Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AP0461

    Standpunt van het Parlement inzake de ontwerpbegroting 2012 als gewijzigd door de Raad - alle afdelingen Resolutie van het Europees Parlement van 26 oktober 2011 over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, zoals gewijzigd door de Raad - alle afdelingen (13110/2011 – C7-0247/2011 – 2011/2020(BUD)) en de nota's van wijzigingen nrs. 1/2012 (COM(2011)0372) en 2/2012 (COM(2011)0576) bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012

    PB C 131E van 8.5.2013, p. 142–155 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    8.5.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 131/142


    Woensdag 26 oktober 2011
    Standpunt van het Parlement inzake de ontwerpbegroting 2012 als gewijzigd door de Raad - alle afdelingen

    P7_TA(2011)0461

    Resolutie van het Europees Parlement van 26 oktober 2011 over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, zoals gewijzigd door de Raad - alle afdelingen (13110/2011 – C7-0247/2011 – 2011/2020(BUD)) en de nota's van wijzigingen nrs. 1/2012 (COM(2011)0372) en 2/2012 (COM(2011)0576) bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012

    2013/C 131 E/22

    Het Europees Parlement,

    gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Euratom-Verdrag,

    gezien Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (1),

    gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2),

    gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (3),

    gezien zijn resolutie van 24 maart 2011 over algemene richtsnoeren voor het opstellen van de begroting 2012 (4),

    gezien zijn resolutie van 6 april 2011 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2012 - Afdeling I - Parlement (5),

    gezien de ontwerpbegroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, door de Commissie ingediend op 26 mei 2011 (COM(2011)0300),

    gezien zijn resolutie van 23 juni 2011 over het mandaat voor de trialoog over de ontwerpbegroting 2012 (6),

    gezien het standpunt over de ontwerpbegroting van de Europese Unie, door de Raad vastgesteld op 25 juli 2011 (13110/2011 - C7-0247/2011),

    gezien de nota's van wijzigingen nrs. 1/2012 en 2/2012 bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, door de Commissie ingediend op respectievelijk 17 juni 2011 en 16 september 2011,

    gezien artikel 75 ter van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de overige betrokken commissies (A7-0354/2011),

    AFDELING III

    Algemene beschouwingen

    1.

    herinnert eraan dat de bevordering van een slimme, duurzame en inclusieve economie die arbeidsplaatsen en hoogwaardige werkgelegenheid creëert door uitvoering van de zeven kerninitiatieven van de Europa 2020-strategie een doel is waar alle 27 lidstaten en de EU-instellingen achter staan; herinnert eraan dat voor het uitvoeren van deze strategie tot 2020 een enorm bedrag aan toekomstgerichte investeringen is vereist, en wel volgens raming van de Commissie in haar mededeling van 19.10.2010 met als titel "Evaluatie van de EU-begroting" (COM(2010)0700) ten minste 1 800 miljard EUR; onderstreept daarom dat de nodige investeringen – zowel op het niveau van de EU als de lidstaten - nu moeten worden gerealiseerd en geen langer uitstel gedogen;

    2.

    herinnert eraan dat de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei de kern van de EU-begrotingsstrategie voor 2012 moet vormen om Europa te helpen herstellen van de crisis en hier sterker uit tevoorschijn te komen;

    3.

    maakt zich dan ook grote zorgen over het feit dat de huidige crisis heeft geleid tot een daling van de openbare investeringen op enkele van deze terreinen wegens de aanpassingen die de lidstaten in hun nationale begrotingen hebben aangebracht; vindt dat deze trend moet worden gekeerd en is er vast van overtuigd dat de investeringen zowel op EU- als op nationaal niveau moeten worden gegarandeerd wil de Unie de verwachtingen van de Europa 2020-strategie waarmaken; is van mening dat de EU-begroting een belangrijke rol moet spelen bij het op gang brengen van het herstelbeleid van de lidstaten door nationale investeringen in groei en werkgelegenheid aan te zwengelen en te ondersteunen en ook met dat doel moet worden ingezet; benadrukt dat dit volledig strookt met de dynamiek van het Europese semester dat, als nieuw instrument voor een betere Europees economisch bestuur, ten doel heeft de samenhang en synergieën tussen de EU-begroting en de nationale begrotingen te versterken zodat deze elkaar aanvullen om de gezamenlijk overeengekomen doelstellingen van Europa 2020 te verwezenlijken;

    4.

    herinnert er eens te meer aan dat de EU-begroting niet moet worden ervaren en beoordeeld als louter een extra financiële last voor de nationale begrotingen, maar daarentegen beschouwd moet worden als een mogelijkheid om een extra dimensie te geven aan initiatieven en investeringen die van belang zijn en meerwaarde opleveren voor de Unie in haar geheel en waartoe in de meeste gevallen gezamenlijk is besloten door het Parlement en de Raad, waardoor zij ook op nationaal niveau gelegitimeerd zijn;

    5.

    wijst nogmaals op het aanvullend karakter van de EU-begroting ten opzichte van de nationale begrotingen en de stimulans die daarvan uitgaat ter bevordering van groei en banen en benadrukt dat de kenmerken en de beperkte omvang ervan niet onderuit mogen worden gehaald door willekeurige bezuinigingen, maar dat specifieke terreinen juist moeten worden versterkt;

    6.

    erkent dat er sprake is van een acuut tekort aan financiële middelen in de EU, zowel op het niveau van de lidstaten, als van de Unie; onderstreept dat alle programma's en uitgaven met inachtneming van het ‧waar-voor-je-geld‧-beginsel op zichtbaarheid, doeltreffendheid en effectiviteit moeten worden beoordeeld;

    7.

    wijst erop dat de marges die uit het meerjarig financieel kader (MFK) voortvloeien nauwelijks echte manoeuvreerruimte laten, met name in subrubriek 1a en in rubriek 4, en dat zij het vermogen van de Unie beperken om enerzijds in te spelen op politieke veranderingen en onvoorziene behoeften en anderzijds haar prioriteiten te handhaven; wijst erop dat de omvang van de problemen waarmee de Unie geconfronteerd wordt, middelen zou vergen die de huidige maxima van het MFK ver overstijgen; wijst er in dit verband op dat gebruikmaking van de instrumenten waar het interinstitutioneel akkoord (IIA) van 17 mei 2006 over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer in voorziet onvermijdelijk is geworden als gevolg van de diverse nieuwe uitdagingen en prioriteiten, zoals de Arabische lente van dit jaar en de noodzaak om een sterke stimulans te bieden voor de uitvoering van de Europa 2020-strategie, als gecoördineerde aanpak van de huidige economische en sociale crisis;

    Standpunt van de Raad

    8.

    betreurt de verlagingen die de Raad voorstelt voor de ontwerpbegroting (OB) van de Commissie ter hoogte van 1,59 miljard EUR aan vastleggingen (– 1,08 %) en 3,65 miljard EUR aan betalingen (– 2,75 %), resulterend in een totaalbedrag van 146,25 miljard EUR aan vastleggingen (oftewel + 2,91 % ten opzichte van de begroting 2011 (7)) en 129,09 miljard aan betalingen (+ 2,02 %), vergeleken met respectievelijk + 4,03 % en + 4,91 % in de OB van de Commissie (met inbegrip van nota van wijzigingen nr. 1/2012);

