EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CA0274

Gevoegde zaken C-274/21 en C-275/21: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 14 juli 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Oostenrijk) — EPIC Financial Consulting Ges.m.b.H. / Republik Österreich, Bundesbeschaffung GmbH (Prejudiciële verwijzing – Overheidsopdrachten – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Niet-toepasselijkheid op de in artikel 2 van richtlijn 89/665/EEG bedoelde kortgeding- en beroepsprocedures bij afwezigheid van een grensoverschrijdend element – Richtlijn 2014/24/EU – Artikel 33 – Gelijkstelling van een raamovereenkomst met een overeenkomst in de zin van artikel 2 bis, lid 2, van richtlijn 89/665 – Onmogelijkheid om een nieuwe overheidsopdracht te gunnen wanneer de maximale hoeveelheid en/of waarde van de door de raamovereenkomst bepaalde werken, leveringen of diensten reeds is bereikt – Nationale regeling op grond waarvan griffierechten moeten worden betaald voor toegang tot de bestuursrechter op aanbestedingsgebied – Verplichtingen om griffierechten vast te stellen en te voldoen voordat de rechter uitspraak doet over een verzoek in kort geding of een beroep – Niet-transparante procedure voor het plaatsen van overheidsopdrachten – Doeltreffendheidsbeginsel en gelijkwaardigheidsbeginsel – Nuttig effect – Recht op een doeltreffende voorziening in rechte – Richtlijn 89/665 – Artikelen 1, 2 en 2 bis – Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Nationale regeling op grond waarvan een beroep wordt afgewezen indien de griffierechten niet zijn voldaan – Bepaling van de geraamde waarde van een overheidsopdracht)

PB C 359 van 19.9.2022, p. 7–8 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.9.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 359/7


Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 14 juli 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Oostenrijk) — EPIC Financial Consulting Ges.m.b.H. / Republik Österreich, Bundesbeschaffung GmbH

(Gevoegde zaken C-274/21 en C-275/21) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Overheidsopdrachten - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Niet-toepasselijkheid op de in artikel 2 van richtlijn 89/665/EEG bedoelde kortgeding- en beroepsprocedures bij afwezigheid van een grensoverschrijdend element - Richtlijn 2014/24/EU - Artikel 33 - Gelijkstelling van een raamovereenkomst met een overeenkomst in de zin van artikel 2 bis, lid 2, van richtlijn 89/665 - Onmogelijkheid om een nieuwe overheidsopdracht te gunnen wanneer de maximale hoeveelheid en/of waarde van de door de raamovereenkomst bepaalde werken, leveringen of diensten reeds is bereikt - Nationale regeling op grond waarvan griffierechten moeten worden betaald voor toegang tot de bestuursrechter op aanbestedingsgebied - Verplichtingen om griffierechten vast te stellen en te voldoen voordat de rechter uitspraak doet over een verzoek in kort geding of een beroep - Niet-transparante procedure voor het plaatsen van overheidsopdrachten - Doeltreffendheidsbeginsel en gelijkwaardigheidsbeginsel - Nuttig effect - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte - Richtlijn 89/665 - Artikelen 1, 2 en 2 bis - Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Nationale regeling op grond waarvan een beroep wordt afgewezen indien de griffierechten niet zijn voldaan - Bepaling van de geraamde waarde van een overheidsopdracht)

(2022/C 359/07)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: EPIC Financial Consulting Ges.m.b.H.

Verwerende partijen: Republik Österreich, Bundesbeschaffung GmbH

Dictum

1)

Artikel 1, lid 1, van richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014, moet aldus worden uitgelegd dat de sluiting van een raamovereenkomst met één enkele ondernemer overeenkomstig artikel 33, lid 3, van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG, overeenkomt met de sluiting van de overeenkomst zoals bedoeld in artikel 2 bis, lid 2, van richtlijn 89/665, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/23.

