Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AE0637

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Europees economisch herstelplan (vervolgadvies)

PB C 228 van 22.9.2009, p. 149–154 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

22.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/149


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Europees economisch herstelplan” (vervolgadvies)

2009/C 228/28

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 15 januari 2009 besloten overeenkomstig artikel 29, onder A, van de uitvoeringsbepalingen bij zijn reglement van orde een vervolgadvies op te stellen over het:

Europees economisch herstelplan.”

De gespecialiseerde afdeling Economische en Monetaire Unie - economische en sociale samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 5 maart 2009 goedgekeurd. Rapporteur was de heer DELAPINA.

Het Comité heeft tijdens zijn op 24 en 25 maart 2009 gehouden 452e zitting (vergadering van 24 maart) het volgende advies uitgebracht, dat met 138 stemmen vóór en 8 stemmen tegen, bij 13 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Samenvatting

1.1

De organisaties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, in het bijzonder de sociale partners, spelen een centrale rol bij de aanpak van de huidige crisis. Hiervoor is een sterkere sociale dialoog nodig, enerzijds om beleid te definiëren en ten uitvoer te leggen waarmee we de crisis zo snel mogelijk achter ons kunnen laten, en anderzijds om de economische en sociale gevolgen van de crisis voor de burger zo goed mogelijk te verlichten. Dankzij het Europees sociaal model beschikt de Europese Unie over een betere basis dan andere regio's in de wereld om de impact van de crisis te beperken. Binnen de Unie blijkt dat het beleid van lidstaten die veel belang hechten aan consensus met de sociale partners, het meest succesvol is.

1.2

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op verschillende manieren aangetoond dat het zich kwijt van zijn institutionele taak om de andere Europese instellingen te ondersteunen bij de huidige financiële, economische en sociale crisis. Zo creëerde het tijdens een conferentie op 22 en 23 januari 2009 het institutionele kader voor een dialoog tussen de verschillende actoren in de crisis: banken, bedrijven, vakbonden, instellingen en overige actoren uit het maatschappelijk middenveld. Instrumenten waarmee men de crisis te lijf wil gaan, werden vanuit institutioneel, juridisch, politiek-economisch, sociaal en wetenschappelijk oogpunt besproken.

1.3

Verder keurde het Comité tijdens de plenaire vergadering van 15 januari 2009 zijn advies over het Europese economische herstelplan (1) goed. De belangrijkste elementen van dit advies worden in deel 2 van dit advies gegeven; de complete versie is als bijlage bijgevoegd.

1.4

Een definitieve beoordeling kon niet worden gegeven daar er nog geen gegevens beschikbaar waren over het belangrijkste punt, namelijk over de daadwerkelijke tenuitvoerlegging in de lidstaten, die de drijvende kracht hierachter moeten zijn. Zowel de uitvoering als de vraag welk deel van de in het herstelplan voorgestelde maatregelen en middelen eigenlijk nieuw en complementair is en welk deel ook zonder een dergelijk Europees plan voorzien of overeengekomen zou zijn, moeten nog nauwkeurig worden nagegaan.

1.5

Het Comité roept alle belanghebbenden, met name de lidstaten en de Europese Commissie, op onverwijld een begin te maken met de tenuitvoerlegging van herstelprogramma’s. De Commissie wordt verder verzocht om (a) snel een overzicht te geven van de stand van zaken m.b.t. de implementatie van de nationale herstelplannen, (b) aan te geven welke instrumenten beschikbaar zijn om sneller vooruitgang te boeken met die maatregelen, en (c) te melden in hoeverre de nodige afstemming van nationale beleidslijnen tot stand is gebracht en of deze gepaard gaat met ongewenste ontwikkelingen.

1.6

Het Comité heeft op 17 maart 2009 een conferentie georganiseerd waarbij met vertegenwoordigers van de nationale sociaaleconomische raden, de Europese instellingen, de sociale partners en overige organisaties van het maatschappelijk middenveld is wordt gesproken over manieren om de crisis het hoofd te bieden. Er vond een uitwisseling van nationale ervaringen met de tenuitvoerlegging van het Europese herstelplan plaats en er werd van gedachten gewisseld over de bijdrage die het maatschappelijk middenveld kan leveren aan de heropleving van de economie.

1.7

Onderhavige vervolgadvies over het Europese herstelplan heeft als doel dieper in te gaan op de belangrijkste punten uit het vorige advies, een aantal aspecten aan te vullen of indien nodig te actualiseren en vragen naar voren te brengen die met de nationale sociaaleconomische raden worden besproken.

