Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AE0889

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het onderwerp betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij het Oostelijk Partnerschap (verkennend advies)

    PB C 277 van 17.11.2009, p. 30–36 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    17.11.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 277/30


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het onderwerp Betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij het Oostelijk Partnerschap

    (verkennend advies)

    (2009/C 277/06)

    Rapporteur: de heer VOLEŠ

    In een brief d.d. 12 januari 2009 heeft mevrouw Vicenová, ambassadeur en permanente vertegenwoordiger van de Tsjechische Republiek bij de Europese Unie, het Europees Economisch en Sociaal Comité verzocht om een verkennend advies op te stellen over het onderwerp

    Betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij het Oostelijk Partnerschap.

    De gespecialiseerde afdeling Externe betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 16 april 2009 goedgekeurd. Rapporteur was de heer VOLEŠ.

    Het Comité heeft tijdens zijn op 13 en 14 mei 2009 gehouden 453e zitting (vergadering van 13 mei) het volgende advies uitgebracht, dat met 160 stemmen vóór en 15 stemmen tegen, bij 18 onthoudingen, is goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.   Het EESC is ingenomen met het voorstel voor de oprichting van een Oostelijk Partnerschap (hierna: OP), dat een kwalitatief hogere vorm van samenwerking is met de oostelijke landen van het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB). Dit partnerschap moet zijn gebaseerd op eerbiediging van de mensenrechten en gemeenschappelijke democratische waarden, evenals de sociale en civiele dialoog en de erkenning van de belangrijke rol van maatschappelijke organisaties in een democratische samenleving.

    1.2.   Het samenwerkingsprogramma in het kader van het OP moet zijn gericht op concrete steun aan de partnerlanden, vooral in de huidige situatie waarin de wereldwijde economische crisis een grote impact heeft op de economieën van die landen, met ernstige sociale gevolgen. Het OP zou tevens moeten bijdragen tot een versterking van de instellingen en een vreedzame oplossing van bestaande conflicten.

    1.3.   Het OP biedt geen oplossing voor de kwestie van het EU-lidmaatschap, dat sommige deelnemende landen ambiëren. Nadat zij hun wetgeving op bepaalde gebieden in overeenstemming hebben gebracht met de desbetreffende Europese regelgeving, zouden de partnerlanden de mogelijkheid moeten krijgen om een geprivilegieerde status te verwerven, zodat zij net als de landen van de EER zonder stemrecht kunnen deelnemen aan de totstandkoming van het communautaire acquis op die gebieden.

    1.4.   Bij de totstandkoming van het OP moeten lessen worden getrokken uit vijf jaar Europees Nabuurschapsbeleid:

    de samenwerking tussen de EU en de partnerlanden bij de uitwerking van de maatregelen voor de uitvoering van de actieplannen op nationaal niveau moet worden verbeterd;

    het maatschappelijk middenveld en de sociale partners moeten worden betrokken bij de voorbereiding van de actieplannen en de monitoring van de uitvoering ervan;

    voor de samenwerking inzake sectorale kwesties op basis van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten zouden de vergaderdata van de gezamenlijke subcomités moeten worden gerespecteerd, en de tenuitvoerlegging van de conclusies zou samen met het maatschappelijk middenveld moeten worden gemonitord;

    de voorwaarden voor deelname aan de programma's van de communautaire instellingen en agentschappen zouden duidelijk moeten worden vastgelegd, om de partners ertoe aan te zetten het betreffende communautaire acquis over te nemen;

    het maatschappelijk middenveld zou moeten betrokken bij de keuze van de thema's die zullen worden behandeld in het kader van thematische platforms; het zou daarbij voornamelijk moeten gaan om vraagstukken als goed bestuur, rechtsstaat, beginselen en regelgevingskader van de sociale markteconomie, sociale en civiele dialoog, migratie, bescherming van intellectuele eigendomsrechten, continuïteit van energievoorziening, bestrijding van armoede, hinderpalen voor handelsbetrekkingen, grensoverschrijdende samenwerking, milieubescherming, interpersoonlijke contacten, enz.

    1.5.   De deelname van de partnerlanden aan het OP moet afhankelijk worden gesteld van hun wil en bereidheid om gemeenschappelijke waarden te delen met de EU, om de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in acht te nemen en de sociale en civiele dialoog te ontwikkelen en te steunen. Dit geldt met name voor Wit-Rusland.

    1.6.   Het OP zou niet mogen leiden tot het ontstaan van nieuwe breuklijnen in Oost-Europa, en het moet ervoor zorgen dat derde landen kunnen deelnemen op gebieden waar zij gemeenschappelijke belangen delen met de EU en het OP, zoals energiezekerheid, migratie, milieubescherming, enz. Veel prioriteiten van het OP maken ook deel uit van het strategische partnerschap tussen de EU en Rusland. Het EESC stelt voor om de organisaties van het maatschappelijk middenveld van Rusland, Turkije en andere landen via het Forum van het maatschappelijk middenveld en de thematische platforms te betrekken bij de onderhandelingen over onderwerpen van gemeenschappelijk belang.

