Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008IE1521

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Impact van de ontwikkeling van de energiemarkten op waardeketens in de Europese industrie

    PB C 77 van 31.3.2009, p. 88–95 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    31.3.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 77/88


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Impact van de ontwikkeling van de energiemarkten op waardeketens in de Europese industrie

    (2009/C 77/22)

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 17 januari 2008 overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over het onderwerp

    Impact van de ontwikkeling van de energiemarkten op waardeketens in de Europese industrie.

    De Adviescommissie industriële reconversie (CCMI), die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 24 juni 2008 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Zboril, co-rapporteur de heer Kerkhoff.

    Het Comité heeft tijdens zijn op 17 en 18 september gehouden 447e zitting (vergadering van 17 september) het volgende advies uitgebracht, dat met 62 stemmen vóór en 5 stemmen tegen, bij 5 onthoudingen, is goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1

    De situatie waarin de energiemarkten zich bevinden is veranderd. Via het terugdringen van broeikasgasemissies moeten door de mens veroorzaakte klimaatveranderingen worden aangepakt. De kosten van de klimaatverandering en rendabele manieren om broeikasgasemissies terug te dringen zijn belangrijke onderwerpen in de discussie over het klimaatbeleid, helemaal omdat het wereldwijde energie-aanbod vóór 2050 verdubbeld dient te zijn om in de energiebehoefte van de hele wereldbevolking te kunnen voorzien. Er moet voor worden gezorgd dat het duurzame-energiebeleid en het klimaatbeleid kunnen worden uitgevoerd zonder dat de waardeketens van de industrie — de ruggengraat van de Europese economie — hiervan nadelige gevolgen ondervinden. De EU kan hier alleen maar baat bij hebben.

    1.2

    Voor de vervaardiging van basismaterialen uit grondstoffen is onvermijdelijk veel energie nodig. Bedrijven die basismaterialen produceren worden dan ook altijd zwaar getroffen door hogere energiekosten en door energieheffingen en soortgelijke financiële regelingen. Bij het bepalen van de energievoetafdruk van basismaterialen moet echter naar de hele waardeketen worden gekeken; een geïsoleerde benadering is weinig zinvol.

    1.3

    De Europese economie kan alleen groeien en innoveren als er een goede industriële basis is. Een concurrerende en innovatieve basismaterialenindustrie is een conditio sine qua non voor waardeketens. Ondersteuning van milieutechnologie en duurzame energie is in dit verband een belangrijke doelstelling. Maar ook voor de ontwikkeling van milieutechnologie zijn goed functionerende waardeketens een onmisbare voorwaarde. Zonder een basismaterialenindustrie — en de expertise die deze bezit — heeft milieutechnologie weinig kans van slagen. Met name innovaties op milieugebied zijn alleen mogelijk via samenwerking in alle onderdelen van de waardeketen. Alleen met een integrale aanpak die de hele waardeketen omspant is er uitzicht op succes.

    1.4

    Nieuwe, geavanceerde basismaterialen zijn belangrijk voor de energie-efficiëntie van gebouwen, voor huishoudelijke apparaten en kantoorapparatuur, en ook in andere sectoren zoals vervoer of energie.

    1.5

    Een eventuele verplaatsing van de energie-intensieve industrie naar buiten de EU zou Europa veel minder aantrekkelijk maken als vestigingsplaats voor bedrijven, leiden tot minder economische groei en werkgelegenheid en het Europese sociale model in gevaar brengen. Aangezien de verschillende onderdelen van industriële waardeketens onderling afhankelijk zijn, is het geen haalbare kaart om deze verliezen in andere sectoren (bijvoorbeeld de sector milieutechnologie) op te vangen. Sterker nog, deze sectoren zouden dan eveneens aan concurrentievermogen inboeten.

