Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AE0629

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema De resterende obstakels voor de mobiliteit op de interne arbeidsmarkt in kaart gebracht (verkennend advies)

PB C 228 van 22.9.2009, p. 14–23 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

22.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/14


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „De resterende obstakels voor de mobiliteit op de interne arbeidsmarkt in kaart gebracht” (verkennend advies)

2009/C 228/03

Op 27 juni 2008 heeft het Tsjechische voorzitterschap het Europees Economisch en Sociaal Comité verzocht een advies op te stellen over het thema:

De resterende obstakels voor de mobiliteit op de interne arbeidsmarkt in kaart gebracht” (verkennend advies).

De gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 19 maart 2009 goedgekeurd; rapporteur was mevrouw DRBALOVÁ.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 24 en 25 maart 2009 gehouden 452e zitting (vergadering van 25 maart) onderstaand advies met 152 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 5 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Voor de EU moet mobiliteit een beleidsprioriteit blijven, met name nu Europa door de mondialisering en de technologische veranderingen voor grote uitdagingen is komen te staan, geconfronteerd wordt met negatieve ontwikkelingen op demografisch gebied, alsook de gevolgen van de financiële en economische crisis. Om de mobiliteit te versterken moet bij de aanpak die wordt gehanteerd, rekening worden gehouden met de specifieke situatie van elke lidstaat, is echter wel een doeltreffende coördinatie op Europees niveau geboden, dient er ook een nationaal draagvlak te zijn en moet op transparante wijze te werk worden gegaan. De overeengekomen regelingen moeten ertoe bijdragen dat een nieuw begrip van eerlijke en evenwichtige mobiliteit ontstaat en dat de ontwikkeling van nieuwe vormen van mobiliteit wordt bevorderd.

1.2

Het EESC onderschrijft het actieplan van de Europese Commissie voor arbeidsmobiliteit (2007-2010) en beschouwt dit plan als een instrument om de in dit verband nog resterende obstakels weg te nemen en de doelstellingen te bereiken die in de Europese strategie voor groei en werkgelegenheid zijn vastgesteld.

1.3

Zo ook is het Comité ingenomen met het voornemen van de Europese Commissie om in 2009 een groenboek over mobiliteit van jongeren uit te brengen en kijk het met veel belangstelling uit naar de resultaten en conclusies van het publieke debat.

1.4

Het EESC zou graag zien dat ten volle gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden die het Europees systeem voor arbeidsmobiliteit EURES biedt en dat nog andere maatregelen worden getroffen om vooral de kwaliteit, reikwijdte en toegang van de verstrekte diensten en de informatie te verbeteren en de Europese burgers en met name de Europese ondernemingen hiervan meer bewust te maken. Tegelijkertijd zou de Commissie moeten nagaan waarom bepaalde categorieën werknemers en met name laag- of ongeschoolde werknemers verhoudingsgewijs zeer weinig gebruik maken van de betreffende portaalsite.

1.5

Het EESC verzoekt de lidstaten bij alle desbetreffende beleidsbeslissingen rekening te houden met dit mobiliteitsaspect en in de geest van de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (1), de vastgestelde doelstellingen in hun nationale strategie en hun nationaal hervormingsprogramma mee te nemen. De lidstaten zouden werk moeten maken van programma’s voor een actief arbeidsmarktbeleid ter bevordering van mobiliteit.

1.6

Meer algemeen pleit het EESC voor maatregelen met het oog op een zo doeltreffend mogelijke coördinatie van de sociale zekerheid en feliciteert het het Franse voorzitterschap met de bevredigende resultaten van de onderhandelingen over de wijziging van Verordening 883/2004 (2), overeenkomstig de conclusies van de discussie over de uitvoeringsverordening. Het EESC dringt er andermaal op aan deze uitvoeringsverordening zo spoedig mogelijk te implementeren zodat binnenkort de vruchten kunnen worden geplukt van de verbetering en vereenvoudiging die het gevolg zijn van de aanpassing van de verordening en die de mobiliteit in de EU ten goede moeten komen.

1.7

Wat de toepassing van Verordening 883/2004 betreft, zou het EESC graag zien dat in een van zijn toekomstige adviezen met name wordt ingegaan op de samenhang van deze tekst met Verordening (EEG) nr. 1612/68 (3), met Richtlijn 2004/38/EG en met de relevante arresten van het EHJ, met het oog op meer transparantie en rechtszekerheid, alsook een betere inachtneming van het gelijkheidsbeginsel door de lidstaten.

1.8

Hoewel het EESC ingenomen was met het voorstel voor een richtlijn betreffende de meeneembaarheid van rechten in het kader van bedrijfspensioenregelingen (4), waarmee de Europese Commissie een nieuwe bijdrage ter bevordering van grensoverschrijdende mobiliteit in de EU hoopt te leveren, heeft het ernstige bedenkingen bij de inhoud ervan. Het is van mening dat de inhoud van de richtlijn, wat betreft meeneembaarheid van pensioenrechten en de dubbele belasting ervan, eigenlijk zal beletten dat de belangrijkste obstakels voor grensoverschrijdende mobiliteit uit de weg worden geruimd. Bovendien bevat het voorstel ook andere bepalingen die een verhoging van de beheerskosten van de pensioenstelsels met zich meebrengen en aldus hun toekomstige ontwikkeling op de helling zetten.

1.9

In aansluiting op de resultaten van het verslag van juli 2008 over de voordelen van Europass beveelt het EESC de Commissie aan na te gaan waarom zo weinig laaggeschoolden van Europass gebruik maken. Het zou ook graag zien dat het potentieel van alle Europass-instrumenten, met name van Europass-mobility, ten volle wordt benut dankzij actievere coördinatie op Europees niveau, ondersteuning op nationaal niveau, deelname van alle betrokken actoren en grotere transparantie. Wat het Europees kwalificatiekader (EKK) betreft, vindt het EESC het van belang een link te leggen met het Europees systeem voor het verzamelen en overdragen van studiepunten (ECTS) op het gebied van het hoger onderwijs, het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding. Dit EKK zal slechts een meerwaarde vormen als het eenvoudig blijft, vertrouwen wekt en ondernemingen doeltreffend helpt om de buitenlandse arbeidskrachten te vinden die zij nodig hebben.