    1.7.   Een voorwaarde voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het OP is dat de mobiliteit en de interpersoonlijke contacten worden versterkt. Het EESC pleit voor een versoepeling van de visumbepalingen voor bepaalde groepen onderdanen van partnerlanden, met het oog op de geleidelijke afschaffing van visumverplichtingen, waarbij de veiligheidsbelangen van beide partijen evenwel niet uit het oog mogen worden verloren.

    1.8.   Het EESC is bereid om deel te nemen aan de totstandkoming van het OP met de steun van het maatschappelijk middenveld in de partnerlanden, en biedt aan gebruik te maken van zijn ervaring met de oprichting van netwerken van het maatschappelijk middenveld in vele landen en regio's, met inbegrip van de oostelijke buurlanden. Het dringt er bij de Europese Commissie en de Raad op aan om hem een sleutelrol te geven bij de oprichting van een Forum van het maatschappelijk middenveld van het OP, dat een flexibel en open netwerk van het maatschappelijk middenveld van de EU en de oostelijke partnerlanden zou moeten worden. Dit forum zou een maal per jaar bijeen moeten komen en zou zich door middel van werkgroepen en teams moeten buigen over concrete thema's, teneinde voorstellen te doen voor programma's en projecten ter verwezenlijking van de doelstellingen van het OP. Een adequate financiering zou het maatschappelijk middenveld moeten aanmoedigen op volwaardige en efficiënte wijze deel te nemen aan dit forum.

    1.9.   Op bilateraal vlak zal het EESC de oprichting van structuren in de partnerlanden steunen, om de deelname van de sociale partners en andere organisaties van het maatschappelijk middenveld aan het raadplegingsproces mogelijk te maken tijdens de uitvoering van de bilaterale programma's van de EU en de partnerlanden, met inbegrip van de opstelling van nationale plannen voor implementatie, tenuitvoerlegging en monitoring.

    1.10.   Om het maatschappelijk middenveld in staat te stellen zich van zijn taak te kwijten, dringt het EESC er bij de Europese Commissie op aan erop toe te zien dat de maatschappelijke organisaties worden opgenomen in het alomvattend programma voor institutionele opbouw en de partnerschapsprogramma's in het kader van de financiering via de relevante hoofdstukken van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI).

    1.11.   Het EESC is bereid om samen met de maatschappelijke organisaties van de partnerlanden deel te nemen aan alle vier de thematische platforms, omdat zij betrekking hebben op problemen waarmee het Comité zich intensief bezighoudt en waarover het al vele adviezen en aanbevelingen heeft uitgebracht.

    2.   Inleiding en inhoud van het voorstel voor de oprichting van een Oostelijk Partnerschap

    2.1.   Het Comité was ingenomen met het verzoek van het Tsjechische voorzitterschap om een verkennend advies op te stellen over de mogelijkheden en vormen om het maatschappelijk middenveld te betrekken bij het Oostelijk Partnerschap (OP), op basis van het voorstel van de Europese Commissie in haar Mededeling van 3 december 2008 (1).

    2.2.   Het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB), dat als reactie op de uitbreiding van de EU van 2004 in het leven is geroepen, heeft de bilaterale betrekkingen tussen de EU en de buurlanden aan de oostgrenzen (2) geïntensiveerd, en heeft vele successen opgeleverd wat betreft de consolidatie van de wederzijdse banden. Het heeft echter niet alle verwachtingen waargemaakt, vooral voor de landen die grotere ambities koesteren ten aanzien van de EU.

    2.3.   Polen en Zweden hebben het voortouw genomen door op 26 mei 2008 tijdens de vergadering van de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU een voorstel voor een Oostelijk Partnerschap te doen, als een kwalitatief hogere vorm van het ENB. Het voorstel heeft de steun gekregen van het Tsjechische voorzitterschap, dat dit thema tot een van zijn prioriteiten heeft gemaakt.

    2.4.   De Europese Commissie heeft op 3 december 2008 een Mededeling over het Oostelijk Partnerschap gepubliceerd. Na de goedkeuring door de Raad tijdens de top van maart (3), zal het Oostelijk Partnerschap op 7 mei 2009 in Praag worden gelanceerd, tijdens een topontmoeting met de partnerlanden van het Oostelijk Partnerschap.

    2.5.   Doel van het OP is de partnerlanden meer dan in het verleden te steunen bij hun inspanningen voor toenadering tot de Unie en hen alle nodige bijstand te verlenen bij de democratische en marktgerichte hervormingen, de toepassing van de beginselen van de rechtsstaat, goed bestuur, eerbiediging van de mensenrechten, respect voor en bescherming van minderheden en uitvoering van de beginselen van de markteconomie en duurzame ontwikkeling.