    9.

    wijst erop dat de Raad verlagingen van honderden begrotingslijnen heeft voorgesteld, tegenover geen enkele verhoging; benadrukt dat deze horizontale verlagingen over alle rubrieken van het MFK zijn verdeeld, zij het in ongelijke mate;

    10.

    wijst erop dat sommige verlagingen in strijd zijn met recente standpunten van de Raad, zoals de verlagingen die de Raad in de OB 2012 voorstelt voor de begrotingslijnen voor de pas opgerichte agentschappen voor financieel toezicht, terwijl de Raad juist heeft aangedrongen op de oprichting van deze agentschappen, maar niet bereid lijkt te zijn om afdoende middelen voor het functioneren ervan beschikbaar te stellen;

    11.

    neemt nota van de bezorgdheid van de Raad over de problemen op economisch en begrotingsgebied op nationaal niveau; is van oordeel dat de Unie zich wat de begroting betreft verantwoordelijk moet opstellen, maar herinnert eraan dat de EU-begroting krachtens bepalingen van het Verdrag geen tekort kan vertonen en dat de EU-begroting 2 % uitmaakt van de totale publieke uitgaven in de Unie;

    12.

    betreurt, tegen deze achtergrond en ondanks eerdere verzoeken van het Parlement, dat de Raad horizontale bezuinigingen in de begroting heeft doorgevoerd, en daarbij a priori besluiten heeft genomen inzake het algemene niveau van de kredieten zonder nauwkeurige beoordeling van de daadwerkelijke behoeften ter verwezenlijking van de door Unie overeengekomen doelstellingen en politieke verplichtingen, en zonder rekening te houden met de prioriteiten van het Parlement, zoals gepresenteerd in bovengenoemde resolutie van 23 juni 2011 over het mandaat voor de trialoog;

    13.

    benadrukt dat het bezuinigen op lijnen en bedragen uitsluitend op basis van de uitvoeringspercentages in het verleden samen met de verhogingspercentages ten opzichte van de begroting van het voorgaande jaar een te zeer op het verleden gerichte benadering is die niet toelaat om in het kader van een meerjarige programmering in afdoende mate rekening te houden met uitvoeringspercentages die in de loop der jaren een stijgende lijn vertonen;

    14.

    wijst erop dat het lage niveau van betalingen zoals voorgesteld door de Raad zou leiden tot een grotere discrepantie tussen betalingskredieten en vastleggingskredieten, wat automatisch een verhoging van de nog betaalbaar te stellen vastleggingen aan het einde van het jaar zou opleveren, met name in de subrubrieken 1a en 1b; waarschuwt in dit verband voor de reeds extreem hoge bedragen van de opgehoopte RAL's kort voor het einde van het huidige MFK;

    Begrotingsvoorstel van het Parlement

    15.

    stelt het totale bedrag op 147 763,82 miljoen EUR en 133 143,18 miljoen EUR aan respectievelijk vastleggings- en betalingskredieten;

    16.

    herinnert eraan dat het Europees Parlement de Europa 2020-strategie heeft aangewezen als een van de belangrijkste prioriteiten (8) voor de begroting 2012, aangezien het een essentieel en noodzakelijk onderdeel vormt van de strategie van de EU voor het economisch herstel; benadrukt dat de voorgestelde verhoging van kredieten voor een beperkt aantal begrotingslijnen zowel korte- als langetermijndoelstellingen voor de toekomst van de Unie dient;

    17.

    is van mening dat het niveau van de betalingen zoals voorgesteld door de Commissie een absoluut minimum vormt voor de betalingen, zoals ook voorzitter Barroso en commissaris Lewandowski in een aantal verklaringen hebben aangegeven; is er niet van overtuigd dat ontwerpverklaring nr. 1 van de Raad over betalingskredieten die tot doel hebben tegemoet te komen aan mogelijke aanvullende benodigde betalingen van nut kan zijn in dit verband, met name gezien de ervaring van begin 2011, toen de Raad aarzelde om een gelijksoortige verklaring met betrekking tot de begroting 2011 gestand te doen; besluit daarom de meeste betalingskredieten te herstellen tot het niveau van de OB, temeer daar de verlagingen door de Raad van de betalingen ook betrekking hebben op terreinen en begrotingslijnen die vallen onder de doelstellingen van Europa 2020, met name in de subrubrieken 1a en 1b;

    Subrubriek 1a

    18.

    herinnert eraan dat subrubriek 1a de belangrijkste rubriek van het MFK 2007-2013 is in verband met het bereiken van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, vanwege de directe of indirecte bijdrage aan de financiering van alle vijf hoofddoelen en de zeven kerninitiatieven;

    19.

    betreurt dat de Commissie en de Raad geen bedragen voorstellen die hoger zijn dan de oorspronkelijke plannen voor steun aan investeringen die dringend nodig zijn om de zeven kerninitiatieven uit te voeren, en stelt vast dat zij helaas geneigd zijn de noodzakelijke sterke stijging van de gemeenschappelijke financiële inspanning uit te stellen tot het MFK na 2013; is ervan overtuigd dat deze opstelling de verwezenlijking van de hoofddoelen in 2020 in gevaar brengt; stelt daarom voor een aantal gerichte verhogingen in de OB van de Commissie door te voeren op enkele kerngebieden, te weten concurrentievermogen en ondernemerschap, onderzoek en innovatie, onderwijs en levenslang leren;

    20.

    herinnert eraan dat de begrotingsautoriteit voor de financiering van ITER zal moeten instemmen met een herziening van het MFK 2007-2013; neemt nota van het voorstel van de Commissie van 20 april 2011 voor het financieren van de ontbrekende 1,3 miliard EUR voor ITER in 2012 en 2013 maar dringt erop aan dat de onderhandelingen over de bijkomende kosten van ITER losgekoppeld worden van de begrotingsprocedure 2012, in overeenstemming met de uitsluiting door de Raad van de bijkomende financiering voor ITER van zijn lezing van de begroting; spreekt niettemin zijn bereidheid uit om het vraagstuk van de benodigde extra financiering voor ITER uiterlijk eind 2011 op te lossen, om te waarborgen dat de bestaande EU-structuren op het gebied van fusie niet worden verzwakt tengevolge van het uitblijven van een besluit ter zake;

    21.

    bevestigt sterk gekant te zijn tegen elke vorm van overheveling uit het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, zoals voorgesteld door de Commissie als onderdeel van het financieringspakket voor ITER, omdat dit de succesvolle tenuitvoerlegging van het zevende kaderprogramma in gevaar zou brengen en ten koste zou gaan van de bijdrage van dit programma aan de verwezenlijking van de hoofddoelen en de uitvoering van de kerninitiatieven van de Europa 2020-strategie; herstelt daarom de bedragen voor de financiële programmering van het zevende kaderprogramma door het bedrag van 100 miljoen EUR weer toe te voegen aan de door de Commissie verlaagde begrotingslijnen; herstelt tevens het grootste deel van de door de Raad doorgevoerde verlagingen van de betalingen voor de lijnen van het zevende kaderprogramma (492 miljoen EUR), ter voorkoming van het risico op niet-nakoming van bestaande juridische verplichtingen, hetgeen zou kunnen leiden tot aanvullende kosten vanwege te betalen achterstallige rente;

