Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AE0626

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de rol van bossen en de bosbouwsector bij het nakomen van de klimaatverplichtingen van de EU (verkennend advies)

PB C 228 van 22.9.2009, p. 1–8 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

22.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/1


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de rol van bossen en de bosbouwsector bij het nakomen van de klimaatverplichtingen van de EU (verkennend advies)

2009/C 228/01

De vice-voorzitter van de Europese Commissie, mevrouw WALLSTRÖM, heeft op 20 juni 2008 een brief gezonden aan de voorzitter van het EESC, de heer DIMITRIADIS, en daarin het Comité verzocht om een verkennend advies op te stellen (art. 262 van het EG-Verdrag) over

De rol van bossen en de bosbouwsector bij het nakomen van de klimaatverplichtingen van de EU” (verkennend advies).

De gespecialiseerde afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 3 maart 2009. Rapporteur was de heer KALLIO.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 452e zitting van 24 en 25 maart 2009 (vergadering van 25 maart) het volgende advies uitgebracht, dat werd goedgekeurd met 145 stemmen vóór en 8 stemmen tegen, bij 14 onthoudingen:

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC is van mening dat bossen en het hernieuwbare houtmateriaal dat door bossen wordt geleverd, een belangrijke rol spelen bij het afzwakken van de gevolgen van de klimaatverandering, omdat

bossen tijdens hun groei koolstof uit de atmosfeer opslaan in biomassa en de bodem;

houtproducten als reservoir van koolstofdioxide fungeren en koolstof tijdens de levenscyclus van het reservoir niet in de atmosfeer terechtkomt;

het gebruik van hout voor energieopwekking betekent dat er minder fossiele brandstoffen voor dit doel hoeven te worden gebruikt en er aldus minder broeikasgassen worden uitgestoten, en

het gebruik van hout als bouwmateriaal of in de meubelindustrie indirect de uitstoot van fossiele brandstoffen beperkt, want hout is een substitutie van materialen als beton, waarvan de fabrikage energie-intensiever is en die meer uitstoot veroorzaken.

1.2

Het EESC wijst erop dat hout in Europa voornamelijk wordt gebruikt als bouwmateriaal, voor het opwekken van energie, in de meubelindustie en bij de fabrikage van papier. Dankzij de multiplicatoreffecten van de productieketen hebben houtproducten een belangrijke toegevoegde waarde voor de werkgelegenheid, de inkomensopbouw van boseigenaren en de economische bedrijvigheid op m.n. het platteland.

1.3

Het EESC benadrukt dat de Europese bossen al tientallen jaren hebben gefungeerd als koolstofsinks en dankzij hun netto bijgroei de toename van het CO2-gehalte in de atmosfeer hebben afgeremd. De belangrijke rol van natuurlijke bossen bij het opnemen van koolstofdioxide en het behoud van de diversiteit zal moeten worden gewaarborgd. Bij het toezicht op de uitoefening van duurzame bosbouw in de Europese landen, wordt gebruik gemaakt van de door de MCPFE (1) opgestelde criteria en indicatoren, die voortdurend verder ontwikkeld worden.

1.4

Het EESC stelt voor dat de EU:

zich inspant om het gebruik van hout in zijn verschillende vormen op te voeren, bijv. door de toepassing van duurzaam geproduceerde bio-energie uit bossen en het bouwen met hout te stimuleren (meer voorlichting, uniforme bouwstandaards, levensduurberekeningen) en door het bouwen met hout een plaats te geven in het nationale houtaankoopbeleid van de lidstaten;

een actievere rol gaat spelen in het internationale bosbeleid en het voortouw neemt bij het bevorderen van duurzame bosbouw in de wereld;

overgaat tot de oprichting van een Europese raad van deskundigen, bestaande uit vooraanstaande personen die werkzaam zijn in de bosbouw, verantwoordelijk zijn voor het bosbeleid, bosbouwkundig onderzoek verrichten en de boseigenaren vertegenwoordigen, alsmede andere prominenten op het gebied van bos-, milieu- en klimaatbescherming. De taak van deze raad zal erin bestaan om in de discussie, de uitwisseling van informatie en de besluitvorming over bossen nieuwe elementen naar voren te brengen en het niveau ervan te verhogen;

ernaar streeft om de rapportage over de uitstoot van broeikasgassen in het post-Kyoto-tijdperk aan te vullen met de volgende nieuwe elementen:

a)

de verplichting om de hoeveelheid koolstof die duurzaam gefabriceerde houtproducten in zich opslaan, in aanmerking te nemen bij de berekening van de kooldioxide-balans,

b)

de ontwikkeling van REDD (2) tot een effectief instrument in de emissierechtenhandel en het meewegen ervan bij de berekening van de kooldioxide-balans van veranderingen in het grondgebruik (in de eerste plaats bedoeld om te voorkomen dat er bossen verloren gaan in de ontwikkelingslanden), en

steun verleent aan onderzoek, de inventarisatie van bosbestanden, het in kaart brengen van gebieden die gevoelig zijn voor de gevolgen van de klimaatverandering („risicogebieden”), en de ontwikkeling van monitoringsystemen die bedoeld zijn om de toestand van de bossen in het oog te houden, alsmede dat ze zorg draagt voor de financiering ervan.

1.5

Het EESC legt er de nadruk op dat de EU-lidstaten er met het oog op de mogelijke schadelijke gevolgen van de klimaatverandering goed aan zouden doen om rampenplannen op het gebied van bosbeheer op te stellen, teneinde schade aan bosbestanden tengevolge van extreme klimaatverschijnselen (storm, droogte, bosbranden, insectenplagen) te voorkomen en te anticiperen op de gevolgen daarvan. Tevens zouden zij het belang van goed bosbeheer moeten benadrukken en meer aan voorlichting op dit vlak moeten doen.