    2.6.   Het Oostelijk Partnerschap zal zich met name op bilateraal niveau voltrekken en is gericht op de sluiting van associatieovereenkomsten (4), op voorwaarde dat vooruitgang wordt geboekt op het gebied van de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten (5). Een onderdeel van de associatieovereenkomsten zal onder meer de vaststelling van een diepgaande en uitgebreide vrijhandelszone zijn.

    2.7.   Het multilaterale niveau veronderstelt de oprichting van vier thematische platforms, die betrekking hebben op 1) democratie, goed bestuur en stabiliteit; 2) economische integratie en convergentie met het EU-beleid; 3) energiezekerheid en 4) interpersoonlijke contacten. Het multilaterale kader versterkt de banden tussen de partnerlanden, in het vooruitzicht van de totstandkoming van een toekomstige economische gemeenschap in het nabuurschapsgebied. Concrete resultaten op samenwerkingsgebied zouden mogelijk moeten worden dankzij de zogenaamde prestigieuze initiatieven  (6). Deze initiatieven zouden kunnen worden gefinancierd door internationale financiële instellingen, de particuliere sector en multidonorsteun.

    2.8.   Om de twee jaar zal een bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders plaatsvinden, een maal per jaar een bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken, twee maal per jaar een vergadering van hoge ambtenaren per platform, evenals deskundigenvergaderingen in de vorm van werkgroepen.

    2.9.   De Europese Commissie en de Raad rekenen op de deelname van het maatschappelijk middenveld aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het OP, en stellen voor een Forum van het maatschappelijk middenveld (FMM) op te richten, dat de dialoog met de overheid zou moeten voeren. De Commissie heeft het Comité van de Regio's en het EESC verzocht deel te nemen aan de werkzaamheden in het kader van de thematische platforms, gewijd aan democratie, goed bestuur en stabiliteit, en interpersoonlijke contacten.

    2.10.   De financiële middelen van het Oostelijk Partnerschap zullen worden verhoogd van 450 miljoen euro in 2008 tot 600 miljoen euro in 2013, wat aanvullende middelen vraagt, die uit het reservebudget van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI) zullen worden gehaald.

    3.   Hoe kan het OP een instrument worden voor een verbeterde uitvoering van het ENB

    3.1.   Het EESC beschouwt het OP als het nieuwe strategische kader van de oostelijke dimensie van het ENB en als een uiting van solidariteit met de bevolking in Oost-Europa. Het moet gebaseerd zijn op gemeenschappelijke waarden, steun voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, goed bestuur en de totstandkoming van een democratische samenleving, waarvan het maatschappelijk middenveld een integrerend onderdeel moet zijn. De politieke wil van de regeringen van de partnerlanden om de dialoog met het maatschappelijk middenveld te ontwikkelen en de dialoog tussen de sociale partners te bevorderen, zou een van de indicatoren moeten zijn voor het gebruik van de samenwerkingsinstrumenten en –programma's in het kader van het OP.

    3.2.   De wereldwijde financiële en economische crisis die alsmaar erger wordt, vormt een bedreiging voor de economische ontwikkeling en stabiliteit in de oostelijke buurlanden van de EU. Het EESC acht het van belang dat het samenwerkingsprogramma van het OP en de financiële middelen die in het kader van het ENPI worden toegewezen, naast ondersteuning van structurele langetermijnhervormingen erop zijn gericht de regeringen van de partnerlanden te helpen de economische en sociale situatie te stabiliseren en de negatieve gevolgen van de crisis voor de zwakste bevolkingsgroepen op te vangen.

    3.3.   Doel van het OP is de landen in Oost-Europa te helpen zich te moderniseren en aan te passen aan de normen van de EU, zonder onmiddellijk vooruitzicht op lidmaatschap, wat de ambities van de afzonderlijke landen inzake hun toekomstige betrekkingen met de EU echter niet zou mogen afremmen. Om de partnerlanden meer te motiveren zich actiever in te zetten voor hervormingen en toepassing van EU-normen, pleit het EESC ervoor hen de mogelijkheid te bieden een geprivilegieerde status te krijgen wanneer zij het communautaire acquis op de overeengekomen gebieden hebben overgenomen. Zo zouden zij, net als de landen van de EER (7), kunnen worden geïntegreerd in de interne markt, kunnen deelnemen aan programma's van communautaire instellingen en agentschappen en op het niveau van de deskundigen kunnen bijdragen tot de opstelling van nieuwe EU-wetgeving, zij het zonder stemrecht.

