Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010AE0766

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Investeren in de ontwikkeling van koolstofarme technologieën” (COM(2009) 519 definitief)

PB C 21 van 21.1.2011, p. 49–55 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

21.1.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 21/49


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Investeren in de ontwikkeling van koolstofarme technologieën”

(COM(2009) 519 definitief)

2011/C 21/09

Algemeen rapporteur: de heer WOLF

De Commissie heeft op 7 oktober 2009 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Investeren in de ontwikkeling van koolstofarme technologieën

COM(2009) 519 final.

Het bureau van het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 3 november 2009 de gespecialiseerde afdeling Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij met de voorbereidende werkzaamheden belast.

Gezien de urgentie van de werkzaamheden (art. 59 rvo) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité tijdens zijn op 26 en 27 mei 2010 gehouden 463e zitting (vergadering van 27 mei 2010) de heer Wolf als algemeen rapporteur aangewezen en vervolgens onderstaand advies met 168 stemmen vóór, bij 3 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Samenvatting en aanbevelingen

1.1   Het door de Commissie gepresenteerde SET-plan gaat in op de thans belangrijkste maatregelen die de vitale combinatie van klimaatbescherming en een veilige energievoorziening moeten verwezenlijken en Europa's internationale concurrentievermogen op peil moeten houden. Het Comité staat vierkant achter de voorgestelde investeringen en maatregelen.

1.2   Slechts met buitengewone en gemeenschappelijke inspanningen is het mogelijk ons gehele energiesysteem – productie, omzetting, verbruik – op deze doelstellingen af te stemmen.

1.3   Daartoe moeten technieken en methoden voor koolstofarme energie-opwekking en -gebruik ontwikkeld worden die met de huidige techniek ook internationaal concurrerend zijn.

1.4   Het Comité vreest echter wel dat de door de Commissie, de lidstaten en de privésector hiertoe te leveren inspanningen nog steeds sterk onderschat worden. Het beveelt daarom dringend aan om hiervoor een toereikend financieringsconcept uit te werken dat kan rekenen op de steun van Commissie, lidstaten en het bedrijfsleven en dat ook in de toekomstige EU-begroting wordt verankerd. Tot het zover is, moeten andere financieringsmogelijkheden gebruikt worden. Met name dient de totale opbrengst in de lidstaten uit de handel in emissiecertificaten uitsluitend hiervoor bestemd te worden. Hetzelfde geldt voor de inkomsten uit een eventuele toekomstige CO2-heffing.

1.5   Gelet op de vitale betekenis van het energie- en klimaatvraagstuk en de daaraan gerelateerde concurrentiepositie acht het Comité het namelijk onzinnig om extra belastinginkomsten uit de energiesector die voor klimaatbescherming bedoeld zijn, af te romen en vervolgens een andere bestemming te geven.

1.6   Investeren in de ontwikkeling van koolstofarme energietechnieken biedt perspectief voor innovatie, economische dynamiek, duurzame groei en werkgelegenheid, helemaal omdat energie tegen een betaalbare prijs het levenselixer van onze economie en levensstijl is. Energie-efficiëntie is van doorslaggevend belang voor het concurrentievermogen van Europa wereldwijd. Daarom zijn duurzame vormen van energieopwekking en -gebruik vereist.

1.7   Het Comité wijst in dit verband nadrukkelijk op het belang van elektrische energie. Het beveelt echter aan om ook meer aandacht te schenken aan energiegebruik buiten de elektriciteitssector en te zoeken naar innovatieve onderzoeksimpulsen, aangezien daar tot nu toe de meeste fossiele brandstoffen verbruikt worden.

1.8   Wil de Commissie zich naar behoren kunnen kwijten van haar coördinerende taak, dan dienen met instemming van de betrokken partijen ook de benodigde O&O-programmastructuren tot stand te komen. De Commisie heeft ervaren, internationaal erkende en geëngageerde deskundige specialisten nodig die zich volledig voor het welslagen van het door hen gecoördineerde programma willen inzetten.