1.8

De discussie zal binnen het Comité worden voortgezet in het kader van de opstelling van een „programma voor Europa” met als doel de Europese instellingen een coherent en effectief pakket voorstellen te kunnen presenteren.

2.   Het vorige advies van het Comité over het Europese economische herstelplan in het kort

2.1   Het Comité staat volledig achter het herstelplan van de Commissie en de Raad. Het is van mening dat dit het juiste uitgangspunt voor economisch beleid is om op de komende uitdagingen te reageren. Want om het vertrouwen van consumenten en investeerders te stabiliseren en de vraag aan te zwengelen, moet er snel, resoluut, ambitieus, doelgericht en gecoördineerd worden opgetreden.

2.2   Het Comité wijst met name op de volgende zeer positieve aspecten:

2.2.1

De economische beleidsmakers lijken van ervaringen te hebben geleerd. Gedurende eerdere recessies hielden zij zich doorgaans op de vlakte, maar nu is de noodzaak onderkend om de oriëntatie op de aanbodzijde aan te vullen met een actief anticyclisch macro-economisch beleid om de vraag te stimuleren.

2.2.2

Het Comité wijst met nadruk op het feit dat de flexibiliteit van het hervormde Groei- en Stabiliteitspact ten volle benut moet worden. In een buitengewone situatie als de onderhavige betekent dit dat een tijdelijke overschrijding van de 3 %-grens voor het financieringstekort moet worden getolereerd. Ook is het van belang dat de ECB met haar monetair beleid verantwoordelijkheid draagt voor de ontwikkeling van de reële economie en dat er extra ruimte moet zijn voor renteverlagingen.

2.2.3

Het Comité is verheugd over de aangekondigde gecoördineerde aanpak, daar een internationale crisis een internationaal afgestemde aanpak vereist. Ook moet hiermee ‘meeliftgedrag’ en een beggar-thy-neighbour-beleid worden voorkomen.

2.2.4

De belangrijke rol die de doelstellingen van de Lissabonstrategie toekomt bij de huidige kortetermijnmaatregelen ter bestrijding van de crisis wordt ook als positief beschouwd:

met het oog op de sociale cohesie moeten de gevolgen van de crisis voor de burger worden verzacht. De arbeidsmarkt moet worden ondersteund, en met name de meest kwetsbaren in de samenleving moeten beter worden beschermd.

Het concurrentievermogen van bedrijven moet worden verbeterd, zodat zij door investeringen, productie en export kunnen bijdragen aan een economische heropleving en sterker uit de crisis kunnen komen. Ook moeten toekomstige overheidsinvesteringen in innovatie, opleiding en onderzoek zowel de vraag stimuleren als de marktstructuur verbeteren.

Vooral het MKB kan de weg uit de crisis wijzen. Daarom moet die sector weer vrije toegang tot financiering krijgen, zodat de concurrentie- en innovatiekracht van mkb’s wordt versterkt.

Verder dienen de maatregelen van overheid en bedrijfsleven ter bevordering van het economisch herstel tevens de uitvoering van de communautaire doelstellingen op het gebied van milieubescherming, energiebesparing en klimaatverandering te ondersteunen, door bij te dragen aan de overgang naar een koolstofarme economie.

2.3   Het advies van het Comité bevat echter ook enkele kritische kanttekeningen:

2.3.1

Het volume van het economisch herstelplan lijkt met 1,5 % van het BBP voor twee jaar (dus 0,75per jaar) relatief klein, met name in vergelijking met hetgeen elders in de wereld beschikbaar wordt gesteld. Daarnaast mogen we niet vergeten dat het herstelplan veel minder „nieuwe middelen” behelst dan de genoemde 200 miljard euro. Want zowel op Europees als op nationaal niveau gaat het vaak slechts om maatregelen waartoe ook zonder Europees economisch herstelplan al was besloten, en die nu eerder zullen worden uitgevoerd dan was gepland.

2.3.2

Bij de maatregelen ter verbetering van de marktstructuur moet er in elk geval op worden gelet dat deze de stimulering van de vraag en de werkgelegenheid niet tegenwerken. Ze moeten op sociaal aanvaardbare wijze vorm worden gegeven en groei en werkgelegenheid stimuleren.