1.10

Het EESC heeft met belangstelling kennis genomen van het tweede Commissieverslag van 18 november 2008 betreffende het hanteren van overgangsperiodes voor de nieuwe lidstaten; het verzoekt de landen die nog steeds een overgangsregeling voor het vrije verkeer van personen toepassen, rekening te houden met de conclusies van dit verslag en met de procedures die uit de Verdragen voortvloeien. Dit is immers absoluut noodzakelijk wil er sprake zijn van „billijke mobiliteit” („fair mobility”) en wil men sociale dumping en zwartwerk voorkomen.

1.11

Het is een goede zaak dat de Commissie enerzijds heeft besloten een comité van deskundigen voor gedetacheerde werknemers in te stellen, dat zich zal buigen over de technische aspecten van de toepassing van de richtlijn, en anderzijds ook de Europese sociale partners uitnodigt een gezamenlijke analyse te maken van de gevolgen van de besluiten van het EHJ.

1.12

Het EESC attendeert op de vertraging die is opgelopen bij de toepassing van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in de lidstaten (termijn voor de inwerkingtreding: 27.10.2007).

1.13

Met het wetsvoorstel dat erop gericht is economische migratie voor onderdanen van derde landen makkelijker te maken, levert de Europese Commissie volgens het EESC andermaal een inspanning om mobiliteit en economische migratie in Europa te bevorderen. De in de ontwerprichtlijn vervatte rechten en plichten van onderdanen uit derde landen ten aanzien van gelijke behandeling zijn een goed uitgangspunt voor de immigratiewetgeving, en dienen te worden uitgebreid tot alle categorieën migrantenwerknemers. Volgens het EESC vormen de overgangsmaatregelen waarbij het recht op vrij verkeer van werknemers uit de nieuwe lidstaten voorlopig is beperkt, een uitzonderlijke toestand, waaraan zo snel mogelijk een eind moet worden gemaakt (5).

1.14

Het EESC respecteert ten volle de autonomie van de Europese sociale partners en verwacht dat zij actief zullen bijdragen aan meer mobiliteit teneinde de situatie op de arbeidsmarkten te verbeteren en het concurrentievermogen van de EU te versterken.

1.15

Het EESC roept de lidstaten en de Commissie op om gezamenlijk te werken aan de ontwikkeling, tenuitvoerlegging, monitoring en evaluatie van niet-discriminerende programma’s voor de maatschappelijke integratie van burgers en hun gezinnen die na een tijd gewerkt te hebben in een andere lidstaat terugkeren naar de lidstaat waar ze vandaan komen of waar ze hebben gewoond.

2.   Inleiding

2.1

De Europese Commissie heeft 2006 uitgeroepen tot „Europees Jaar van de mobiliteit van werknemers”. Dit initiatief moest de Europese burgers meer bewust maken van de arbeidskansen binnen de Unie, alsook van hun rechten en prerogatieven.

2.2

Mobiliteit van burgers vloeit voort uit het recht op vrij verkeer van personen, dat verankerd is in het primaire recht van de Europese Gemeenschap. Bovendien is deze mobiliteit een van de belangrijkste doelstellingen van de Lissabonstrategie, en werd ze aanbevolen in de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid  (6).

2.3

Dit initiatief, dat aansluit bij een groot aantal vroegere EU-acties en met name het door de Commissie in 2002 goedgekeurde actieplan voor vaardigheden en mobiliteit  (7), heeft geleid tot het nieuw Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010  (8), dat inspeelt op de nieuwe situatie en uitdagingen waarmee Europa thans wordt geconfronteerd.

2.4

In het eerste halfjaar van 2009 fungeert de Republiek Tsjechië als voorzitter van de EU en heeft het als motto gekozen: „Europa zonder belemmeringen”. In deze context heeft het dan ook het EESC verzocht vier verkennende adviezen op te stellen om de obstakels in kaart te brengen die nog op verschillende gebieden van de interne EU-markt blijven bestaan. Een van de gebieden die onder de loep worden genomen is dat van de mobiliteit van werknemers in Europa.

2.5

Het Tsjechische voorzitterschap zal zijn inspanningen voortzetten om de mobiliteit van werknemers in Europa te verhogen. In het kader van zijn prioriteiten zal het met name ernaar streven zo goed mogelijk werk te maken van het vrij verkeer van werknemers binnen de EU, de professionele en geografische mobiliteit van werknemers in de interne markt te bevorderen en te vergroten, alsook de modernisering van de reglementering inzake coördinatie van de socialezekerheidsstelsels die van toepassing zijn op arbeidsmigranten verder af te ronden.

2.6

Het Tsjechische voorzitterschap beklemtoont dat de overgangsperiodes die thans van toepassing zijn inzake vrij verkeer van werknemers een negatief effect sorteren. Volledige benutting van het potentieel aan arbeidskrachten en versoepeling van de Europese arbeidsmarkt zijn volgens het voorzitterschap cruciale doelstellingen van de Lissabonstrategie.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Uit het verslag van de Commissie over de werkgelegenheid in Europa in 2008 blijkt dat de goede economische prestaties van de EU vanaf 2006, in 2007 tot veelbelovende resultaten hebben geleid: het BBP is met 3,1 % gestegen en er werden 3,5 miljoen nieuwe banen gecreëerd. De werkgelegenheid is in alle EU-lidstaten met uitzondering van Hongarije gestegen en de gemiddelde arbeidsparticipatie bedroeg in 2007 in de EU 65,4 %. De werkloosheidsgraad is, behalve in Slowakije, overal onder 10 % komen te liggen. De twee EU-uitbreidingsgolven van 2004 en 2007 hebben een gunstig effect gehad op de Europese economie en hebben de arbeidsmarkten van de EU-15 niet verstoord. De statistieken laten een synergie zien tussen de prestaties van de arbeidsmarkt, de productiviteit en de kwaliteit van de werkgelegenheid.

3.2

In 2008 werd de EU getroffen door een ernstige wereldwijde financiële crisis. Gezinnen en ondernemingen zijn onder zware druk komen te staan. Hetzelfde geldt voor de arbeidsmarkten. Volgens de economische prognoses staan we voor nagenoeg een nulgroei en wordt de EU in 2009 met een economische recessie geconfronteerd. Deze recessie is al een feit in de eurozone en in een aantal lidstaten. In december heeft de Raad een Europees economisch herstelplan  (9) goedgekeurd, dat tien maatregelen m.b.t. vier prioritaire gebieden bevat, waaronder ook een grootschalig Europees initiatief ter ondersteuning van de werkgelegenheid.

