanzien van achteruitkijkspiegels die weliswaar het E.E.G.-goedkeuringsmerk dragen , doch systematisch niet in overeenstemming zijn met het goedgekeurde prototype .

    Deze Lid-Staat brengt de genomen maatregelen onmiddellijk ter kennis van de overige Lid-Staten en van de Commissie , onder opgave van de redenen van zijn beslissing . Het bepaalde in artikel 5 is eveneens van toepassing .

    Er is geen overeenstemming in de zin van de eerste alinea met het goedgekeurde prototype , wanneer niet is voldaan aan de voorschriften van de punten 2.1 , 2.2 en 2.4 van bijlage I .

    Artikel 4

    De bevoegde instanties van iedere Lid-Staat zenden binnen één maand aan de bevoegde instanties van de overige Lid-Staten een afschrift van de goedkeuringsformulieren voor elk type achteruitkijkspiegel dat zij goedkeuren of weigeren goed te keuren .

    Artikel 5

    1 . Indien de Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend , vaststelt dat verscheidene achteruitkijkspiegels , voorzien van hetzelfde goedkeuringsmerk , niet in overeenstemming zijn met het door hem toegelaten type , neemt hij de nodige maatregelen opdat de overeenstemming van de produktie met het toegelaten type wordt verzekerd . De bevoegde instanties van deze Lid-Staat stellen de bevoegde instanties van de overige Lid-Staten in kennis van de genomen maatregelen , die eventueel zelfs intrekking van de E.E.G.-goedkeuring kunnen inhouden . Deze instanties nemen dezelfde maatregelen wanneer zij door de bevoegde instanties van een andere Lid-Staat van een dergelijk gebrek aan overeenstemming in kennis worden gesteld .

    2 . De bevoegde instanties van de Lid-Staten stellen elkaar binnen een maand in kennis van de intrekking van een verleende E.E.G.-goedkeuring en van de beweegredenen daarvan .

    3 . Indien de Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend , het hem ter kennis gebrachte gebrek aan overeenstemming betwist , trachten de betrokken Lid-Staten het geschil op te lossen . De Commissie wordt op de hoogte gehouden . Voor zover nodig pleegt zij het dienstige overleg ten einde tot een oplossing te komen .

    Artikel 6

    Elke beschikking houdende weigering of intrekking van de goedkeuring , dan wel verbod van het op de markt brengen of het gebruik , genomen uit hoofde van de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn , moet nauwkeurig worden gemotiveerd . Deze beschikking wordt ter kennis gebracht van de belanghebbende onder opgave van de krachtens de geldende wettelijke voorschriften van de Lid-Staten openstaande rechtsmiddelen en van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen kunnen worden aangewend .

    Artikel 7

    De Lid-Staten mogen de E.E.G.-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een voertuig niet weigeren om redenen in verband met zijn achteruitkrijkspiegels , indien deze het E.E.G.-goedkeuringsmerk dragen en overeenkomstig de voorschriften van punt 3 van bijlage I zijn gemonteerd .

    Artikel 8

    Onder voertuig wordt in deze richtlijn verstaan ieder motorvoertuig met of zonder carrosserie , op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur , bestemd om aan het wegverkeer deel te nemen , met uitzondering van voertuigen die zich over rails bewegen , landbouwtractoren , landbouwmachines en machines voor openbare werken .

    Artikel 9

    De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van de bijlagen I , II en III , aan te passen aan de technische vooruitgang , worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13 van de richtlijn van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan .

    Artikel 10

    1 . Binnen achttien maanden na kennisgeving van deze richtlijn voeren de Lid-Staten de nodige maatregelen in om aan het bepaalde in deze richtlijn te voldoen . Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis .

    2 . De Lid-Staten zien erop toe dat de tekst van alle belangrijke interne rechtsbepalingen die zij aanvaarden op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is , ter kennis van de Commissie wordt gebracht .

    Artikel 11

    Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

    Gedaan te Brussel , 1 maart 1971 .