    1.6

    „De energie-intensieve industrie moet meewerken aan de verwezenlijking van energie- en klimaatdoelstellingen. Maar de in dit verband te stellen eisen moeten wel zodanig zijn dat concurrentienadelen op de internationale markten grotendeels kunnen worden uitgesloten. Qualitate qua is de basismaterialenindustrie zeer gevoelig voor hoge energiekosten. Bij het ontwikkelen van instrumenten voor de uitvoering van energie- en milieubeleid moet er daarom goed op worden gelet in hoeverre deze het concurrentievermogen van de betrokken bedrijven aantasten.”.

    1.7

    Energie-intensieve industrieën hebben behoefte aan een betrouwbare aanvoer van energie uit een afgewogen Europese mix, waarbij geen enkele energiebron mag worden uitgesloten (steenkool, duurzame energie, kernenergie) en er op de elektriciteits- en gasmarkten sprake dient te zijn van een efficiënte concurrentie, die uiteindelijk leidt tot redelijke energieprijzen. Nationale energiemaatregelen moeten beter worden ingebed in een geïntegreerd Europees concept, want tot dusverre heeft de energiesector geen gelijke tred gehouden met de interne markt voor industriegoederen. Als de EU doorgaat met het opwekken van elektriciteit door middel van kernsplijting, zou dat ook betekenen dat de Europese knowhow op dit gebied behouden blijft. Natuurlijk zouden hierbij strenge veiligheidsnormen moeten gelden en zijn er goed opgeleide werknemers voor nodig (1).

    1.8

    Het lijkt geen goed idee om in het kader van de emissiehandel emissiecertificaten voor energie-intensieve industrieën te veilen, omdat dit zeer riskant is voor het concurrentievermogen van de industrie en de economische groei in Europa. Positieve wereldwijde milieu-effecten zijn in dit geval echter ook niet te verwachten. Het is daarom aanbevelenswaardig om zo gedetailleerd mogelijk te onderzoeken in welke mate de handel in emissierechten tot minder uitstoot kan leiden en om ook na het aflopen van het Kyoto-protocol door te gaan met de gratis toewijzing van emissiecertificaten aan de kwetsbaarste sectoren van de EU-economie, zolang er nog geen mondiaal systeem is met vergelijkbare eisen aan de industrie. Uiteindelijk moet bij het kiezen van een toewijzingsmethode worden uitgegaan van de prestaties (zoals benchmarking).

    1.9

    Om een duurzame bijdrage aan de uitvoering van het energie- en klimaatbeleid mogelijk te maken, beveelt het EESC aan om sterk de nadruk te leggen op onderzoek en ontwikkeling in nieuwe technologieën, met name omdat de beschikbare productieprocessen grotendeels zijn uitgekristalliseerd. Op gebieden waar nog geen technische oplossingen voorhanden zijn, kan niet aan de vereiste hogere energie-efficiëntie en lagere CO2-emissies worden voldaan. Er bestaan nu al naar behoren functionerende structuren, zoals de technologieplatforms, maar de coördinatie moet veel beter, iets waar bijvoorbeeld het SET-plan (2) naar verwachting voor kan zorgen. Om de nagestreefde technologische vooruitgang te kunnen realiseren en technologieën te kunnen ontwikkelen die opgewassen zijn tegen de mondiale concurrentie moet er echter wel genoeg tijd voorhanden zijn.

    1.10

    Mede gezien zijn speciale relatie met economische partijen zou het EESC aandacht moeten besteden aan de problemen van industriële waardeketens, iets wat de politieke instellingen niet altijd doen.