3.3

De uitdaging waarmee Europa en de EU voortdurend worden geconfronteerd, heeft te maken met de negatieve tendensen op demografisch vlak en de vergrijzing van de arbeidskrachten, hetgeen op termijn van doorslaggevende invloed zal zijn op het mededingingsvermogen van Europa. Om deze toestand te verhelpen moet worden gekozen voor een aanpak die niet alleen omvattend is maar, gelet op de huidige economische situatie, ook bijzonder gevoelig ligt. De verschillende lidstaten stippelen elk een eigen pakket maatregelen uit die de werking van de inclusieve arbeidsmarkten moet versterken. Bijzondere aandacht gaat naar kwetsbare bevolkingsgroepen op de arbeidsmarkt, m.a.w. oudere werknemers, jongeren, immigranten en gehandicapten. In dit verband blijkt uit de mededelingen van de Commissie dat er nog een lange weg moet worden gegaan wat betreft de tenuitvoerlegging van de bestaande wetgeving inzake de toepassing van het non-discriminatiebeginsel (10).

3.4

Heropleving van de Europese arbeidsmarkten en ondersteuning van de mobiliteit van werknemers in Europa blijven daarom ook in de toekomst zeer belangrijke elementen van de Europese werkgelegenheidsstrategie. Ondanks alle initiatieven en acties van de Europese Commissie en de lidstaten loopt de EU op het vlak van mobiliteit voortdurend vertraging op ten opzichte van de doelstellingen die (in 2000) te Lissabon voor de EU zijn vastgesteld, nl. om van Europa de meest concurrerende en op kennis gebaseerde economie ter wereld te maken.

3.5

Het nieuwe actieplan van de Europese Commissie voor arbeidsmobiliteit (2007-2010) beoogt een analyse te maken van de situatie, rekening houdend met de uitdagingen die verband houden met de mondialisering, de demografische veranderingen en de ontwikkeling van nieuwe technologieën. Voorts wil de Commissie hiermee ook bijdragen aan de opheffing van de belemmeringen voor de mobiliteit in Europa, nieuwe ontwikkelingen in mobiliteitsmodellen in het licht stellen en vaststellen welke acties moeten worden ondernomen.

3.6

In het actieplan concentreert de Commissie zich met name op:

verbetering van de huidige wetgeving en administratieve praktijken. De acties zijn met name gericht op afstemming van de communautaire wetgeving op de huidige behoeften en situatie, consolidering van de status en analytische capaciteit van het TRESS-netwerk (11), versterking van de administratieve samenwerking en de procedures tussen nationale instellingen en overheden;

intensievere beleidsondersteuning van mobiliteit door overheden van alle niveaus, met name via investeringen in bestaande nationale, regionale en lokale programma’s en ontwikkeling van passende mechanismen ter bevordering van de mobiliteit van werknemers;

consolidering, ondersteuning en verbetering van de kwaliteit van de door EURES (12) geboden diensten, en versterking van de strategische dimensie van dit systeem door verdere ontwikkeling van zijn analytisch potentieel wat betreft mobiliteitsstromen en veranderingen op de arbeidsmarkt;

betere bewustmaking van de voordelen van mobiliteit door middel van innoverende procedures, aanpassing van de informatieprocedures en uitwisseling van voorbeelden van goede praktijken.

3.7

De Europese stichting voor de verbetering van de levens- en arbeidsvoorwaarden EUROFOUND, die deel uitmaakt van de agentschappen van de Europese Commissie die op tripartiete basis functioneren, is uitgegroeid tot een uniek platform voor analyse en onderzoek ter ondersteuning van mobiliteit in Europa, alsook voor het opsporen van bestaande belemmeringen en nieuwe uitdagingen die samenhangen met veranderingen op de arbeidsmarkten.

3.8

Tot op heden heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité nog geen omvattend advies opgesteld over de mobiliteit en de belemmeringen daarvoor in Europa. In het kader van zijn activiteiten als adviesorgaan van de Europese Commissie heeft het Comité evenwel steeds consequent gereageerd op mededelingen en initiatieven van de Commissie m.b.t. het verkeer van werknemers in Europa en heeft het een aantal belangrijke adviezen uitgebracht (13).

3.9

Ook de sociale partners spelen een sleutelrol. Zij beschouwen mobiliteit in Europa en de opheffing van de obstakels die deze mobiliteit in de weg staan als een kwestie van cruciaal belang en hebben deze thematiek ook opgenomen in hun gemeenschappelijk werkprogramma voor de periode 2003-2005. Sommige van deze obstakels zijn overigens aan het licht gebracht dankzij andere aanverwante initiatieven die zij hebben ontplooid en teksten die zij gezamenlijk hebben uitgebracht.

4.   Feiten en cijfers: de Eurofound-enquête

4.1   De Eurofound-analyse die is gemaakt op basis van de via Eurobarometer (14) verkregen resultaten brengt een aantal zaken aan het licht die van cruciaal belang zijn om inzicht te krijgen in de houding en het standpunt van Europese burgers ten aanzien van mobiliteit en integratie in Europa, nl.:

de Europese burgers (53 % van de ondervraagden) zijn nog steeds van mening dat hun „vrijheid om zich in de EU te verplaatsen en te werken” het belangrijkste voordeel en de belangrijkste verworvenheid van het Europese integratieproces is;

ondanks het vurige pleidooi van EU-instellingen en -burgers voor mobiliteit in Europa, blijft in de lidstaten ongerustheid bestaan over de eventuele gevolgen van economische migratie vanuit de nieuwe lidstaten;

slechts ca. 2 % van de Europese werknemers (EU-25) zijn in een andere lidstaat geboren dan waar ze thans een baan hebben;

nagenoeg 4 % van de Europese bevolking heeft reeds in een andere lidstaat gewoond, terwijl 3 % ooit ook buiten de EU heeft gewoond.

4.1.1   Wat geografische mobiliteit betreft, is uit de enquête gebleken dat de grensoverschrijdende mobiliteit in Europa niet erg hoog is. De resultaten laten zien dat Europeanen gemiddeld tien jaar op dezelfde plek blijven wonen; deze periode is weliswaar iets korter voor jongere volwassenen en iets langer voor oudere personen. Volgens de enquête dienen in de nabije toekomst geen al te grote veranderingen te worden verwacht op dit gebied.