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    M . SCHUMANN

    ( 1 ) PB nr . C 160 van 18 . 12 . 1969 , blz . 7 .

    ( 2 ) PB nr . C 48 van 16 . 4 . 1969 , blz . 16 .

    ( 3 ) PB nr . L 42 van 23 . 2 . 1970 , blz . 1 .

    BIJLAGE I

    1 . DEFINITIES

    1.1 . Onder " achteruitkijkspiegel " wordt verstaan een inrichting welke ten doel heeft , binnen een in punt 3.5 geometrisch omschreven zichtveld een duidelijk zicht naar achteren te verschaffen , dat binnen redelijke grenzen niet wordt belemmerd door delen van het voertuig of door de inzittenden van het voertuig .

    1.2 . Onder " binnenspiegel " wordt verstaan een inrichting , als omschreven onder punt 1.1 , die is aangebracht aan de binnenzijde van het koetswerk .

    1.3 . Onder " buitenspiegel " wordt verstaan een inrichting , als omschreven onder punt 1.1 , die is aangebracht aan de buitenzijde van het voertuig .

    1.4 . Onder " klasse van achteruitkijkspiegels " worden verstaan alle achteruitkijkspiegels die één of meer gemeenschappelijke kenmerken of functies bezitten . Binnenspiegels worden ingedeeld in klasse I . Buitenspiegels worden ingedeeld in de klassen II of III .

    1.5 . Onder " voertuigen van categorie A " worden verstaan alle voertuigen met een maximaal technisch toelaatbaar gewicht van meer dan 3,5 ton .

    1.6 . Onder " voertuigen van categorie B " worden verstaan alle voertuigen met een maximaal technisch toelaatbaar gewicht van ten hoogste 3,5 ton .

    1.7 . Onder " oogpunten van de bestuurder " worden verstaan twee 65 mm van elkaar liggende punten die zich op 635 mm boven het in bijlage III omschreven punt H behorend bij de plaats van de bestuurder bevinden . De rechte lijn die deze twee punten verbindt staat loodrecht op een verticaal vlak in de lengterichting van het voertuig . Het midden van het tussen deze twee oogpunten gelegen lijnstuk ligt in een verticaal vlak in de lengterichting door het midden van het stuurwiel . Loopt dit vlak niet door het schijnbare midden van de zitplaats van de bestuurder , dan moet het dienovereenkomstig zijwaarts worden verschoven .

    1.8 . Met " R " wordt het gemiddelde van de hoofdkromtestralen aangeduid , gemeten in het midden van de spiegel en uitgedrukt in millimeters .

    2 . VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE E.E.G.-GOEDKEURING VAN ACHTERUITKIJKSPIEGELS

    2.1 . Algemene specificaties

    2.1.1 . Elke achteruitkijkspiegel moet verstelbaar zijn .

    2.1.2 . De omtrek van het spiegeloppervlak van achteruitkijkspiegels moet gevat zijn in een huis met een afgeronde rand waarvan de kromtestraal ten minste 3,5 mm bedraagt .

    2.1.3 . Geen enkel onderdeel van een buitenspiegel mag enig uitstekend deel bevatten met een kromtestraal van minder dan 3,5 mm .

    2.2 . Afmetingen

    2.2.1 . Binnenspiegels ( klasse I )

    Het spiegeloppervlak moet van zodanige afmetingen zijn dat hierin een rechthoek past met een zijde van 4 cm en een zijde van

    15 cm maal 1/1 + 1000/R

    2.2.2 . Buitenspiegels ( klassen II en III )

    2.2.2.1 . Het spiegeloppervlak moet van zodanige afmetingen zijn dat hierin :

    - een rechthoek past met een hoogte van 4 cm en met een basis van a centimeter ,

    - een lijnstuk past , evenwijdig aan de hoogte van de rechthoek , waarvan de lengte in centimeters een waarde b heeft .