    3.4.   Het OP moet worden beschouwd als het instrument waarmee de EU Azerbeidzjan en op termijn ook Wit-Rusland kan helpen om aan de voorwaarden voor WTO-lidmaatschap te voldoen. Het feit dat alle andere landen van het OP reeds lid zijn van de WTO biedt een gunstig kader voor de totstandbrenging van een multilaterale dialoog, die niet alleen gaat over de liberalisering van de bilaterale handelsbetrekkingen tussen de EU en de verschillende partnerlanden, maar ook over de regionale liberalisering van de handel tussen de landen van het OP. Zodra het OP van start gaat, zou de totstandkoming van een economische gemeenschap in het nabuurschapsgebied – naar het voorbeeld van de EER (8) – een prioriteit van de EU moeten zijn.

    Het EESC beveelt aan dat bij de uitvoering van het OP lessen worden getrokken uit de tenuitvoerlegging van het ENB in de periode 2004-2008 (9), die hieronder worden samengevat.

    3.5.1.   Het maatschappelijk middenveld moet worden geraadpleegd tijdens de komende onderhandelingen over de associatieovereenkomsten tussen de EU en de partnerlanden, met name over de rol van het maatschappelijk middenveld en de mogelijkheid om, in het kader van die overeenkomsten, gemengde raadgevende comités op te richten, bestaande uit vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld van de partnerlanden en van de EU-lidstaten.

    3.5.2.   De planning en implementatie van de prioriteiten van de actieplannen op nationaal niveau moeten worden overgelaten aan de regeringen van de partnerlanden, in samenwerking met de EC en de andere belanghebbende partijen (de politiek, de sociale partners, het maatschappelijk middenveld en de lokale en regionale overheden), zodat de uitvoering van de plannen zo breed mogelijk wordt gedragen. De actieplannen zouden bepalingen moeten bevatten om het maatschappelijk middenveld in de gelegenheid te stellen met meer effect deel te nemen aan het raadplegingsproces, en er zou voor moeten worden gezorgd dat de Europese documenten worden vertaald in de nationale talen.

    3.5.3.   De gemeenschappelijke subcomités voor de samenwerking op het gebied van sectorale vraagstukken, welke door de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten in het leven zijn geroepen, zouden een instrument moeten zijn voor de verspreiding van informatie en feedback in het kader van het ENB, maar vervullen hun rol slechts ten dele omdat zij zeer onregelmatig bijeenkomen. De vergaderingen van de subcomités en de controle daarop zouden een verplicht karakter moeten hebben. De vertegenwoordigers van de institutionele platforms die in het kader van het OP zullen worden opgericht (Euronest, Forum van het maatschappelijk middenveld en de lokale en regionale assemblee) zouden moeten worden gevraagd toe te zien op de werkzaamheden van de subcomités en de activiteiten van de nationale organen bij de implementatie van de prioriteiten van de actieplannen. De evaluatie van de voortgang zou moeten worden gebaseerd op duidelijke, gemeenschappelijke, transparante en meetbare beoordelingscriteria, en het maatschappelijk middenveld zou aan de vaststelling van de criteria en de follow-up van de toepassing moeten kunnen deelnemen.

    3.5.4.   In het OP zou een nauwkeuriger definitie moeten worden gegeven van de sectorale instrumenten. De criteria voor de toegang van de partnerlanden tot een gegeven sectoraal programma of agentschap zouden duidelijk moeten worden gedefinieerd, zodat ieder land weet aan welke voorwaarden het moet voldoen om bij de Europese programma's en agentschappen te worden betrokken.

    3.5.5.   De thematische platforms zouden de regelmatige uitwisseling van goede praktijken tussen de EU, de lidstaten en de partnerlanden mogelijk moeten maken, en gemeenschappelijke multilaterale projecten op de betrokken gebieden moeten aanwijzen. Zij zouden betrekking kunnen hebben op vraagstukken als:

    de beginselen van de rechtsstaat;

    de beginselen van de sociale markteconomie en het regelgevingskader;

    goed bestuur;

    bestrijding van corruptie en de informele economie;

    sociale vraagstukken, met inbegrip van gelijkekansenkwesties;

    migratie en interpersoonlijke contacten;

    bevordering van de sociale en civiele dialoog;

    opheffing van hinderpalen voor handelsbetrekkingen;

    bescherming van intellectuele-eigendomsrechten;

    bestrijding van armoede;

    energiezekerheid en energie-efficiëntie;

    naleving van normen op het gebied van voedselveiligheid;

    bescherming tegen de invoer van gevaarlijke goederen uit derde landen;

    milieubescherming en bescherming van de gezondheid van mensen, planten en dieren;

    grensoverschrijdende samenwerking enz.

    De organisaties van het maatschappelijk middenveld zouden via het Forum van het maatschappelijk middenveld (FMM) bij de keuze en behandeling van de thema's moeten worden betrokken. Om de maatschappelijke organisaties in staat te stellen deze taak uit te oefenen, moeten zij adequate financiële steun krijgen.