4.1.2   Mobiliteit is grotendeels gemotiveerd door de wens nieuwe mensen en nieuwe plekken te leren kennen. Niettemin zijn economische redenen (salaris, arbeidskwaliteit) doorslaggevend voor ruim een derde (38 %) van de personen die van plan zijn in het buitenland te gaan wonen. In de nieuwe lidstaten spelen vooral economische motieven, maar arbeidsgerelateerde overwegingen zijn toch belangrijker dan de wens om gebruik (of misbruik) te kunnen maken van sociale voordelen of openbare diensten van betere kwaliteit. De belangrijkste afremmende factor voor mobiliteit is dat mensen vrezen hun sociale banden te verliezen (door beperking van contacten met en ondersteuning door de familie). Andere belemmerende factoren houden verband met huisvestingsvoorwaarden en de kwaliteit van de dienstverlening en de gezondheidszorg.

4.1.3   Toekomstige uitdagingen Geografische mobiliteit blijft de belangrijkste doelstelling van de Europese Unie. Te weinig mobiliteit kan een teken zijn van beperkt aanpassings- en concurrentievermogen. Een te grote mobiliteit tussen arme en rijke regio’s kan daarentegen van invloed zijn op de arbeidsmarkt (gebrek aan geschoolde werknemers, stijging van de werkloosheid, brain drain).

4.1.4   Een belangrijke bron van feitelijke gegevens is in dit opzicht de door DG EMPL van de Europese Commissie gepubliceerde studie over het maximaliseren van de economische en sociale voordelen van geografische mobiliteit binnen de Europese Unie (15). Volgens deze studie worden met de maatregelen die gericht zijn op bevordering van de geografische mobiliteit, twee doelstellingen nagestreefd: 1) uitbreiding van de van mobiliteit verwachte voordelen en 2) verlichting van de voor het individu daarmee verbonden lasten. De studie is in eerste instantie toegespitst op de economische aspecten van geografische mobiliteit en op de bijdrage ervan aan het wegwerken van de verschillen tussen de regionale arbeidsmarkten (werkgelegenheid, reële salarissen, tekorten aan werknemers).

4.1.5   Wat mobiliteit betreft, is 3,9 het gemiddeld aantal banen van mensen tijdens hun beroepsloopbaan; de gemiddelde duur van elk van die banen is 8,3 jaar. Tijdens het afgelopen jaar was 8 % van de ondervraagden van baan veranderd, 32 % in de voorbije vijf jaar en 50 % in de voorbije 10 jaar.

4.1.6   Wat vooruitzichten voor de toekomst betrof, bleek uit de enquête dat 41 % van de ondervraagden verwachtte van werkgever te veranderen in de komende vijf jaar, dat 54 % niet dacht van baan te zullen veranderen, terwijl de overige 5 % nog onbeslist was. Er kunnen drie hoofdredenen worden vastgesteld waarom mensen verwachtten in de komende vijf jaar van werkgever te zullen veranderen: het verlangen naar verandering en de vrijwillige beslissing, de niet-vrijwillige beslissing en de neutrale beslissing onder druk van de omstandigheden.

4.1.7   De enquête heeft aangetoond dat 65 % van het totale aantal verwachte veranderingen van baan in de volgende vijf jaar op basis van een vrijwillige beslissing zal gebeuren. Vrijwillige verandering van baan draagt bij aan een betere ontwikkeling van vaardigheden van werknemers en verhoogt hun inzetbaarheid, terwijl ook hun loopbaan- en salarisvooruitzichten worden verbeterd.

4.1.8   De studie over het maximaliseren van de sociale en economische voordelen van beroepsmobiliteit in de EU (16) heeft interessante resultaten opgeleverd. Tevens dient ze als uitgangspunt voor de discussie tussen de lidstaten over de vraag hoe beroepsmobiliteit vanuit economisch en sociaal oogpunt kan worden geoptimaliseerd. In de studie wordt een analyse gemaakt van de situatie en de verschillen in EU-27 en worden de economische factoren bekeken die rechtstreeks verband houden met productiviteit, salaris, innovatie en werkgelegenheid, alsook de factoren die betrekking hebben op de kwaliteit van het werk en de sociale samenhang.

5.   Bijzondere opmerkingen

5.1   De initiatieven en bepalingen ter bevordering en versterking van de beroepsmobiliteit en voor een betere afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt zijn in tweeërlei opzicht van cruciaal belang. De betreffende maatregelen kunnen niet alleen de werking van de arbeidsmarkten verbeteren en de tekortkomingen ervan verhelpen, maar zij kunnen ook een aanzienlijke bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese strategie voor groei en werkgelegenheid.

5.2   Ook al geloven Europese burgers rotsvast in hun recht op vrij verkeer en erkent het merendeel van hen dat het niet meer van deze tijd is om te denken dat een werknemer zijn leven lang dezelfde baan kan houden, toch blijkt uit de enquête dat er nog steeds tal van obstakels bestaan die werknemers verhinderen zich vrij tussen de lidstaten te verplaatsen en een oplossing te vinden voor de problemen bij het zoeken naar een nieuwe baan van betere kwaliteit.

5.3   Er zijn tal van obstakels voor mobiliteit, bv.:

beperkte taalkennis;

weinig of onvoldoende ontwikkelde vaardigheden en kennis;

onvoldoende erkenning van in andere lidstaten gevolgde opleidingen en behaalde beroepskwalificaties;

juridische en administratieve belemmeringen;

problemen van partners om elk een duurzame baan te vinden;

versnippering van de informatie over werkaanbiedingen of gebrek aan transparantie wat opleidings- en arbeidskansen betreft;

slechte vervoersinfrastructuur;

onvoldoende aanbod op de huisvestingsmarkt en op die markt gehanteerde prijzen;

recentelijk ook het verlies aan vertrouwen en uitingen van xenofobie.

5.4   Om de mobiliteit in Europa aan te moedigen is het zaak een aantal hardnekkige obstakels uit de weg te ruimen. Om doeltreffend te zijn moet bij maatregelen ter versterking van de mobiliteit van werknemers volgens het EESC rekening worden gehouden met de onderstaande hoofdpunten:

5.4.1

Eerst en vooral moet werk worden gemaakt van een betere bewustwording van de obstakels voor geografische en beroepsmobiliteit, alsook van de ondersteunende maatregelen voor de opheffing ervan. De laatste jaren zijn in Europa weliswaar inspanningen geleverd om de belemmeringen voor mobiliteit van werknemers in kaart te brengen en ze weg te nemen maar toch is het zaak dat zowel op Europees als op nationaal niveau onderzoek wordt verricht waarmee beter inzicht kan worden gekregen in de omvang en de kenmerken van de factoren die economische mobiliteit belemmeren en tevens kan worden nagegaan wanneer deze factoren zich juist laten gelden en welke de economische gevolgen ervan zijn.