    2.2.2.2 . De minimumwaarden van a en b zijn in onderstaande tabel aangegeven :

    Klasse achteruitkijkspiegel * Voertuigcategorie waarvoor de achteruitkijkspiegels zijn bestemd * a * b *

    II * A * 17/1 + 1000/R * 20 *

    III * B * 17/1 + 1000/R * 7 *

    2.3 . Spiegeloppervlak en reflectiecoëfficiënt

    2.3.1 . Het spiegeloppervlak dient begrensd te zijn door een kromme met een convexe vorm .

    2.3.2 . Het spiegeloppervlak moet ondanks weersinvloeden bij normale gebruiksomstandigheden de in punt 2.3.5 voorgeschreven eigenschappen behouden .

    2.3.3 . De spiegeloppervlakken moeten bestaan uit vlakke of sferisch convexe spiegels . Op elk punt van het centrale deel van de spiegel mag het verschil tussen de hoofdkromtestralen niet meer bedragen dan 0,25 R .

    2.3.4 . Het in punt 1.8 gedefinieerde gemiddelde R van de kromtestralen mag niet kleiner zijn dan de volgende waarden :

    - 1.800 mm voor achteruitkijkspiegels van klasse II ,

    - 1.200 mm voor achteruitkijkspiegels van de klassen I en III .

    2.3.5 . De normale reflectiecoëfficiënt mag niet minder bedragen dan 35 % . Indien de spiegel een antiverblindingsstand heeft , mag de normale reflectiecoëfficiënt in de antiverblindingsstand niet minder bedragen dan 4 % . De kleuren van de in het wegverkeer gebezigde signalen moeten in de spiegel kunnen worden herkend .

    2.4 . Beproeving

    2.4.1 . De achteruitkijkspiegels worden op het aan de spiegelarm of aan de spiegelbevestigingssteun gemonteerde spiegelhuis onderworpen aan de in de punten 2.4.2 en 2.4.3 beschreven slag - en buigingsproeven .

    2.4.2 . Slagproef

    2.4.2.1 . Beschrijving van de beproevingsinrichting

    2.4.2.1.1 . De beproevingsinrichting bestaat uit een slingerinrichting met een slinger waaraan een hamer is bevestigd . Op een vast met het frame van de slingerinrichting verbonden steun kunnen de te beproeven spiegels worden bevestigd ( figuur 1 ) .

    Figuur 1 : zie P.b .

    2.4.2.1.2 . De zijde van de hamer welke als stootvlak dient , moet de vorm hebben van een bolsegment met een doorsnede van 165 min of meer 5 mm . Zij is van onbuigzaam materiaal en bedekt met een 5 mm dikke laag rubber met een Shorehardheid A 50 .

    2.4.2.1.3 . Het slagcentrum van de slinger ligt in het midden van het bolsegment dat als hamer dient . De afstand van het slagcentrum tot de draaiingsas van de slinger bedraagt 1 m min of meer 10 mm . De totale massa van de slinger , betrokken op het slagcentrum , is m0 = 6,8 kg min of meer 50 g ( het verband tussen m0 , de totale massa m van de slinger en de afstand 1 tussen het zwaartepunt van de slinger en het draaipunt wordt gegeven door de vergelijking m0 = m 1/a ) .

    2.4.2.2 . Beschirijving van de proef

    2.4.2.2.1 . De achteruitkijkspiegels worden zodanig op de steun bevestigd dat laatstgenoemde geen weerstand kan bieden aan een verplaatsing van de bewegende delen van de achteruitkijkspiegels . De bevestiging van de achteruitkijkspiegel op de steun en de instelling van de arm van de spiegel geschieden op de door de aanvrager aanbevolen wijze .

    2.4.2.2.2 . Indien de achteruitkijkspiegels voorzien zijn van inrichtingen voor de regeling van de afstand tot de voet , moeten deze op de kleinste waarde worden ingesteld .