1.6

Het EESC beveelt de lidstaten aan om ook de gedecentraliseerde productie van bio-energie verder te ontwikkelen m.b.v. feed-in-tarieven.

1.7

Het EESC vestigt er de aandacht op dat bossen naast het opvangen van de gevolgen van de klimaatverandering nog tal van andere belangrijke maatschappelijke functies hebben, en dat ook deze gewaarborgd dienen te worden. Bosbeheer is niet enkel gericht op houtproductie, maar heeft ook te maken met bijv. de diversiteit van bossen, de grondwatervoorraden, landschapsbeheer, de recreatieve en toeristische functie van bossen, bescherming tegen geluidshinder door het verkeer en het voorkomen van lawines en erosie. Ook zijn er nog de niet-houtproducten, zoals bessen, paddestoelen en wild. Al deze verschillende extra functies van bossen worden noch in de winstberekeningen noch in de prijzen van hout verdisconteerd.

2.   De klimaatverplichtingen van de EU met betrekking tot bossen en bosbouw

2.1

Van de in december 2008 door het Europees Parlement in het kader van het klimaat- en energiepakket goedgekeurde wetgevingsvoorstellen hebben de volgende besluiten raakvlakken met bossen en bosbouw:

wijziging van de Europese richtlijn inzake de handel in emissierechten; de richtlijn bevat aanwijzingen voor het grondgebruik (en veranderingen daarin) en voor het beoefenen van bosbouw met het oog op de rapportage over de BKG-uitstoot en de handel in emissierechten; de hoeveelheid koolstof die door bossen wordt opgeslagen en in houtproducten wordt gebonden is een belangrijk aspect van de rapportage over de uitstoot van broeikasgassen;

de cellulose- en papierindustrie valt onder het systeem van emissierechtenhandel, maar voldoet aan bepaalde criteria op grond waarvan ze kan worden aangemerkt als „CO2-lek-sector”; besluiten over dit soort sectoren worden later genomen; in tegenstelling tot het gebruik van hout als grondstof valt de fabrikage van andere bouwmaterialen (beton, staal en aluminium) wel onder de handel in emissierechten, waarbij de prijs die voor CO2 moet worden betaald gevolgen heeft voor de concurrentiepositie van deze materialen; dit is indirect in het voordeel van houtmaterialen en het bouwen met hout;

de kaderrichtlijn inzake hernieuwbare energie (RED); de doelstelling van 20 % hernieuwbare energie in 2020 betekent dat er aanzienlijk meer behoefte zal zijn aan bio-energie uit bossen (voor warmte, stroom en biobrandstoffen); om het biomassapotentieel beter te kunnen benutten heeft men zich ten doel gesteld (art. 34 uit de richtlijn) om efficiënter gebruik te maken van de aanwezige houtvoorraden en nieuwe bosbeheermethoden te ontwikkelen; de richtlijn bevat tal van doelstellingen t.a.v. duurzaam geproduceerde biomassa en de bouwsector; het uiteindelijke doel is om energie te besparen en de uitstoot te verminderen tijdens het proces van fabrikage van de materialen;

de richtlijn inzake vervoersbrandstoffen; deze richtlijn bevat eisen t.a.v. duurzaam geproduceerde biomassa (waaronder stilzwijgend ook biomassa uit bossen wordt verstaan) bij de fabrikage van biobrandstoffen, zulks in navolging van de bepalingen in de RED-richtlijn;

2.2

In Europa is 31 % van het landoppervlak met bos bedekt en geschat wordt dat zo'n 10 % van de jaarlijkse CO2-uitstoot in Europa door bossen wordt opgevangen (3). De hoeveelheid koolstof die in het geval van een duurzaam beheerd bos in de atmosfeer terechtkomt, is kleiner dan (koolstofvastleggend) of gelijk aan (koolstofneutraal) de hoeveelheid koolstof die uit de atmosfeer wordt opgevangen door het bos.

3.   De bosbestanden  (4) in Europa en het nut ervan

3.1

Het bosareaal in de lidstaten van de EU-27 beslaat een oppervlakte van 156 miljoen hectare. Natuurlijke factoren verhinderen dat het areaal in zijn geheel kan worden gebruikt voor houtoogst en economische exploitatie. Geschat wordt dat gemiddeld 80 à 90 % hiervoor beschikbaar is, terwijl dat in de Oost-Europese landen vaak niet meer dan 40 à 50 % is. De afgelopen 15 jaar is het totale bosareaal in de lidstaten van de EU-27 met ca. 10 miljoen hectare toegenomen als gevolg van aanplant, bebossing van niet meer gebruikte landbouwgronden en spontane bosvorming. Het totale bosareaal dat erbij is gekomen, is qua omvang zo groot als Hongarije.

3.2

Zo'n 60 % van de bossen in EU-27 is particulier eigendom (vooral familiebezit), terwijl 40 % overheidsbezit is (staat, gemeente, kerk of andere publiekrechtelijke organisatie). Er zijn in totaal meer dan 15 miljoen particuliere boseigenaren en dit aantal neemt nog toe door veranderingen in de eigendomsstructuur van bossen in de Oost-Europese landen en verschillende ontwikkelingen op het gebied van het erfrecht.

