EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019TN0758

Zaak T-758/19: Beroep ingesteld op 8 november 2019 – W.S. Atkins International/Commissie

PB C 27 van 27.1.2020, p. 57–59 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

27.1.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 27/57


Beroep ingesteld op 8 november 2019 – W.S. Atkins International/Commissie

(Zaak T-758/19)

(2020/C 27/58)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: W.S. Atkins International Ltd (Epsom, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: M. Whitehouse en P. Halford, Solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit (EU) 2019/1352 van 2 april 2019 van de Commissie betreffende steunmaatregel SA.44896 van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot een CFC-vrijstelling inzake groepsfinanciering (PB 2019, L 216, blz. 1) nietig verklaren;

subsidiair artikel 2 van het bestreden besluit nietig verklaren voor zover het een inbreuk vormt op verzoeksters vrijheid van vestiging in de zin van artikel 49 VWEU; en

in elk geval de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster elf middelen aan.

1.

De Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en/of een kennelijke beoordelingsfout door te oordelen dat de regeling voor vrijstelling inzake groepsfinanciering (hierna: „litigieuze maatregel”) een economisch voordeel vormde in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

2.

De Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en/of een kennelijke beoordelingsfout bij de bepaling van het referentiestelsel voor de selectiviteitsanalyse.

3.

De Commissie heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen en/of kennelijke beoordelingsfouten door de relevante doelstellingen van het door haar gekozen referentiestelsel verkeerd of onvolledig aan te duiden en niet goed te begrijpen.

4.

De Commissie heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen en/of kennelijke beoordelingsfouten door de litigieuze maatregel aan te merken als een afwijking van het door haar gekozen referentiestelsel.

5.

De Commissie heeft blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen en/of kennelijke beoordelingsfouten door de litigieuze maatregel ten onrechte aan te merken als prima facie selectief, op basis van het onjuiste oordeel dat die maatregel leidde tot een verschillende behandeling van ondernemingen die zich rechtens en feitelijk in een vergelijkbare situatie bevinden.

6.

De Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door bij haar beoordeling van de selectiviteit van de litigieuze maatregel richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad (1) in aanmerking te nemen, terwijl die richtlijn pas in werking trad na de periode waarin de litigieuze maatregel volgens de Commissie staatssteun vormde.

7.

Met het bestreden besluit heeft de Commissie haar bevoegdheid misbruikt en gehandeld in strijd met de fiscale soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk..

8.

De Commissie heeft blijk gegeven van kennelijke beoordelingsfouten door te oordelen dat de vermeende afwijking niet gerechtvaardigd was ten aanzien van de belasting van passieve financiële winsten uit in aanmerking komende leenverhoudingen welke prima facie vallen onder artikel 371EB (Britse activiteiten) van de Taxation (International and Other Provisions) Act 2010. Het besluit van de Commissie is met betrekking tot de rechtvaardiging, of het ontbreken daarvan, van de vrijstellingen inzake „in aanmerking komende middelen” en „winsten uit overeenkomende rente” tevens onvoldoende gemotiveerd.

9.

De Commissie heeft gehandeld in strijd met artikel 108, lid 2, VWEU en artikel 6 van richtlijn (EU) 2015/1589 van de Raad (2) en met de verplichting van behoorlijk bestuur van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten. Meer in het bijzonder heeft zij – door in haar inleidende besluit niet aan te geven dat zij twijfels had over de rechtvaardiging van de „75 % vrijstelling” van artikel 371ID van de Taxation (International and Other Provisions) Act 2010 om de concrete moeilijkheid te vermijden dat ten aanzien van intragroepsleningen een sleutelfuncties-analyse zou moeten worden uitgevoerd – belanghebbenden niet voldoende gelegenheid geboden om daarover een standpunt in te nemen. De Commissie heeft gedurende haar onderzoek verzuimd om belanghebbenden uit te nodigen opmerkingen kenbaar te maken, en heeft in het bestreden besluit ervoor gekozen om de opmerkingen die belanghebbenden hieromtrent wel hadden ingediend, te negeren. Dientengevolge is het bestreden besluit nietig.

10.

De Commissie heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het belasten van een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde onderneming over de winst van buitenlandse dochterondernemingen „voor zover deze is toe te schrijven aan binnenlandse activa en activiteiten” geen beperking van de vrijheid van vestiging vormt, en dat de litigieuze maatregel niet nodig was om te waarborgen dat de vrijheden van het Verdrag worden nageleefd.

Ter ondersteuning van haar (subsidiaire) vordering tot nietigverklaring van artikel 2 van het bestreden besluit, voert verzoekster het volgende middel aan:

11.

Zelfs indien de litigieuze maatregel een steunregeling vormde (wat wordt betwist), heeft de Commissie blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat terugvordering van de steun niet zou leiden tot schending van de fundamentele beginselen van het Unierecht, en door terugvordering te gelasten, ongeacht of het oprichten van de „Controlled Foreign Company” en diens verstrekking van leningen aan niet-ingezeten groepsondernemingen in werkelijkheid een uitoefening van de vrijheid van vestiging vormde. In het bijzonder zou terugvordering in het onderhavige geval inbreuk maken op verzoeksters vrijheid van vestiging krachtens artikel 49 VWEU. Voor zover er sprake is van een dergelijke inbreuk moet het in artikel 2 van het bestreden besluit vervatte bevel tot terugvordering nietig worden verklaard.


(1)  Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PB 2016, L 193, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van13 juli tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).


Top