2.3.3

Of het brede scala aan maatregelen voor de lidstaten vruchten zal afwerpen, kan pas worden beoordeeld als duidelijk is of de lidstaten de voor hen meest geschikte mix toepassen. Niet in de laatste plaats om psychologische redenen is het in elk geval erg belangrijk dat alle belanghebbenden zo snel mogelijk actie ondernemen, omdat anders het gevaar bestaat dat pessimistische verwachtingen sterker verankerd raken.

2.3.4

Na de eerste stappen van de politiek in de vorm van verschillende reddingspakketten die het functioneren van de financiële sector moeten herstellen, moeten de financiële markten nu via een mondiaal plan opnieuw worden ingericht en moet het vertrouwen in deze markten worden hersteld. Daarbij moet gebruik worden gemaakt van de „kritische massa” van de eurozone, die door de uitbreidingen is toegenomen, om meer Europese visies, sterke punten en ervaringen mee te nemen in de plannen. Het Europese economische herstelplan bevat geen voorstellen op dit vlak.

3.   Verdere algemene opmerkingen

3.1

De grootste directe uitdaging waarvoor het economisch beleid zich geplaatst ziet, is het vertrouwen van consumenten en investeerders snel terug te winnen door een efficiënte stimulering van de vraag. Er moet vraag worden gecreëerd om de groei te stimuleren en de werkloosheid laag te houden, zodat een neerwaartse spiraal zoals die in de jaren dertig van de vorige eeuw kan worden voorkomen. Hierbij moeten we niet dezelfde fouten maken als in het verleden, die mede aan de huidige crisis ten grondslag liggen.

3.2

Het lijkt erop dat de instrumenten van economisch beleid van de EU en met name van de monetaire unie zijn ontworpen voor een rustige economische ontwikkeling en het voorkomen van crises. Voor reddingsacties bij crises zijn deze instrumenten evenwel ontoereikend. Het is daarom tijd voor een herijking van het economisch beleid, voor het inslaan van nieuwe wegen; kortom, er is behoefte aan governance op Europees niveau om adequaat te kunnen reageren op een crisis als de huidige.

3.3

Het is pijnlijk duidelijk geworden dat de markt niet alle problemen kan oplossen. (2) Het marktfundamentalisme van de afgelopen jaren, d.w.z. het overtrokken geloof in marktwerking als wondermiddel, het kortetermijndenken en de kortetermijnplanning, alsmede de hang naar steeds hoger rendement moeten worden vervangen door een realistischer beleid dat zich minder naar ideologieën richt.

3.4

Dat de marktwerking in de financiële sector heeft gefaald, wil nog niet zeggen dat die markt als zodanig niet deugt, maar laat zien dat doelgerichte wetgeving en toezicht nodig zijn om ongewenste marktontwikkelingen te voorkomen dan wel om te buigen. Het nieuwe beleid dient derhalve te stoelen op een markteconomie die eigen initiatief en risico-overname stimuleert en beloont. De „almacht van de markt” moet echter wel sterker aan banden worden gelegd om ervoor te zorgen dat deze zo probleemloos mogelijk functioneert. Vrije markten hebben kaders nodig waarbinnen zij zich bewegen. Dit alleen al vanwege het feit dat de voorwaarden voor perfecte markten in de economische realiteit ontbreken. In de Europese Unie komt daar nog bij dat het Europese economische en sociale model op principes berust die correcties van de marktresultaten vereisen. Bij dit model hoort ook dat we nadenken over een heroriëntatie op langetermijndoelstellingen en -waarden.

3.5

Binnen het economisch beleid op Europees en op nationaal niveau zijn al belangrijke stappen in de goede richting gezet – weliswaar laat, maar toch. De rente is verlaagd, al kan deze nog verder omlaag. Overheidsoptreden in de vorm van bijv. staatssteun, garanties en risico-overname worden weer als nuttig en nodig gezien. Soms wordt ook nationalisatie niet uitgesloten als ultimum remedium. Ook wordt in het begrotingsbeleid met belastingverlagingen en meer overheidsuitgaven voor een stimulering van de vraag gezorgd. De macro-economische beleidsmix is hierdoor evenwichtiger geworden.