3.3

Door de eeuwen heen heeft de mens op verschillende manieren gebruik gemaakt van de Europese bossen en deze structureel veranderd. In Europa vinden we dan ook over het algemeen door mensenhand veranderde, qua soortenbestand gewijzigde „semi-natuurlijke” bossen. Dergelijke semi-natuurlijke bossen maken 85 % van het totale bosbestand uit. Daarnaast wordt in Europa bosbouw bedreven in houtplantages. Dit soort bossen, die zich hoofdzakelijk in het zuidwestelijke deel van het Europese continent bevinden, bestrijken zo'n 8 % van het totale bosareaal in Europa. Ten slotte zijn er nog de ongerepte natuurlijke bossen (5), die vooral voorkomen in Oost-Europa, de Baltische republieken en Noord-Europa (ca. 5 %).

3.4

Voor de bescherming van de diversiteit zijn natuurlijke bossen en beschermde bosgebieden het belangrijkst. Natuurlijke bossen vormen ook stabiele ecosystemen, die bescherming bieden tegen de gevolgen van de klimaatverandering. Zo'n 8 % van het Europese bosareaal is beschermd omwille van het bewaren van de biodiversiteit en nog eens ca. 10 % omwille van landschapsbehoud, d.w.z. in totaal 18 % (34 miljoen hectare). De afgelopen jaren is het aantal wettelijk of anderszins beschermde gebieden toegenomen. De meest zeldzame en waardevolle bosgebieden die voor bescherming in aanmerking komen, zijn in Europa inmiddels voor het merendeel beschermd. Vaak liggen deze beschermde gebieden in bergachtige streken of ver van menselijke bewoning, op plekken waar de mens niet heeft ingegrepen in de natuur en waar relatief veel waardevolle biologische organismen voorkomen. Daarbovenop is ca. 10 % van de bossen beschermd met het oog op de instandhouding van watersystemen, grondwatervoorraden en bodems of ter voorkoming van lawines en erosie. Ook bij het beheer van productiebossen wordt recht gedaan aan de biodiversiteit doordat dood hout en de daarin voorkomende micro-organismen worden achtergelaten in de bossen ter bescherming van zeldzame dier- en plantensoorten.

3.5

In Europa groeien de productiebossen duidelijk sneller aan dan er wordt gekapt. De jaarlijkse netto-bijgroei bedroeg in 2005 (in de EU-27) 687 miljoen m3 (in bossen waar de natuurlijke omstandigheden het toelaten om hout te oogsten). Daarentegen werd er voor 442 miljoen m3 gekapt. Dit betekent dat de benuttingsgraad van bossen, m.a.w. de verhouding tussen houtkap en aanwas, gemiddeld zo'n 60 % (met uitschieters van 30 en 80 %) was. De benuttingsgraad van bossen bedroeg meer dan 50 % in Noord- en Centraal-Europa, maar minder dan 50 % in het zuiden en zuidoosten van Europa. De benuttingsgraad van bossen is de laatste tien jaar weliswaar toegenomen, maar nog altijd niet teruggekeerd op het niveau van 1990. Dat er de afgelopen tijd weer meer gekapt is, komt gedeeltelijk door verschillende zware stormen in het begin van deze eeuw, als gevolg waarvan men plaatselijk gedwongen was om in korte tijd evenveel hout te oogsten als normaliter gedurende enkele jaren achter elkaar. In 2006 werd er voor 83 miljoen m3 aan ruwhout, spaanders en houtafval (papier en cellulose niet meegerekend) in Europa (EU-27) geïmporteerd, terwijl er voor 54 miljoen m3 werd geëxporteerd (6).

3.6

Omdat de houtkap geen gelijke tred houdt met de huidige aanwas in productiebossen, blijft bijna 40 % van de bijgroei (zo'n 250 miljoen m3) onbenut. De staande houtvoorraad in de EU-27 is de laatste vijftig jaar dan ook constant toegenomen. De totale omvang van de houtvoorraad bedraagt ca. 30 biljoen m3, wat overeenkomt met 9,8 biljoen ton koolstof. Een deel van de door bossen afgevangen CO2 wordt opgeslagen in de bodem, maar hoeveel dat precies is in de EU als geheel, valt moeilijk te zeggen door het ontbreken van onderzoeksgegevens. Wat betreft hun mogelijkheden om koolstof te binden, is er een belangrijk verschil tussen productiebossen en natuurlijke bossen. Natuurlijke bossen vormen in hun „eindfase” vanuit het oogpunt van klimaatbescherming loutere koolstofreservoirs, waarin de hoeveelheid koolstof die wordt vastgelegd (door bijgroei van biomassa), en de hoeveelheid koolstof die vrijkomt (door het proces van rotting) met elkaar in evenwicht zijn. In productiebossen daarentegen worden via de houtoogst steeds nieuwe aanvullende mogelijkheden geschapen om koolstof te binden. Niettemin wijst het EESC er met klem op dat deze constatering niet betekent dat het daarom productiebossen waardevoller zou achten dan natuurlijke bossen.

3.7

Het is belangrijk dat we goed weten hoeveel capaciteit er in de Europese bossen is, zodat we ons een beeld kunnen vormen van de mogelijkheden voor koolstofopname, de productie van bosbio-energie en de kringloop van koolstof die wordt opgeslagen in houtproducten. We hebben nog geen globaal overzicht van de kapcapaciteit in de EU-27 als geheel. In een aantal lidstaten bestaan nationale bosbouwprogramma's, opgesteld op basis van een analyse van de verschillende kapmogelijkheden die er zijn (met inachtneming van de eisen op het gebied van de bescherming van bos, het behoud van de biodiversiteit en de andere talloze functies van bossen).

