Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AE1470

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het onderwerp Het gebruik van flexizekerheid bij herstructureringen tegen de achtergrond van de mondiale ontwikkeling (verkennend advies, opgesteld op verzoek van het Zweedse voorzitterschap)

    PB C 318 van 23.12.2009, p. 1–5 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    23.12.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 318/1


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het onderwerp „Het gebruik van flexizekerheid bij herstructureringen tegen de achtergrond van de mondiale ontwikkeling” (verkennend advies, opgesteld op verzoek van het Zweedse voorzitterschap)

    2009/C 318/01

    Rapporteur: de heer SALVATORE

    Corapporteur: de heer CALVET CHAMBON

    Bij schrijven van 18 december 2008 heeft mevrouw C. MALMSTRÖM, adjunct-vice-premier en belast met Europese zaken, overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag en in naam van het toekomstige Zweedse voorzitterschap, het EESC verzocht om een verkennend advies op te stellen over het onderwerp

    Het gebruik van flexizekerheid bij herstructureringen tegen de achtergrond van de mondiale ontwikkeling.”

    De adviescommissie Industriële reconversie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 10 september 2009 goedgekeurd. Rapporteur was de heer SALVATORE en corapporteur de heer CALVET CHAMBON.

    Het Comité heeft tijdens zijn op 30 september 2009 en 1 oktober 2009 gehouden 456e zitting (vergadering van 1 oktober 2009) het volgende advies uitgebracht, dat met 111 stemmen vóór en 0 stemmen tegen, bij 9 onthoudingen, is goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1

    De Commissie heeft „flexizekerheid” gedefinieerd als „een geïntegreerde strategie om zowel de flexibiliteit als de zekerheid op de arbeidsmarkt te verbeteren”. In dit advies wordt nader ingegaan op een aantal aspecten van dit concept, dat het Comité, juist tijdens de huidige crisis, zeer belangrijk acht om zoveel mogelijk mensen aan het werk te houden en zoveel mogelijk mensen zonder een baan zoveel mogelijk kansen te geven om zo snel mogelijk nieuw werk te vinden. Werkgevers en werknemers moeten in het kader van de sociale dialoog samenwerken om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk mensen op de arbeidsmarkt blijven.

    1.2

    In deze tijden van diepe crisis en hoge werkloosheid moet flexizekerheid minder dan ooit worden geïnterpreteerd als een middel om ontslagen te vergemakkelijken of de sociale bescherming in het algemeen of meer specifiek van werklozen te ondermijnen. Het Comité is van mening dat het in de huidige periode prioritair is om het zekerheidsaspect (in de breedste zin des woords) van flexizekerheid te versterken.

    1.3

    Reeds in eerdere adviezen heeft het Comité op het belang van interne flexizekerheid gewezen. De huidige crisis toont aan dat maatregelen dienaangaande bedrijven helpen om de terugval van orders op te vangen zonder tot ontslagen over te gaan. Bedrijven met door de sociale partners overeengekomen arbeidsduurregistratie kunnen sneller op de door de crisis veroorzaakte nieuwe marktsituatie inspelen dan ondernemingen die dergelijke instrumenten ontberen. Uit de crisis kan met name duidelijk de les worden getrokken dat de sociale partners registratie en flexitime moeten promoten. Het is nodig dat dergelijke instrumenten zo aantrekkelijk mogelijk moeten worden gemaakt voor bedrijven en werknemers.

    1.4

    Flexizekerheid heeft alleen kans van slagen met goed opgeleide werknemers. Er bestaat een nauw verband tussen nieuwe vaardigheden en de creatie van nieuwe banen. Bedrijven hebben er alle belang bij te investeren in de voortgezette opleiding van hun personeel maar het is ook de plicht van werknemers zich voortdurend bij te scholen. In de strategie „Lissabon 2010 plus” zullen hopelijk oplossingen worden aangereikt voor deze problemen.