3.6

Het Comité herhaalt zijn bezwaar dat de omvang van het Europees herstelplan wel eens te klein zou kunnen zijn (zie ook par. 2.3.1). Dit kan ten dele worden verklaard door de veel te optimistische groeiprognoses waardoor de ernst van de crisis bij het vaststellen van dit plan flink is onderschat. Zo werd in de op 3 november 2008 gepubliceerde herfstprognose van de Commissie voor 2009 nog uitgegaan van een minimale economische groei van 0,1 procent in de eurozone, terwijl haar tussentijdse prognose van 19 januari 2009 met -1,9 procent al 2 hele procentpunten lager lag ligt. De huidige prognoses (einde eerste kwartaal) duiden ondertussen op een daling van ongeveer 4 %. Groei- en werkgelegenheid worden dus veel zwaarder getroffen dan men tot voor kort dacht. Weliswaar ligt het voor de hand dat eerst snel de maatregelen moeten worden uitgevoerd waartoe reeds was besloten, maar de economische situatie en de prognoses zijn de laatste weken dusdanig verslechterd dat er duidelijk meer behoefte is aan tegenmaatregelen, en dit op verschillende niveaus, zoals in deel 4 zal worden uiteengezet.

3.7

De herstelmaatregelen gaan veel geld kosten. De meeste EU-lidstaten zullen de 3 %-grens voor het financieringstekort overschrijden. In het kader van de door de hervorming toegenomen flexibiliteit van het Groei- en Stabiliteitspact is dit onder de huidige buitengewone omstandigheden zinvol en nodig en moet dit daarom ongestraft worden getolereerd. Uiteraard moeten daarbij de kandidaat-toetreders tot de eurozone over dezelfde flexibiliteit kunnen beschikken als de leden van de monetaire unie. De regels van het pact mogen overheidsinvesteringen in onderzoek, ontwikkeling en opleiding voor het scheppen van groeipotentieel niet in de weg staan. Want deze groei moet ervoor zorgen dat de overheidsfinanciën na het overwinnen van de crisis snel weer een duurzame koers gaan varen.

3.8

Ook nu moeten we er al over nadenken hoe we na de crisis terug kunnen keren naar een duurzame aanpak. Daarvoor zijn geloofwaardige nationale strategieën nodig. Dat dit urgent is, zien we nu al aan de zorgwekkende toename van de spreads van de staatsleningen in de eurozone, waaruit de groeiende twijfels van beleggers over de solvabiliteit van afzonderlijke nationale overheden blijkt. Voor de stabilisering van de overheidsfinanciën zijn intelligente oplossingen nodig zonder radicale sanering zoals in de jaren dertig, die op de werknemers en de mensen onder aan de sociale ladder werd afgewenteld. Destijds droeg een combinatie van loon- en sociale dumping en protectionistische maatregelen bij aan de catastrofe.

3.9

De staat zal onvermijdelijk op zoek moeten gaan naar nieuwe bronnen van inkomsten. Dat impliceert meer belastingopbrengsten die onder meer kunnen worden gegenereerd door sluiting van belastingparadijzen, beëindiging van fiscale concurrentie en bestrijding van belastingontwijking en –ontduiking. Ook moet het belastingstelsel integraal aan een algemene heroverweging worden onderworpen, waarbij moet worden gekeken naar het rechtvaardigheidsgehalte van de verdeling van de druk over de verschillende soorten inkomen en vermogen. Daarbij moet in het bijzonder een bijdrage worden gevraagd aan degenen die wel heel erg hebben geprofiteerd van de scheefgroei op de financiële markten. Een scheefgroei die nu op met overheidsgeld, dus op kosten van de belastingbetaler, moet worden rechtgezet.

3.10

Het spreekt voor zich dat fiscale stimulering van het herstel op korte termijn niet begrotingsneutraal zal zijn maar met schulden moet worden gefinancierd om de opleving van de vraag niet te belemmeren. Daarbij moet worden gelet op diverse positieve en negatieve gevolgen van staatsleningen. Negatief kan zijn dat bij volledige capaciteitsbenutting de kapitaalkosten van ondernemingen via een crowding-out-effect zullen stijgen. Verder zijn vermogens sterker geconcentreerd dan inkomens en daardoor zou een toename van de staatsschuld meer inkomensongelijkheid in de hand kunnen werken.

3.11

Anderzijds betekent financiering middels schulden niet automatisch dat het begrotingstekort met het schuldbedrag stijgt. Eenmaal gestimuleerde economische activiteiten leveren de staat immers meer inkomsten op. Ook moeten nieuwe schulden niet uitsluitend worden gezien als een belasting van de volgende generaties, die de rente moeten betalen. Daarnaast profiteren zij van intelligente investeringen in bijv. onderwijs en infrastructuur en zijn zij de erfgenamen van het huidige schuldpapier van de overheid. Bovendien moet worden beseft dat wanneer er minder geld voor de crisisbestrijding wordt uitgetrokken er ook hoge kosten zullen zijn. De economische resultaten en de werkgelegenheid zullen dan namelijk nog verder achteruitgaan. Voorts komen er dan nog veel hogere sociale kosten en menselijk leed door werkloosheid, verlies van kwalificaties en toenemende sociale spanningen bovenop de financiële kosten.