    2.4.2.2.3 . Bij de beproeving laat men de hamer van een hoogte vallen die overeenkomt met een hoek van 60 * van de slinger ten opzichte van de verticaal en wel zo dat de hamer de spiegel treft op het ogenblik waarop de slinger zijn verticale stand bereikt , waarbij het trefpunt van de hamer zich bevindt op een horizontale lijn door het slagcentrum van de slinger .

    2.4.2.2.4 . De achteruitkijkspiegels worden in de verschillende , hieronder aangegeven omstandigheden beproefd .

    2.4.2.2.4.1 . Binnenspiegels

    Proef 1 - Loodrecht op het spiegeloppervlak , waarbij het trefpunt zodanig wordt gekozen dat de richting van de slag op de spiegel door het punt gaat waar het spiegelhuis aan de spiegelarm of aan de spiegelbevestigingssteun is bevestigd . De slag is tegen het spiegeloppervlak gericht .

    Proef 2 - Op de rand van het spiegelhuis , en wel zodanig dat dit onder een hoek van 45 * ten opzichte van het spiegeloppervlak wordt getroffen en de slag plaatsvindt in het horizontale vlak door het punt waar het spiegelhuis aan de spiegelarm of de spiegelbevestigingssteun is bevestigd . De slag is gericht tegen het spiegeloppervlak .

    2.4.2.2.4.2 . Buitenspiegels

    Proef 1 - Loodrecht op het spiegeloppervlak , waarbij het trefpunt zodanig wordt gekozen dat de richting van de slag op de spiegel door het punt gaat waar het spiegelhuis aan de spiegelarm of de spiegelbevestigingssteun is bevestigd ( zelfde wijziging als bij proef 1 , beschreven in punt 2.4.2.2.4.1 ) .

    Proef 1' - De achteruitkijkspiegel wordt aan de achterzijde getroffen op de spiegelarm of op de spiegelbevestigingssteun ( waarbij de afstand van de hamer tot het bevestigingsvlak dezelfde is als bij proef 1 en de spiegel loodrecht op de baan van het slagcentrum staat ) .

    Proef 2 - Op de rand van het spiegelhuis , en wel zodanig dat dit onder een hoek van 45 * ten opzichte van het spiegeloppervlak wordt getroffen en de slag plaatsvindt in het horizontale vlak door het punt waar het spiegelhuis aan de spiegelarm of de spiegelbevestigingssteun is bevestigd . De slag is gericht tegen het spiegeloppervlak .

    2.4.2.2.4.3 . Algemene opmerkingen

    2.4.2.2.4.3.1 . Indien de aan de proeven onderworpen achteruitkijkspiegels geen duidelijk als zodanig herkenbare bevestigingssteun of arm bezitten of indien het bevestigingspunt zich op de omtrek van de spiegel bevindt , wordt het midden van de spiegel als referentiepunt aangehouden

    2.4.2.2.4.3.2 . Kunnen de in punt 2.4.2.2 genoemde proeven niet worden uitgevoerd , dan wordt het trefpunt naar boven verlegd in het symmetrievlak van de slinger , en wel zodanig dat het laagste punt van de hamer zich op 40 mm van het bevestigingsvlak bevindt .

    2.4.3 . Buigproef op het aan de spiegelarm of aan de spiegelbevestigingssteun gemonteerde spiegelhuis

    2.4.3.1 . Beschrijving van de proef

    Het spiegelhuis wordt op zodanige wijze horizontaal in een apparaat geplaatst , dat de spiegelarm of de spiegelbevestigingssteun stevig kan worden vastgezet . Door middel van een aanslag met een breedte van 15 mm dat de volledige breedte van het spiegelhuis bedekt , wordt het uiteinde dat , in de richting van de grootste afmeting van het spiegelhuis , het dichtst bij het punt ligt waar het spiegelhuis en de spiegelarm aan elkaar zijn bevestigd , vastgezet .

    Aan het andere uiteinde wordt een soortgelijke aanslag op het spiegelhuis geplaatst en daarop wordt de voorgeschreven proefbelasting uitgeoefend ( figuur 2 ) .

    Figuur 2 : zie P.b .