    1.5

    Ook toont de crisis het belang van de sociale dialoog aan. De laatste maanden hebben de sociale partners blijk gegeven van hun inspanningen ter zake. Het Comité raadt het Zweedse voorzitterschap en de Commissie aan om een internetplatform op te zetten voor de uitwisseling van ervaringen betreffende de initiatieven van de sociale partners, waarbij de respectieve nationale, regionale en lokale situaties worden gerespecteerd.

    1.6

    De sociale partners onderhandelen momenteel over een autonoom kader om de arbeidsmarkten open te stellen. Het Comité denkt dat een overeenkomst dienaangaande zeer behulpzaam kan zijn om de meest kwetsbare mensen die vanwege de crisis hun baan hebben verloren weer aan werk te helpen. Ook kijkt het uit naar de gezamenlijke monitoring en evaluatie van de tenuitvoerlegging van flexizekerheid, die de sociale partners in hun werkprogramma 2009-2010 hebben opgenomen.

    1.7

    De hoge snelheid en de intensiteit van de economische terugval herinneren veel werkgevers aan de topjaren, waarin zij slechts met de grootste moeite voldoende gekwalificeerd personeel konden vinden. Zij denken nu op langere termijn en denken na over de zeker komende economische opleving. Daarom zijn zij niet geneigd om uitsluitend uit eventuele bezuinigingsoverwegingen voor de korte termijn teveel banen te schrappen. Dat laat onverlet dat geen enkel bedrijf economische basisregels kan negeren, want in eerste instantie streeft iedere onderneming naar overleven. Voor de betrokken arbeidskrachten is het in de eerste plaats zaak om zo snel mogelijk weer aan het werk te kunnen gaan. Die mensen moeten dus snel en zeer deskundig worden bijgestaan. Daarom moeten de lidstaten er serieus over nadenken hoe zij de personele bezetting van hun arbeidsbureaus kwantitatief en kwalitatief kunnen opvoeren om mensen weer zo snel mogelijk aan een baan te helpen.

    1.8

    Gegeven de nationale en regionale specificiteiten en sectorale verschillen zou de Unie haar werkzaamheden met het oog op Europees perspectief maar met respect voor het subsidiariteitsbeginsel moeten voortzetten. Het Comité doelt daarbij op verwezenlijking van een Europees kader om het Europees sociaal model te verstevigen. Dat model ontwikkelt zich momenteel van een theoretisch naar een in de praktijk onomzeilbaar concept. (1) Verder moet worden nagedacht over een Lissabon-vervolgproces (Lissabon 2010 plus) om verder te werken aan de nog niet beantwoorde en nog te komen uitdagingen, die wel eens hardnekkig zouden kunnen zijn. Daarbij zou een evenwichtige uitvoering van flexizekerheid een belangrijke rol moeten spelen.

    1.9

    Voorts dient te worden benadrukt dat bij de nationale hervormingen van de arbeidsmarkt voorkomen moet worden dat het aantal onzekere arbeidsplaatsen (meer flexibiliteit dan zekerheid) niet nog verder gaat toenemen dan de laatste jaren het geval is geweest. Het EESC is het eens met de bezorgdheid die het CvdR in zijn advies van 7 februari 2008 (2) uitsprak. Het CvdR vreest dat een dominantie van externe flexibiliteit de deur opent voor vergaande deregulering van de gangbare arbeidsverhoudingen, hetgeen zou gaan leiden tot een toename van door onzekerheid gekenmerkte arbeidsovereenkomsten.

    2.   Achtergrond

    2.1

    Het Zweedse voorzitterschap verzoekt het EESC om een advies over „flexizekerheid”. Daarover heeft het Comité zich reeds uitgesproken (3), maar het fenomeen presenteert zich nu in een nieuwe context. Tijdens de door het Zweedse voorzitterschap op 7 juli 2009 te Stockholm georganiseerde hoorzitting bleek dat het verschijnsel wegens de financiële crisis opnieuw onder de loep moest worden genomen.

    2.2

    Flexizekerheid wordt op verschillende manieren benaderd. In haar Mededeling COM(2007) 359 final geeft de Commissie de volgende definitie: „een geïntegreerde strategie om zowel de flexibiliteit als de zekerheid op de arbeidsmarkt te verbeteren”. (4) Die definitie lag ook aan de basis van de conclusies van de buitengewone top van Praag (7 mei 2009) en daarom wordt in dit advies tevens uitgegaan van die gemeenschappelijke interpretatie.