    22.

    besluit om het niveau van vastleggingskredieten voor specifieke onderdelen van het zevende kaderprogramma (Capaciteiten - Onderzoek ten behoeve van het MKB, Samenwerking - Energie, Ideeën, Mensen, Onderzoek op energiegebied) verder te verhogen; is van mening dat die onderdelen bijdragen aan het waarborgen van groei en investeringen op belangrijke gebieden die de kern vormen van de Europa 2020-strategie; is van mening dat het huidige uitvoeringsniveau van het zevende kaderprogramma waarborgt dat deze bijkomende bedragen probleemloos opgenomen kunnen worden in de financiële programmering van die programma's;

    23.

    verhoogt het algemene niveau van de vastleggingskredieten voor het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (KCI - Intelligente energie en KCI - Ondernemerschap en innovatie) verder ten opzichte van het oorspronkelijk voorziene bedrag, met het oog op het bereiken van resultaten bij de uitvoering van de kerninitiatieven van de strategie Europa 2020; hoopt dat deze stijging dit programma toegankelijker zal maker voor KMO's en zal helpen specifieke programma's en innovatieve financieringsmechanismen te ontwikkelen; wijst in dit verband op de belangrijke rol die KMO's spelen bij het aanjagen van de economie van de EU en steunt met name het programma CIP-EIP als een onmisbaar instrument om de crisis weer te boven komen;

    24.

    besluit de vastleggingskredieten voor het programma Een Leven Lang Leren aanzienlijk te verhogen vanwege de grote Europese toegevoegde waarde ervan en het feit dat dit programma een grote bijdrage levert aan de kerninitiatieven "Jeugd in beweging" en "Innovatie-Unie"; is ervan overtuigd dat deze verhogingen volledig uitvoerbaar zijn, aangezien de bijkomende financiële toewijzing aan dit programma die het Parlement heeft voorgesteld en die is goedgekeurd door de begrotingsautoriteit voor de begroting 2011 tot nu toe succesvol is uitgevoerd, met een aanzienlijke toename van het aantal deelnemers tot gevolg; verklaart nogmaals groot voorstander te zijn van EU-programma's op het gebied van jeugd en onderwijs, omdat ze kunnen bijdragen aan het verlagen van de jeugdwerkloosheid; stelt tevens voor de vastleggingskredieten voor het programma Erasmus Mundus verder te verhogen;

    25.

    besluit de betalingen van de OB op de lijn voor het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) opnieuw op te voeren en herhaalt zijn oproep voor verdere verbeteringen van de procedure voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, teneinde de steunverlening ter plaatse te versnellen;

    26.

    stelt in dit verband aan de andere tak van de begrotingsautoriteit voor om uit het flexibiliteitsinstrument een bedrag van 30,75 miljoen EUR beschikbaar te stellen in subrubriek 1a;

    Subrubriek 1b

    27.

    merkt op dat het standpunt van de Raad geen verandering brengt in het Commissievoorstel voor de vastleggingen en onderstreept dat dit standpunt over de vastleggingen strookt met de begrotingstoewijzing in het MFK, rekening houdend met de technische aanpassing aan het financieel kader voor 2012 als bedoeld in punt 17 van het IIA van 17 mei 2006;

    28.

    herinnert aan de belangrijke rol die het regionale en cohesiebeleid speelt voor het bereiken van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en het economisch herstel van de Europese regio's; betreurt de restrictieve aanpak van de Raad ten aanzien van de betalingen, die met 1 300 miljoen EUR verlaagd zijn ten opzichte van de ramingen van de Commissie van de betalingsbehoeften voor 2012; wijst erop dat de Raad alleen de lijnen voor de convergentiedoelstelling en technische bijstand ongemoeid heeft gelaten; herinnert eraan dat de verlagingen zijn doorgevoerd op begrotingstoewijzingen die reeds ver onder de eigen ramingen van de lidstaten lagen (61 miljard EU voor 2012, oftewel circa 50 % boven de OB) en algemeen beschouwd worden als het absolute minimum om te kunnen voldoen aan de komende betalingsverplichtingen en gelijke tred te kunnen houden met de versnelde uitvoering aan het einde van de programmeringsperiode; is van mening dat deze houding van de Raad des te onaanvaardbaarder is omdat de Commissie kortgeleden een aantal concrete voorstellen heeft gedaan voor hogere steun van de structurele en cohesiefondsen aan de landen die het zwaarst getroffen zijn door de huidige financiële en economische crisis; verzoekt om de uitvoering van het regionale en cohesiebeleid te evalueren en concrete voorstellen te doen ter vermindering van de RAL's;

    29.

    verzoekt de Commissie de cruciale rol van lokale en regionale actoren bij de bestrijding van de klimaatverandering te erkennen;

    30.

    herstelt om bovenstaande redenen de door de Raad doorgevoerde verlagingen van de betalingskredieten tot het niveau van de OB;

    Rubriek 2

    31.

    herstelt de verlagingen van de Raad binnen deze rubriek tot een niveau van 60 457,76 miljoen EUR, oftewel 3,07 % boven de begroting 2011; is van mening dat de ramingen van de Commissie van de begrotingsbehoeften realistischer zijn dan de voorstellen van de Raad, in het bijzonder tegen de huidige achtergrond van grote economische onzekerheid en instabiliteit van de markt;

    32.

    wijst erop dat de huidige ramingen bijgesteld zullen worden naar gelang de reële behoeften in de traditionele nota van wijzigingen inzake landbouw die in het najaar van 2011 ingediend zal worden; vestigt in dit verband de aandacht op het definitieve niveau van de bestemmingsontvangsten die in 2012 beschikbaar moeten zijn (conformiteitcorrecties, onregelmatigheden en melkheffing), dat uiteindelijk bepalend zal zijn voor de omvang van de nieuwe kredieten die in de begroting 2012 vastgesteld moeten worden; schat dat de marge die nog beschikbaar is onder het plafond (352,24 miljoen EUR) voldoende moet zijn om de behoeften onder deze rubriek te dekken, mits zich geen onvoorziene omstandigheden voordoen;

    33.

    verzoekt de Commissie meer inspanningen te verrichten om duidelijke prioriteiten vast te stellen ten gunste van duurzame landbouwsystemen die de biodiversiteit in stand houden, de watervoorraden en de bodemvruchtbaarheid beschermen en oog hebben voor het welzijn van dieren en de werkgelegenheid; is van mening dat als positief neveneffect van een dergelijk beleid crises, zoals de verspreiding van E. coli, vermeden zouden kunnen worden;

    34.

    verwerpt de verhoging van de zogeheten lijn voor negatieve uitgaven (goedkeuring van de rekeningen), wat de indruk wekt van een kunstmatige verlaging van het totale niveau van de kredieten van rubriek 2; is niettemin van mening dat de lidstaten in een betere positie verkeren voor het evalueren van de waarschijnlijk overschatte doeltreffendheid en betrouwbaarheid van hun nationale systemen voor toezicht en controle op het gebied van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB);