4.   De gevolgen van de klimaatverandering voor de bossen

4.1

Bossen nemen tijdens het proces van fotosynthese koolstofdioxide (CO2) op uit de atmosfeer en zetten deze om in biomassa, m.n. hout, waarbij tegelijkertijd zuurstof, een levensvoorwaarde voor dieren en mensen, vrijkomt. De verandering van het klimaat - in het bijzonder de toename van broeikasgassen in de atmosfeer alsmede de stijging van de temperatuur - levert net als het ozongehalte aan het aardoppervlak, de stikstofdepositie en de verzuring van de bodem, direct of indirect gevaar op voor de gezondheidstoestand, groei en structuur van bossen.

4.2

De gevolgen van de klimaatverandering voor bossen zijn tweeërlei. Als het klimaat bijv. gaandeweg warmer of droger wordt, moeten de bomen zich hieraan aanpassen. Deze aanpassing verloopt geleidelijk en het is mogelijk om met het oog hierop passende maatregelen te plannen. De ernstigste directe gevolgen voor de ontwikkeling van bossen zijn te wijten aan extreme klimaatsomstandigheden. De sinds 1850 verzamelde tijdreeksen tonen aan dat de in Europa geleden stormschade de laatste twintig jaar aanzienlijk is toegenomen. Tegelijkertijd hebben zich de laatste tien jaar bijzonder veel bosbranden voorgedaan in het Middellandse-Zeegebied. Het is niet mogelijk om exact te voorspellen wanneer zich extreme weersverschijnselen zullen voordoen, maar wel kan men zich hierop instellen door preventief maatregelen te nemen.

4.3

Als de huidige productiebossen zich niet in voldoende mate kunnen aanpassen aan de geleidelijke verandering van het klimaat, laten de gevolgen zich o.a. zien in een afname van de vitaliteit van het geboomte, een daling van het productievermogen, een afsterven van individuele bomen, een verslechtering van het weerstandsvermogen van bomen en een toename van ziekten en schadelijke insecten die daarvan het gevolg is, alsmede de veranderende onderlinge verhouding tussen boomsoorten. Verder kunnen de aanpassingsmogelijkheden van bomen in noordelijke streken worden aangetast, doordat hun groeiritme verandert naarmate het groeiseizoen langer wordt, en ze zich daardoor onvoldoende kunnen voorbereiden op de winter en de periode van rust. Bij extreme klimaatverschijnselen, zoals droogtes, bosbranden, stormen en hevige sneeuwval, kunnen bomen in uitgestrekte gebieden afsterven, kan de verjonging van bossen gevaar lopen en kunnen schadelijke organismen zich door de aanwezigheid van dood hout massaal verspreiden naar gezonde bossen in de omgeving en ook deze aantasten.

4.4

De gevolgen van de klimaatverandering variëren per vegetatiezone. De belangrijkste gevolgen die zich naar verwachting in de Europese vegetatiezones (noordelijke gebieden, gematigde zone, mediterrane zone en alpiene/arctische gebieden) en EU-lidstaten zullen doen gevoelen, zijn de volgende:

in het Middellandse-Zeegebied zullen droogteperiodes en hittegolven waarschijnlijk frequenter worden, wat zal leiden tot een gebrek aan zoet water en tot een verhoogd bosbrandrisico en woestijnvorming;

in de gematigde zones van Europa zal de groeiperiode langer worden, kan de aanwas van bossen zich versnellen, zou het aandeel loofbomen kunnen toenemen, kan er minder regen vallen, met droogte als gevolg, en zullen extreme weersverschijnselen en m.n. stormschade algemener worden;

in de noordelijke naaldboszones zal de groeiperiode langer worden, kan de aanwas van bossen zich versnellen, zal stormschade algemener worden en zullen voor gematigde zones typerende insectenplagen zich naar verwachting naar het noorden verbreiden en daar mogelijk op massale schaal vernietigingen aanrichten;

in de voor bergachtige gebieden karakteristieke, zich net onder de boomgrens bevindende bossen uit de alpiene en noordelijke zones kan de klimaatverandering als gevolg hebben dat de boomgrens verder opschuift naar boven resp. het noorden en dat bepaalde soorten geleidelijk uitsterven.

5.   Bosbeheer als middel ter aanpassing aan de klimaatverandering

5.1

Een goed bosbeheer is fundamenteel voor de mogelijkheden die bossen hebben om zich aan te passen aan de klimaatverandering. Hierbij zal aandacht moeten zijn voor preventieve maatregelen, zoals het identificeren en tijdig afvoeren van dood hout en het verminderen van de hoeveelheid materiaal dat bosbranden kan veroorzaken. Burgers, boseigenaren en ook degenen die verantwoordelijk zijn voor het bosbeheerbeleid, zullen beter moeten worden voorgelicht over de betekenis van bosbeheer voor de mogelijkheden van aanpassing aan de klimaatverandering. Het merendeel van de bossen in de EU wordt permanent beheerd, waardoor de productiviteit en de vitaliteit ervan over het algemeen op een hoog niveau blijven. Men zal nu al moeten beginnen met eventuele aanpassingsmaatregelen, en wel op continue basis, omdat er in de bosbouw lang vooruit moet worden gedacht i.v.m. de lange omlooptijden van 15 tot 150 jaar.

5.2

Bij de verjonging van bossen komt het erop aan dat voor elke groeiplek de geschikte boomsoort wordt gekozen. Voorrang dient te worden gegeven aan inheemse boomsoorten, want boomsoorten die vanouds voorkomen in een bepaalde vegetatiezone, hebben dankzij hun genetische materiaal betere mogelijkheden om zich aan te passen aan plaatselijke klimaatveranderingen dan andere. Ook gemengde bossen moeten worden bevorderd, want hierdoor worden de risico's verkleind en verspreid over verschillende boomsoorten, die ieder hun eigen specifieke eigenschappen hebben.