2.   De Mededeling van de Commissie (sterk vereenvoudigde en beknopte inhoud)

2.1   Het SET-plan moet de technologische basis leggen voor het energie- en klimaatbeleid van de EU.

2.2   Kern van het SET-plan zijn de stappenplannen van de EU voor de periode 2010-2020, die het uitgangspunt vormen voor de ontwikkeling van technologieën met een geringe uitstoot van kooldioxide in de atmosfeer („koolstofarme technologieën”). Deze plannen worden, met een financiële onderbouwing en een verdeling tussen bedrijfsleven en overheid, in een werkdocument van de Commissie uiteengezet (1).

2.3   De Mededeling van de Commissie omvat onder meer het volgende:

2.3.1

Europese industriële initiatieven, te weten:

windenergie

zonne-energie

elektriciteitsnetwerken

duurzame bio-energie

CO2-afvang, -vervoer en -opslag: CCS

duurzame kernsplijting

brandstofcellen en waterstof.

2.3.2

Energie-efficiëntie – het initiatief „Smart Cities”

2.3.3

Europese Alliantie voor energie-onderzoek Hier gaat het om gemeenschappelijke programma's van onderzoeksinstellingen en hogescholen.

2.3.4

Verdere opties zijn:

alternatieve technologieën, offshoretechnologieën voor hernieuwbare energie (verdergaand dan windenergie), energie-opslag, verlenging van de levensduur van kerncentrales, oplossingen voor kernafval;

fusie-energie, met name het ITER-project;

fundamenteel onderzoek, bijv. uit zonlicht gewonnen motorbrandstoffen, nieuwe halfgeleider-lichtbronnen of batterijen met hoog opslagvermogen;

activeren van centra voor wetenschappelijk onderzoek. Hiervoor zijn ook financiële middelen uit de Cohesiefondsen beschikbaar;

internationale samenwerking.

2.3.5

De voor het SET-plan benodigde investeringen in de EU dienen van de huidige 3 miljard euro per jaar te worden opgetrokken tot circa 8 miljard euro per jaar.

2.3.6

Minstens 50 % van de veilinginkomsten afkomstig uit de nieuwe Europese regeling voor de handel in emissierechten, moet op nationaal niveau terugvloeien naar maatregelen om het klimaat te beschermen, en een deel hiervan moet bestemd worden voor de ontwikkeling van milieuvriendelijke technologieën.

2.3.7

Het aanmoedigings- en hefboomeffect van overheidsfinanciering moet met een scala van financieringsinstrumenten gemaximaliseerd worden.

2.4   De Commissie verzoekt derhalve de Raad en het Europees Parlement:

de stappenplannen voor technologie 2010-2020 te steunen,

ermee in te stemmen de bestaande communautaire programma's meer te richten op initiatieven in het kader van het SET-plan,

de lidstaten aan te sporen om de financiering van koolstofarme technologieën te ondersteunen,

de voorgestelde versterking van de financiële instrumenten te steunen als bijdrage aan de financiering van het SET-plan,

in te stemmen met de desbetreffende intentie van de Commissie en de EIB,

in te stemmen met de uitbreiding van lopende en nieuwe internationale technologiegeoriënteerde initiatieven.

3.   Algemene opmerkingen van het EESC

3.1   De klimaatconferentie van Kopenhagen. Het Comité erkent de inspanningen van de EU en de lidstaten om de klimaatconferentie van Kopenhagen succesvol af te sluiten. De formulering van de nagestreefde 2-gradengrens is een eerste stap om van klimaatbescherming serieus werk te maken. Des te meer valt het te betreuren dat de deelnemende partijen geen bindende overeenkomsten hebben weten te bereiken die verder gaan dan intentieverklaringen.

3.1.1   Onderschatting van de ernst van het probleem. Ondanks de nog groeiende wereldbevolking, haar energiehonger (2) en haar enorme achterstanden, de eindige voorraden aan fossiele, primaire energiebronnen (3) en de toenemende afhankelijkheid van Europa van geïmporteerde energie, worden de ernst van het energie- en klimaatvraagstuk en de daarbij behorende investeringen blijkbaar door vele politici en betrokkenen nog steeds sterk onderschat, hetzij vanwege het langetermijnkarakter van de gevolgen, de onzekerheid van de klimaatmodellen, economische belangen, de gevreesde acheruitgang in levenskwaliteit, terughoudendheid met de vereiste investeringen of omdat de verwachte klimaatveranderingen in de betrokken regio's als niet zo ingrijpend worden beschouwd.