4.   Verdere opmerkingen m.b.t. het „instrumentarium” voor nationale maatregelen

4.1

In een eerste fase zijn in de financiële sector indrukwekkende reddingsplannen uitgevoerd, echter met uiteenlopend effect. Het proces van herkapitalisatie is nog niet afgesloten, en het vertrouwen is nog niet hersteld, zodat er ernstige liquiditeitsproblemen blijven bestaan. We moeten blijven proberen bedrijven en huishoudens weer over voldoende financiering te laten beschikken. De steun van overheidswege moet echter – niet alleen voor de financiële instellingen – worden gekoppeld aan een reeks criteria en voorwaarden die moeten garanderen dat de nationale economie er profijt van ondervindt en er een corporate governance-beleid wordt gevoerd.

4.2

Daarbij moeten de burgers die het zwaarst worden getroffen, m.a.w. de sociaal kwetsbaren, en de arbeidsmarkt snel en effectief worden ondersteund, daar een crisis op de arbeidsmarkt doorgaans eerst de meest kwetsbare groep met onzekere arbeidsverhoudingen treft, zoals uitzendkrachten of werknemers met een tijdelijk arbeidscontract. Vervolgens wordt voor de vaste werknemers – ten minste tijdelijk – werktijdverkorting aangevraagd of worden ze ontslagen als de crisis langer duurt. Ook met het oog op de verwachte demografische ontwikkeling moet een slimme herstructurering van de economie erop gericht zijn werknemers niet te ontslaan, maar binnenboord te houden en bij te scholen, zodat bedrijven over voldoende geschoold personeel beschikken als de economie weer aantrekt. De steun aan werklozen moet gekoppeld worden aan programma’s voor herscholing en verbetering van het kwalificatieniveau. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met het feit dat de omvang van het probleem en het aantal mensen dat werkloos raakt niet volledig tot uitdrukking komen in de officiële werkloosheidsstatistieken. Want in tijden van crisis verdwijnen veel mensen uit de werkloosheidsstatistieken, bijvoorbeeld omdat ze geen recht hebben op een werkloosheidsuitkering of de zoektocht naar werk staken vanwege hun geringe kansen op werk. Met name de integratie van jongeren op de arbeidsmarkt verdient tijdens de crisis de hoogste prioriteit.

4.3

Steunmaatregelen voor het bedrijfsleven moeten erop gericht zijn bedrijven – en dan met name kleine en middelgrote ondernemingen – weer ongehinderd toegang tot financiering te verschaffen en te zorgen voor een probleemloze werking van de productmarkten. Bij de economische steunmaatregelen moet nu al de koers worden bepaald om sterker uit de crisis te komen. We moeten streven naar „dubbele winst” door via slimme en structuurverbeterende investeringen de economie niet alleen op korte termijn een impuls te geven, maar ook tegelijkertijd conform de Lissabonstrategie het concurrentievermogen en het toekomstige groeipotentieel te verhogen. Hiervoor zijn investeringen in innovatie en modernisering van de infrastructuur nodig (zoals trans-Europese energienetwerken en breedbandinfrastructuur), in onderzoek en onderwijs. Het concurrentievermogen en de innovatiekracht van het MKB moeten middels flankerende maatregelen, bijv. op fiscaal gebied of in het kader van borgstelling worden versterkt om bij de ondersteuning van het herstel van het potentieel van de sector te profiteren.

4.4

Verder wijst het Comité erop dat naast het stimuleren van de vraag ook een reeks andere maatregelen tot versterking van het vertrouwen van de economische actoren kan bijdragen. Zo zouden vereenvoudiging van wetgeving, snellere procedures en vermindering van administratieve rompslomp de economische activiteit kunnen bevorderen.

4.5

„Economisch herstel” mag niet betekenen dat na de crisis alles gewoon bij het oude blijft; daarom moet prioriteit worden gegeven aan energiebesparende en milieuvriendelijke projecten om de overgang naar een koolstofarme „groene” economie te bespoedigen.

