Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CA0188

    Gevoegde zaken C-188/10 en C-189/10: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 22 juni 2010 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Strafzaken tegen Aziz Melki (C-188/10) en Sélim Abdeli (C-189/10) (Prejudiciële verwijzing — Artikel 267 VWEU — Onderzoek van overeenstemming van nationale wet met zowel Unierecht als nationale grondwet — Nationale regeling die voorziet in voorrang van incidentele procedure voor grondwettigheidstoetsing — Artikel 67 VWEU — Vrij verkeer van personen — Afschaffing van controles aan binnengrenzen — Verordening (EG) nr. 562/2006 — Artikelen 20 en 21 — Nationale regeling die identiteitscontroles toestaat in gebied gevormd door landsgrens van Frankrijk met staten die partij zijn bij overeenkomst ter uitvoering van Schengenakkoord en op 20 kilometer van die grens getrokken lijn)

    PB C 221 van 14.8.2010, p. 14–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    14.8.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 221/14


    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 22 juni 2010 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Strafzaken tegen Aziz Melki (C-188/10) en Sélim Abdeli (C-189/10)

    (Gevoegde zaken C-188/10 en C-189/10) (1)

    (Prejudiciële verwijzing - Artikel 267 VWEU - Onderzoek van overeenstemming van nationale wet met zowel Unierecht als nationale grondwet - Nationale regeling die voorziet in voorrang van incidentele procedure voor grondwettigheidstoetsing - Artikel 67 VWEU - Vrij verkeer van personen - Afschaffing van controles aan binnengrenzen - Verordening (EG) nr. 562/2006 - Artikelen 20 en 21 - Nationale regeling die identiteitscontroles toestaat in gebied gevormd door landsgrens van Frankrijk met staten die partij zijn bij overeenkomst ter uitvoering van Schengenakkoord en op 20 kilometer van die grens getrokken lijn)

    2010/C 221/23

    Procestaal: Frans

    Verwijzende rechter

    Cour de cassation

    Partijen in het hoofdgeding

    Aziz Melki (C-188/10), Sélim Abdeli (C-189/10)

    Voorwerp

    Verzoek om een prejudiciële beslissing — Cour de cassation — Uitlegging van de algemene beginselen van het recht van de Unie en van de artikelen 67 en 267 VWEU — Verplichte voorafgaande adiëring van de Conseil constitutionnel wanneer de vermoede onverenigbaarheid van een bepaling van nationaal recht met de Franse grondwet het gevolg is van haar strijd met de bepalingen van het recht van de Unie — Voorrang van het recht van de Unie op het nationale recht — Vrij verkeer van personen — Geen personencontroles aan de binnengrenzen

    Dictum

    1.

    Artikel 267 VWEU verzet zich tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die een incidentele procedure voor toetsing van de grondwettigheid van de nationale wetten invoert, voor zover de voorrang van deze procedure ertoe leidt dat noch vóór de toezending van een grondwettigheidsvraag aan de nationale rechter die met de toetsing van de grondwettigheid van de wetten is belast noch, in voorkomend geval, na de beslissing van deze rechter over die vraag, geen van de andere nationale rechters zijn bevoegdheid kan uitoefenen om zich met prejudiciële vragen tot het Hof te wenden dan wel zijn verplichting daartoe kan nakomen. Daarentegen verzet artikel 267 VWEU zich niet tegen een dergelijke nationale wettelijke regeling, voor zover de andere nationale rechters vrij blijven,

    op elk ogenblik van de procedure dat zij passend oordelen — ook na de incidentele procedure voor grondwettigheidstoetsing —, het Hof alle prejudiciële vragen voor te leggen die zij noodzakelijk achten,

    alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om de voorlopige rechterlijke bescherming van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten te verzekeren, en

    na een dergelijke incidentele procedure de betrokken nationale wettelijke bepaling buiten toepassing te laten indien zij die in strijd met het recht van de Unie achten.

    Het staat aan de verwijzende rechter, na te gaan of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale wettelijke regeling in overeenstemming met deze eisen van het Unierecht kan worden uitgelegd.

    2.

    Artikel 67, lid 2, VWEU en de artikelen 20 en 21 van verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode), verzetten zich tegen een nationale wettelijke regeling waarbij aan de politieautoriteiten van de betrokken lidstaat de bevoegdheid wordt verleend om uitsluitend binnen een 20 kilometer diep gebied langs de landsgrens van die staat met de staten die partij zijn bij de op 19 juni 1990 te Schengen (Luxemburg) ondertekende Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord van 14 juni 1985 tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek, betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, de identiteit van eenieder te controleren, ongeacht het gedrag van de betrokkene en los van specifieke omstandigheden waarvan een risico op aantasting van de openbare orde uitgaat, teneinde de naleving van de verplichtingen ter zake van het houden, het dragen en het tonen van de bij wet voorziene titels en documenten te verifiëren, zonder dat die regeling in het noodzakelijke kader voor die bevoegdheid voorziet om te waarborgen dat de feitelijke uitoefening ervan niet hetzelfde effect kan hebben als grenscontroles.


    (1)  PB C 161 van 19.6.2010.


    Top