3.1.2   Ontzien van hulpbronnen. De ontwikkeling van concurrerende koolstofarme energietechnieken (4) leidt er verder toe dat eindige fossiele primaire brandstoffen langzamer verbruikt worden, beïnvloedt de prijsvorming en komt zo ook de duurzaamheid ten goede. Slechts zo kan de periode waarin we beschikken over fossiele energiebronnen worden verlengd en kunnen we ons doeltreffender voorbereiden op de tijd daarna. Wie nu niet handelt, zal het later des te meer bezuren.

3.1.3   Gevolg: CO 2-arme technieken. Des te dringender moet er gericht en op grotere schaal gewerkt worden aan de (verdere) ontwikkeling van technieken en methoden voor productie en gebruik van koolstofarme energie die met de tot nu toe gehanteerde technieken internationaal kan concurreren. Op mondiaal niveau is het immers zo dat technieken voor koolstofarm energiegebruik pas in aanzienlijke mate worden toegepast als deze voor de betrokken partijen financieel aantrekkelijk zijn.

3.1.4   Optie: streven naar 30 % reductie. De vermelde urgentie neemt nog toe als besloten wordt te kiezen voor de ook door het Comité onderschreven doelstelling van een CO2-reductie van 30 % (5) (namelijk als aan de desbetreffende internationale voorwaarden is voldaan).

3.1.5   Verder stijgend verbruik mogelijk. In zijn scenario verwacht het IEA (6) voor de komende decennia een gestaag stijgend energieverbruik, ook van de fossiele primaire energiebronnen, en met name steenkool. Daarom zal het volgens het IEA de grootste moeite kosten (7) deze trend om te buigen, zodat het verbruik van fossiele energiebronnen wereldwijd al in 2020 het hoogtepunt zal bereiken en daarna geleidelijk zou dalen, om steeds meer door koolstofarme energietechnieken te worden vervangen.

3.2   Onderzoek en ontwikkeling – het SET-plan. Onderzoek en ontwikkeling zijn derhalve van doorslaggevende betekenis. Het door de Commissie gepresenteerde SET-plan moet daartoe een belangrijke bijdrage zijn. Het gaat ook in op de desbetreffende in de EU-begroting gereserveerde financiering.

3.2.1   Onderzoek en ontwikkeling – internationale inspanningen en concurrentie. Tijdens de klimaatconferentie in Kopenhagen is opnieuw bevestigd dat ook de landen die niet voor bindende overeenkomsten hebben gepleit, zoals de VS en China, desondanks op hun beurt onderzoek en ontwikkeling met zeer ruime financiële middelen steunen. Tegelijk betekent dit dat Europa slechts met veel grotere O&O-inspanningen in staat zal zijn om een toppositie te blijven innemen.

3.2.2   Investeringsprogramma voor innovatie, dynamiek en werkgelegenheid. De investeringen in onderzoek en ontwikkeling bieden bovendien uitstekende kansen voor innovatie, economische dynamiek, duurzame groei en werkgelegenheid. Dit geldt des te meer omdat energie tegen een betaalbare prijs het levenselixer van onze economie en levensstijl is. Zonder een gezonde energievoorziening tegen economische voorwaarden dreigen onze economie, ons sociale stelsel en in het algemeen de samenleving in te storten. Daarom zijn duurzame vormen van energieopwekking vereist.

3.3   Instemming. Daarom verwelkomt het Comité het initiatief van de Commissie en de in de Mededeling voorgestelde maatregelen als een belangrijke stap die de toon zet. Het doet een beroep op de Raad, het Parlement, de Commissie en de lidstaten, maar ook op het bedrijfsleven en de sociale partners, om alles in het werk te stellen om de ontwikkeling en toepassing van koolstofarme energietechnieken op te voeren en de financiële middelen voor de vereiste investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O) ter beschikking te stellen.