    2.   De impact van energie als een productiefactor op industriële waardeketens in Europa

    2.1

    De productie van basismaterialen als staal, aluminium en andere non-ferro-metalen, chemicaliën, cement, kalk, glas, pulp en papier is de ruggengraat van industriële waardeketens. Voor industriële producten zijn elementaire functionele en bouwmaterialen nodig met speciale mechanische, fysische en chemische eigenschappen die niet in natuurlijke vorm bestaan. Industriële producten kunnen alleen goed werken als de gebruikte materialen een specifiek toepassingsprofiel hebben en wat bijvoorbeeld stoffen, energieverbruik, kwaliteit, betrouwbaarheid, economische efficiëntie, duurzaamheid en milieu-effecten betreft aan de hoogste eisen voldoen. De mate waarin producten technologisch innovatief zijn hangt dus sterk af van de voortdurende ontwikkeling van dergelijke materialen. Een waardeketen is een reeks bedrijven of marktpartijen die samenwerken om in de vraag naar bepaalde producten of diensten te voorzien. Bedrijven verderop in de industriële waardeketen verbruiken minder energie voor hun productieprocessen, en daarom zet het weinig zoden aan de dijk om alleen naar eindproducten te kijken; bij het bepalen van de energievoetafdruk moet de hele waardeketen in aanmerking worden genomen. Hogere energiekosten treffen niet alleen de productie van basismaterialen, maar kunnen juist door de duurder worden basismaterialen ook leiden tot hogere prijzen voor tussen- en eindproducten verderop in de industriële waardeketen, mits de markt dat toestaat.

    2.2

    Een concurrerende en innovatieve basismaterialenindustrie is een belangrijke factor voor de vestiging van schakels verderop in de industriële waardeketen, zoals de automobielproductie, de machinebouw of de bouwindustrie, en staat garant voor de gezamenlijke ontwikkeling van materialen die zijn toegesneden op de eisen van de gebruiker. Voor just in time-leveringen dient de leverancier ook in de buurt van zijn klanten gevestigd te zijn. Zonder een goed fundament qua basismaterialen verliest de industriële waardeketen zijn innovatieve vermogen en concurrentiekracht. Dit geldt met name voor kleine en middelgrote bedrijven, die bijvoorbeeld goed vertegenwoordigd zijn in de staalindustrie.

    2.3

    In het algemeen is er voor de productie van basismaterialen veel energie nodig, zeker in vergelijking met de latere productiefases. Energie-intensieve industrieën verbruiken per waarde-eenheid minstens tien keer (en soms zelfs wel vijftig keer) zoveel energie als bij latere productiestappen, zoals machinebouw, het geval is. In Duitsland zijn er bijvoorbeeld voor de productie van cement 4,5, van staal 2,83 en van papier 2,02 kilogram steenkooleenheden per eenheid toegevoegde waarde nodig, terwijl dit cijfer in de machinebouw niet boven de 0,05 uitkomt (3). Dit komt doordat basismaterialen via fysische/chemische conversie uit natuurlijke grondstoffen moeten worden gehaald, en daarbij spelen hoge temperaturen (voor het verbranden, smelten of in omvang reduceren van materialen) en elektriciteit (voor elektrolyse) een onmisbare rol. Ook voor de vervaardiging van bijna afgeronde producten zijn grote hoeveelheden energie nodig. Meestal worden primaire energiebronnen niet gebruikt voor de productie van warmte en elektriciteit, maar als grondstoffen of als reductiemiddel voor bijvoorbeeld ijzererts. De kwaliteit van grondstoffen neemt overigens langzaam maar zeker af, en voor de verwerking ervan is daarom steeds meer energie nodig.

    2.4

    De totale energiebehoefte van een industrieel product moet worden afgezet tegen de energiebesparing die innovaties van dit product teweeg kunnen brengen en tegen de toepassing ervan in andere sectoren. Zo'n vergelijking kan alleen worden opgesteld als de leveranciers van basismaterialen en de producenten verderop in de waardeketen, waar nieuw ontwikkelde materialen een belangrijke rol spelen, met elkaar samenwerken. Zo is voor de bouw van efficiëntere krachtcentrales die een geringer beroep doen op primaire energiebronnen hittebestendig staal van topkwaliteit nodig. En door het gebruik van lichtere materialen in de automobielindustrie kan het brandstofverbruik in de vervoerssector omlaag worden gebracht.