5.4.2

Ten tweede is het van essentieel belang het concept van flexicurity op de Europese arbeidsmarkten toe te passen. De ervaring leert dat landen die dit doeltreffend doen, ook blijk geven van een groter aanpassingsvermogen aan wereldwijde veranderingen. Tegen deze achtergrond moet mobiliteit worden beschouwd als een van de elementen die moet leiden tot betere werkgelegenheid, grotere inzetbaarheid van werknemers en een groter concurrentievermogen van de ondernemingen in een geglobaliseerde context. De arbeidsorganisatie moet beter op de behoeften van ondernemingen en werknemers inspelen en kan aldus ook aanzienlijk bijdragen aan de totstandbrenging van nieuwe vormen van mobiliteit.

5.4.3

Ten derde is het zaak de opleidingsstelsels aan te passen aan de behoeften van de arbeidsmarkt. Mensen moeten gemakkelijker toegang krijgen tot een doeltreffend systeem van levenslang leren. De arbeidsmarkten zijn thans steeds meer onderworpen aan snelle veranderingen en de vraag naar nieuwe kwalificaties. Steeds meer mensen zullen zich moeten aanpassen aan veranderingen in hun werk en loopbaan en met name nieuwe en gediversifieerde kwalificaties moeten verwerven. Zij moeten bijgevolg in staat zijn hun vaardigheden te ontwikkelen en te verbeteren om inzetbaar te blijven en zich aan de ontwikkelingen van de arbeidsmarkt te kunnen aanpassen. Aan een aantal initiatieven moet in dit opzicht prioriteit worden gegeven, nl. om:

te verzekeren dat mensen de nodige kennis en vaardigheden hebben verworven nog vóór ze het opleidingssysteem hebben verlaten;

mensen te motiveren om zelf ook hun verantwoordelijkheid op te nemen teneinde gedurende hun hele leven hun vaardigheden te verbeteren, alsook de raamvoorwaarden te scheppen om hen in staat te stellen dit te realiseren;

opleidingen aantrekkelijker en flexibeler te maken en ze beter af te stemmen op de behoeften van de arbeidsmarkt;

in dit verband bijzondere aandacht te schenken aan bepaalde categorieën werknemers zoals jongeren en oudere werknemers;

het partnerschapsbeginsel toe te passen onder de verschillende stakeholders: overheid, sociale partners, onderwijsinstellingen en ondernemingen.

5.4.4

Ten vierde dienen de socialezekerheidsstelsels verder te worden ontwikkeld zodat zij de overgang van de ene naar de andere situatie op de arbeidsmarkt kunnen ondersteunen en vergemakkelijken en zodat werknemers niet belemmerd worden naar het buitenland te gaan om een betere baan te zoeken. Ook in dit verband verwijst het EESC naar zijn advies over het flexicurity-beginsel, met name wat betreft de nadruk die wordt gelegd op verbetering van de inzetbaarheid van werknemers die zich aldus beter zullen kunnen aanpassen aan de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en kansen op beter werk zullen kunnen aangrijpen. In wezen moet werk worden gemaakt van het scheppen van werkgelegenheid, en moeten werknemers die van loopbaan veranderen worden ondersteund, zodat hun kansen op de arbeidsmarkt worden vergroot. De ervaring leert dat thans niet zozeer moet worden gestreefd naar een passieve verhoging van de prestaties maar dat in eerste instantie moet worden beoogd aanwerving van werknemers te vergemakkelijken door de administratieve obstakels op te heffen en te investeren in zowel vaardigheden als actief arbeidsmarktbeleid.

5.4.5

Ten vijfde moeten de juridische, administratieve en fiscale belemmeringen, die geografische en beroepsmobiliteit verhinderen, worden aangepakt door

nauwgezette tenuitvoerlegging van de bepalingen inzake vrij verkeer van werknemers om niet-discriminerende toegang tot werk te verzekeren;

de lidstaten aan te zetten om sneller en consequent werk te maken van de toepassing van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (17) en de totstandbrenging van een Europees kader van beroepskwalificaties;

maatregelen te nemen om dubbele belasting van aanvullende pensioenstelsels te voorkomen;

een oplossing aan te reiken voor de problemen met discriminatie op basis van nationaliteit op het gebied van belastingen (en sociale uitkeringen);

bijzondere aandacht te schenken aan personen met een handicap in de context van de opheffing van de mobiliteitsobstakels;

rekening te houden met de bijzondere behoeften van vrouwen met kinderen en andere personen ten laste.

5.4.6

Ten zesde zouden Europese burgers gemakkelijk toegang moeten hebben tot kwaliteitsvolle informatie over werk- en opleidingskansen. Terwijl er overvloedig informatie beschikbaar is over levens- en arbeidsvoorwaarden, wordt weinig prioriteit gegeven aan informatie over werk- en opleidingskansen en is deze vaak niet voorhanden of moeilijk toegankelijk. Het Europese informatiesysteem over werk- en opleidingskansen is van cruciaal belang om burgers en ondernemingen in staat te stellen de juiste keuze te maken als het erom gaat vaardigheden te ontwikkelen, kansen aan te grijpen en aldus de beroepsmobiliteit te versterken. In dit opzicht speelt de website EURES een belangrijke en constructieve rol. Niettemin is deze site thans nog onvoldoende zichtbaar en te weinig bekend, niet alleen bij de burgers maar vooral bij de ondernemingen. In deze context dient vooral te worden gestreefd naar verbetering van de informatie over specifieke kwesties als de wijziging of aanpassing van sociale uitkeringen (naargelang zij wettelijk of aanvullend zijn) in geval van beroeps- of geografische mobiliteit. Wat bv. de beroepspensioenregelingen betreft, zou het een goede zaak zijn toegang te kunnen krijgen tot informatie over het niveau van de verworven rechten, het toegepaste belastingstelsel, de mogelijkheden tot overdracht, de kosten en voordelen van alle betreffende alternatieven, enz. (18)

5.4.7

Om mobiliteit te vergemakkelijken moeten ten slotte initiatieven worden ontplooid om de voorwaarden voor toegang tot huisvesting en de vervoersinfrastructuur te verbeteren. Het is van essentieel belang dat mensen betaalbare en passende huisvesting kunnen vinden op de plek waar werkgelegenheid is. Zo ook moet er absoluut worden gezorgd voor doeltreffende en flexibele vervoersinfrastructuur, wil men werknemers mobieler maken. De lidstaten zouden in samenwerking met ondernemingen aandacht moeten schenken aan de kosten die gepaard gaan met immigratie en systemen moeten bedenken en toepassen ter aanmoediging van mobiele werkzoekenden.