3.3.1   Toereikende omvang en prioritering twijfelachtig. Het Comité acht het niet zijn taak om binnen het bestek van dit advies uitgebreid na te gaan of het in het werkdocument van de Commissie (8) uiteengezette financiële kader en de opsplitsing daarvan afgestemd zijn op de genoemde doelstellingen. Daarom zou nog eens moeten worden nagegaan of de prioriteiten van de projecten goed gekozen zijn en of het totale bedrag in overeenstemming is met de betekenis daarvan. Verder moet na een passende aanlooptijd gewaarborgd zijn dat de maatregelen vruchten afwerpen en dat het financiële kader indien nodig herzien en uitgebreid wordt.

3.3.2   De financiering. Het Comité benadrukt dat het buitengewone inspanningen zal vergen om in de komende decennia het gehele energiesysteem – productie, omzetting, verbruik – af te stemmen op de combinatie van klimaatbescherming, continue energievoorziening en duurzaamheid en dat de hiervoor vereiste O&O-inspanningen flink onderschat worden. Het Comité betwijfelt of de voorgenomen investeringen voldoende zijn om op grote schaal en met de vereiste impact zulke omvangrijke ontwikkelingen succesvol uit te voeren of zelfs marktleider te worden; daarvoor is een blik op de omvang van de O&O-uitgaven van de VS al voldoende.

3.3.3   Overkoepelend financieringsconcept. Het Comité beveelt daarom dringend aan om hiervoor een toereikend financieringsconcept uit te werken dat kan rekenen op de steun van de Commissie, de lidstaten en het bedrijfsleven en dat ook in de toekomstige EU-begroting wordt verankerd.

3.3.4   Nieuwe financiële bronnen aanboren – kosten voor energieverbruik als criterium. Daartoe, en voor het zover is, moeten andere financieringsmogelijkheden aangeboord worden, en wel zowel op communautair niveau als met name in de lidstaten. Het is een goede zaak dat ook de EIB wil deelnemen. De kosten voor het huidige energieverbruik moeten als maatstaf gehanteerd worden voor de benodigde investeringen: een relevant percentage daarvan moet gereserveerd worden voor de toekomstige voorziening! Het Comité verwijst in dit verband naar zijn advies over het actieplan voor energie-efficiëntie (9).

3.3.4.1   Inkomsten uit de handel in emissierechten en een eventuele CO 2-belasting. Voorts dienen de lidstaten de inkomsten (10) uit de handel in emissierechten geheel en uitsluitend (11) te bestemmen voor de ontwikkeling van koolstofarme energietechnologieën. Het Comité acht het, gelet op de omvang van het klimaat- en energievraagstuk, absurd om deze inkomsten financieel af te romen ten behoeve van andere doelstellingen. Hetzelfde geldt voor de inkomsten uit een eventuele toekomstige CO2-heffing. Daarom doet het Comité een beroep op de lidstaten om deze aanbeveling niet naast zich neer te leggen.

3.3.4.2   Geen financiële afromingen. Gelet op de vitale betekenis van het energie- en klimaatvraagstuk en de daaraan gerelateerde concurrentiepositie acht het Comité het onzinnig om extra belastinginkomsten uit de energiesector die voor klimaatbescherming bedoeld zijn, af te romen en vervolgens een andere bestemming te geven.

3.3.4.3   Reserve aan certificaten. Het Comité is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de 300 miljoen EU-certificaten die beschikbaar zijn voor nieuwe marktdeelnemers aan het systeem van verhandelbare emissierechten (ETS), te gebruiken voor de bevordering van de afvang en opslag van koolstofdioxide, alsook voor innovatieve hernieuwbare energiebronnen. De lidstaten dienen deze certificaten beschikbaar te stellen voor de financiering van demonstratieprojecten die geselecteerd werden op basis van op communautair vastgelegde criteria (12).

3.3.5   Prikkels voor innovatie scheppen. Verder verwijst het Comité naar zijn advies over het communautaire innovatiebeleid (13), waarvan de aanbevelingen met name betrekking hebben op de ontwikkeling van duurzame energietechnologieën.

3.3.6   Scheiding van ontwikkeling en toepassing. In dit verband pleit het Comité voor een duidelijker onderscheid tussen de vereiste (verdere) ontwikkeling van goedkope koolstofarme energietechnieken en de relevante grootschalige toepassing en marktpenetratie daarvan.