    35.

    onderstreept dat de preventie- en reactiemechanismen voor crises in de sector fruit en groenten duidelijk te kort schieten en dat er dan ook een onmiddellijke oplossing moet worden gevonden totdat het nieuwe GLB is ingevoerd; dringt er bij de Commissie op aan dat zij het Parlement en de Raad een concreet voorstel voorlegt om te waarborgen dat de bijdrage van de Unie aan het crisisfonds binnen de operationele fondsen voor producentenorganisaties voldoende verhoogd wordt; dringt erop aan dat deze verhoging wordt gebruikt voor specifieke maatregelen ten behoeve van producenten die schade lijden door de E. coli-crisis, alsmede ter voorkoming van toekomstige crises;

    36.

    verhoogt de steun voor het schoolmelkprogramma en continueert de steun voor het schoolfruitprogramma;

    37.

    handhaaft de begrotingstoewijzing voor het voedselverdelingsprogramma voor de meest misdeelden in de Unie ter ondersteuning van 18 miljoen mensen in de Unie die met slechte voeding of ondervoeding kampen; neemt met voldoening kennis van de recente inspanningen van de Commissie (zie gewijzigd Commissievoorstel van 3 oktober 2011 voor een verordening betreffende dit onderwerp (COM(2011)0634) om tot een politieke en juridische oplossing te komen om drastische inkrimping van de tenuitvoerlegging van het programma in 2012 en 2013 te vermijden; dringt er bij de Raad sterk op aan dit voorstel onverwijld te steunen, in het bijzonder gezien de ernstige sociale situatie in veel lidstaten tengevolge van de financiële en economische crisis;

    38.

    continueert de steun – op een passend niveau – voor het programma LIFE+, dat uitsluitend prioriteit verleent aan projecten op het gebied van milieu en klimaat; herinnert er andermaal aan dat milieuproblemen en oplossingen daarvoor niet aan nationale grenzen gebonden zijn en een aanpak op EU-niveau dus vanzelf spreekt; vraagt de lidstaten in dit verband hun tenuitvoerlegging van de EU-milieuwetgeving aanzienlijk te verbeteren;

    39.

    benadrukt dat het gemeenschappelijk visserijbeleid een belangrijke politieke prioriteit blijft en handhaaft de financiering ervan op de niveaus van de OB, met het oog op de komende hervorming van dat beleid; is van mening dat de financiering van het geïntegreerde maritieme beleid niet ten koste mag gaan van de financiering van andere visserijmaatregelen en -programma's in rubriek 2; onderstreept dat een doeltreffend visserijbeheer van cruciaal belang is om de visbestanden te handhaven en overbevissing te voorkomen; verwelkomt aanvullende steun voor nieuwe internationale organisaties in de visserijsector;

    Subrubriek 3a

    40.

    dringt nogmaals met klem aan op een passend en evenwichtig antwoord op de uitdagingen op het gebied van migratie en solidariteit, om de legale migratie beter te beheren en de illegale migratiestromen te voorkomen en te bestrijden; onderstreept, met erkenning van de verplichting van de lidstaten om de bestaande wetgeving van de Unie na te leven, de noodzaak van voldoende financiering en ondersteunende instrumenten om in noodsituaties op te kunnen treden met volledige inachtneming van de interne beschermingsregels, de mensenrechten en de solidariteit tussen alle lidstaten; verzoekt dan ook om een evenwichtige verhoging van de begrotingskredieten voor enerzijds Frontex en het Europees ondersteuningsbureau voor asielzaken, gezien hun toenemende taken, en voor het Europees Vluchtelingenfonds anderzijds; brengt daarnaast de vastleggingskredieten voor het Europees Terugkeerfonds en het Buitengrenzenfonds terug naar het niveau van de ontwerpbegroting; is er sterk van overtuigd dat de middelen voor deze fondsen gezien de huidige ontwikkelingen in met name het Middellandse-Zeegebied en de problematiek rond de veiligheid aan de buitengrenzen van de Unie en het beheer van de migratiestromen absoluut tot een passend niveau moeten worden opgetrokken;

    41.

    betreurt de door de Raad voorgestelde aanzienlijke verlaging van de middelen voor Frontex, het Buitengrenzenfonds en het Europees Terugkeerfonds; is er ten zeerste van overtuigd dat de middelen voor deze fondsen gezien de huidige ontwikkelingen in met name het Middellandse-Zeegebied en de problematiek rond de veiligheid aan de buitengrenzen van de Unie en het beheer van de migratiestromen absoluut moeten worden opgetrokken;

    42.

    is voornemens, door de kredieten op de OB voor de preventie van criminaliteit en terrorisme te herstellen overeenkomstig de financiële programmering, de steeds noodzakelijkere samenwerking op gebieden als Europese cyberveiligheid of de confiscatie van tegoeden van criminele organisaties verder op te voeren;

    43.

    is van mening dat het programma Daphne tot nu toe is ondergefinancierd en is voornemens dit programma van afdoende financiering te voorzien om tegemoet te kunnen komen aan de vastgestelde behoeften op het gebied van de bestrijding van geweld tegen vrouwen;

    Subrubriek 3b

    44.

    wijst er nogmaals op dat de financiering van programma's, initiatieven en organen op het gebied van onderwijs verhoogd moet worden gezien de bijdragen ervan aan de uitvoering van de kerninitiatieven "Jeugd in beweging" en "Innovatie-Unie" van de Europa 2020-strategie; is voornemens de financiering voor het programma "Jeugd in actie" verder te verhogen;

    45.

    is er zich van bewust dat de burgers betrokken moeten worden bij de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld en het politiek leven met een Europees perspectief en vindt het jammer dat de Raad de uitgaven met betrekking tot burgerschap heeft verlaagd;

    46.

    verwerpt een verdere verlaging van de middelen voor het Financieringsinstrument voor civiele bescherming, aangezien de OB reeds lager is dan de financiële programmering en civiele bescherming een nieuw bevoegdheidsterrein van de Unie is; herstelt daarom de bedragen van de OB;

    47.

    is met betrekking tot de Europese publieke ruimten van mening dat aan de begrotingsautoriteit een beoordelingsverslag en een werkprogramma gepresenteerd moeten worden binnen een termijn die het mogelijk maakt hier bij de begrotingsprocedure rekening mee te houden; besluit om een deel van de kredieten voor communicatie in de reserve te plaatsen totdat de Commissie de bereidheid toont de interinstitutionele samenwerking op dit punt te verbeteren;

    48.

    stelt een aantal reserves vast met het oog op het ontvangen van specifieke beoordelingsverslagen en een formele instemming met versterkte interinstitutionele samenwerking;

    49.

    neemt met voldoening kennis van de kredieten voor het volksgezondheidsprogramma dat een aanvulling vormt op en een toegevoegde waarde bij de maatregelen van de lidstaten op het gebied van bevordering van de gezondheid en bestrijding van ziekten; steunt de inspanningen van de Commissie om de HELP-campagne voor een rookvrij leven voort te zetten in het kader van het volksgezondheidsprogramma;