5.3

In het geval van naaldbossen die uit één enkele boomsoort bestaan en buiten hun natuurlijke verspreidingsgebied zijn aangeplant, zal ernaar moeten worden gestreefd om deze zo te veranderen dat het oorspronkelijke boombestand wordt benaderd. Monocultuurbossen zijn vaak kwetsbaarder bij storm en slechter bestand tegen de insectenplagen die er het gevolg van zijn, dan gemengde bossen.

5.4

Men zal moeten anticiperen op de gevaren van plotseling optredende extreme weersverschijnselen ten gevolge van de klimaatverandering, op de daarmee gepaard gaande vernietiging van bosbestanden en op de schadelijke gevolgen die zich achteraf doen gevoelen. Dit kan door het ontwikkelen van rampenplannen op het gebied van bosbeheer, financieringsopties ter vergoeding van geleden schade en actiemodellen. De risicogebieden waar dergelijke extreme verschijnselen zich het meest waarschijnlijk zullen voordoen, moeten in kaart worden gebracht. Er zijn ook actiemodellen nodig om te kunnen optreden als plotseling toegenomen houtvoorraden moeten worden geoogst en de goede werking van de houtmarkt moet worden verzekerd.

5.5

Door de klimaatverandering en de internationale handel in plantaardige producten zullen exoten en schadelijke organismen zich sneller gaan verspreiden. De plantenbeschermingsrichtlijn van de EU bevat voorschriften m.b.t. de bestrijding van insecten die schadelijk zijn voor gewassen, bepalingen om de verspreiding van dergelijke insecten tegen te gaan, en voorwaarden waaraan de internationale handel in zaden en hout moet voldoen. Om de bossen gezond te houden en te voorkomen dat insecten die ernstige schade aan bossen toebrengen (zoals het dennehoutaaltje), zich in de EU kunnen verspreiden zijn strenge regels voor plantenbescherming en efficiënt toezicht nodig. Om schadelijke exoten te kunnen bestrijden zullen er nationale strategieën en programma's moeten worden ontwikkeld.

5.6

Bosbeheer en diversiteitsbescherming zijn niet in tegenspraak met elkaar. Bij het beheer van semi-natuurlijke bossen dient rekening te worden gehouden met het behoud van de diversiteit: dood hout wordt achtergelaten in productiebossen en in natuurlijke staat verkerende microbiotopen worden ontzien om de daar voorkomende dierlijke en plantaardige organismen te beschermen. In verschillende EU-lidstaten worden de vrijwillig in particuliere bossen verrichte natuurbeschermingsinspanningen financieel ondersteund in het kader van het beleid ter bevordering van de diversiteit van bossen. Bij de certificering van bossen wordt ook als voorwaarde gesteld dat in het bosbeheer aandacht wordt besteed aan de diversiteitseisen t.a.v. bossen.

5.7

In de Europese productiebossen bevindt zich op dit moment een aanzienlijke hoeveelheid vermolmd hout, zowel in de opstand als op de bodem, dat fungeert als koolstofreservoir en tegelijk een vitaal leefmilieu is voor allerlei plantaardige en dierlijke organismen. De gemiddelde hoeveelheid vermolmd hout bedraagt 10 m3 per ha. Al te veel dood hout kan bijdragen tot de massale verspreiding van schadelijke insecten en verhoogt het bosbrandgevaar. De voordelen van diversiteit zijn echter zo groot dat het niettemin van belang is dat niet al het vermomde hout in bossen, bijv. samen met het hout dat wordt geoogst voor energieopwekking, wordt afgevoerd.

5.8

Natuurlijke bossen en beschermde gebieden zijn nodig om de diversiteit te verzekeren. Wat het vastleggen van CO2 betreft, kunnen we zeggen dat een natuurlijk bos met de jaren van een opnamepunt verandert in een reservoir. Als bossen in plaats van actief beheerd volledig beschermd worden, betekent dit dus een verkleining van de oppervlakte waar ze de mogelijkheid hebben om verder te groeien. En deze groei is nodig om bossen in staat te stellen meer koolstof op te slaan en m.n. de houtproducten te leveren die gebruikt kunnen worden als alternatieve hulpbron bij de energieproductie en als substitutie van andere materialen.

5.9

Bekeken vanuit het oogpunt van de bestrijding van de gevolgen van de klimaatverandering is geïntegreerde bescherming (waarbij het bewaren van vermolmd hout en microbiotopen gekoppeld is aan het beheer van productiebossen) effectiever dan een volledige bescherming van bossen.

6.   De bijdrage van houtproducten aan het opvangen van de gevolgen van de klimaatverandering

6.1

Bossen oefenen tijdens het gehele proces van boomgroei tot houtverwerking op vier verschillende manieren invloed uit op de klimaatverandering:

bossen leggen tijdens hun groei koolstof uit de atmosfeer vast in biomassa en de bodem;

houtproducten fungeren als reservoir van koolstofdioxide;

wanneer hout wordt gebruikt voor het opwekken van energie, hoeven er minder fossiele brandstoffen voor dit doel te worden gebruikt en zullen er dus minder broeikasgassen worden uitgestoten;

als houtproducten worden gebruikt in bijv. de bouw of de meubelindustrie, zal dit indirect de uitstoot van fossiele brandstoffen beperken, omdat dan minder een beroep hoeft te worden gedaan op materialen als beton, waarvan de fabrikage energie-intensiever is en die meer uitstoot veroorzaken.