3.4   Beperkt voorspellend vermogen. Tot nu toe is gebleken dat toekomstige ontwikkelingen en de gevolgen daarvan ook in het energie- en klimaatbeleid op lange termijn slechts in beperkte mate te voorspellen zijn. Daarom kan nu nog geen keuze gemaakt worden uit de voor 2050 vereiste technieken. Veeleer moeten alle veelbelovende opties bekeken worden om, in het spanningsveld van voorzieningszekerheid, concurrentievermogen en klimaatbescherming, de voor het jaar 2050 en daarna bepaalde doelstellingen optimaal te verwezenlijken. Reeds 2020 zal een graadmeter zijn voor het voor dat jaar gestelde en al dan niet bereikte doel.

3.4.1   Thematisch brede ontwikkeling. Daarom is het Comité ingenomen met de door de Commissie voorgestelde thematische breedte van de tot „gebruiksklaarheid” te ontwikkelen technieken en maatregelen, om zo de voorwaarden te scheppen voor een op ervaring gestoelde, flexibele procedure en om premature besluiten te vermijden.

3.4.2   Fundamenteel onderzoek. Het is positief dat de Commissie vooral de nadruk legt op het belang en de noodzaak van voldoende fundamenteel onderzoek. Slechts op die manier kan de basis gelegd worden voor principieel nieuwe inzichten en de daaruit voortvloeiende concepten.

3.4.3   Europese alliantie voor energieonderzoek. Het Comité verwelkomt het voorstel voor een Europese alliantie voor energieonderzoek, waarbij de Commissie te werk zou moeten gaan via open coördinatie en met name de cofinanciering via subsidieverstrekkers in de lidstaten of het bedrijfsleven conform de deelnameregels zou moeten waarborgen.

3.4.4   Hefboomwerking van het SET-plan. Daarom moet er bij de evaluatie van het geplande financiële kader op gelet worden dat de via het SET-plan beschikbaar gestelde communautaire middelen voldoende zijn om de gewenste hefboomwerking op de vereiste deelname van lidstaten en bedrijfsleven te bereiken.

3.5   Prioriteitenstelling in de praktijk. Bij de toepassing van de ontwikkelde technieken en systemen dient, afgezien van klimaatbescherming, de aandacht meer uit te gaan naar belangrijke kwesties als voorzieningszekerheid en zuinigheid (bijv. kosten om het ontstaan van CO2 te vermijden), inclusief regionale en mondiale aspecten (energie-aanbod van zon, water of wind, afstand, belangen van grondstofleveranciers, enz.). Instrumenten voor aanvankelijke ondersteuning van de markt moeten dan ook geen specifieke technologie voorschrijven of deze via speciale subsidies steunen.

3.6   Belang van de elektriciteitssector. De voorgestelde technieken en maatregelen hebben grotendeels betrekking op systemen voor de productie of toepassing van elektrische energie. Hoewel de elektriciteitssector tegenwoordig slechts circa 19 % van de Europese energiemarkt uitmaakt (14), is een zekere toespitsing van de O&O-maatregelen op elektrische energie op zijn plaats, aangezien deze in alle facetten van het dagelijks leven, de techniek en de economie een onmisbare sleutelrol speelt. De wens om het gehele vervoer over land zoveel mogelijk te „elektrificeren” (elektrische auto, goederenvervoer per spoor) en, afgezien van WKK, ook in gebouwenverwarming met behulp van warmtepompen en geothermie sterker in te zetten op elektrische hulptechnieken (pompen, compressoren), zal het belang van elektriciteit verder doen toenemen.

3.6.1   Doorslaggevende rol voor hernieuwbare energie. Het Comité bevestigt opnieuw dat bij de ontwikkeling van koolstofarme energietechnieken hernieuwbare energie van doorslaggevende betekenis is. Het Comité stelt met genoegen vast dat het aandeel van hernieuwbare energie bij de elektriciteitsopwekking de laatste jaren met name door de forse uitbreiding van windenergie sterker gegroeid is dan verwacht.