    Rubriek 4

    50.

    herhaalt de stelling dat, dit jaar zelfs nog meer dan in het verleden, rubriek 4 van de begroting 2012 ondergefinancierd is en dat de beschikbare marge in deze rubriek te laag is voor de toegenomen politieke uitdagingen in de buurlanden en wereldwijd;

    51.

    verwelkomt de verhoging van de kredieten voor het nabuurschapsinstrument, zoals voorgesteld in nota van wijzigingen nr. 1/2012, aangezien dit in overeenstemming is met zijn steun voor een duidelijke en consistente reactie van de EU op de recente politieke en sociale ontwikkelingen in het zuidelijk Middellandse-Zeegebied en een toegevoegde waarde geeft aan de externe dimensie van het binnenlands beleid van de EU en haar macroregionale strategieën; herhaalt niettemin met klem dat een dergelijke financiële steun in geen geval ten koste mag gaan van bestaande prioriteiten;

    52.

    is van mening dat, teneinde in de bemiddeling overeenstemming te bereiken met de andere tak van de begrotingsautoriteit, ingestemd kan worden met een verlaging van de vastleggingskredieten op een aantal begrotingslijnen, met name het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid; is met betrekking tot dit laatste punt van mening dat het op de begroting 2011 vastgestelde niveau van de kredieten toereikend is en besluit het standpunt van de Raad dienovereenkomstig te wijzigen;

    53.

    is van mening dat een verhoging van de financiering voor Palestina en de UNRWA van wezenlijk belang is met het oog op het waarborgen van de veiligheid en het levensonderhoud van vluchtelingen en de inspanningen die momenteel worden geleverd met het oog op een levensvatbare Palestijnse staat; vraagt opnieuw een duidelijke strategie voor Palestina, waarbij de financiële hulp van de Unie wordt gekoppeld aan een grotere politieke rol voor de Unie in het kader van het vredesproces, met betrekking tot beide partijen in het conflict;

    54.

    herinnert eraan dat op de begroting 2012 rekening moet worden gehouden met toenemende behoeften op het gebied van de samenwerking met Azië en Latijns-Amerika;

    55.

    betreurt dat niet alle behoeften en beperkte prioriteiten die door zijn gespecialiseerde commissies zorgvuldig zijn vastgesteld zijn gefinancierd binnen het plafond van het MFK voor rubriek 4, en beschouwt zijn lezing als het minimum dat nodig is voor een geloofwaardige rol van de Unie als wereldspeler;

    56.

    stelt in dit verband aan de andere tak van de begrotingsautoriteit voor om uit het flexibiliteitsinstrument een bedrag van 208,67 miljoen EUR beschikbaar te stellen in rubriek 4;

    Rubriek 5

    57.

    verwerpt het algemene standpunt van de Raad over de uitgaven van rubriek 5, dat een totale verlaging van circa 74 miljoen EUR inhoudt, waaronder 33 miljoen EUR voor de Commissie, tengevolge van horizontale verlagingen op de begrotingen van alle instellingen;

    58.

    benadrukt dat een dergelijke restrictieve aanpak op korte termijn weliswaar besparingen oplevert voor de begrotingen van de EU en de lidstaten, maar de tenuitvoerlegging van EU-beleid en -programma's in gevaar brengt, hetgeen uiteindelijk ten koste gaat van de burger en een uitgesteld negatief effect heeft op de nationale begrotingen; beklemtoont voorts dat de Commissie en andere instellingen voldoende middelen moeten krijgen om hun taken te kunnen vervullen, met name na de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU);

    59.

    wijst erop dat deze verlaging mogelijk wordt door een verhoging van de zogeheten forfaitaire verlaging voor personeel (niet-gefinancierde posten), waardoor een verbetering van de bezettingsgraad van de personeelsformaties die zijn goedgekeurd door de begrotingsautoriteit onmogelijk wordt (vanwege de rechtstreekse gevolgen ervan voor de aanwerving); vraagt zich in dit verband af hoe de Raad de mogelijke personeelsomvang bij de diensten van de Commissie nauwkeuriger kan inschatten dan de Commissie zelf; verwerpt tevens de kortingen op uitgaven waarvoor de Commissie reeds nettobezuinigingen op de betreffende ontwerpbegrotingen heeft voorgesteld (bv. Publicatiebureau, studies en adviezen, uitrusting en meubilair);

    60.

    erkent dat de Commissie zich reeds tot het uiterste heeft ingespannen om in haar voorstel voor de OB haar eigen administratieve uitgaven in nominale termen te bevriezen, en besluit alle uitgaven van rubriek 5 binnen Afdeling III tot dat niveau te herstellen;

    61.

    stelt niettemin reserves in voor bepaalde administratieve lijnen, in afwachting van specifieke actie, follow-up of voorstellen van de Commissie of om aanvullende informatie te verkrijgen;

    Agentschappen

    62.

    steunt in beginsel de ramingen van de Commissie met betrekking tot de begrotingsbehoeften van de agentschappen en verwerpt de uitgangspunten waarop de Raad zijn willekeurige bezuinigingen over de hele linie baseert in vergelijking met 2011;

    63.

    is van mening dat tijdens de begrotingsprocedure voorgestelde verlagingen van de begrotingen van de agentschappen meer verband moeten houden met het proces van planning en uitvoering van de taken van de agentschappen, tenzij precies kan worden aangegeven op welke punten de efficiency kan worden verhoogd; is in dit verband van mening dat de verlagingen voor Frontex, waarvan het mandaat onlangs is herzien, een typisch voorbeeld is van de volledige loskoppeling door de Raad van enerzijds de taken en werkzaamheden van de agentschappen, zoals vastgelegd in wetsteksten en voorschriften, en anderzijds de aan de agentschappen toegewezen begrotingsmiddelen;

    64.

    is het er in het algemeen mee eens dat overschotten van agentschappen in aanmerking moeten worden genomen bij de opstelling van de OB en op duidelijke en transparante wijze moeten worden beschreven; herhaalt evenwel dat overschotten van deels zichzelf financierende agentschappen buiten deze algemene regel zouden moeten vallen, zodat de agentschappen zich tegen het onzekere karakter van hun inkomsten kunnen wapenen;

    65.

    besluit verder de begrotingsmiddelen voor 2012 voor de drie nieuwe agentschappen voor financieel toezicht te verhogen, aangezien dit van het grootste belang is gezien de huidige economische en financiële omstandigheden en met het oog op het verder uitbouwen van die agentschappen;

    Proefprojecten en voorbereidende acties

    66.

    benadrukt dat er een beperkt aantal proefprojecten en voorbereidende acties is goedgekeurd na een diepgaande beoordeling en evaluatie, mede in het licht van de eerste beoordeling door de Commissie in juli 2011 om overlapping met reeds onder bestaande EU-programma's vallende acties te voorkomen; herinnert eraan dat proefprojecten en voorbereidende acties tot doel hebben beleidsprioriteiten te formuleren en nieuwe initiatieven te lanceren die in de toekomst kunnen uitmonden in EU-activiteiten en -programma's;