4.6

De maatregelen ter verbetering van de marktstructuur moeten sociaal verantwoord zijn en tevens de groei en werkgelegenheid een impuls geven om de pogingen de vraag te stimuleren niet te dwarsbomen en sociale knelpunten tegen te gaan. Daarbij is een speciale taak weggelegd voor het loonbeleid waarin oog moet bestaan voor de dubbelrol van inkomens. Micro-economisch gezien vormen lonen een kostenpost voor de ondernemingen die hun vermogen om de prijsconcurrentie aan te gaan aantast, maar macro-economisch geredeneerd vormen zij de hoofdmoot van de interne vraag. Bedrijven zullen immers alleen investeren en banen scheppen wanneer zij optimistisch over de vraag zijn. Per saldo moet de loonontwikkeling daarom op de middellange termijn op nationale productiviteitsstijging over de gehele linie zijn gericht zodat er evenwicht bestaat tussen de ontwikkeling van de vraag en waarborging van concurrerende prijzen. De sociale partners moeten daarom loonmatigingen in de zin van een beggar thy neighbour-beleid zien te vermijden.

4.7

In hoeverre de afzonderlijke maatregelen de groei stimuleren hangt ook af van de multiplier die mede gebaseerd is op consumptiepatronen en de importquote. Bij algemene belastingverlagingen bestaat bijvoorbeeld het risico dat hierdoor op grond van onzekerheid de spaarquote stijgt. Als de belastingen voor mensen met een lager inkomen worden verlaagd, neemt de vraag toe omdat zij dan meer zullen consumeren. De minima vallen dan echter buiten de boot omdat zij geen belasting betalen. Daarom moeten voor die laatste groep speciale oplossingen worden gevonden. Als bepaalde belastingen slechts tijdelijk worden verlaagd, worden aankopen mogelijk vervroegd. Ook gerichte directe inkomensoverdrachten, zoals de door de Commissie voorgestelde tijdelijke verhoging van de werkloosheidsuitkering zal naar verwachting goede resultaten opleveren. Verder stijgt de vraag als de overdracht van middelen aan een bepaald bestedingsdoel wordt gekoppeld, zoals bij opleidingscheques of bij het idee van klimaatcheques. Deze laatste zouden kunnen worden ingewisseld bij de aankoop van apparaten die weinig energie verbruiken, installaties voor zonne-energie of abonnementen voor het openbaar vervoer.

4.8

Bij de toekenning van middelen uit verschillende fondsen (Structuurfondsen en Cohesiefonds, Fonds voor plattelandsontwikkeling, Europees Sociaal Fonds, Globaliseringsfonds) zijn naast een doeltreffende besteding ook flexibiliteit en een pragmatische aanpak nodig om de effectiviteit te verhogen.

5   De Europese dimensie versterken

5.1

De huidige crisis heeft verschillende gevolgen voor lidstaten vanwege hun uiteenlopende economische structuren. Omdat niet elk land even zwaar getroffen wordt door de crisis moeten de nationale maatregelen worden afgestemd op de interne situatie. Dit kan de ongelijkheid in Europa en in de eurozone doen toenemen. Nationaal beleid loopt hiermee tegen zijn grenzen aan. Daarom bestaat behoefte aan Europees beleid en een betere economische coördinatie en governance op Europees niveau. Op dat niveau moeten dan wel adequate instrumenten voor efficiënte tenuitvoerlegging van dat beleid beschikbaar zijn.

5.2

Voor de snelle implementatie van pakketten maatregelen, waarop wordt aangedrongen, is coördinatie, harmonisatie en afstemming nodig, aangezien afzonderlijke lidstaten zonder coherente aanpak bedrijven in eigen land mogelijk gaan steunen, waardoor de principes van een level playing field worden geschonden en een subsidiewedloop kan ontstaan. Ook op het gebied van belastingen is een algemene harmonisatie nodig die verder gaat dan herstelmaatregelen en het gehele belastingsysteem betreft. Ook bij pogingen de internationale concurrentiepositie door maatregelen aan kostenzijde te versterken bestaat het gevaar van protectionisme als een land probeert onder de recessie uit te komen met behulp van de buitenlandse vraag. Dit geldt zowel voor de afzonderlijke lidstaten van de EU als voor de grote economische blokken in de wereld (zoals de leuze „Buy American” uit het Amerikaanse economische herstelplan onheilspellend aangeeft).