5.5   In 2004 en 2007 is de EU uitgebreid met resp. 10 en 2 nieuwe lidstaten, wat het debat over de openstelling van de grenzen en het vrije verkeer van werknemers op gang heeft gebracht. Het door Eurofound verrichte onderzoek leidt tot de conclusie dat, hoewel migranten zich in Europa van oost naar west zullen blijven verplaatsen, de geografische mobiliteit niettemin gering en tijdelijk van aard blijft.

5.5.1   De lidstaten die nog gebruik maken van overgangsperiodes in hun betrekkingen met landen die in 2004 tot de EU zijn toegetreden, moeten vóór 1 mei 2009 te kennen geven of zij de derde fase willen binnentreden en deze overgangsperiodes de volgende twee jaar willen blijven hanteren. Wat Bulgarije en Roemenië betreft, moesten de lidstaten hun bedoelingen ter zake vóór 31 december 2008 kenbaar maken (19). Het EESC heeft bijgevolg met belangstelling kennis genomen van de tweede Mededeling van de Europese Commissie d.d. 18 november 2008 (20) betreffende het verslag van de toepassing van de in het Toetredingsverdrag vastgestelde overgangsbepalingen. In deze Mededeling werden in wezen de conclusies van het eerste evaluatieverslag van 2006 alleen maar bevestigd (21). Uit de conclusies van de tweede Mededeling blijkt duidelijk dat de openstelling van de arbeidsmarkten voor werknemers uit de nieuwe lidstaten zonder meer een positief effect heeft gehad op de economie van zowel het gastland als de EU in haar geheel.

5.5.2   Alle besluiten tot wijziging van de toepassing van de overgangsmaatregelen moeten op nationaal niveau ten uitvoer worden gelegd en op factuele analyses gebaseerd zijn. Het EESC is evenwel van mening dat door in 2009 deze overgangsmaatregelen niet langer toe te passen, de totstandbrenging van soepele en inclusieve arbeidsmarkten zou worden aangemoedigd, hetgeen zou kunnen bijdragen aan de vermindering van zwartwerk en de bestrijding van de armoede in Europa.

5.5.3   Meer nog, het behoud van overgangsperiodes zou de praktische toepassing van artikel 69 van Verordening nr. 1408/71 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (waarbij werklozen het recht op een werkloosheidsuitkering in de voor betaling bevoegde lidstaat behouden, terwijl zij in een andere lidstaat naar werk zoeken) kunnen belemmeren.

5.6   Detachering van werknemers in de context van de liberalisering van de dienstverlening in Europa. De voordelen van de goede werking van de interne markt zijn van groot belang voor ondernemingen, werknemers, burgers en de economie in haar geheel. Een en ander draagt bij aan de groei van ondernemingen en verbetert de toegang tot een markt van thans ca. 500 miljoen mensen en een dertigtal landen (dankzij de Europese Economische Ruimte). De Europese ondernemingen worden met een scherpere concurrentie geconfronteerd en hebben hun positie op de wereldmarkt verstevigd. De nieuwe dienstenrichtlijn voor de interne markt is een belangrijk instrument voor de voortzetting van het liberalisatieproces.

5.6.1   De Europese Commissie heeft in dit verband twee Mededelingen (22) uitgebracht die handelen over detachering van werknemers in het kader van het verstrekken van diensten. Doel van deze teksten is de situatie te analyseren en de lidstaten een aantal richtsnoeren aan te reiken om de arresten van het EHJ correct toe te passen en te interpreteren. Voorts is het complementaire karakter van de twee instrumenten onderzocht en is nagegaan hoe de voordelen van de huidige bescherming van gedetacheerde werknemers kunnen worden gemaximaliseerd.

5.6.2   In aansluiting op zijn vroegere advies van 29 mei 2008 (23) verheugt het Comité zich over Besluit 2009/17/EG van de Europese Commissie (24) om een comité van deskundigen van hoog niveau op het gebied van detachering van werknemers in te stellen, dat het opsporen en uitwisselen van deugdelijke praktijken moet vergemakkelijken en problemen i.v.m. de toepassing van de Richtlijn grondig moet onderzoeken en oplossen. De vertegenwoordigers van de sociale partners zijn eveneens bij dit proces betrokken.

5.6.3   Sommige recente arresten van het Europees Hof van Justitie (in de zaken Laval (25), Viking (26), Rüffert (27), die betrekking hadden op Richtlijn 96/71/EG over de detachering van werknemers, hebben een controverse uitgelokt over de genoemde Richtlijn. Het Comité onderschrijft dan ook het voorstel van de Europese Commissie en het Franse voorzitterschap van oktober 2008 om de Europese sociale partners een gezamenlijke analyse te laten maken op basis waarvan de juridische, economische en sociale gevolgen van deze arresten volledig kunnen worden geëvalueerd.

5.7   Coördinatie en modernisering van de socialezekerheidsstelsels. Het wetgevingskader dat de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels garandeert is een sleutelinstrument voor de bevordering van mobiliteit in de EU. De huidige Verordening 1408/71 (28) wordt vervangen door de in april 2004 goedgekeurde Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad. Overeenkomstig artikel 89 daarvan zal de wijze van toepassing in een latere verordening worden vastgesteld. De desbetreffende tekst COM(2006)16 (29) is pas in januari 2006 gepresenteerd. De nieuwe uitvoeringsverordening beoogt vooral de juridische en administratieve bepalingen te vereenvoudigen en te stroomlijnen, de rechten en plichten van alle deelnemers aan de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels te verduidelijken, doeltreffender en snellere procedures voor gegevensuitwisseling in te voeren en ten slotte ook de kosten te drukken.

5.7.1   In een in 2006 gepubliceerd advies (30) is het EESC van mening dat het nieuwe voorstel een belangrijke stap is ter verbetering van het vrije verkeer van werknemers in de EU. Het voorstel voor een verordening omvat een aantal vereenvoudigingen, verduidelijkingen en verbeteringen. Het Comité is in het bijzonder ingenomen met de uitbreiding van de personele en materiële werkingssfeer ervan en met de voorschriften ter versterking van de samenwerking tussen de instellingen die de sociale zekerheid beheren.