    AFDELINGEN I, II, IV, V, VI, VII, VIII, IX

    Algemeen kader

    67.

    herinnert aan zijn standpunt zoals verwoord in bovengenoemde resolutie van 6 april 2011, dat de instellingen hun begroting moeten opstellen op basis van een goed en doeltreffend beheer en daarbij zoveel mogelijk besparingen moeten doorvoeren, overeenkomstig het schrijven van commissaris Lewandowski van 3 februari 2011, waarin alle instellingen wordt verzocht hun uiterste best te doen om de stijging van de uitgaven ten opzichte van 2011 beneden de 1 % te houden;

    68.

    erkent dat alle instellingen de nodige inspanningen hebben verricht, resulterend in werkelijke bezuinigingen op hun eigen begrotingen; wijst erop dat de groei van de begrotingen van alle instellingen negatief is, ondanks de nieuwe bevoegdheden, taken, acties en werkzaamheden die voortvloeien uit de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon;

    69.

    wijst erop dat de administratieve en beleidsuitgaven van alle instellingen 5,59 % van de totale EU-begroting uitmaken, met inbegrip van een marge van 497,9 miljoen EUR in rubriek 5;

    70.

    bevestigt nogmaals dat bezuinigingsmaatregelen de uitbetaling van salarissen en pensioenen, het onderhoud van gebouwen en de beveiliging niet in gevaar mogen brengen, aangezien de instellingen over een minimum aan middelen moeten beschikken om te kunnen functioneren, en dat verlagingen redelijk moeten zijn, in die zin dat instellingen die reeds het maximaal haalbare aan bezuinigingen hebben gerealiseerd niet gestraft moeten worden, en dat de bezuinigingen bovendien legaal moeten zijn en ook in 2012 doeltreffend moeten zijn;

    Afdeling I -     Europees Parlement

    Algemeen kader

    71.

    wijst erop dat de tot nu toe goedgekeurde groei van de begroting 2012 ten opzichte van 2011 1,44 % bedraagt (de nota van wijzigingen inzake Kroatië niet meegerekend); wijst erop dat de nota van wijzigingen inzake Kroatië behandeld zal worden door het bemiddelingscomité met de Raad; verwacht dat de nodige uitgaven voor Kroatië toegevoegd zullen worden; verwacht dat de definitieve groei van de begroting 2012 derhalve 1,9 % zal bedragen (inclusief Kroatië) na behandeling door het bemiddelingscomité; wijst erop dat 1,9 % de geringste groei is sedert 12 jaar; wijst erop dat zonder de uitgaven voor de toetreding van Kroatië en de 18 nieuwe EP-leden naar aanleiding van het Verdrag van Lissabon dit cijfer slechts 0,8 % bedraagt; wijst erop dat 0,8 % de geringste groei is sedert ten minste 15 jaar; wijst erop dat de afgelopen 15 jaar de gemiddelde toename 4,5 % bedroeg; wijst erop dat rekening houdend met het huidige inflatiecijfer van 2,9 % de begroting 2012 in reële termen is gekrompen; wijst erop dat ondanks nieuwe bevoegdheden, nieuwe posten, acties en werkzaamheden die voortvloeien uit de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, het Parlement werkelijk heeft bezuinigd;

    72.

    wijst erop dat het totale niveau van zijn begroting 2012 uitkomt op 1 710,1 miljoen EUR (inclusief 18 EP-leden voortvloeiend uit het Verdrag van Lissabon); wijst erop dat dit neerkomt op een nettoververmindering van 14,5 miljoen EUR ten opzichte van de ramingen en 74,085 miljoen EUR ten opzichte van de oorspronkelijke begrotingsvoorstellen vóór het overleg met het Bureau;

    73.

    wijst erop dat de begroting 2012 een begroting van consolidering is, waarin het Parlement zich heeft ingezet voor maximale bezuinigingen zonder de kwaliteit van het werk en het uitstekende niveau van wetgeving in gevaar te brengen; deze begroting 2012 en de volgende begroting 2013 vormen de referentie voor het volgende meerjarig financieel kader;

    74.

    herhaalt dat de bezuinigingen die verwacht worden op de begrotingslijnen voor vertaling en vertolking geen afbreuk mogen doen aan het beginsel van meertaligheid in het Parlement en in de dialoog met andere instellingen; herhaalt dat de bezuinigingen moeten plaatsvinden zonder dat het recht van elk lid om in de plenaire vergadering, in commissies en coördinatorenvergaderingen en in trialogen zijn/haar eigen taal te spreken in het gedrang komt; is tevens van mening dat de leden het recht moeten behouden om in hun eigen taal te lezen en te schrijven;

    75.

    is van mening dat het Parlement in tijden van toenemende financiële moeilijkheden voor veel Europeanen en een aanhoudend bezuinigingsbeleid blijk moet geven van ingetogenheid door zijn reiskosten te verlagen; verzoekt het Bureau de voorwaarden te scheppen om 5 % te besparen op alle soorten reiskosten, waaronder voor delegaties van commissies en interparlementaire delegaties, met volledige inachtneming van het statuut van de leden en de uitvoeringsbepalingen daarvan; is van oordeel dat vermindering van het aantal zakenvluchten door leden van het Parlement zou helpen deze besparingen te verwezenlijken; wenst dat 15 % van de reiskredieten in de reserve geplaatst wordt totdat de secretaris-generaal van het Parlement uiterlijk 31 maart 2012 een verslag heeft ingediend bij het Bureau en de Begrotingscommissie; dringt erop aan dat in dit verslag de haalbaarheid wordt onderzocht van maatregelen om bij reizen van leden een maximale efficiëntiegraad te bereiken, teneinde aanbevelingen voor mogelijke budgettaire bezuinigingen te kunnen doen, rekening houdende met alle voorstellen en resoluties die het Parlement ter zake al heeft goedgekeurd, door voorstellen in te dienen om het aantal business class-vluchten te verminderen, het boeken van economy- c.q. flexi-economyvluchten aan te moedigen, voor een goede behandeling van de Frequent Flyer-punten te zorgen en de regels aangaande de openingstijden van het ledenregister, met name op vrijdagen, te herzien; verwacht dat de kredieten voor dienstreizen in 2012 verlaagd zullen worden tot het einde van de zittingsperiode; stelt voor bij bezuinigingen op bezoeken voorrang te geven aan pluralisme boven proportionaliteit bij de samenstelling van de delegaties;

    76.

    wijst erop dat de begroting 2012 uitgaven omvat voortvloeiend uit de uitbreiding met 18 leden na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (10,6 miljoen EUR);

    77.

    blijft bij zijn standpunt dat het nastreven van zoveel mogelijk bezuinigingen en de verdere reorganisatie en herschikking van bestaande middelen hoe dan ook cruciale bestanddelen van zijn begrotingsbeleid vormen, met name in deze tijd van economische crisis; is daarom van mening dat bezuinigingen op de begroting 2012 moeten worden doorgevoerd in een breder kader van structurele wijzigingen met effecten op langere termijn; de bezuinigingen die het Parlement heeft aanvaard, zullen structurele veranderingen vereisen die de uitstekende wetgevingskwaliteit van het Parlement niet in gevaar mogen brengen; meent dat het doel is zich te concentreren op de kerntaken van het Parlement; meent dat besparingen bij vertolking en vertaling het beginsel van meertaligheid niet op losse schroeven zetten, maar mogelijk zijn dankzij innovatie, structurele reorganisatie en nieuwe werkmethoden;