    2.3

    Benadrukt moet worden dat het arbeidsmarktbeleid krachtens het subsidiariteitsbeginsel een zaak van de lidstaten is. Een eventuele harmonisatie van het arbeidsrecht strijdt met dat beginsel en is niet opportuun want dat zou schadelijk zijn voor tradities en geografische structuren die hun relevantie en betrouwbaarheid hebben bewezen. Bovendien moet worden beseft dat de economieën van de lidstaten niet alle in dezelfde mate zijn ontwikkeld en dat komt tot uiting in de nationale sociale stelsels. Daarom moet de Unie volgens het Comité:

    de samenwerking tussen de lidstaten bevorderen via de Europese werkgelegenheidsstrategie die sinds 2005 deel uitmaakt van het begeleidingsmechanisme voor de strategie van Lissabon. In „richtsnoer” 21 voor het werkgelegenheidsbeleid zijn de lidstaten overeengekomen om werkzekerheid en flexibiliteit op evenwichtige wijze te bevorderen. De Unie moet daarbij als katalysator optreden zodat de lidstaten hun toezeggingen gestand doen en goede praktijken uitwisselen in het kader van het Europees werkgelegenheidsbeleid.

    3.   Een nieuwe verdeling

    3.1   De crisis

    3.1.1

    De effecten op korte termijn van de grootste economische crisis in de geschiedenis van de Gemeenschap liggen voor de hand: de schulden van de nationale overheden nemen met ongekende snelheid toe. Weliswaar hebben overal ter wereld de centrale banken de markten met liquiditeit overladen, maar het bancaire systeem functioneert nog altijd niet normaal. Met name het MKB en zelfstandigen hebben de grootste moeite om aan kredieten te geraken. De noodlottige impact van de werkloosheid op de samenlevingen en de interne markt doen zich voelen. Tegelijkertijd is het scheppen van banen een zeldzaamheid en ook een hels karwei.

    3.1.2

    Hoewel zijn laatste advies ter zake slechts van het voorjaar 2008 dateert benadrukt het Comité dat gegeven de ernst van de huidige sociaal-economische situatie het flexizekerheidsmodel snel moet worden bijgesteld. Het is dan ook ingenomen met het verzoek van het Zweedse voorzitterschap om te onderzoeken hoe de lidstaten flexizekerheid tegen de achtergrond van de mondiale ontwikkeling bij herstructureringen kunnen benutten. Die ontwikkeling wordt gekleurd door de financiële crisis en de tragische gevolgen ervan voor de reële economie en de werkgelegenheid. Verder is de crisis reeds uitgegroeid tot de zwaarste sinds 80 jaar en de impact ervan zal waarschijnlijk de gehele 21e eeuw kenmerken. De zaak wordt nog erger nu de crisis begeleid wordt door twee andere crises die wereldwijd grote uitdagingen vormen: de demografische en de klimaatcrisis.

    3.1.3

    De crisis vernadert het sociaal-economisch milieu waarin aan hervormingen op de arbeidsmarkt kan worden gedacht. Dat ligt voor de hand ongeacht hoe men aankijkt tegen de opportuniteit, de haalbaarheid, of zelfs de noodzaak of onmogelijkheid om dergelijke structurele hervormingen in tijden van crisis door te voeren. Het Comité wil er echter wel op wijzen dat de (weder)opname van werklozen op de arbeidsmarkt tot de absolute prioriteiten dient te behoren.

    3.1.4

    Niettemin wil het conclusies aan zijn waarnemingen verbinden om concrete en positieve voorstellen te kunnen doen aangaande de twee parameters van flexizekerheid, te weten flexibiliteit en zekerheid. De maatregelen betreffende deze twee moeten hoe dan ook in evenwicht met elkaar zijn om sociale conflicten, zoals Europa die reeds gekend heeft, te voorkomen.