    2.4.3.2 . De proefbelasting bedraagt 25 kg en wordt gedurende een minuut uitgeoefend .

    2.5 . Interpretatie van de resultaten

    2.5.1 . Bij alle in punt 2.4.2 . genoemde proeven dient de slinger na de botsing zijn beweging voort te zetten en daarbij een hoek bereiken van ten minste 20 * ten opzichte van de verticaal .

    2.5.2 . Bij breuk van de arm of de steun van de spiegel tijdens de onder punt 2.4.2 genoemde proeven , mag het overblijvende gedeelte niet meer dan 1 cm buiten de voet uitsteken . Indien de arm of steun losraakt , mag het overblijvende deel van de voet geen gevaarlijke uitstekende delen bezitten .

    2.5.3 . Tijdens de onder 2.4.2 en 2.4.3 genoemde proeven mag de spiegel niet breken . Het breken van de spiegel wordt echter aanvaard indien aan een van beide onderstaande voorwaarden is voldaan :

    2.5.3.1 . De stukken blijven in de bodem van het spiegelhuis vastzitten of blijven vastgehecht aan een oppervlak dat vast met het spiegelhuis is verbonden , terwijl het oppervlak waarover stukken zijn losgelaten niet breder is dan 5 mm ;

    2.5.3.2 . De spiegel is uit veiligheidsglas vervaardigd .

    2.6 . Goedkeuringsmerk

    2.6.1 . Het goedkeuringsmerk bestaat uit een rechthoek , waarin een kleine letter " e " is geplaatst , gevolgd door het onderscheidingsnummer of de onderscheidingsletter van het land dat de goedkeuring heeft verleend ( 1 voor Duitsland , 2 voor Frankrijk , 3 voor Italië , 4 voor Nederland , 6 voor België en L voor Luxemburg ) en uit een goedkeuringsnummer dat overeenkomt met het nummer van het voor het prototype ingevulde goedkeuringsformulier en dat op een willekeurige plaats nabij de rechthoek is aangebracht .

    2.6.2 . Het vorenbedoelde goedkeuringsmerk ( symbool en nummer ) moet op het belangrijkste gedeelte van de achteruitkijkspiegel worden aangebracht , en wel zodanig dat het onuitwisbaar en goed zichtbaar is , ook wanneer de achteruitkijkspiegel op het voertuig is aangebracht .

    Voorbeeld van een E.E.G.-goedkeuringsmerk ( 1 ) : zie P.b .

    ( 1 ) De in de tekening gebruikte nummers zijn willekeurig gekozen .

    3 . VOORSCHRIFTEN VOOR DE BEVESTIGING OP DE VOERTUIGEN

    3.1 . Algemeen

    3.1.1 . Elke achteruitkijkspiegel moet zodanig zijn bevestigd dat hij onder normale rij-omstandigheden niet uit zijn stand wordt gebracht .

    3.1.2 . Buitenspiegels die zijn aangebracht op voertuigen van categorie A moeten tot klasse II behoren ; buitenspiegels die zijn aangebracht op voertuigen van categorie B moeten tot klasse III behoren .

    3.2 . Aantal

    3.2.1 . Elk voertuig moet zijn uitgerust met een binnenspiegel en een op de linkerzijde van het voertuig aangebrachte buitenspiegel .

    3.2.2 . Indien niet is voldaan aan de onder 3.5 gestelde voorwaarden betreffende het zichtveld van de binnenspiegel , wordt een rechts op het voertuig aangebrachte buitenspiegel geëist . In dit geval is , indien de binnenspiegel geen zicht naar achteren mogelijk maakt , zijn aanwezigheid niet voorgeschreven .

    3.3 . Plaatsing

    3.3.1 . De achteruitkijkspiegels moeten zodanig zijn aangebracht dat de bestuurder , in normale houding achter het stuur zittende , de weg achter het voertuig kan overzien .