5.3

Het EESC roept de Commissie in verband hiermee op snel een overzicht te geven van de tenuitvoerlegging van de nationale economische herstelplannen en uiteen te zetten welke instrumenten ter beschikking staan om sneller resultaten te boeken. Dat is nodig om te kunnen beoordelen hoeveel maatregelen daadwerkelijk ten uitvoer zijn gelegd, om van elkaar te kunnen leren en om te kunnen overzien of er ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden. Dergelijke ongewenste ontwikkelingen in de richting van protectionisme zijn bijv. concurrentiedistorsies, (fiscale) dumping, profiteren van maatregelen van andere landen en – buiten de eurozone – devaluaties. De Commissie en de Raad wordt verzocht maatregelen die leiden tot een beggar thy neighbour-beleid tegen te gaan of in te trekken.

5.4

Versterking van de Europese dimensie betekent ook dat meer gezamenlijke Europese projecten moeten worden opgezet, zoals in de energie-infrastructuur. Deze projecten zouden deels kunnen worden gefinancierd door meer flexibiliteit tussen de EU-begrotingslijnen aan te brengen: ongebruikte middelen zouden elders kunnen worden benut. In dit verband dient ook het idee van een Europese lening uit een Europees staatsfonds te worden onderzocht.

5.5

Ook moet de Unie landen buiten de eurozone met betalingsbalansproblemen (zoals Hongarije en Letland) en banken en financiële instellingen buiten de eurozone die zich in zwaar weer bevinden bijstaan, waarbij rekening moet worden gehouden met de bijzondere situatie van deze landen, die bezig zijn een inhaalslag te maken.

6   Over de hervorming van de financiële markten

6.1

Net als bij andere onderwerpen van mondiale betekenis moet de EU met name bij de herinrichting van het internationale financiële stelsel met één stem spreken. Europa moet ten voordele van alle betrokkenen en als bijdrage aan de algehele stabiliteit de hoekstenen bepalen en zijn stempel drukken op de herinrichting. In elk geval is een cultuuromslag nodig naar langetermijndenken en duurzaamheid, ondersteund door passende stimuleringsmaatregelen en bonussystemen. Een hervormd mondiaal financieel systeem moet de ontwikkeling van solide financiële innovaties mogelijk maken die niet concurreren met reële economische investeringen, maar de reële economie ondersteunen.

6.2

Het nieuwe systeem moet worden gekenmerkt door beginselen als transparantie, beperking van de risico-overname, realistische weergave van risico’s op de balansen en het meenemen van hefboomfondsen en particulier aandelenkapitaal in de regulering. Die nieuwe regels moeten er ook toe bijdragen dat procyclische effecten en excessieve hefboommechanismen worden vermeden. De hervormingsvoorstellen mogen geen lapwerk uit allemaal losse deeltjes worden, maar moeten een uitgebreid, coherent pakket maatregelen vormen dat alle relevante gebieden beslaat. Er mag geen (de)reguleringswedstrijd tussen landen of economische blokken ontstaan. Een gecoördineerd en grensoverschrijdend toezicht, alsmede onafhankelijke Europese ratingbureaus zijn in elk geval onontbeerlijk.

6.3

Ook de financiering van pensioenstelsels verdient extra aandacht. (3) Door het geloof in de onfeilbaarheid van de markten zijn die stelsels de afgelopen jaren meer dan voorheen via de kapitaalmarkt gefinancierd, waardoor een groot aantal van de huidige en toekomstige gepensioneerden ondanks eerdere beweringen aanmerkelijke financiële verliezen hebben geleden.

7   Over de rol van het maatschappelijk middenveld

7.1

De lasten van de crisis worden in wezen door de burgers gedragen. Daarom moeten de economische en sociale actoren in hoge mate bij het ontwerp van toekomstig beleid worden betrokken. Het Comité heeft reeds op verschillende manieren getoond dat het zich kwijt van zijn institutionele taak om de andere Europese instellingen te ondersteunen bij de huidige financiële, economische en sociale crisis. Zo creëerde het tijdens een conferentie in januari 2009 het institutionele kader voor een dialoog tussen de verschillende actoren in de crisis: banken, bedrijven, vakbonden, en overige actoren van het maatschappelijk middenveld.

7.2

Werknemers en ondernemers bezetten een sleutelpost bij het oplossen van de crisis, ook al hebben zij deze niet veroorzaakt en hoeven zij deze niet te verantwoorden. Intensivering van de sociale dialoog nodig om beleid, dat ons zo snel mogelijk van de crisis verlost, te ontwerpen en uit te voeren, alsook om de economische en sociale impact op de burgers zoveel mogelijk te verzachten.