    3.   De situatie op diverse energiemarkten (steenkool, olie, aardgas, elektriciteit) en de impact hiervan op energie-intensieve industrieën  (4)

    3.1

    De basismaterialenindustrie — staal, aluminium en andere non-ferro-metalen, chemicaliën, cement, kalk, glas, pulp en papier — gebruikt fossiele brandstoffen als energiebron en als grondstoffen, en heeft op diverse manieren te maken met de kosten van de verschillende energiebronnen. Ruwe olie bijvoorbeeld wordt in de chemie gebruikt als grondstof voor de productie van kunststoffen en andere petrochemische producten. Intussen hebben ontwikkelingen op de oliemarkten ook de prijzen van aardgas en elektriciteit niet ongemoeid gelaten, want de aardgasprijzen zijn nog altijd gekoppeld aan de olieprijs. Bovendien werken ook de ontwikkelingen op de steenkolenmarkt door in de kosten van elektriciteit voor energie-intensieve industrieën. Tegelijkertijd gebruikt de staalindustrie steenkool en cokes als reductiemiddel.

    3.2

    De oliereserves die op dit moment op een winstgevende manier gewonnen kunnen worden, zijn over zo'n veertig jaar uitgeput. Deze periode zou danig opgerekt kunnen worden als men erin slaagt om andere reserves — vooral van non-conventionele aard, zoals oliezand — op rendabele wijze te exploiteren. De ontwikkeling van de olieprijzen hangt samen met een toenemend verbruik, met name in China en India. Het effect van een en ander wordt nog eens vergroot door de toenemende macht van de OPEC-landen op de oliemarkt. Als gevolg van de ongelijk verdeelde reserves valt een diversificatie van energiebronnen hierdoor steeds lastiger te realiseren. De onzekerheid zal nog verder toenemen doordat veel olie geproduceerd wordt door in politiek en economisch opzicht onstabiele landen en het niet te voorspellen is of deze van tijd tot tijd de olietoevoer zullen beperken, met alle gevolgen van dien voor de prijzen.

    3.3

    De op dit moment winbare gasreserves zijn over zo'n zestig jaar uitgeput, dus later dan de oliereserves. Van alle primaire energiebronnen kent aardgas in de EU de snelste verbruikstoename. De import van aardgas neemt zelfs sneller toe dan het verbruik ervan. De olie- en gasvelden in bijvoorbeeld Nederland, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk raken geleidelijk uitgeput, terwijl er steeds meer aardgas wordt ingevoerd, voornamelijk uit Rusland. Op de langere termijn zijn hogere aardgasprijzen te verwachten. Doordat de EU zo afhankelijk is van Russisch aardgas en haar eigen strategische reserves beperkt zijn, krijgt Rusland bovendien de kans om politieke invloed op de EU uit te oefenen.

    3.4

    De op een rendabele manier te winnen steenkoolreserves zijn veel groter dan die van olie en aardgas en zullen volgend de algemene ramingen pas over 150 jaar zijn uitgeput. Bovendien zijn deze reserves gelijkmatiger verdeeld over de continenten en bevinden ze zich grotendeels in politiek stabiele landen als de VS en Australië. Door de groeiende vraag is ook de prijs van steenkool in de afgelopen jaren aanzienlijk gestegen.

    3.5

    De secundaire energiebron elektriciteit wordt voornamelijk opgewekt uit steenkool, aardgas, kernenergie en duurzame primaire energiebronnen. In sommige lidstaten wordt hiervoor ook nog vaak aardolie gebruikt. De samenstelling van deze mix bepaalt in sterke mate de kosten van de elektriciteitsproductie. Met steenkool en kernenergie opgewekte stroom levert op een rendabele manier basislastcapaciteit, terwijl duurzame energie verder ontwikkeld moet worden in de EU. In vergelijking met andere primaire energiebronnen is duurzame energie vrij duur, ook omdat in de prijs van conventionele energie externe kosten grotendeels niet worden doorberekend. Bovendien is het aanbod van zonne- en windenergie laag en schommelend, wat problemen met zich meebrengt voor de elektriciteitsnetten. Sommige duurzame energiebronnen zijn goedkoper dan andere, afhankelijk van de regio. Zo kan zonne-energie rendabel zijn in zonnige oorden als Zuid-Europa, maar niet in Noord-Europa.