5.7.2   In zijn advies heeft het overigens de aandacht gevestigd op het delicate karakter van de onderhandelingen die zijn gevoerd over de elfde bijlage bij Verordening nr. 883/2004, waarin de procedures zijn vastgesteld die bij de tenuitvoerlegging van bepaalde wettelijke bepalingen moeten worden gevolgd. De lidstaten worden daarin opgeroepen de bijzondere bepalingen van hun nationale stelsels aan te duiden die zij van de verordening uitgesloten willen zien, ten einde de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels soepel te laten verlopen. Daarover vinden reeds lange tijd intensieve onderhandelingen tussen de lidstaten plaats. Het EESC heeft in dit verband aangedrongen op een snelle overeenkomst, en heeft erop gewezen dat de follow-up van subsidiaire kwesties de inwerkingtreding van de nieuwe verordening echter niet zou mogen vertragen, met name wanneer ze initiatieven van de Europese Commissie ter versterking van de mobiliteit in Europa betreffen.

5.7.3   Algemeen zou het wetgevingskader voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels in de toekomst soepel moeten reageren op de veranderende situatie op de arbeidsmarkt, de nieuwe arbeidsvormen, de diversiteit van de arbeidsstelsels en met name de nieuwe vormen van mobiliteit. Elektronisch gestuurde vormen van administratieve samenwerking tussen lidstaten moeten worden geïntensiveerd.

5.8   In de regel komen migranten in aanmerking voor sociale uitkeringen uit hoofde van de verordening die de socialezekerheidsstelsels coördineert, Verordening (EEG) nr. 1612/68, en eventueel op basis van het gelijkheidsbeginsel zoals bedoeld in Richtlijn 2004/38/EG (31). In principe moeten personen die legaal in een gastland verblijven dus dezelfde rechten op sociale voorzieningen hebben. Niemand mag van het systeem worden uitgesloten.

5.9   Het probleem is echter dat het algemene wettelijke kader regels omvat die niet allemaal dezelfde kracht van wet hebben (verordeningen, richtlijnen, arresten van het EHJ). Verordeningen zijn rechtstreeks en op uniforme wijze van toepassing. Richtlijnen worden in elke lidstaat op een verschillende wijze ten uitvoer gelegd. Daarom is het zaak in de toekomst te waken over de transparantie en vooral de samenhang van deze regels. Er moet worden vastgehouden aan het gelijkheidsbeginsel (bv. gelijke toegang tot fiscale voordelen) en de rechtszekerheid moet worden gegarandeerd. Het wettelijk kader zal waarschijnlijk niet eenvoudiger worden maar een aantal lacunes kan via samenwerking tussen de lidstaten worden aangevuld. Er is nog heel wat mogelijk op dit gebied.

5.10   Mobiliteit op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding is onlosmakelijk verbonden met vrij verkeer van personen en is het belangrijkste middel om een Europese ruimte van onderwijs en opleiding tot stand te brengen.

5.10.1   Het EESC is voorstander van een Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit  (32) dat uitgaat van het feit dat mobiliteit op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding integrerend deel uitmaakt van het vrij verkeer van personen en dat de versterking van de Europese mobiliteit op dat gebied bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabonstrategie. In het handvest wordt een aantal principes en maatregelen voorgesteld die van toepassing zijn op mobiliteit van jongeren en volwassenen, teneinde aan hun behoeften aan formeel onderwijs te voldoen en met het oog op hun ontwikkeling op persoonlijk en beroepsvlak.

5.10.2   De Europese Commissie heeft een aantal doeltreffende instrumenten in het leven geroepen om de mobiliteit op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en levenslang leren in Europa te bevorderen. Europass (33) is een gecoördineerd geheel van documenten dat de Europese burgers moet helpen hun kwalificaties en vaardigheden beter te beheren. Het laatste evaluatieverslag van 2008 heeft de doeltreffendheid van nationale centra en portaalsites bevestigd alsook in het algemeen de toegevoegde waarde van Europass aangetoond. Het heeft ook een aantal tekortkomingen aan het licht gebracht, met name bij die Europass-instrumenten die minder op onderwijsresultaten gebaseerd zijn.

5.10.3   Dit aspect zou kracht moeten worden bijgezet door de tenuitvoerlegging van een Europees kwalificatiekader (EKK) voor onderwijs en levenslang leren (34), dat verder zou moeten worden gelinkt aan de Europese stelsels voor het overdragen en verzamelen van studiepunten (35).

5.11   Gelet op de bijzonder grote instroom van werknemers uit derde landen ten gevolge van de door de Europese Commissie goedgekeurde bepalingen ter bevordering van legale immigratie, dient bovendien ook te worden nagedacht hoe de Europese onderwijsstelsels deze uitdaging moeten aanpakken.

5.11.1   Het Comité kijkt voorts met belangstelling uit naar de resultaten van de discussie die in juli 2008 is gelanceerd met de publicatie van het groenboek van de Commissie over „Migratie en mobiliteit: uitdagingen en kansen voor Europese onderwijssystemen (36). Daarin wordt gepleit voor een analyse van de toekomst en de rol van Richtlijn 77/486/EEG die thans alleen betrekking heeft op het schoolonderwijs van kinderen van migrerende werknemers die uit EU-lidstaten afkomstig zijn.

5.12   De vereenvoudiging van legale immigratie en bestrijding van illegale immigratie van personen uit derde landen, in de zin van de in november 2006 gepubliceerde Mededeling van de Commissie over een globale aanpak van de migratieproblematiek (37), is een ander initiatief van de Commissie om de mobiliteit en legale immigratie in Europa te versterken teneinde op de demografische uitdagingen in te spelen. Overeenkomstig haar wetgevingsprogramma voor 2007 heeft de Commissie twee wetsvoorstellen (38) gepubliceerd om de toelating van economische migranten tot de EU alsook hun verblijf in de EU te vergemakkelijken. Zij is met een voorstel gekomen voor een „blauwe kaart”, waarmee wordt beoogd hooggekwalificeerde werknemers uit die landen naar Europa te halen. De in het onderhavige voorstel voor een richtlijn vervatte rechten en plichten van onderdanen uit derde landen ten aanzien van gelijke behandeling inzake salarissen, arbeidsvoorwaarden, vrijheid van vereniging, alsook beroepsopleiding en -training zijn een goed uitgangspunt voor de immigratiewetgeving, en dienen te worden uitgebreid tot alle categorieën migrantenwerknemers. Volgens het EESC vormen de overgangsmaatregelen waarbij het recht op vrij verkeer van werknemers uit de nieuwe lidstaten voorlopig is beperkt, een uitzonderlijke toestand, waaraan met name met het oog op de aanwerving van hooggekwalificeerde werknemers zo snel mogelijk een eind moet worden gemaakt. (39)

Brussel, 25 maart 2009

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2008-2010) – COM(2007) 803 final, Deel V – 2007/0300 (CNS)

(2)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Voor de EER en Zwitserland relevante tekst) (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1–123) http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2004:166:0001:0123:NL:PDF

(3)  Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257 van 19.10.1968, blz. 2–12) .