6.2

De Europese bossen hebben al tientallen jaren gefungeerd als koolstofsink en dankzij hun netto bijgroei extra koolstof opgeslagen en de toename van het CO2-gehalte in de atmosfeer afgeremd. Men kan de netto bijgroei in productiebossen echter niet altijd maar laten oplopen, want naarmate de groei vertraagt, verliezen de bossen hun mogelijkheid om koolstof op te slaan. Productiebossen dienen dan ook permanent te worden beheerd.

6.3

Het gebruik van houtproducten (HWP) (7) als alternatief materiaal speelt een belangrijke rol bij het opvangen van de gevolgen van de klimaatverandering. Koolstof uit de atmosfeer die wordt opgevangen door de staande houtvoorraad van bossen, blijft daarna opgeslagen in houtproducten als papier, meubels, platen en houten gebouwen. Ze kan zelfs eeuwenlang onttrokken blijven aan de atmosfeer als er een huis van hout wordt gebouwd. Aan het einde van hun levenscyclus kunnen houtproducten worden gerecycleerd en worden verbrand om energie op te wekken. In het kader van de door het Kyoto-protocol voorgeschreven CO2-berekeningen hoeft er niet te worden gerapporteerd over de koolstofkwaliteiten van houtproducten. De rapportage hierover verkeert voorlopig nog in een initieel stadium, waarbij o.a. de belangen van de internationale handel meespelen.

6.4

Op basis van de kennis waarover wij op dit moment zowel nationaal als internationaal beschikken, kunnen we uitrekenen hoeveel koolstof door houtproducten wordt gebonden. Er worden rekenmethoden ontwikkeld die bedoeld zijn om de kooldioxide-balans van bossen te berekenen. De EU zou op de Klimaattop van 2009 in Kopenhagen moeten voorstellen dat er bij het berekenen van de kooldioxide-balans voor de periode vanaf 2012 een verplichting komt om de hoeveelheid CO2 dat door houtproducten wordt opgeslagen, mee te wegen en daarover rapport uit te brengen.

6.5

Als het vermogen van houtproducten om koolstof op te slaan wordt meegewogen bij het berekenen van de kooldioxide-balans, kan dit een extra stimulans betekenen voor een natuurlijk en efficiënt bosbeheer. Permanent beheer draagt er in belangrijke mate toe bij dat bossen hun vitaliteit, die nodig is om de schadelijke gevogen van de klimaatverandering op te vangen, kunnen bewaren.

7.   Hout als bouwmateriaal

7.1

De bouwsector speelt een belangrijke rol in de strijd tegen de klimaatverandering, omdat wereldwijd 40 à 50 % van de primaire energiebronnen wordt gebruikt als bouwmateriaal en voor de verwarming resp. afkoeling van gebouwen (8). Berekeningen wijzen uit dat 40 % van de uitgestoten CO2 vrijkomt bij de fabrikage van bouwmaterialen, bij bouwactiviteiten en bij het gebruik van gebouwen. Het verwarmen en afkoelen van gebouwen is verantwoordelijk voor 8 % van de CO2-uitstoot. Een aanzienlijk deel daarvan kan worden voorkomen door professionele bouwtechnieken en innovatieve oplossingen en door in de bouw meer gebruik te maken van hout als bouwmateriaal.

7.2

Hout is gedurende zijn gehele levenscyclus een weinig energie verbruikend, hernieuwbaar en koolstofneutraal bouwmateriaal. Geen enkel ander algemeen toegepast bouwmateriaal kan met zo weinig energie worden geproduceerd als hout. Eén kubieke meter hout dat wordt gebruikt als alternatief voor een ander bouwmateriaal, brengt de omvang van de CO2-emissies in de atmosfeer met gemiddeld 1,1 ton terug.

7.3

Uitbreiding van het aantal houten gebouwen in de wereld en het gebruik van hout als bouwmateriaal worden bemoeilijkt door het ontbreken van gemeenschappelijke normen, richtsnoeren en certificatiecriteria. De bouwsector heeft behoefte aan wetenschappelijke studies naar de levenscyclus en de BKG-uitstoot van producten, waardoor een objectieve vergelijking van de verschillende materialen mogelijk wordt. In het nationale houtaankoopbeleid van de EU-lidstaten zal aandacht moeten zijn voor „groene bouw” met hout en meer dan voorheen moeten worden uitgegaan van eisen ter certificering van bossen die stroken met het internationale duurzaamheidsbeginsel.

8.   Bio-energie uit bossen

8.1

Biomassa uit bossen is in Europa de belangrijkste direct te oogsten hernieuwbare biologische energiebron. Ze wordt op drie verschillende manieren benut voor energieopwekking:

voor de productie van warmte en stoomkracht;

voor de productie van elektrische stroom, en

als biobrandstof in het verkeer.

De afgelopen jaren hebben in Europa een snelle toename van de op bosbiomassa gebaseerde productie van warmte en elektriciteit resp. warmte-krachtproductie te zien gegeven. De warmte en kracht worden geproduceerd om te voldoen aan de behoeften van individuele huishoudens of worden via warmtecentrales resp. warmte-krachtinstallaties van verschillende grootte geleverd aan scholen, openbare diensten, ziekenhuizen, dorpsgemeenschappen en/of steden. De technologie die benodigd is om biobrandstoffen te produceren uit bosbiomassa en houtgrondstoffen, verkeert nog in het experimenteer- en ontwikkelingsstadium en vereist aanvullende investeringen. De pyrolyse van biomassa, waarbij houtskool wordt geproduceerd als bodemverbeteraar, biedt een nieuwe mogelijkheid om de energiewaarde van hout en de opnamemogelijkheden van koolstof door de bodem te verbeteren.