3.6.2   Europese elektriciteitsnetwerken. Daarom ondersteunt het Comité de uitbreiding van stroomnetwerken in Europa en de ontwikkeling van de vereiste technieken (bijv. „smart grids”), om beter in te spelen op de toenemende fluctuaties in het aanbod in Europa en om eventueel stroom uit zonnecentrales uit Afrika naar Europa te transporteren.

3.6.3   Opslagtechnieken, voorzieningen voor piekbelasting en buffercentrales. Gezien de gewenste verdere uitbreiding van hernieuwbare energieomzetters, die door het weer en afhankelijk van het tijdstip op de dag of de periode in het seizoen onderworpen zijn aan schommelingen, zal dit waarschijnlijk nauwelijks voldoende zijn om een veilige en op de behoefte afgestemde elektriciteitsvoorziening te garanderen. Daarom moeten ook innovatieve stationaire opslagtechnieken (bijv. luchtdruk, waterstof) verder onderzocht worden. Even belangrijk is het om zeer efficiënte en tegelijk rendabele voorzieningen voor piekbelastingen te ontwikkelen. Terwijl voorzieningen voor piekbelasting enkele jaren geleden nog uitsluitend nodig waren om in aanvulling op de basisbelasting in te spelen op schommelende behoeften, met name pieken in behoefte of verbruik, zijn zij nu en in de toekomst steeds meer bedoeld om het fluctuerende aanbod van de meeste hernieuwbare energiebronnen door buffercentrales te compenseren. Daarom is de ontwikkeling van en de beschikking over deze voorzieningen van groot belang.

3.6.4   Systeemoplossingen. Gelet op de hiervoor genoemde systeemkoppeling van verschillende energietechnieken dient derhalve meer aandacht uit te gaan naar de bestudering van systeemproblemen en de daarmee samenhangende kwestie van voorzieningszekerheid en naar de ontwikkeling van eventuele oplossingen.

3.6.5   Extra kosten. De kosten van de bij schommelende energiebronnen vereiste netwerk-, regel-, opslag- en buffersystemen moeten daarom ook worden verdisconteerd in de totale kosten, zoals het Comité ook al voor de externe kosten van bijv. kernenergie en de verschillende vormen van het gebruik van fossiele energiebronnen bepleit heeft (15).

3.6.6   Opslagvoorzieningen voor mobiele inzet. Op dit gebied is meer fundamenteel onderzoek nodig dat hopelijk via geheel nieuwe invalshoeken uitmondt in een fors hogere opslagdichtheid, cycluswaarden, levensduur en capaciteit. Onder bepaalde voorwaarden zouden accu's van elektrische auto's deels gebruikt kunnen worden als opslagplaats voor fluctuerende energiebronnen.

3.6.7   Voorzieningen voor basisbelasting. De werkpaarden van de elektriciteitssector zijn echter de voorzieningen voor de basisbelasting. Vandaar is het essentieel om

te werken aan een klimaatvriendelijke toepassing van steenkool, met name via hogere rendementen en/of CCS (СО2-afvang en -opslag);

de bruikbaarheid van nucleaire energie (kernsplijting) door verdere ontwikkeling op alle gebieden (veiligheid, definitieve opslag, verspreiding, gebruik van de middelen, buffervermogen) te verbeteren;

gascentrales met hoog rendement te ontwikkelen;

de op lange termijn veelbelovende technologie van kernversmelting (fusie) nadrukkelijk verder te ontwikkelen (ITER en soortgelijke ontwikkelingen);

ook voor voorzieningen voor basisbelasting steeds te streven naar maximale flexibiliteit, zodat ze in de gekoppelde regelsystemen geïntegreerd kunnen worden.

3.7   Grootste verbruik van energie vindt elders plaats. Het grootste verbruik van energie door eindgebruikers ligt momenteel echter buiten de elektriciteitssector. Het betreft grotendeels industrieel gebruik (bijv. chemie of staal), bijna het gehele vervoer en vrijwel de gehele gebouwenverwarming. Het Comité beveelt daarom aan veel meer aandacht te besteden aan dit aspect van het vraagstuk. Nieuwe onderzoeksimpulsen zijn dus belangrijk op dit gebied, die verdergaan dan de begrippen „energie-efficiëntie”, „energiebesparing” en „elektrificatie”. Slechts wanneer ook op dit terrein passende oplossingen worden gevonden, zijn de klimaatdoelstellingen daadwerkelijk te verwezenlijken.