    3.2   Interne en externe flexibiliteit

    3.2.1

    Interne flexibiliteit dient het resultaat te zijn van de sociale dialoog tussen management en werknemers of hun vertegenwoordigers, alsook tussen de sociale partners en zulks op het niveau van de betrokken bedrijven of sectoren. Met die flexibiliteit wordt banenverlies voorkomen en ook kan zij in moeilijke tijden een belangrijke stabilisator zijn voor de sociale cohesie in Europa. Ondernemers en werknemers moeten in goede verhoudingen samenwerken zodat de bedrijven hun verplichtingen in verband met sociale verantwoordelijkheid daadwerkelijk op zich nemen en er meer werk komt. Ondersteuning van deze maatregelen door de overheden is essentieel maar dat mag niet ten koste gaan van hun mogelijkheden om fundamentele maatschappelijke goederen te verschaffen zoals zekerheid (voedingsmiddelen, luchtvaart, universeel karakter van de diensten van algemeen belang of politiediensten) en onderwijs (inmiddels in de zin van levenslang leren).

    3.2.2

    Iedere maatschappelijke hervorming moet in haar eigen sociaal-economische en politieke context worden geplaatst. In crisistijd werpt flexizekerheid zonder meer moeilijke vragen op wanneer de gevraagde inspanningen voor hypothetische inzetbaarheid geen garanties opleveren. Beseft dient dus te worden dat flexizekerheid alleen maar zin heeft als alle sociale partners het concept op dezelfde wijze interpreteren. Daarom moet zeer serieus worden nagedacht over het evenwicht tussen zekerheid en flexibiliteit. Daarom wordt de Commissie opgeroepen om zich meer te verdiepen in de mogelijkheden voor interne flexibiliteit, die een efficiënt instrument kan zijn om werkloosheid tegen te gaan. (5)

    3.2.3

    Het EESC denkt dat flexizekerheid een evenwichtig concept dient te zijn zodat een en ander niet ten koste van zekerheid gaat. De vraag luidt echter, hoe de lidstaten in crisistijd voor een dergelijk evenwicht kunnen zorgen. Daarom moet de zaak nu zorgvuldig worden overwogen om ongewenste sociale en politieke neveneffecten te voorkomen. Dit geldt nog sterker ten aanzien van de „externe” flexibiliteit.

    3.2.4

    Gegeven het bovenstaande moeten de maatregelen betreffende flexizekerheid over de gehele linie geloofwaardig zijn, en dat geldt met name voor de financiering. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de lidstaten hun begroting moeten bijstellen en dat de Unie meer moet ondersteunen. Flexizekerheid zonder zekerheid bestaat immers niet.

    3.2.5

    Voorzichtige toepassing van verschillende vormen van interne flexibiliteit verdient momenteel de voorkeur boven arbeidsmarkthervormingen die op stimulering van externe flexibiliteit zijn gericht. Maar de Commissie dringt tot op heden op de laatste variant aan. Interne flexibiliteit vormt evenwel onderdeel van talloze cao's in Europa. Dat kan onder meer resulteren in aanpassing van de werktijd en flankerende uren voor opleiding.

    3.3   De sociale dialoog

    3.3.1

    Het moet zo blijven dat de sociale partners voortdurend ideeën uitwisselen zodat werkgevers en werknemers er samen voor zorgen dat flexibiliteit en zekerheid permanent en dynamisch zijn gewaarborgd. Dit is van belang voor de toekomstige werkgelegenheidssituatie in Europa en daarom moet het maatschappelijk middenveld bij de discussie worden betrokken. Iedere vorm van werkgelegenheidsbeleid of iedere arbeidsmarkthervorming heeft een grote impact op de samenleving. Die hervormingen mogen dus niet worden los gezien van economische en sociale perspectieven die draagbaar voor de samenleving

    3.3.2

    Flexizekerheid is een belangrijk instrument om het effect van de financiële crisis en die van de reële economie op arbeid en werkgelegenheid te verzachten. Dit instrument mag evenwel niet worden misbruikt door ontslagen gemakkelijker te maken in landen met een arbeidsrecht dat een zekere bescherming bevat tegen praktijken die in het Engels „hire and fire” worden genoemd. Het Comité kan zich dan ook volledig vinden in het duidelijke standpunt van de Commissie dat flexizekerheid nooit een recht om te ontslaan kan zijn.