2)

Artikel 33, lid 3, van richtlijn 2014/24 dient aldus te worden uitgelegd dat een aanbestedende dienst zich voor het gunnen van een nieuwe opdracht niet meer kan baseren op een raamovereenkomst waarvan de maximale hoeveelheid en/of waarde van de daarin bepaalde werken, leveringen of diensten reeds is bereikt, behalve wanneer de gunning van die opdracht de raamovereenkomst niet wezenlijk wijzigt zoals bepaald in artikel 72, lid 1, onder e), van deze richtlijn.

3)

Het gelijkwaardigheidsbeginsel dient aldus te worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling die voor verzoeken in kort geding en beroepen met betrekking tot een aanbestedingsprocedure andere procedureregels bepaalt dan die welke met name in het burgerlijk recht gelden.

4)

Artikel 1, lid 1, van richtlijn 89/665, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/23, gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die de justitiabele verplicht om in zijn verzoek in kort geding of zijn beroep aan te geven tegen welke aanbestedingsprocedure en welk afzonderlijk voor beroep vatbaar besluit hij opkomt, ook als de aanbestedende dienst heeft gekozen voor een aanbestedingsprocedure zonder voorafgaande aankondiging van een opdracht en de aankondiging van de gegunde opdracht nog niet is gepubliceerd.

5)

Artikel 2, lid 1, van richtlijn 89/665, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/23, gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest, dient aldus te worden uitgelegd dat deze bepaling:

zich verzet tegen een nationale regeling die een rechter bij wie een kort geding aanhangig is gemaakt teneinde aankopen door de aanbestedende dienst te verhinderen, verplicht om, alvorens uitspraak te doen, vast te stellen om wat voor soort aanbestedingsprocedure het gaat, wat de (geraamde) waarde van de opdracht is en hoeveel afzonderlijk voor beroep vatbare besluiten er zijn, alsook, in voorkomend geval, hoeveel percelen de betrokken aanbestedingsprocedure omvat, louter om de hoogte van de vaste griffierechten te berekenen die de indiener moet betalen, op straffe van afwijzing — op die enkele grond — van het verzoek in kort geding, wanneer de aanbestedende dienst heeft gekozen voor een aanbestedingsprocedure zonder voorafgaande aankondiging van een opdracht en de aankondiging van de gegunde opdracht nog niet is gepubliceerd op het moment dat het beroep tot nietigverklaring van een besluit ter zake van die procedure wordt ingesteld;

zich niet verzet tegen een nationale regeling die een rechter bij wie een beroep aanhangig is gemaakt teneinde een afzonderlijk voor beroep vatbaar besluit van de aanbestedende dienst nietig te doen verklaren, verplicht om, alvorens uitspraak te doen, vast te stellen om wat voor soort aanbestedingsprocedure het gaat, wat de (geraamde) waarde van de opdracht is en hoeveel afzonderlijk voor beroep vatbare besluiten er zijn, alsook, in voorkomend geval, hoeveel percelen de betrokken aanbestedingsprocedure omvat, louter om de hoogte van de vaste griffierechten te berekenen die de verzoeker moet betalen, op straffe van afwijzing — op die enkele grond — van het beroep.

6)

Artikel 47 van het Handvest moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die degene die een verzoek in kort geding indient of een beroep instelt verplicht om vaste griffierechten te betalen die hij van tevoren onmogelijk kan kennen, wanneer de aanbestedende dienst heeft gekozen voor een aanbestedingsprocedure zonder voorafgaande aankondiging van een opdracht of, in voorkomend geval, zonder aankondiging van de gegunde opdracht nadien, zodat de justitiabele mogelijk geen weet heeft van de geraamde waarde van de betrokken opdracht en het aantal afzonderlijk voor beroep vatbare besluiten van de aanbestedende dienst, op grond van welke waarden die rechten zijn berekend.


(1)  PB C 320 van 9.8.2021.


Top