    78.

    verwelkomt de goede samenwerking tussen de Begrotingscommissie en het Bureau op basis van wederzijds vertrouwen en respect; is van mening dat niet getornd mag worden aan de tijdens het overleg op 22 september 2011 en in het kader van de ramingen bereikte overeenstemming (resolutie van 6 april 2011, goedgekeurd met 479 stemmen voor in de plenaire) en dat geen van de onderdelen van die overeenstemming mag worden herzien indien zich geen nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan;

    79.

    wijst erop dat de vergoeding voor algemene uitgaven wordt bevroren op het niveau van 2011; verzoekt het Bureau geen van de vergoedingen van de leden (met inbegrip van de dagvergoeding) aan te passen;

    80.

    herhaalt dat tijdens de onderhandelingen over de begroting van het Parlement op een aantal punten een voorbehoud is gemaakt; wenst dat, ongeacht het compromis in het overleg tussen de Begrotingscommissie en het Bureau, de aan deze voorbehouden ten grondslag liggende vragen over de begroting van het Parlement worden beantwoord en transparant worden behandeld, zodat er duidelijke informatie komt over de behoefte aan vertaling en vertolking, catering, schoonmaak en onderhoud alsmede reisdiensten en -faciliteiten en andere externe diensten en over de kostenstructuur of eventueel voor deze diensten geldende subsidies;

    Personele middelen

    81.

    hecht zijn goedkeuring aan de volgende wijzigingen van de personeelsformatie:

    omzetting van twee tijdelijke AST3 in twee vaste AST1 voor de medische dienst,

    30 opwaarderingen van AD5 naar AD7 naar aanleiding van de resultaten van de interne vergelijkende onderzoeken voor AD7,

    omzetting van 15 AST (5 AST3, 5 AST5 en 5 AST7) in AD5;

    82.

    besluit zijn goedkeuring te hechten aan de in de nota van wijzigingen voorgestelde internalisering van de beveiligingsdienst en daarvoor 29 nieuwe posten (26 AST1 en 3 AD5) toe te voegen aan de personeelsformatie;

    83.

    hecht zijn goedkeuring aan de volgende in de nota van wijzigingen voorgestelde maatregelen, die worden gecompenseerd door andere besparingen:

    het uit de reserve vrijmaken van kredieten voor het nieuwe beveiligingsbeleid;

    het compenseren van de uitstoot van koolstof door administratieve werkzaamheden;

    het verhogen van de kredieten voor arbeidscontractanten met het oog op de uitvoering van het gebouwenbeleid van het Parlement;

    het verhogen van de jaarlijkse subsidie aan het EPA;

    Vastgoed- en communicatie- en voorlichtingsbeleid

    84.

    is van mening dat het gebouwenbeleid van het Parlement een zorgvuldige analyse vereist en dat de administratie het gebouwenbeleid in samenwerking met de Begrotingscommissie moet blijven ontwikkelen; verzoekt derhalve om regelmatig op de hoogte te worden gehouden van nieuwe ontwikkelingen in verband met bouwprojecten met aanzienlijke financiële gevolgen voor de begroting, zoals het Konrad Adenauer-gebouw, het Huis van de Europese geschiedenis en bouwprojecten/vastgoedaankopen in de vergaderplaatsen van het Parlement; wenst op de hoogte te worden gehouden van het creëren van eventuele nieuwe posten in verband met het driejarenplan van DG INLO, voordat de administratie hieraan haar goedkeuring geeft; verzoekt de administratie een dienstovereenkomst te sluiten voor het delen van de exploitatiekosten met de Commissie en met andere instellingen die van de voorzieningen van het Huis van de Europese geschiedenis gebruik willen maken; roept de EU-instellingen op hun bezoekersprogramma's beter op elkaar af te stemmen om synergieën te verwezenlijken, de tevredenheid van de bezoekers te vergroten en de kosten te delen; verzoekt de administratie het beheer van interinstitutionele projecten te verbeteren;

    85.

    is van oordeel dat de terbeschikkingstelling van financiering voor arbeidscontractanten die aangeworven worden voor het ondersteunen van de tenuitvoerlegging van het gebouwenbeleid van het Parlement de komende begrotingsjaren op transparante wijze moet plaatsvinden; verzoekt daarnaast op de hoogte te worden gehouden van elk voornemen om nieuwe posten te creëren en van elke verhoging van de kredieten voor DG INLO, en wel voordat deze door de Administratie worden goedgekeurd;

    86.

    is van mening dat voor het Huis van de Europese geschiedenis als project de actieve medewerking en een financiële bijdrage van andere instellingen noodzakelijk zijn; is verheugd over de toezegging die de voorzitter van de Commissie in zijn brief van 28 september 2011 heeft gedaan, om een substantiële bijdrage aan het project te leveren en steun te verlenen bij de exploitatie van het Huis van de Europese geschiedenis; herinnert aan zijn resolutie van 6 april 2011 met het verzoek om een businessplan waarin de commerciële strategie van het Huis van de Europese geschiedenis voor de lange termijn wordt uiteengezet, en stelt vast dat de administratie de gevraagde informatie heeft verstrekt; herhaalt dat aan besluiten over het project een open debat en een vruchtbare dialoog moeten voorafgaan en dat het besluitvormingsproces transparant moet verlopen; wenst conform artikel 179, lid 3, van het Financieel Reglement zo snel mogelijk te worden geïnformeerd over het desbetreffende bouwproject; verzoekt het Bureau erop toe te zien dat het in het businessplan opgenomen kostenplan strikt wordt aangehouden;

    87.

    is van mening dat met het oog op besparingen op lange termijn en het moderner en efficiënter maken van de organisatie een vergelijkende studie moet plaatsvinden tussen de begroting van het Parlement enerzijds en de begrotingen van een representatieve groep lidstaten en de begroting van het Amerikaanse Congres anderzijds;

    Kwesties in verband met het milieu

    88.

    verwelkomt de invoering van concrete stimulansen om minder vervuilende vervoersmodaliteiten te gebruiken in de vorm van het 50 % Jobcard-systeem in Brussel; wijst erop dat de reserve van de verschillende lijnen voor reiskosten mede wordt bepaald door de resultaten van een door het Bureau op te stellen verslag over de haalbaarheid van maatregelen om de reiskosten zo laag mogelijk te houden, en met aanbevelingen voor budgettaire bezuinigingen;

    89.

    dringt aan op verdere maatregelen om het energie-, water- en papierverbruik te verminderen, teneinde bezuinigingen op de begroting van het Parlement te kunnen realiseren;

    Afdeling IV -     Hof van Justitie

    90.

    wijst erop dat de door de Raad voorgestelde verlagingen ertoe zouden leiden dat het Hof zijn kerntaken niet naar behoren zou kunnen uitvoeren tegen de achtergrond van een toenemende werklast voor de rechters; heeft daarom besloten de OB gedeeltelijk te herstellen, met name waar het gaat om de leden, het personeel en de IT-kredieten;