    3.3.3

    Iedere hervorming van het arbeidsrecht dient in samenwerking met de sociale partners gestalte te krijgen want anders is zij tot mislukken gedoemd. Verder is de sociale dialoog een waarborg voor de moderne, sociale participatiedemocratie. Het arbeidsrecht kan dus alleen worden bijgesteld na onderhandelingen tussen de sociale partners. Daarnaast kunnen via de sociale dialoog diverse vormen van interne flexibiliteit worden ingevoerd en dat biedt bedrijven, ongeacht de vraag of hun activiteiten af- of toenemen, veel soepelheid.

    3.3.4

    Het Comité is ingenomen met het werk dat de Europese sociale partners samen op het gebied van flexizekerheid hebben verricht. Ook is het een goede zaak dat de partners de follow up en evaluatie van de toepassing van flexizekerheid in hun werkprogramma voor 2009 en 2010 hebben opgenomen. Het Comité kijkt uit naar het evaluatieverslag en hoopt dat die gezamenlijke evaluatie een grote impact zal hebben op de vormgeving van de verschillende toepassingsmodaliteiten in de lidstaten.

    3.4   Europese doelstellingen voor de korte en middellange termijn

    3.4.1

    Bij de analyse en de toepassingsmogelijkheden van flexizekerheid, de financiële beperkingen en de rol van de overheden dient op korte termijn, en altijd met oog voor de voorafgaande sociale dialoog op alle niveaus, in de eerste plaats te worden gekeken naar manieren om een maximumaantal arbeidsplaatsen met zoveel mogelijk meerwaarde te behouden en de sociale bescherming van alle werknemers, ongeacht hun situatie op de arbeidsmarkt, te versterken.

    3.4.2

    Voorts herinnert het Comité aan de conclusies van het verslag van de Raad (8 en 9 juni) over flexizekerheid in crisistijd. Het is cruciaal werklozen zo snel mogelijk aan een baan te helpen. Die mensen moet met grote spoed steun en efficiënte voorlichting worden geboden. Voorts moeten de lidstaten worden geprikkeld om beter gebruik van de bestaande Europese fondsen te maken en ook moeten zij er alles aan doen om de kwaliteit te verhogen van alle werkgelegenheidsinstrumenten. Daarbij gaat het bijv. om kwalitatief hoogwaardige arbeidsbureaus waarvan de activiteiten en doelmatigheid moet worden opgevoerd.

    3.4.3

    De Commissie merkt terecht op dat uitkeringen wegens technische werkloosheid op korte termijn een efficiënt middel kunnen zijn om banen te behouden, werkloosheid te vermijden en de koopkracht te handhaven. Die uitkeringen hebben drie effecten: de kennis en de vaardigheden van de werknemer blijven voor het bedrijf behouden, de werknemer wordt niet van de arbeidswereld uitgesloten en, door een golf werklozen te vermijden, blijft de nationale economie stabiel. De crisis heeft aangetoond dat „working time accounts” (WTA) en flexibel beheer van de arbeidstijd moeten worden gestimuleerd. Ondernemingen met WTA kunnen veel sneller op nieuwe marktsituaties reageren en zich aanpassen aan plotse dalingen van de vraag. De lidstaten en de Unie worden verzocht om dit instrument zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor werknemers en bedrijven.

    3.4.4

    Het Comité moedigt de sociale partners op alle niveaus, dus ook op microniveau, aan om zich te richten op de sociale dialoog en de compromissen die in deze periode van ernstige crisis daaruit voor alle partners voortvloeien, alsook op het behoud en creëren van banen en zonder daarbij de lonen aan te tasten. De overheden moeten manieren vinden om daarbij als katalysator op te treden en akkoorden in dit verband te steunen of zelfs te belonen. Het Comité stelt het Zweedse voorzitterschap en de Commissie voor om een webplatform op te richten ter intensivering van de uitwisseling van informatie en ervaringen die zijn opgedaan met praktische initiatieven van de sociale partners, waarbij de diversiteit van nationale, regionale en lokale situaties gerespecteerd blijft.