    3.6.   Het EESC is van mening dat de deelname van de partnerlanden aan het samenwerkingsprogramma in het kader van het Oostelijk Partnerschap afhankelijk moet worden gesteld van de vraag of zij gemeenschappelijke waarden als de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, goed bestuur en de dialoog met een onafhankelijk maatschappelijk middenveld en de sociale partners, volledig eerbiedigen. Het EESC wijst erop dat dit met name voor Wit-Rusland en zijn deelname aan het OP geldt.

    3.7.   Het EESC onderstreept dat het OP geen nieuwe breuklijnen in Oost-Europa mag opleveren, en dat het moet blijven openstaan voor deelname van vertegenwoordigers van derde landen wanneer gemeenschappelijke belangen op het spel staan. Veel prioriteiten van het OP maken deel uit van het strategische partnerschap met Rusland. Een voorbeeld hiervan is de dialoog over energiezekerheid, migratieproblemen, milieuaangelegenheden en andere regionale of mondiale problemen, die alleen concrete resultaten kan opleveren als Rusland, Turkije en vertegenwoordigers van Midden-Aziatische landen hieraan deelnemen. Het EESC stelt voor om vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld van de desbetreffende derde landen via het Forum van het maatschappelijk middenveld en andere platforms te betrekken bij de onderhandelingen over deze vraagstukken.

    3.8.   Het OP zou complementair moeten zijn aan de Zwarte Zeesynergie. De twee initiatieven hebben andere doelstellingen en gebruiken niet dezelfde instrumenten, maar hebben tot op zekere hoogte wel dezelfde werkingssfeer. Daarom is het zaak dat de coördinatie tussen de twee initiatieven wordt versterkt, om overbodig dubbel werk of overlappingen te voorkomen.

    3.9.   Een zeer belangrijke voorwaarde voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het OP is dat de interpersoonlijke contacten worden versterkt. Mobiliteit is zowel in het kader van de bilaterale betrekkingen als in de multilaterale context van zeer groot belang. Om de uiteindelijke doelstelling te verwezenlijken, te weten visumvrije betrekkingen met deze landen, is het zaak om een geleidelijke versoepeling van de visumbepalingen in te voeren voor studenten, zakenmensen, personen die vaak naar EU-landen reizen en gezinsleden, en om de visumleges te verlagen. Een voorwaarde hiervoor is dat eerst de nodige overeenkomsten worden gesloten met de partnerlanden.

    3.10.   Het EESC stelt voor een dialoog met de partnerlanden, de lidstaten, de sociale partners en de organisaties van het maatschappelijk middenveld te voeren over arbeidsmarktvraagstukken. Mogelijke gespreksthema's zijn de ontwikkeling en mobiliteit van arbeidskrachten en gezamenlijke maatregelen tegen illegale arbeid en inbreuken tegen belangrijke IAO-conventies.

    4.   Kenmerken van de maatschappelijke organisaties in de landen van het OP

    4.1.   Hoewel de historische, politieke en sociaaleconomische situatie in ieder van de zes aan het OP deelnemende landen verschilt, vertonen de maatschappelijke organisaties in de partnerlanden tal van overeenkomsten, als gevolg van de ontwikkeling die deze landen hebben doorgemaakt ten tijde van de Sovjet-Unie; de maatschappelijke organisaties waren toen niet meer dan een „doorgeefluik” van de communistische regeringspartijen.

    4.2.   Het uiteenvallen van de Sovjet-Unie was voor die landen een kans om onafhankelijk te worden, maar heeft tegelijkertijd geleid tot de ineenstorting van hun economieën. De economische hervormingen die waren gericht op de overgang van een planeconomie naar een markteconomie zijn langzaam en inconsequent doorgevoerd, en de situatie werd nog ingewikkelder door de politieke instabiliteit en de strijd om de macht. In minstens 4 landen (Moldavië, Armenië, Azerbeidzjan, Georgië) is de situatie verslechterd als gevolg van gewapende conflicten met buurlanden of regio's die zich wilden afscheiden.

    4.3.   Ondanks de economische groei aan het einde van de jaren '1990 en na het jaar 2000, is de situatie in deze landen erg instabiel gebleven, zodat de ernstige gevolgen van de huidige economische crisis daar nog zwaarder zijn aangekomen. Er bestaan grote sociale verschillen; een groot deel van de bevolking leeft van de informele economie of is naar het buitenland geëmigreerd om elders werk te zoeken. De voornaamste obstakels voor de modernisering en ontwikkeling blijven de bureaucratie, een overmatige regulering en de bijbehorende corruptie.