    4.   Veranderende omstandigheden voor energiemarkten

    4.1

    De energiemarkten staan bloot aan de wisselende en complexe invloed van economische, politieke en sociale factoren. Het bedrijfsleven wordt geconfronteerd met veranderende omstandigheden en kosten van energieleveringen, waardoor het absoluut niet weet waar het aan toe is. De toenemende Europese afhankelijkheid van energie-import en de verwachte verdere stijging van de energieprijzen doen de bezorgdheid toenemen over hoe de EU in haar energievraag moet blijven voorzien. Het is algemeen bekend dat een betrouwbare energievoorziening met stabiele en redelijke prijzen cruciaal is voor economie en maatschappij en centraal dient te staan in een gezond en samenhangend energiebeleid.

    4.2

    Door de snel veranderende economische krachtsverhoudingen in Europa en de rest van de wereld moet de energiesector nieuwe concepten en maatregelen ontwikkelen om beter te kunnen zorgen voor een betrouwbare energievoorziening. In het verleden werd dit vooral gezien als een verantwoordelijkheid van de regeringen van de lidstaten, maar gezien de huidige situatie op de Europese energiemarkten dient de markt wat dit betreft een aanvullende rol te gaan spelen. Op een geliberaliseerde markt kosten zekerheid en concurrentievermogen geld. Het gemeenschappelijke Europese energiebeleid wordt van groot strategisch belang voor een betrouwbare energievoorziening op de lange termijn (5).

    4.3

    Fossiele energiebronnen zijn niet hernieuwbaar. Veel van de olie- en gasreserves in de EU zijn al volledig uitgeput, terwijl ontwikkelingslanden als China en India steeds meer verbruiken. Vooral wat olie betreft zijn er tal van niet-conventionele reserves (bijvoorbeeld oliezand) die nog altijd moeilijk en slechts tegen hoge kosten te exploiteren zijn. Afnemende reserves zullen daarom waarschijnlijk leiden tot hogere exploitatiekosten en aldus uiteindelijk ook tot hogere prijzen.

    4.4

    De totale energievraag in de EU wordt momenteel voor ongeveer 50 % — en naar verwachting in 2030 voor 70 % — gedekt met geïmporteerde primaire energie. Met name voor haar olie en aardgas is de EU dus afhankelijk van een paar landen (zoals de OPEC-landen en Rusland) die een sterke marktpositie innemen. Aangezien deze landen en regio's nogal eens gekenmerkt worden door grote politieke en economische instabiliteit, is een stabiele aanvoer geen garantie. Door de gestaag stijgende olieprijs is de laatste tijd wel gebleken hoe kwetsbaar de EU-economie is. Het is daarom belangrijk dat de EU nieuwe eigen bronnen aanboort en haar bestaande bronnen op duurzame wijze exploiteert. De afhankelijkheid van ingevoerde energie heeft grote gevolgen voor de betrouwbaarheid van de energievoorziening. Dat geldt voor alle energiebronnen behalve steenkool, aangezien die delfstof wordt geïmporteerd uit een groter aantal landen die bovendien als politiek stabiel worden beschouwd. Daar komt bij dat Europa ook nog over eigen rendabel te exploiteren kolenreserves beschikt; de winning van bruinkool is naar verhouding niet erg kostbaar.

    4.5

    De elektriciteits- en aardgasmarkten, die vroeger altijd natuurlijke, tot één land beperkte monopoliemarkten waren, verkeren in een fase van liberalisering en integratie. Terwijl de netten worden gereguleerd, zou de concurrentie ten aanzien van productievolume en commerciële aspecten moeten leiden tot lagere prijzen en meer rendement. Door deze strategie zijn de verschillen tussen de prijzen in aan elkaar grenzende landen ietwat kleiner geworden. De nationale segmentering van de markten, die het gevolg is van historische knelpunten in de transmissienetten, heeft op een paar uitzonderingen na echter een funeste invloed gehad op de concurrentie tussen de lidstaten.