    3.4.5

    Verder denkt het Comité dat met de vier door de Commissie geformuleerde dimensies van flexizekerheid en beginselen daarbij inderdaad ertoe kan worden bijgedragen om de werkloosheid in Europa terug te dringen. Het is evenwel onontbeerlijk om erop te letten dat kwalitatief hoogwaardige banen worden gecreëerd. Daarbij speelt sociale bescherming een zeer belangrijke rol want die is cruciaal voor de sociale samenhang in Europa. In dit verband mogen de nationale arbeidsmarkthervormingen niet resulteren in een toename van het de laatste jaren toch al stijgende aantal onzekere banen en zulks omdat flexibiliteit de voorkeur boven zekerheid kreeg. De Commissie zou op gezette tijden de balans op moeten maken van de tenuitvoerlegging van de beginselen van flexizekerheid die in wetten en regelingen betreffende de arbeidsmarkt zijn opgenomen. Verder moeten die beginselen meer nadruk krijgen in de vervolgagenda voor het proces van Lissabon. Daarnaast moeten de werkzaamheden van de sociale partners op die agenda worden afgestemd.

    3.5   Een nieuwe discussie op Europees niveau

    3.5.1

    Het Zweedse voorzitterschap zou een discussie moeten opstarten over de aspecten van flexizekerheid die, zoals in sommige lidstaten reeds het geval is, op Europees niveau kunnen bijdragen tot het overwinnen van de mondiale financiële en economische crisis, waarbij zoveel mogelijk arbeidsplaatsen worden gered en de sociale samenhang in de Unie niet op losse schroeven wordt gezet. De EU heeft er alle belang bij om de vaardigheden van haar arbeidskrachten te behouden want na de crisis heeft zij die alleszins nodig. Dit geldt des te meer in het licht van de vergrijzing: in de meeste lidstaten zal het aantal gekwalificeerde arbeidskrachten fors teruglopen.

    3.5.2

    Ontslag van gekwalificeerd personeel in crisistijd herbergt risico's met het oog op de komende heropleving want het gebrek aan kennis neemt op die manier alleen maar toe. Alarmerender is nog dat veel Europese ondernemingen overgaan tot beperking van hun stageplaatsen of banen voor pas afgestudeerden. Ook daarmee ondergraven ze hun toekomst. Overigens functioneert flexizekerheid alleen voor hooggeschoolden. Ophouden met opleiden strijdt dus met dit hervormingsinstrument. Er bestaat een nauw verband tussen nieuwe vaardigheden en de creatie van nieuwe banen. In de strategie „Lissabon 2010 plus” moeten hier oplossingen komen. Bedrijven hebben de neiging om in de permanente opleiding van hun werknemers te investeren, maar het is ook zo dat de werknemer zelf voor zijn opleiding verantwoordelijk is.

    3.5.3

    Levenslang leren in het kader van flexizekerheid dient deel uit te maken van de logica van duurzame ontwikkeling van de samenlevingen binnen de Unie en daarmee als voorbeeld voor de rest van de wereld te dienen. Opleiding van werknemers moet gericht zijn op het scheppen van meer kwaliteitsbanen en ontwikkeling van een duurzame economie.

    3.5.4

    Flexizekerheid berust in wezen op betere inzetbaarheid. De kwaliteit van de onderwijssystemen en de doelmatigheid van permanente educatie zijn hier bepalend. Aan een belangrijke voorwaarde voor flexizekerheid is niet voldaan zolang de lidstaten er niet voor openstaan om hun onderwijsstelsel ten behoeve van levenslang leren te wijzigen, meer aandacht te schenken aan hun voorschools onderwijs, meer middelen voor onderwijs uit te trekken, en permanente beroepsopleiding in het kader van werk fiscaal te stimuleren en te vergemakkelijken. De nationale overheden worden er dan ook toe opgeroepen om al deze onderwijskwesties tot absolute prioriteit te verheffen. Verder pleit het Comité ervoor dat de lidstaten gezamenlijk de Europese onderwijs- en opleidingssector gaan promoten.

