Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019TN0043

    Zaak T-43/19: Beroep ingesteld op 24 januari 2019 — WV/EDEO

    PB C 103 van 18.3.2019, p. 52–53 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    18.3.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 103/52


    Beroep ingesteld op 24 januari 2019 — WV/EDEO

    (Zaak T-43/19)

    (2019/C 103/68)

    Procestaal: Frans

    Partijen

    Verzoekende partij: WV (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

    Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)

    Conclusies

    De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

    nietig te verklaren het besluit van het TABG van 28 maart 2018 tot afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding en, voor zover nodig, het besluit tot afwijzing van de klacht van 26 juni 2018 dat op 26 oktober 2018 is genomen;

    dientengevolge, het verzoek tot schadevergoeding, zoals door verzoeker ingediend krachtens artikel 90, lid 1, van het Statuut en omschreven in zijn geschrift van 29 november 2017, toe te wijzen en hem een betaling ten laste van EDEO toe te kennen welke, onder voorbehoud van verhoging in de loop van de procedure, ex aequo et bono wordt vastgesteld op het bedrag van 690 000 EUR ter vergoeding van zijn materiële en immateriële schade, daaronder begrepen de schade aan zijn reputatie en loopbaan, welk bedrag is vastgesteld op 31 januari 2019, onder voorbehoud van verhoging in de loop van het geding en van het recht om vergoeding voor het verlies van toekomstige inkomsten te vorderen, wegens een mogelijk vertrek uit de instellingen;

    de verwerende partij overeenkomstig artikel 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van de Europese Unie te verwijzen in alle kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter onderbouwing van het beroep voert de verzoekende partij één middel aan, ontleend aan schending van de artikelen 12, 12bis, 22ter, 24, 25 en 26 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”), van de artikelen 1 en 2 van bijlage IX bij het Statuut en van verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 2001, L 8, blz. 1).

    In het kader van dit middel beroept zij zich voorts op schending van de artikelen 41, 47 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, schending van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden, van de rechten van de verdediging, van het beginsel van hoor en wederhoor en van artikel 296 VWEU.

    Voorts is zij van mening dat de administratie zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van recht en misbruik van procedure alsmede dat de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en van een eerlijke procedure kennelijk zijn geschonden. Het bestreden besluit is in strijd met het beginsel dat de administratie een besluit moet baseren op wettelijk toegestane gronden, dat wil zeggen op relevante gronden die niet worden aangetast door een kennelijke, feitelijke of juridische beoordelingsfout. Tevens is sprake van schending van het evenredigheidsbeginsel, niet-nakoming van de bijstands- en de zorgplicht, schending van de redelijke termijn en van het beginsel van behoorlijk bestuur.

    Het bestreden besluit is dus gebaseerd op een partijdige, onjuiste en gekleurde beoordeling van de feiten en de toepasselijke regels.

    Verzoekster betoogt in essentie dat er zonder enige twijfel sprake is van een causaal verband tussen de door het TABG gemaakte fouten en de ondervonden schade, aangezien die onrechtmatige gedragingen op ernstige wijze afbreuk hebben gedaan aan haar professionele, morele en financiële integriteit. De gemaakte fouten zouden immers haar reputatie ten opzichte van interne en externe gesprekspartners kunnen aantasten of zelfs vernietigen, en zouden haar een reëel verlies van professionele ontwikkelingsmogelijkheden opleveren, zodat zij in een situatie van hulploosheid wordt geplaatst die de oorzaak is voor de angst en/of de permanente staat van ongerustheid en onzekerheid over de toekomst.


    Top