    4.6

    Daar komt bij dat de prijzen van aardgas en andere primaire energiebronnen, die bepalend zijn voor de kosten van elektriciteitsopwekking (zie paragraaf 3.5), in de afgelopen jaren enorm zijn opgelopen. En ten slotte is er wat de elektriciteitsproductie betreft inmiddels geen sprake meer van overcapaciteit en staat de elektriciteitssector een periode van omvangrijke investeringen te wachten. Al deze factoren hebben geleid tot stijgende prijzen, ondanks de voortdurende verbeteringen (zoals de geleidelijke integratie van Centraal-West-Europa: België, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg en Nederland). Ook buiten de EU vindt een concentratie van energieproductie en -distributie plaats, zonder dat dit de aardgas- of elektriciteitsprijzen beïnvloedt.

    4.7

    Het politieke besluit van de EU om de door menselijke activiteiten veroorzaakte klimaatverandering af te zwakken door middel van strenge limieten voor broeikasgasemissies heeft nu al grote invloed op de energiemarkten, en deze invloed neemt alleen maar toe. Het accent is dan ook veel sterker komen te liggen op energie-efficiëntie, die enorm verbeterd moet worden om de CO2-intensiteit van het energieverbruik op een veilige manier te reduceren. Als gevolg van deze ontwikkeling verliezen koolstofrijke fossiele brandstoffen aan populariteit, terwijl de acceptatie van koolstofarme energiebronnen (zoals aardgas) of nagenoeg CO2-vrije technologieën (zoals duurzame energie en in een bepaald opzicht ook kernenergie) toeneemt, zij het niet in alle lidstaten.

    4.8

    Een betrouwbare energievoorziening is voor de EU een grote opgave geworden — het gebruik van de juiste technologie is geen sinecure — én een race tegen de klok. In het verleden heeft een aantal lidstaten besloten om voortaan van kernenergie af te zien, waarbij ze op de koop toe namen dat dit de voor elektriciteitsopwekking gebruikte energiemix zou versmallen. Bovendien was een deel van de bevolking gekant tegen de bouw van kolengestookte elektriciteitscentrales en de aanleg van infrastructuur voor de transmissie van energie. Als gevolg hiervan zouden steeds vaker plannen voor kolengestookte centrales kunnen worden afgeblazen, zoals onder invloed van groepen activisten in Ensdorf (Duitsland) is gebeurd. Zelfs tegen bepaalde duurzame-energieprojecten zoals windmolens groeit verzet. Het draagvlak onder de bevolking voor alle soorten energie, dus niet alleen kernenergie, is een belangrijke kwestie geworden waarmee uiterst zorgvuldig moet worden omgegaan; anders loert het gevaar dat niet genoeg elektriciteit kan worden opgewekt om in de behoeften van de bevolking en de economie te voorzien.

    4.9

    Als gevolg van een en ander stagneert de opwekkingscapaciteit in de EU. Met slechts een paar projecten in ontwikkeling kan de mogelijkheid niet worden uitgesloten dat de EU in de toekomst in ernstige problemen komt. De op handen zijnde modernisering van de Europese krachtcentrales betekent zowel een uitdaging als een nieuwe kans. Het is nu van groot belang dat potentiële investeerders de boodschap te horen krijgen dat alleen investeringen in koolstofarme technologieën economisch gezien zinvol zijn.

    5.   De aanpassingsstrategieën van de industrie

    5.1

    Energie-intensieve producenten van basismaterialen staan onder zware druk — de mondialisering van de markten en de veranderende situatie op de energiemarkten — om zich aan te passen. Aan de ene kant moeten bedrijven innovatieve producten en processen ontwikkelen om de internationale concurrentie het hoofd te kunnen bieden, aan de andere kant dienen zij zich aan de stijgende energieprijzen aan te passen en rekening te houden met politieke besluiten ter verlaging van de CO2-uitstoot en het energieverbruik.