    3.6   Flexizekerheid in het perspectief van het Verdrag van Lissabon

    3.6.1

    Het Comité is zeer gehecht aan het Verdrag van Lissabon en hoopt dat het door de 27 lidstaten zal worden goedgekeurd. In dat verdrag is sprake van een sociale interne markt. In artikel 2 van het EG-Verdrag wordt een „sociale markteconomie” als doelstelling van de Gemeenschap genoemd. Dat is een belangrijke vernieuwing. Deze nieuwe tendens in de richting van een veel socialere interpretatie van het Gemeenschapsrecht zal zeker gevolgen hebben voor de toekomstige Europese wetgeving en voor de jurisprudentie van het Hof van Justitie.

    3.6.2

    Bepaalde politieke ontwikkelingen in een paar lidstaten stemmen tot zorg over de uiteindelijke goedkeuring van het verdrag. Het Comité blijft evenwel optimistisch want er is geen alternatief, geen „plan B”. Vooral in tijden van crisis moeten de instellingen in het Europa met 27 lidstaten veel efficiënter kunnen werken dan op basis van het Verdrag van Nice mogelijk is. Daarom moeten de Europese instellingen het dossier flexizekerheid voorbereiden met het oog op de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon dit jaar of uiterlijk in 2010 en in het licht van de ontwikkeling van de crisis. Die inwerkingtreding zal onder meer tot gevolg hebben dat het EG-recht een actuelere dimensie van „zekerheid” zal bevatten.

    Brussel, 1 oktober 2009

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Mario SEPI


    (1)  PB C 309 van 16.12.2006, blz. 119; initiatiefadvies van het EESC „Sociale samenhang: inhoud geven aan een Europees sociaal model”

    (2)  PB C 105 van 25.4.2008, blz. 16 (zie pt. 22).

    (3)  PB C 256 van 27.10.2007, blz. 108.

    PB C 211 van 19.8.2008, blz. 48; advies van het EESC over de mededeling „Naar gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid: meer en betere banen door flexibiliteit en zekerheid”.

    (4)  Het is dienstig om de formulering van de Mededeling betreffende de vier door de Commissie in dit verband ontwikkelde beginselen te citeren: „ Bij flexibiliteit aan de ene kant gaat het om succesvolle „overgangen” in de loop van iemands leven: van school naar werk, van de ene baan naar de andere, tussen werkloosheid of inactiviteit en werk, en van werk naar pensioen. Flexibiliteit beperkt zich niet tot meer vrijheid voor ondernemingen om personeel aan te werven of te ontslaan, en betekent ook niet dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd achterhaald zijn. Het gaat om de doorstroming van werknemers naar betere banen, opwaartse mobiliteit en een optimale ontwikkeling van talent. Het gaat ook om flexibele arbeidsorganisaties, die in staat zijn snel en doeltreffend in te spelen op nieuwe productieve behoeften en vaardigheden, en om het gemakkelijker combineren van werk en privéleven. Zekerheid aan de andere kant is meer dan alleen de zekerheid zijn baan te kunnen behouden: het gaat erom mensen toe te rusten met de vaardigheden die hen in staat stellen in hun arbeidsleven vooruit te komen en hen helpen een nieuwe baan te vinden. En ook om toereikende werkloosheidsuitkeringen om perioden tussen twee banen gemakkelijker te kunnen overbruggen. En ten slotte om opleidingsmogelijkheden voor alle werknemers, vooral de laaggeschoolde en oudere werknemers.”

    (5)  PB C 105 van 25.4.2008, blz. 16. Het Comité van de Regio's had reeds voor de financiële crisis zijn twijfels uitgesproken over de voorkeur van de Commissie voor externe flexibiliteit: Het Comité geeft ter overweging dat formuleringen als „flexibele en voldoende zekerheid biedende contractuele regelingen zorgwekkend zijn, omdat die inhoudelijk ook zo zouden kunnen worden begrepen als zouden de gangbare arbeidsverhoudingen ingrijpend mogen worden gedereguleerd om meer mogelijkheden voor precaire arbeidscontracten te creëren.”


    Top