    3.3.2 . De buitenspiegels moeten zichtbaar zijn door het deel van de voorruit dat door de ruitenwisser wordt bestreken of door de zijruiten . Deze bepaling is niet van toepassing op buitenspiegels die rechts zijn aangebracht op voertuigen van de internationale categorieën M2 en M3 in de zin van de richtlijn van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangers daarvan .

    3.3.3 . Bij voertuigen met het stuur links moet de voorgeschreven buitenspiegel links op het voertuig zijn aangebracht en wel op zodanige wijze dat de hoek tussen het verticale vlak door de lengteas van het voertuig en het verticale vlak door het midden van de spiegel en door het midden van het lijnstuk tussen de oogpunten van de bestuurder , niet groter is dan 55 * .

    3.3.4 . De buitenspiegel mag niet aanzienlijk verder buiten het profiel van het voertuig uitsteken dan noodzakelijk is om aan de in punt 3.5 voorgeschreven eisen inzake het zichtveld te voldoen .

    3.3.5 . Indien de onderkant van een achteruitkijkspiegel zich bij een beladen voertuig op minder dan 2 m afstand van het wegdek bevindt , mag deze buitenspiegel niet verder dan 0,20 m uitsteken buiten de uiterste breedte die het voertuig zou bezitten indien deze buitenspiegel niet was aangebracht .

    3.3.6 . Onder de voorwaarden , bepaald in de punten 3.3.4 en 3.3.5 . mogen de buitenspiegels uitsteken buiten de toegestane maximale breedte van het voertuig .

    3.4 . Verstelbaarheid

    3.4.1 . De binnenspiegel moet door de bestuurder , in normale rijhouding kunnen worden versteld .

    3.4.2 . De aan de zijde van de bestuurder gemonteerde buitenspiegel moet vanuit de binnenzijde bij gesloten portier kunnen worden versteld . De vergrendeling in een bepaalde stand kan van buitenaf geschieden ( 1 ) .

    3.4.3 . Aan de voorschriften van punt 3.4.2 behoeft niet te worden voldaan door buitenspiegels die na door een duw omgeklapt te zijn , zonder verstelling in de vroegere stand kunnen worden teruggebracht .

    3.5 . Zichtveld

    3.5.1 . Algemeen

    De hieronder omschreven zichtvelden moeten worden verkregen met beide ogen , waarbij de ogen van de waarnemer worden vereenzelvigd met de in punt 1.7 omschreven " oogpunten van de bestuurder " . Zij worden bepaald bij een leeg voertuig met een waarnemer als inzittende . Zij moeten worden verkregen door ruiten waarvan de totale lichtdoorlatingsfactor hoger is dan 70 % .

    3.5.2 . Binnenspiegel

    Het zichtveld moet zodanig zijn dat de bestuurder ten minste een vlak weggedeelte waarvan het midden in het verticale vlak door de lengteas van het voertuig ligt , kan overzien vanaf de horizon tot op een afstand van 60 m van de achterzijde van het voertuig en over een breedte van 20 m ( figuur 3 ) .

    3.5.3 . Linker buitenspiegel

    Het zichtveld moet zodanig zijn dat de bestuurder ten minste een vlak en horizontaal weggedeelte met een breedte van 2,50 m kan overzien , welk gedeelte rechts wordt begrensd door het aan de lengteas evenwijdige verticale vlak door het meest linkse punt van de totale breedte , en wel vanaf een punt gelegen op 10 meter afstand achter de oogpunten van de bestuurder tot aan horizon ( figuur 4 ) .

    3.5.4 . Rechter buitenspiegel

    Het zichtveld moet zodanig zijn dat de bestuurder ten minste een vlak en horizontaal weggedeelte met een breedte van 3,50 m kan overzien , welk gedeelte links wordt begrensd door het aan de lengteas evenwijdige verticale vlak door het meest rechtse punt van de totale breedte , en wel vanaf een punt gelegen op 30 meter afstand achter de oogpunten van de bestuurder tot aan de horizon .