8.2

In 2006 werd er in de EU-25 voor 110 Mtoe energie uit hernieuwbare bronnen geproduceerd, wat neerkomt op ca. 14 % van het totale energieverbruik (Eurostat 2008). Het grootste deel van deze hernieuwbare energie (65 %) werd geproduceerd op basis van biomassa, die op zijn beurt weer voor het grootste gedeelte afkomstig is uit bossen (60 %). Wel zijn er wat dit betreft zeer grote verschillen tussen de lidstaten (EU-27) onderling.

8.3

De biobrandstoffen die op basis van hout uit bossen worden gewonnen, zijn: afvalhout en houtsnippers; kloofhout; pellets; briketten; stronk- en wortelhout; houtskool; houtgas, en boomsoorten die in korte omlopen speciaal voor energieopwekking worden geteeld, zoals wilg. Een groot energiepotentieel hebben ook de restproducten van de houtverwerkende sector (de bij industriële processen achterblijvende afvallogen en houtresten zoals zwart residuloog, schors, zaagsel en ander materiaal dat na verwerking overblijft, alsmede recyclagehout). Deze restproducten worden vooral voor warmte-krachtproductie bij geïntegreerde houtverwerkingsprocédés gebruikt. De energie die wordt gewonnen uit restproducten en recyclagehout, kan oplopen tot 30 à 50 % van die uit ruwhout.

8.4

Het gebruik van bio-energie uit bossen kan in Europa aanzienlijk worden opgevoerd. Uit voorlopige schattingen blijkt dat er in Europa per jaar in potentie 100 à 200 miljoen kubieke meter aan biomassa in bossen zou kunnen worden gewonnen, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de betreffende oogstwerkzaamheden geen schade mogen toebrengen aan het milieu, de diversiteit van bossen en beschermde gebieden. Op dit ogenblik wordt geschat dat de hoeveelheid biomassa die in bossen als bijproduct tijdens het oogsten van stamhout en afzonderlijk wordt gewonnen, zo'n 10 à 15 % van het totale potentieel uitmaakt.

8.5

Een toenemend gebruik van bio-energie uit bossen betekent niet alleen nieuwe mogelijkheden voor boseigenaren in de vorm van een grotere afzet en meer prijsconcurrentie, maar ook voor de zaaghoutsector, die aldus meer restproducten kan verkopen. Een grote vraag naar deze biomassa kan de markt voor ruwhout veranderen, doordat er meer concurrentie om houtgrondstoffen komt tussen de bio-energiesector en de ruwhout verwerkende industrie. Ondersteuning op het vlak van het eindgebruik, i.c. feed-in-tarieven voor de productie van „groene energie”, is een belangrijk instrument bij het ontwikkelen van verschillende bio-energiestrategieën voor zowel het lokale als het regionale niveau. Men zal moeten vasthouden aan een groter gebruik van bio-energie, zijnde een belangrijk middel ter bevordering van de regionale ontwikkeling in de EU.

8.6

De markt voor houtbrandstof en m.n. brandhout heeft in de eerste plaats een lokaal karakter, maar als er in Europa meer energie uit hout wordt gewonnen, zal dit wezenlijk bijdragen tot de economische bedrijvigheid op de markt voor machines en technische apparatuur. Voor de fabrikage van pellets, briketten en andere veredelde houtbrandstoffen zijn immers gespecialiseerde machines en apparaten nodig. Tijdens het opwekken van energie wordt gebruik gemaakt van een grote hoeveelheid ketels en andere benodigdheden die een hoge economische waarde en een aanzienlijk groeipotentieel hebben. Wanneer er meer energie uit hout wordt gewonnen, zal dit ook belangrijke mogelijkheden bieden voor het exporteren van technologie naar derde landen.

8.7

In verband met de EU-kaderrichtlijn inzake hernieuwbare energie is er een begin gemaakt met het opstellen van normen voor het duurzaam produceren van biomassa. Deze normen zijn belangrijk met het oog op het verzekeren van een duurzame winning en productie van bio-energie uit bossen en het waarborgen van uniforme praktijken. De normen voor duurzaam geproduceerde bosbiomassa dienen te worden gekoppeld aan de overal in Europa geldende MCPFE-criteria, om te voorkomen dat er onnodig en dubbel werk wordt verricht.

9.   Aspecten van het bosbeleid

9.1

Het aanplanten van nieuwe bossen is een van de meest effectieve methoden om koolstof uit de atmosfeer vast te leggen. De EU zou in het kader van haar ontwikkelingsbeleid steun moeten verlenen aan bosaanplantprojecten in de ontwikkelingslanden, omdat de klimaatverandering naar alle waarschijnlijkheid de economische kloof tussen de geïndustrialiseerde en de ontwikkelingslanden nog zal verdiepen. De aanplantingsprojecten zullen vergezeld moeten gaan van aanpassingsstrategieën ter ondersteuning van de capaciteitsopbouw, het multifunctionele gebruik van bossen en een goed bestuur in de ontwikkelingslanden. Ook zou de EU zich moeten inspannen om illegale kap in de ontwikkelingslanden te voorkomen en om in samenwerking met andere sectoren duurzame bosbouw en het tot stand komen van nationale bosbouwprogramma's te bevorderen.