(4)  Uitvoering van het communautaire Lissabon-programma: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten- COM(2005) 507 final - 2005/0214 (COD).

(5)  EESC-advies over het „Voorstel voor een Richtlijn van de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan”, rapporteur: de heer PARIZA CASTAÑOS (PB C 27 van 3.2.2009)

(6)  Geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008), richtsnoer nr. 20 – COM(2005) 141 final – 2005/0057 (CNS).

(7)  Verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Eindverslag over de uitvoering van het actieplan van de Commissie voor vaardigheden en mobiliteit COM(2002) 72 final (COM(2007) 24 final).

(8)  Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s - Mobiliteit, een instrument voor meer en betere banen: het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010) (COM(2007) 773 final).

(9)  Een Europees economisch herstelplan, COM(2008) 800 final van 26.11.2008.

(10)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16-22.

(11)  TRESS (Training and Reporting in European Social Security)

(12)  EURES – Europees netwerk van diensten voor de arbeidsvoorziening

(13)  Zie bv. het EESC-advies „Vrij verkeer en verblijf van werknemers”, rapporteur: VINAY (PB C 169 van 16.6.1999); het EESC-advies over het „Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels”, rapporteur: GARCÍA CARO (PB C 75 van 15.3.2000); het EESC-advies van over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht van de burgers van de Unie en hun familieleden zich op het grondgebied van de lidstaten vrij te verplaatsen en er vrij te verblijven”, rapporteur: GARCÍA CARO (PB C 149 van 21.6.2002); het EESC-advies over het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels”, rapporteur: GREIF (PB C 324 van 30.12.2006).

(14)  Mobiliteit in Europa: Eurobarometer-enquête uit 2005 inzake de geografische mobiliteit en de arbeidsmarkt, Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, 2006.

(15)  Studie „La mobilité géographique au sein de l’Union européenne: optimiser ses avantages économiques et sociaux” (alleen in het FR en het DE beschikbaar), april 2008, EC, DG EMPL. Contract VT/2006/042.

(16)  Studie „Job mobility in the EU: Optimising its Social and Economic Benefits”, april 2008, Deens Technologisch Instituut.. Contract VT/2006/043.

(17)  Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.

(18)  De Europese Commissie heeft in dit verband reeds een aantal concrete acties opgezet om de Europese burgers bewust te maken en hun begrijpelijke informatie te geven over hun rechten en plichten wat de sociale bescherming in de EU-lidstaten betreft (folders, handleidingen, video’s).

(19)  Griekenland, Spanje, Hongarije en Portugal hebben hun beperkingen op het vrije verkeer van uit die landen afkomstige werknemers reeds versoepeld.

(20)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s - Het effect van het vrije verkeer van werknemers in de context van de uitbreiding van de EU - Verslag over de eerste fase (1 januari 2007 – 31 december 2008) van de overgangsmaatregelen, als vastgesteld in het Toetredingsverdrag van 2005 en als vereist overeenkomstig de overgangsmaatregel die is vastgesteld in het Toetredingsverdrag van 2003, (COM(2008) 765 final).

(21)  Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s - Verslag over het functioneren van de overgangsregelingen als vastgesteld in het Toetredingsverdrag van 2003 (periode 1 mei 2004 – 30 april 2006)(COM(2006) 48 final).

(22)  De Mededeling van de Commissie over „Richtsnoeren betreffende de detachering van werknemers met het oog op het verrichten van diensten” (COM(2006) 159 final) en de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over „Detachering van werknemers met het oog op het verrichten van diensten – de voordelen en het potentieel maximaliseren en de bescherming van werknemers garanderen” (COM(2007) 304 final).

(23)  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Detachering van werknemers met het oog op het verrichten van diensten — de voordelen en het potentieel maximaliseren en de bescherming van werknemers garanderen (COM(2007) 304 final), rapporteur: Le Nouail Marlière, PB C 224 van 30.8.2008, blz. 95-99.

(24)  PB L 8 van 13.1.2009, blz. 26-28.

(25)  EHJ, zaak C-341/05, Laval un Partneri Ltd tegen Svenska Byggnadsarbetareförbundet (Zweedse vakverenigingen van werknemers in de bouwsector).

(26)  EHJ, zaak C-438/05, International Transport Workers’ Federation en Finnish Seamen’s Union tegen Viking Line ABP en OÜ Viking Line Eesti.

(27)  EHJ, zaak C-346/06, Dirk Rüffert, in de hoedanigheid van bewindvoerder van Objekt und Bauregie GmbH & Co. KG tegen de deelstaat Nedersaksen.

(28)  PB L 149 van 5.7.1971.

(29)  Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, COM(2006) 16 final - 2006/0006 (COD).

(30)  EESC-advies van 26 oktober 2006 over het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels”, rapporteur: GREIF (PB C 324 van 30.12.2006).

(31)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (Voor de EER relevante tekst).

(32)  Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit (PB L 394 van 30.12.2006), http://europa.eu/scadplus/leg/en/cha/c11085.htm

(33)  Beschikking nr. 2241/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende een enkel communautair kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass)

(34)  Aanbeveling 2008/111/01 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (EKK).

(35)  Europees systeem voor het verzamelen en overdragen van studiepunten (ECTS) en het Voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoering van het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET), COM (2008) 180.

(36)  Groenboek „Migratie en mobiliteit: uitdagingen en kansen voor Europese onderwijssystemen” (COM(2008) 423 final).

(37)  Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „Eén jaar algehele aanpak van migratie: naar een alomvattend Europees migratiebeleid” (COM(2006) 735 final).

(38)  Het gaat om het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (voorstel voor de invoering van een „Europese blauwe kaart”) (COM(2007) 637 final) en het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om op het grondgebied van een lidstaat te verblijven en te werken en betreffende een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (COM(2007) 638 final).

(39)  Zie voetnoot 5.


Top