    Voorts moet de weg over een breedte van 0,75 m vanaf een afstand van 4 meter achter het verticale vlak door de oogpunten van de bestuurder zichtbaar worden ( figuur 4 ) .

    Figuur 3 : zie P.b .

    Figuur 4 : zie P.b .

    ( 1 ) Er dient in de toekomst te worden bepaald dat buitenspiegels zonder vergrendelsysteem door de zich in rijhouding in het voertuig bevindende bestuurder bij gesloten portier moeten kunnen worden versteld .

    Ten einde deze verbetering in de richtlijn op te nemen zal de procedure van artikel 9 worden gevolgd zodra de ontwikkeling van de techniek eenvoudige en economische methoden voor de fabricage en de bevestiging op het voertuig mogelijk zal hebben gemaakt .

    BIJLAGE II

    GOEDKEURINGSFORMULIER

    Naam van de bevoegde instantie ...

    Mededeling inzake de goedkeuring , weigering of intrekking daarvan voor een type achteruitkijkspiegel ...

    Goedkeuringsnummer ...

    1 . Fabrieks - of handelsmerk ...

    2 . Klasse ( I , II , III ) ...

    3 . Naam en adres van de fabrikant ...

    4 . Naam en adres van de eventuele gemachtigde van de fabrikant ...

    5 . Voor goedkeuring aangeboden op ... ( datum )

    6 . Keuringslaboratorium ...

    7 . Datum en nummer van het laboratoriumrapport ...

    8 . Datum van de goedkeuring/weigering/intrekking van de goedkeuring ( 1 ) ...

    9 . Plaats ...

    10 . Datum ...

    11 . Bij dit formulier zijn de volgende stukken gevoegd , waarop het onderstaande goedkeuringsnummer is vermeld : ... ( beschrijving , tekeningen en schema's van de achteruitkijkspiegel ) .

    12 . Eventuele opmerkingen ...

    ... Handtekening

    ( 1 ) Doorhalen wat niet van toepassing is .

    BIJLAGE III ( 1 )

    TESTPROCEDURE VOOR DE VASTSTELLING VAN PUNT H

    1 . Definitie

    Het punt " H " geeft de positie van een inzittende aan ; het is het doorgangspunt , door een verticaal lengtevlak , van de theoretische draaiingsas tussen het been en de romp van een menselijk lichaam , voorgesteld door een proefpop .

    2 . Vaststelling van punt H

    2.1 . Voor de zitplaats van de bestuurder wordt een punt H vastgesteld .

    ( 2.1.1 . )

    ( 2.1.2 . )

    2.2 . Bij iedere vaststelling van punt H moet de zitplaats in de door de fabrikant voorziene normale rijstand worden gezet , waarbij de rugleuning , indien deze verstelbaar is , ongeveer verticaal moet worden gezet .

    3 . Kenmerken van de proefpop

    3.1 . Er wordt een driedimensionale proefpop gebruikt , waarvan gewicht en omvang overeenkomen met die van een volwassene van gemiddelde grootte . Deze proefpop is afgebeeld in de figuren 1 en 2 .

    3.2 . Deze proefpop bestaat uit :

    3.2.1 . twee elementen waarvan het ene de rug en het andere het zitvlak van het lichaam voorstelt en die draaibaar zijn om een as die de draai-as tussen romp en dijen voorstelt . Het spoor van deze as op de zijde van de proefpop is het punt H van de proefpop ;

    3.2.2 . twee elementen die de benen voorstellen en draaibaar verbonden zijn met het element dat het zitvlak voorstelt ;

    3.2.3 . twee elementen die de voeten voorstellen en door gewrichten die de enkels voorstellen met de benen verbonden zijn ;

    3.2.4 . bovendien is het element dat het zitvlak voorstelt voorzien van een waterpas voor het controleren van de dwarspositie .

    3.3 . Op geschikte punten die de zwaartepunten van de lichaamselementen voorstellen worden gewichten die overeenkomen met het gewicht van ieder lichaamselement aangebracht , ten einde een proefpop met een totaal gewicht van ongeveer 75,8 kgf ( 74,4 daN ) te verkrijgen . Deze gewichten zijn aangegeven in figuur 2 .