3.7.1   Zee- en luchtvervoer. Het Comité houdt het nauwelijks voor mogelijk dat deze takken van vervoer, ook op de lange termijn, kunnen afzien van het gebruik van fossiele of chemische energiebronnen (16). Daar is het vooral van belang om het rendement te verbeteren, de afvalgassen te scheiden van overige schadelijke gassen, chemische energiebronnen (bijv. waterstof en de verbindingen daarvan) via elektriciteit of zonne-energie te winnen, en eventueel ook voor de scheepvaart (17) een vorm van CCS te ontwikkelen.

3.7.2   Industriële processen, chemie en staal. Het is misschien net zo moeilijk om fossiele energiebronnen geheel te vervangen bij de processen in de chemische en staalindustrie (18). Daarom is het volgens het Comité beter om door meer onderzoek en ontwikkeling te zoeken naar oplossingen vanuit nieuwe invalshoeken.

3.7.3   Biotechnologie en biomassa. Het Comité verwijst naar de aanzienlijke mogelijkheden van innovatie in de biotechnologie en de relevantie daarvan, ook voor de energiewinning en de hier besproken doelstellingen. In ieder geval moet het gebruik van de op lange termijn schaars wordende en met de levensmiddelen- en grondstofvoorziening concurrerende biomassa (waarbij ook rekening moet worden gehouden met broeikasgassen (19) als NO2, in verband met de bemesting) zoveel mogelijk voorbehouden worden aan toepassingen waarvoor geen alternatieven voorhanden zijn.

3.7.4   Warmte-isolatie van gebouwen. Een belangrijk onderwerp is de besparing van energie in gebouwen. Op dit terrein liggen nog veel mogelijkheden voor ontwikkeling en toepassing (!) om het warmteverlies van gebouwen terug te dringen. Hiermee moet meer rekening worden gehouden bij het stellen van prioriteiten voor maatregelen om СО2 terug te dringen.

4.   Bijzondere opmerkingen van het EESC

4.1   Communautaire taken en subsidiariteit. Het SET-plan betreft in de eerste plaats de communautaire taken die nodig of zinvol zijn voor de ontwikkeling van de vermelde technieken. Daarom moet het om internationale taken gaan, of om vraagstukken die het beste kunnen worden opgelost via internationale samenwerking die een Europese meerwaarde oplevert.

4.2   Financieringsplan en prioriteiten. Bekeken moet dus worden of het financieringsplan en de daar gelegde accenten aan de hiervoor genoemde criteria voldoen.

4.3   Nogmaals: ontwikkeling en toepassing. Ook moet nagegaan worden of de accenten in het financieringsplan daadwerkelijk de ontwikkeling van nieuwe technieken of systemen ten goede komen. Subsidiëring uit het SET-plan van breed toegepaste energietechnologieën is zonder meer uit den boze.

4.4   Koppeling met reeds bestaande programma's. Het Comité beveelt verder aan om het in het SET-plan voorgestelde en voor het klimaat belangrijke O&O te combineren met bestaande programma's en projecten van het 7e kaderprogramma voor O&TO, bijv. met de topprojecten (TRANS E: vlaggenschipprojecten) van het Future and Emerging Technology (FET)-programma. Het gaat dan met name om die onderdelen van het SET-plan waarvan in het komende decennium geen succes te verwachten is.

4.5   Internationale samenwerking. Om met de toegewezen middelen een optimaal effect te bereiken, beveelt het Comité (20) aan, met name voor omvangrijke projecten (zoals ITER), om te streven naar internationale samenwerking met strategische partners, niet alleen om de kosten en de personeelsinzet over diverse partijen te verdelen, maar ook om een bredere kennisbasis en meer kansen op innovatie te creëren.

4.6   De rol van de Commissie. Wil de Commissie zich naar behoren kunnen kwijten van haar coördinerende taak, dan dient zij met instemming van de betrokken partijen ook de benodigde O&O-programmastructuren tot stand te brengen. Van haar kant heeft de Commissie leidende ambtenaren (projectambtenaren voor TRANS E) nodig: ervaren, internationaal erkende en geëngageerde deskundige specialisten die zich volledig voor het welslagen van het door hen gecoördineerde programma willen inzetten.