    4.4.   De laatste jaren heeft het maatschappelijk middenveld in alle landen geleidelijk vaste voet gekregen, zelfs in Wit-Rusland, waar onder druk van de EU en de internationale publieke opinie een lichte verbetering te zien was. Het ENB en zijn instrumenten dragen net als de activiteiten van de Internationale Arbeidsorganisatie bij tot de geleidelijke invoering van een sociale dialoog en de institutionalisering daarvan in de partnerlanden. De EU-normen worden echter nog lang niet nageleefd wanneer het gaat om een onafhankelijke rechtspraak, de verdeling van de bevoegdheden en de verantwoordelijkheid tussen de centrale overheid en lokale overheidsorganen; een correcte interpretatie en toepassing van de burgerrechten en -vrijheden; onafhankelijke media. De regeringen staan huiverig tegenover een pluralistische samenleving, de onafhankelijkheid van de sociale partners en de maatschappelijke organisaties, en hun recht op een sociale en civiele dialoog, die de hele samenleving ten goede zou moeten komen.

    4.5.   Het EESC heeft de afgelopen vijf jaar de toestand van het maatschappelijk middenveld in alle partnerlanden onder de loep genomen, met bijzondere aandacht voor de vrijheid van vereniging, de registratie, fiscale regels en procedures, de vrijheid van meningsuiting en de werking van tripartiet overleg; het heeft hierover verschillende adviezen uitgebracht waarin vele aanbevelingen worden gedaan (10).

    4.6.   De deelnemers aan de door het EESC en de IAO georganiseerde conferentie over De sociale en civiele dialoog in de Zwarte Zeesynergie en het Oostelijk Partnerschap (2 en 3 maart 2009), hebben bevestigd dat er officieel in alle partnerlanden een tripartiete dialoog bestaat, maar dat hij, gelet op de inhoud ervan, zijn taak niet vervult. Het lukt bovendien niet om een sociale dialoog op regionaal of sectoraal niveau op gang te brengen. Alle deelnemers hebben bevestigd dat het maatschappelijk middenveld op doeltreffende wijze moet worden betrokken bij deze twee regionale initiatieven.

    4.7.   Toestand van de afzonderlijke bestanddelen van het maatschappelijk middenveld

    4.7.1.   Werkgeversorganisaties

    In alle partnerlanden bestaan traditionele organisaties die de ondernemers vertegenwoordigen en hen de nodige diensten verlenen, zoals de kamers van koophandel en bedrijfstakverenigingen. Met het oog op de lopende hervormingen en de noodzaak om over partners te beschikken aan de werkgeverszijde van de sociale dialoog, zijn werkgeversorganisaties opgericht, waarin grote firma's en beroepsverenigingen samenkomen. Deze organisaties kennen nog tal van moeilijkheden: veel van hen zijn onvoldoende representatief, zij zijn gefragmenteerd en beconcurreren elkaar. In sommige landen – vooral in landen waar de overheidssector de economie nog altijd domineert, zoals Wit-Rusland, Moldavië en Azerbeidzjan – onderhouden zij nauwe banden met de regering en hebben zij beperkte mogelijkheden om het regeringsbeleid in alle onafhankelijkheid te bekritiseren of zich ertegen te verzetten. Dit zet een aanzienlijke rem op hun belangstelling en bereidheid om deel te nemen aan de sociale dialoog.

    4.7.2.   Vakbondsorganisaties

    4.7.2.1.   In de meeste partnerlanden hebben de traditionele vakbondsorganisaties van het sovjettype een hervormingsproces op gang gebracht en hebben zij, met meer of minder succes, de beginselen van de democratie, onafhankelijkheid en vrijheid overgenomen, die door de internationale en Europese vakbondsbewegingen worden verdedigd. In Wit-Rusland en Oekraïne zijn nieuwe vakbondsorganisaties opgericht. Het beginsel van onafhankelijke werknemersorganisaties wordt echter nog lang niet overal gerespecteerd: in verschillende landen is sprake van regeringsinmenging zodat bij de IAO klachten inzake schending van de vakbondsvrijheden zijn ingediend.

    4.7.2.2.   Hoewel alle partnerlanden de belangrijkste conventies van de IAO hebben geratificeerd, worden met name de conventies inzake collectieve onderhandelingen en de vrijheid van vereniging dikwijls geschonden, in de vorm van problemen bij de registratie en inbreuken op het stakingsrecht. In ondernemingen worden de grondrechten geschonden en sommige vakbondsleiders worden ontslagen.

    4.7.2.3.   Over het algemeen is echter wel vooruitgang geboekt, zodat de vakbonden in staat zijn een positieve rol te spelen in de consolidering van het democratische proces in de partnerlanden.