    4 . Plaatsing van de proefpop

    De proefpop wordt op de volgende wijze op de zitplaats gezet :

    4.1 . Het voertuig wordt op een horizontaal vlak geplaatst en de zitplaats wordt overeenkomstig de voorschriften van punt 2.2 ingesteld .

    4.2 . De zitplaats wordt met een stuk stof overtrokken om de proefpop gemakkelijker op de juiste plaats te kunnen zetten .

    4.3 . De proefpop wordt op de zitplaats gezet .

    4.4 . De voeten van de proefpop worden als volgt gezet :

    4.4.1 . De rechtervoet wordt in de ruststand op het gaspedaal gezet , terwijl de linkervoer zodanig wordt geplaatst dat het waterpas voor het controleren van de dwarspositie van het zitvlak horizontaal is .

    ( 4.4.2 . )

    ( 4.4.3 . )

    4.5 . De gewichten worden op de dijen geplaatst , het zitvlak wordt weer in de stand gebracht waarin het waterpas horizontaal is en de gewichten worden op het element geplaatst dat het zitvlak voorstelt .

    4.6 . De proefpop wordt door middel van het staafje der kniegewrichten van de rugleuning van de zitplaats weggedraaid en de rug wordt naar voren gebogen . Daarna wordt de proefpop opnieuw op haar plaats gezet door het zitvlak naar achteren te schuiven totdat men weerstand ontmoet ; ten slotte wordt de rug van de proefpop opnieuw naar achteren tegen de rugleuning van de zitplaats gedrukt .

    4.7 . Op de proefpop wordt tweemaal een horizontale kracht van ongeveer 10,2 kgf ( 10 daN ) uitgeoefend . De richting en het aangrijpingspunt van de kracht zijn in figuur 2 met een zwarte pijl aangegeven .

    4.8 . Eerst worden de gewichten van de rechter - en linkerzijde en vervolgens die van het bovenlichaam aangebracht . Daarbij moet het dwarswaterpas van de proefpop horizontaal worden gehouden .

    4.9 . Terwijl het dwarswaterpas van de proefpop horizontaal wordt gehouden , wordt de rug naar voren gebogen tot de gewichten van het bovenlichaam zich boven het punt H bevinden , ten einde op deze wijze iedere wrijving tegen de rugleuning uit te schakelen .

    4.10 . Nu wordt de rug voorzichtig weer opgericht , waarmede de pop helemaal op haar plaats is . Het dwarswaterpas van de proefpop moet horizontaal zijn . Is dit niet het geval , dan moet opnieuw te werk worden gegaan zoals hierboven vermeld .

    5 . Resultaten

    5.1 . Wanneer de proefpop overeenkomstig de voorschriften van punt 4 op haar plaats is gezet , geldt als punt H van de zitplaats het punt H dat op de proefpop is aangegeven .

    5.2 . De cartesiaanse coordinaten van punt H moeten elk met een fout van ten hoogste 1 mm worden gemeten . Hetzelfde geldt voor de coordinaten van nauwkeurig bepaalde karakteristieke punten in het voertuig . De projecties van deze punten op het verticale vlak door de lengteas worden op een schema overgebracht .

    Figuur 1 : zie P.b .

    Figuur 2 : zie P.b .

    Gewichtsverdeling * kg *

    Rug en zitvlak * 16,6 *

    Ruggewichten * 31,2 *

    Zitvlakgewichten * 7,8 *

    Heupgewichten * 6,8 *

    Beengewichten * 13,2 *

    Totaal : * 75,6 *

    ( 1 ) De tekst van bijlage III is analoog aan die van reglement nr . 14 ; in het bijzonder de onderverdeling in punten is dezelfde ; indien een punt van reglement nr . 14 geen tegenhanger heeft in deze richtlijn , is het nummer ervan daarom pro memorie tussen haakjes aangegeven .

    Top