9.2

De in het kader van het Kyoto-protocol afgesproken berekeningen van de kooldioxide-balans van veranderingen in het grondgebruik bevatten geen verplichting voor de ontwikkelingslanden om rekening te houden met een afnemende CO2-uitstoot als gevolg van inspanningen om de teloorgang van bossen tegen te gaan. Omdat het verdwijnen van bossen gepaard gaat met een toename van de uitstoot, zou de EU ervoor moeten ijveren dat het zog. REDD-instrument verder wordt ontwikkeld en in de post-Kyoto-periode vanaf 2012 wordt ingepast in de berekeningen van de BKG-effecten van het grondgebruik. Dit vereist tevens dat er een prijsberekening komt voor de hoeveelheid koolstof die wordt opgenomen, zodat de EU-lidstaten met behulp van de handel in emissierechten kunnen voorkomen dat tropische bossen verloren gaan.

9.3

Binnen de EU is het zog. FLEGT-programma (9) ontwikkeld, bedoeld om te voorkomen dat er illegaal gekapt hout en bijbehorende producten in de EU op de markt komen. Het aan FLEGT gelieerde vergunningenstelsel draagt er via partnerschapsovereenkomsten met afzonderlijke landen toe bij dat er in ontwikkelingslanden duurzame bosbouw wordt bedreven en dat de samenwerking tussen de EU en de ontwikkelingslanden wordt geïntensiveerd. De EU dient ertoe bij te dragen dat het FLEGT-initiatief verder wordt ontwikkeld en ook elders in de wereld ingang vindt. Door illegale houtkap tegen te gaan kan ervoor worden gezorgd dat er minder tropische bossen verloren gaan, waardoor ook de uitstoot van CO2 in toom wordt gehouden. Ook vrijwillige certificeringssystemen voor bossen, zoals PEFC (10) en FSC (11), beogen de illegale houtkap te verminderen.

9.4

Er worden op dit moment in het kader van internationale verdragen en door de voedsel- en landbouworganisatie van de VN (FAO), het ECE-houtcomité, EUROSTAT en de MCPFE gegevens verzameld over zaken als: de Europese bosbestanden; de koolstof die door bossen wordt opgeslagen; de koolstofcyclus; de diversiteit van bossen; de producten die ze leveren, en de beschermende functies van bossen. Er is echter dringend behoefte aan nog meer gegevens en onderzoek. Bij het ontwikkelen van EU-monitoringsystemen, zoals het nieuwe FutMon-project, zal gebruik moeten worden gemaakt van de bestaande en nog in ontwikkeling zijnde nationale, Europese en mondiale monitoringsystemen en zal ervoor moeten worden gezorgd dat bij het behandelen en publiceren van gegevens de privacy van grondeigenaren gewaarborgd blijft. Het is aan de EU om met haar O&TO-kaderprogramma's het onderzoek hiernaar te bevorderen en m.b.v. projecten op het gebied van ontwikkeling en onderzoek (zowel elementair als toegepast) bij te dragen tot de overdracht van kennis.

Brussel, 25 maart 2009

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  MCPFE = Ministerial Conference on the Protection of Forest in Europe (Ministeriële Conferentie voor de Bescherming van het Bos in Europa).

(2)  REDD = Reducing Emissions from Deforestation and Forest Degradation (Terugdringen van Emissies door Ontbossing en Bosdegradatie).

(3)  Nabuurs, G.J. et.al. 2003. Temporal evolution of the European Forest sector carbon sink 1950-1999. Global Change Biology 9.

(4)  State of Europe's Forests 2007. The MCPFE Report on sustainable forest management in Europe. MCPFE, UNECE and FAO. Warsaw 2007, 247 p.

(5)  Definities: een ongerept natuurlijk bos (undisturbed by man) is een bos waar te zien is dat de natuur er ongestoord haar gang heeft kunnen gaan (wat blijkt uit het voorkomen van natuurlijke boomsoorten, een gevarieerde leeftijdsopbouw, vermolmd hout e.d.) en waarin geen sporen van menselijk ingrijpen zijn; een houtplantage (plantation) is een bos waarin hetzij uitheemse boomsoorten, hetzij een of twee inheemse soorten van dezelfde leeftijd in een regelmatig patroon zijn aangeplant; een semi-natuurlijk bos (semi-natural) is een bos dat in geen van beide categoriën thuishoort. Deze definities worden gehanteerd in de REDD-richtlijn (art. 72) bij de beschrijving van bosgebieden waar op duurzame wijze biomassa kan worden gewonnen (alleen in ongerepte natuurlijke bossen - undisturbed primary forests – mag dit niet; in alle andere soorten bos mag het wel).

(6)  Bron: ForeSTAT, FAO 2007.

(7)  Onder HWP (Harvested Wood Products) wordt al het houtmateriaal (waaronder boomschors) verstaan dat na de kap wordt afgevoerd. Kapafval en ander materiaal dat wordt achtergelaten, worden beschouwd als dood organisch materiaal en niet tot HWP gerekend (IPCC-richtlijnen 2006).

(8)  Bron: UNECE/FAO Forest Products Annual Market Review 2007–2008 (zie http://www.unece.org/tarde/timber/docs/fpama/2008 ja http://www.iisd.ca/ymb/efw/20october.html).

(9)  Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over „Wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT) - Voorstel voor een EU-actieplan” (COM(2003) 251 def.); Verordening (EG) nr. 1024/2008 van de Commissie van 17 oktober 2008 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap (PB L 277, 18.10.2008, blz. 23-29).

(10)  PEFC = Programme for the Endorsement of Forest Certification Schemes; www.pefc.org.

(11)  FCS = Forest Stewardship Council; www.fsc.org.


Top