    4.7.3.   NIET-GOUVERNEMENTELE ORGANISATIES

    4.7.3.1.   Het aantal maatschappelijke organisaties is in alle partnerlanden aanzienlijk gestegen. Dergelijke organisaties houden zich bezig met de Europese integratie, sociale vraagstukken zoals migratie, onderwijs, gezondheid, sociale economie, armoedebestrijding, milieubescherming, mensen- en burgerrechten, bestrijding van corruptie, consumentenbescherming, verdediging van de belangen van landbouwers en ambachtslieden, en andere activiteiten. Zij maken deel uit van Europese en internationale netwerken, en hebben actief bijgedragen aan de verdediging van de democratische waarden tijdens de revoluties in Oekraïne en Georgië.

    4.7.3.2.   De niet-gouvernementele organisaties worden in alle partnerlanden geconfronteerd met tal van problemen, die het gevolg zijn van het wantrouwen van de regeringen ten aanzien van het maatschappelijk middenveld. Daar waar regeringen dit soort organisaties niet kunnen controleren, proberen zij hun bewegingsruimte met wettelijke maatregelen te beperken. De problemen van onafhankelijke ngo's zijn van financiële aard, zodat zij zich tot het buitenland moeten wenden voor steun, waardoor zij de kritiek krijgen dat zij buitenlandse belangen laten prevaleren boven het nationale belang. In veel partnerlanden zijn er ngo's die dicht bij de regering staan, en die voor verschillende platforms van de burgerdialoog naar voor worden geschoven.

    4.7.3.3.   Dat er een dialoog met de burgers moet worden gevoerd wordt echter steeds meer erkend, met name dankzij de uitwisseling van informatie en ervaringen en de oprichting van diverse netwerken van het maatschappelijk middenveld. In Oekraïne is grote vooruitgang geboekt met de dialoog tussen de regering en ngo's die de Europese integratie actief ondersteunen.

    5.   Rol van het EESC in het Oostelijk Partnerschap

    5.1.   Het EESC wil een rol blijven spelen in de versterking van de positie, capaciteiten en ontwikkeling van regionale en nationale netwerken van maatschappelijke organisaties in de partnerlanden, om hen in staat te stellen zo doeltreffend mogelijk deel te nemen aan de bilaterale en multilaterale programma's en instrumenten, in het belang van een succesvolle uitvoering van de OP-doelstellingen.

    5.2.   De afgelopen jaren heeft het EESC waardevolle ervaring opgedaan met de oprichting van maatschappelijke netwerken op regionaal en nationaal niveau in de Euromed- en ACS-landen, het Caraïbisch gebied, Midden-Amerika, de Mercosur-landen, China, India en Brazilië. Het is tevens partner bij de gemengde raadgevende comités die zijn opgericht in het kader van de associatieovereenkomsten met Turkije en Kroatië, en in de toekomst ook met de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (FYROM). Dankzij de activiteiten van het EESC heeft het maatschappelijk middenveld zich in al deze regio's en landen kunnen versterken.

    5.3.   Het EESC heeft een vergelijkbare rol op zich genomen in de betrekkingen met Oost-Europa en de zuidelijke Kaukasus. In 2004 heeft het een contactgroep voor de oostelijke buurlanden opgericht, de positie en mogelijkheden van de maatschappelijke organisaties in de partnerlanden geanalyseerd, en rechtstreekse contacten met hen aangeknoopt. Het heeft verschillende gezamenlijke activiteiten georganiseerd, zoals de eerder genoemde conferentie over de sociale en civiele dialoog in de Zwarte Zeesynergie en het Oostelijk Partnerschap.

    5.4.   Het EESC dringt er bij de Europese Commissie en de Raad op aan om hem een sleutelrol te geven ter verzekering van de actieve betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de institutionele structuur van het OP. Voor de oprichting van het Forum van het maatschappelijk middenveld van het Oostelijk Partnerschap kan gebruik worden gemaakt van de aanzienlijke ervaring en knowhow van het EESC op dat gebied en zijn contacten met de maatschappelijke organisaties en de sociale partners en hun nationale en regionale netwerken in de partnerlanden en de EU. Het FMM van het OP zou onmiddellijk na de officiële presentatie van dit initiatief van start moeten gaan, d.w.z. in de tweede helft van 2009.

    5.5.   Het FMM van het OP zou een operationeel en flexibel karakter moeten hebben; het zou de representatieve, democratische en onafhankelijke organisaties van het maatschappelijk middenveld uit zowel de EU als de partnerlanden moeten samenbrengen die de werkgevers, werknemers en andere niet-gouvernementele organisaties vertegenwoordigen en die een concrete meerwaarde kunnen betekenen voor de tenuitvoerlegging van dit initiatief. Het FMM zou een maal per jaar bijeen kunnen komen, afwisselend in de EU en in een partnerland. Het zou werkgroepen en teams kunnen oprichten, die zich zouden moeten buigen over concrete problemen (zie par. 3.5.5) via specifieke panels op het vierde operationele niveau van het Oostelijk Partnerschap, en voorstellen en aanbevelingen moeten uitwerken voor de vertegenwoordigers van de EU en de regeringen van de partnerlanden. De organisatorische en administratieve taken zouden worden uitgevoerd door een secretariaat binnen het EESC, met een financiële bijdrage uit het betreffende hoofdstuk van het ENPI.