7.3

In de lidstaten moeten samen met de sociale partners passende maatregelen worden ontwikkeld om een te zwakke loonontwikkeling te voorkomen. Zo niet, dan worden vraag en groei te weinig gesteund. Ook een uitbreiding van de macro-economische dialoog moet resulteren in een betere coördinatie doordat loonontwikkelingen beter kunnen worden afgestemd op het macro-economisch beleid.

7.4

Onrechtvaardigheid en ongelijkheid mogen door de crisis niet toenemen. Ook met het oog op de verkiezingen voor het Europees Parlement moet de burgers en dan met name de sociaal zwakkeren met een „New Social Deal” duidelijk worden gemaakt dat de politiek hen niet in de steek laat. Wettelijke en financiële maatregelen moeten voorkomen dat de crisis overslaat naar het Europese sociale model.

7.5

De sociale dialoog is van fundamenteel belang voor de aanpak van de economische en sociale gevolgen van de crisis (4). De geschiedenis leert dat economische crises de sociale dialoog mogelijkerwijs òf verdiepen òf in de weg staan. Verdieping vindt plaats als men de noodzaak van nauwere samenwerking erkent. In een groeiende economie worden echter gemakkelijker compromissen gesloten, terwijl dat in tijden van crisis oncoöperatief en groepsegoïstisch gedrag kan versterken. Het laatste geval zou het nog pijnlijker maken om de huidige crisis te boven te komen.

7.6

Bij het stimuleren van de vraag moeten we extra middelen zo slim inzetten dat het concurrentievermogen van de economie na afloop van de crisis zal zijn toegenomen. Daarnaast moet de aanpak van de crisis worden gebruikt om ook meteen de sociale dialoog op alle niveaus te versterken. Het meest recente gezamenlijke verslag van de Europese sociale partners over de uitdagingen op de arbeidsmarkt vormt een goede basis voor onderzoek naar de mogelijkheden van concepten op het gebied van flexizekerheid. In het kader van de interne flexizekerheid zouden in plaats van structurele hervormingen, die gericht zijn op vermindering van de ontslagbescherming en verlenging van de arbeidstijden, maatregelen voor het scheppen van duurzame banen ontwikkeld moeten worden. Hierdoor moet het mogelijk worden werknemers tijdens een recessie door werktijdverkorting voor het bedrijf te behouden en in de gewonnen tijd bij te scholen, zodat bedrijven over voldoende geschoold personeel beschikken op het moment dat de economie weer aantrekt. Het nieuwste concept dat daarvoor in Nederland is ontwikkeld, kan in die zin als best practice worden beschouwd. Ook voor de meest flexibele arbeidskrachten moet de baanzekerheid worden verbeterd om hun de kans te bieden ook in de toekomst op de arbeidsmarkt actief te blijven en hun vaardigheden te verbeteren.

7.7

De sociale economie, die een zuivere afspiegeling vormt van het maatschappelijk middenveld met al zijn maatschappelijke en organisatorische modellen, wordt gekenmerkt door het inspelen op sociale behoeften, het verbinden van rendabiliteit en solidariteit, het genereren van kwalitatief hoogwaardige banen, het versterken van de sociale en territoriale samenhang en het koppelen van productie aan duurzame ontwikkeling. Verder stimuleert de sector actief burgerschap en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit alles is onmisbaar om de huidige economische crisis te overwinnen, belast de actoren van de sociale economie met een pertinente rol bij het crisisbeheer en noopt de Commissie ertoe om in haar beleid en programma's alle aandacht te schenken aan de impuls die van dit sociaal model van ondernemende burgers uitgaat (5).

Brussel, 24 maart 2009

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  Zie EESC-advies van 15 januari 2009 over het „Europees economisch herstelplan”. Rapporteur: de heer DELAPINA - ECO/244 - CESE 50/2009

(2)  Zelfs de voorzitter van het bestuur van de Deutsche Bank Ackermann zegt inmiddels: „Ik geloof niet in het zelfhelend vermogen van de markt” (www.faz.net – 17 maart 2008)

(3)  Zie in dit verband het EESC-advies over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf SOLVABILITEIT II” (PB C 224 van 30.8.2008, blz. 11).

(4)  De centrale rol van de sociale partners wordt ook benadrukt in het verslag „Industrial Relations in Europe” dat in februari 2009 door de Europese Commissie is gepubliceerd.

(5)  Zie ook het door het EESC op 15 januari 2009 goedgekeurde advies CESE 50/2009, nog niet gepubliceerd in het PB.


Top