4.7   Voorlichting, betrokkenheid en draagvlak – informatie en transparantie. Voor het welslagen van de tot nu toe genoemde maatregelen moeten de burgers, vooral degenen die eventueel te maken krijgen met de voorgenomen maatregelen, volledig en eerlijk geïnformeerd worden, en samen met de politiek, het bedrijfsleven en andere actoren adequaat bij de besluitvorming betrokken worden. De sleutelwoorden om dat besef en het draagvlak te creëren, zijn volledige informatie, betrokkenheid en transparantie.

4.8   Adviezen van het Comité tot nu toe. Het Comité merkt op dat het over veel van de hier aangeroerde kwesties al adviezen heeft opgesteld waarin ook in detail wordt ingegaan op hier beknopt gedane uitspraken. Met name wordt verwezen naar:

INT/146 „Onderzoeksbehoeften met het oog op de voorzieningszekerheid en -duurzaamheid van energie” (21);

TEN/299 „Energie-efficiëntie in gebouwen: bijdrage van de eindgebruiker” (22);

TEN/311 „De mogelijke positieve en negatieve gevolgen van toegenomen milieu- en energie-eisen voor het concurrentievermogen van de Europese industrie” (23);

TEN/332 „Europees strategisch plan voor energietechnologie” (24);

TEN/398 „Ecologisch efficiënte economie / nieuwe wegen inslaan op energiegebied” (25);

TEN/340 „Duurzame elektriciteitsproductie uit fossiele brandstoffen” (26);

TEN/404 „Meten en analyseren van de gevolgen van het Europees energiebeleid voor het MKB” (27);

NAT/391 „Wereldwijde onderhandelingen over de klimaatverandering” (28);

Geen stap terug! – RESOLUTIE van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de klimaatverandering, Kopenhagen, 7-18 december 2009.

Brussel, 27 mei 2010

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  SEC(2009) 1296 van 7 oktober 2009.

(2)  Volgens schattingen van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) zal het energieverbruik tot 2050 wereldwijd met 50 % stijgen.

(3)  Volgens conservatieve schattingen zal in 2050 de helft van de „fossiele” brandstoffen verbruikt zijn.

(4)  Met uitzondering van CCS.

(5)  COM(2010) 2020 „EUROPA 2020”.

(6)  International Energy Agency - IEA – World Energy Outlook 2009 – Reference Scenario.

(7)  IEA – World Energy Outlook 2009 – het 450 scenario.

(8)  SEC(2009) 1296 van 7 oktober 2009.

(9)  PB C 10 van 15.1.2008, blz. 22.

(10)  Bijv. de inkomsten uit veilingen in de periode 2013-2020.

(11)  Terwijl de Commissie in haar Mededeling voorstelt dit maar voor de helft en niet uitsluitend voor O&O te doen (zie par. 2.3.6).

(12)  Hiertoe behoort ook geothermie.

(13)  INT/509, nog niet in het PB gepubliceerd.

(14)  EUROSTAT – Verslag 2009

(15)  PB C 175 van 28.7.2009, blz. 1; PB C 120 van 16.5.2008, blz. 15.

(16)  Afgezien van speciale toepassingen op militair gebied.

(17)  Indien men geen gebruik wil maken van nucleaire aandrijving.

(18)  Voorzover nog fossiele energiebronnen gebruikt worden, is CCS ook hier een optie om de atmosfeer te ontlasten.

(19)  Atmos. Chem. Phys. Discuss., 7, 11191–11205, 2007.

(20)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een „Strategisch Europees kader voor internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie”, PB C 306 van 16 december 2009, blz. 13.

(21)  PB C 241 van 7 oktober 2002, blz. 13.

(22)  PB C 162 van 25 juni 2008, blz. 62.

(23)  PB C 162 van 25 juni 2008, blz. 72.

(24)  PB C 27 van 3 februari 2009, blz. 53.

(25)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(26)  PB C 77 van 31 maart 2009, blz. 49.

(27)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(28)  PB C 77 van 31 maart 2009, blz. 73.


Top