    5.6.   Het EESC zal steun blijven verlenen aan de oprichting van structuren waarin de maatschappelijke organisaties, waaronder de sociale partners, van de partnerlanden worden samengebracht, zodat zij op doeltreffende wijze kunnen deelnemen aan het raadplegingsproces voor de vaststelling van gezamenlijke prioriteiten van de actieplannen en van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI), de aanwijzing van noodzakelijke acties op nationaal niveau, de follow-up en feedback, en de beoordeling van de geboekte vooruitgang. Het FMM zou een geschikt platform kunnen zijn voor de uitwisseling van goede praktijken inzake de rol van het maatschappelijk middenveld in het nationale besluitvormingsproces en de ontwikkeling van de sociale dialoog.

    5.7.   De gemengde raadgevende comités van middenveldorganisaties van de EU en de desbetreffende partnerlanden die in het kader van de associatieovereenkomsten worden opgericht, zouden eveneens bij dit proces kunnen worden betrokken.

    5.8.   Om ervoor te zorgen dat de maatschappelijke organisaties hun moeilijke taken kunnen uitoefenen, moeten zij alle nodige steun en hulp krijgen. Het EESC beveelt de Commissie dan ook aan om niet alleen overheidsinstellingen maar ook maatschappelijke organisaties te betrekken bij het alomvattend programma voor institutionele opbouw, zodat deze organisaties in het kader van de partnerschapsprogramma's kunnen profiteren van de ervaringen van hun tegenhangers in de EU-lidstaten.

    5.9.   De Europese Commissie heeft het EESC verzocht deel te nemen aan de thematische platforms Democratie, goed bestuur en stabiliteit en Interpersoonlijke contacten. Het EESC is ervan overtuigd dat het over de nodige capaciteit en ervaring beschikt om tevens te worden uitgenodigd voor de platforms Economische integratie en Energiezekerheid, en beveelt aan dat ook het maatschappelijk middenveld van de partnerlanden en het FMM bij deze platforms worden betrokken.

    Brussel, 13 mei 2009

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Mario SEPI


    (1)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad - Oostelijk Partnerschap, COM(2008) 823 final van 3 december 2008.

    (2)  De oostelijke partners (of „partners”) waarvan in het onderhavige advies wordt gesproken zijn de landen van Oost-Europa en de zuidelijke Kaukasus, die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen: Armenië, Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Georgië, de Moldavische republiek en Oekraïne.

    (3)  Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 19 en 20 maart 2009, 7880/09

    (4)  Met Oekraïne zijn reeds onderhandelingen over een associatieovereenkomst aan de gang, die als voorbeeld kunnen dienen voor de andere partnerlanden.

    (5)  Dit geldt met name voor Wit-Rusland, waar tot nu toe onvoldoende vooruitgang is geboekt op dit gebied.

    (6)  Zoals een programma voor geïntegreerd grensbeheer; een MKB-faciliteit; bevordering van de regionale elektriciteitsmarkten, energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen; ontwikkeling van de zuidelijke energiecorridor en samenwerking bij de preventie, paraatheid en bestrijding van natuurrampen.

    (7)  Noorwegen, Liechtenstein en IJsland.

    (8)  COM(2008) 823 final, blz. 10

    (9)  Zie de conclusies van het project van het onderzoekscentrum van de Slowaakse vereniging voor buitenlands beleid, met de steun van de Friedrich-Ebert-Stiftung, gepubliceerd in The Reform of the European Neighbourhood Policy: Tools, Institutions and a Regional Dimension, auteurs: Duleba, Najšlová, Benč en Bilčík., 2009.

    (10)  Adviezen van het EESC: „De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden”, PB C 80 van 30.3.2004, blz. 148-155; „Het maatschappelijk middenveld in Wit-Rusland”, PB C 318 van 23.12.2006, blz. 123-127; „De betrekkingen tussen de Europese Unie en Moldavië: rol van het maatschappelijk middenveld”, PB C 120 van 16.5.2008, blz. 89-95; „De betrekkingen tussen de Europese Unie en Oekraïne: een nieuwe, dynamische rol voor het maatschappelijk middenveld”, PB C 77 van 31.3.2009, blz. 157-163; „Het opzetten van netwerken van maatschappelijke organisaties in de Zwarte Zeeregio”, PB C 27 van 3.2.2009, blz. 144-151; advies REX 241, „De deelname van het maatschappelijk middenveld aan de uitvoering van de ENB-actieplannen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid in de zuidelijke Kaukasus (Armenië, Azerbeidzjan en Georgië)”, rapporteur: Adamczyk, mei 2009, nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad.


    Top