    Afdeling V -     Rekenkamer

    91.

    wijst erop dat de Rekenkamer zich grote inspanningen getroost om personeel van ondersteunende diensten over te hevelen naar controleactiviteiten om te voldoen aan de steeds hogere eisen die aan de instelling worden gesteld, en tevens substantieel weet te bezuinigen op de administratieve uitgaven; wijst erop dat de Raad de kredieten voor salarissen heeft verlaagd op basis van het lage uitvoeringspercentage in 2010; verwacht dat de uitvoering in 2011 beter zal zijn en besluit daarom de bedragen van de OB voor een deel opnieuw op te voeren;

    Afdeling VI -     Europees Economisch en Sociaal Comité

    92.

    wijst erop dat als gevolg van enkele van de door de Raad voorgestelde verlagingen de uitvoering van de kerntaken van het EESC in gevaar zou komen en onzekerheid zou ontstaan omtrent het vermogen van het EESC om zijn juridische verplichtingen jegens zijn personeel na te komen; besluit daarom de bedragen uit de OB voor leden van het EESC ter uitvoering van de kernactiviteit van het EESC, namelijk maatschappelijke organisaties uit de lidstaten in staat stellen hun opvattingen op EU-niveau kenbaar te maken, weer op te nemen, hetgeen op basis van voorzichtige inflatieramingen in feite neerkomt op een reële bevriezing, de bedragen uit de OB voor personeelssalarissen en vergoedingen ten dele weer op te nemen om het EESC in staat te stellen zijn juridische verplichtingen jegens zijn personeel na te komen, en de bedragen uit de OB voor vertolking ten dele weer op te nemen tot het uitvoeringsniveau van 2009, hetgeen gezien de gestegen vertolkingstarieven toch een reële verlaging zou betekenen;

    Afdeling VII -     Comité van de Regio's

    93.

    verwerpt voor een deel de door de Raad voorgestelde verlagingen; verhoogt de meeste lijnen omdat de Raad de kredieten heeft teruggebracht tot een niveau dat ver onder de uitvoering in 2010 en 2011 ligt; besluit daarom de bedragen van de OB opnieuw op te voeren zodat de instelling zijn politieke activiteiten kan handhaven op het niveau van 2011;

    Afdeling VIII -     Europese Ombudsman

    94.

    is van mening dat de kredieten voor deze instelling de afgelopen twee jaar reeds aanzienlijk zijn verlaagd; besluit daarom de bedragen van de OB op de meeste lijnen opnieuw op te voeren;

    Afdeling IX -     Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

    95.

    neemt een ander standpunt in dan de Raad en aanvaardt de invoering van twee extra vaste posten (1 AD9 en 1 AD6) in de personeelsformatie van de ETGB met het oog op de nieuwe taken voor deze instelling die voortvloeien uit artikel 16 VWEU, aangezien de ETGB moet toezien op de naleving van de betreffende rechten (alle instellingen en organen van de EU dienen de fundamentele rechten inzake privacy en bescherming van persoonsgegevens te eerbiedigen); aanvaardt, teneinde aan juridische verplichtingen te voldoen, de opwaardering van de post van directeur van AD14 tot AD15, hoewel de totale personeelsformatie van de ETGB 43 posten telt;

    96.

    besluit om dezelfde reden de andere lijnen weer op het niveau van de OB te brengen;

    Afdeling X -     Europese Dienst voor extern optreden

    97.

    merkt op dat de EDEO als nieuwe organisatie die een grote Europese ambitie belichaamt, over voldoende middelen moet kunnen beschikken; merkt in dit verband op dat bij de kredieten voor personeelssalarissen in 2012 rekening moet worden gehouden met het daadwerkelijke percentage in de herfst van 2011 niet bezette posten; verzoekt de EDEO in de toekomst terughoudend te zijn bij het creëren van hoge posten; is van mening dat dit o.a. kan worden bereikt door posten voor gedetacheerde nationale deskundigen geleidelijk te vervangen door vaste posten voor ambtenaren uit de lidstaten; merkt op dat gedetacheerde nationale deskundigen (GND's) niet worden meegeteld voor het derde deel van het EDEO-personeel op AD-niveau; herinnert evenwel aan het besluit van de Raad tot vaststelling van de inrichting en werking van de EDEO waarin staat: "Bij het verstrijken van het contract van een GND die uit hoofde van artikel 7 naar de EDEO was overgeplaatst, wordt de betreffende functie omgezet in een betrekking van tijdelijk ambtenaar wanneer de door de GND uitgevoerde functie overeenstemt met een normaliter door ambtenaren op AD-niveau uitgevoerde functie, op voorwaarde dat de benodigde betrekking beschikbaar is in de personeelsformatie"; onderstreept voorts dat op grond van operationele vereisten financiering nodig is voor het opzetten van de EDEO met eigen IT-systemen in een nieuw gebouw;

    98.

    houdt rekening met de verduidelijkingen die de EDEO in de brief aan de voorzitter van de Begrotingscommissie van 30 september 2011 heeft gegeven ten aanzien van het aandeel EU-ambtenaren in de personeelsformatie, overeenkomstig de door de HV/VV gedane toezegging; besluit daarom de personeelsformatie van het EDEO zoals opgenomen in de ontwerpbegroting van de Commissie opnieuw op te voeren, en is van oordeel dat alle reserves in verband met de aanwerving van personeel voor en de oprichting van een EU-delegatie in de Verenigde Arabische Emiraten moeten worden vrijgegeven;

    99.

    is bezorgd over het voorstel van de Raad om de verhoging van de OB 2012 van de EDEO terug te brengen tot + 2,25 %; hanteert, gelet op de algemene financiële context, eveneens een voorzichtige benadering met betrekking tot de verhogingen en stemt slechts ten dele in met de verzoeken van de EDEO;

    100.

    stemt in met de gevraagde wijzigingen in de EDEO-personeelsformatie, in het bijzonder met het oog op de versterking van de delegaties; blijft evenwel waakzaam ten aanzien van de samenstelling van het EDEO-personeel en de naleving van de wettelijke verplichting dat het AD-personeel van de EDEO voor ten minste 60 % uit EU-ambtenaren bestaat; wenst dat de EDEO hierover regelmatig verslag uitbrengt; merkt op dat de toename van de budgettaire behoeften van de EDEO een gevolg is van de herverdeling van bevoegdheden die eerder aan de Raad en de Commissie toevielen, en van onderschatting van een aantal factoren, zoals de aanloopkosten, nieuwe verplichtingen en taken die momenteel door de Raad en de Commissie worden uitgevoerd;

    *

    * *

    101.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de andere betrokken instellingen en organen.


    (1)  PB L 163 van 23.6.2007, blz. 17.

    (2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

    (3)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

    (4)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0114.

    (5)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0140.

    (6)  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0296.

    (7)  Met inbegrip van gewijzigde begrotingen 1, 2 en 3/2011.

    (8)  Zie bijvoorbeeld de resolutie van het Parlement over het mandaat voor de trialoog van 23 juni 2011.


    Top