    5.2

    Door de globalisering zijn internationaal de economische interacties toegenomen. Leveranciers in ontwikkelingslanden hebben hun technologische achterstand ingelopen en verkopen nu tegen redelijkere prijzen arbeidsintensieve producten. Leveranciers van basismaterialen verbeteren hun productieprocessen, specialiseren zich in uit technologisch oogpunt hoogwaardige producten, en ontwikkelen in nauwe samenwerking met de klant op maat gesneden producten. Er komen steeds meer samenwerkingsverbanden tussen leveranciers en klanten, waarbij een breed scala aan diensten wordt aangeboden.

    5.3

    De energiekosten bepalen in belangrijke mate de productiekosten van materialen in energie-intensieve industrieën. Een lager energieverbruik is dus in het belang van deze industrieën. In dit verband zijn in de afgelopen decennia opmerkelijke successen geboekt. Energie-intensieve industrieën in de EU lopen internationaal voorop als het om energie-efficiënte productie gaat.

    5.4

    Doordat de politiek sinds kort aandringt op een lagere CO2-uitstoot en meer energie-efficiëntie, krijgen energie-intensieve industrieën het nog moeilijker. Hun fabricagetechnieken en -processen zitten in veel gevallen al tegen de grens aan van wat fysisch en chemisch mogelijk is (6). Het verbruik van reductiemiddelen in de hoogoven-convertormethode heeft bijvoorbeeld in fysisch en chemisch opzicht al een ondergrens bereikt en kan alleen ten koste van de vraag en het productievolume nog verder omlaag worden gebracht. Voor noemenswaardige verdere verbeteringen van de energie-efficiëntie zijn technische doorbraken nodig waar men nu nog geen zicht op heeft en die sowieso onderzoek en ontwikkeling vergen. Van de industrie worden wat dit betreft grote inspanningen geëist. In het kader van de technologieplatforms zijn er daarom voor de lange termijn al gezamenlijke onderzoeks- en demonstratieprojecten opgestart en CCS-projecten van de grond gekomen. Hetzelfde geldt voor andere industrietakken die emissies veroorzaken, zoals de kalk- en cementindustrie. Ook wat de energievoorziening betreft zijn er voortdurend O&O-activiteiten nodig, bijvoorbeeld met betrekking tot CCS of duurzame technologieën.

    5.5

    Het streven van de basismaterialenindustrie om revolutionair nieuwe, minder energie verbruikende productietechnieken te ontwikkelen is een zaak van lange adem. Niet alleen moet er technologische vooruitgang worden geboekt, de nieuwe processen dienen ook aan te sluiten bij de investeringscycli van de ondernemingen. Uiteindelijk is hun economische haalbaarheid de belangrijkste voorwaarde, en die hangt weer samen met de internationale concurrentie. Gezien deze en andere factoren (administratieve lasten, geringe financiële armslag en daardoor economische onzekerheid) moet men ervan uitgaan dat de basismaterialenindustrie een aantal decennia nodig heeft om qua energiebesparing werkelijk vooruitgang te boeken. Hierin verschillen energie-intensieve bedrijven van de elektriciteitssector, die weliswaar eveneens al innoverend stap voor stap zijn rendement verhoogt, maar de kosten hiervoor en ook de bijbehorende administratieve kosten gemakkelijker aan de eindgebruiker kan doorberekenen.

    5.6

    De energie-efficiëntie van industriële producten kan aanzienlijk verbeterd worden door het gebruik van geavanceerde basismaterialen die in samenwerking met andere sectoren, zoals de automobielindustrie en de bouw van krachtcentrales, worden vervaardigd. Dat levert lichtere componenten op die beter bestand zijn tegen hoge temperaturen. Met de juiste procesbeheersystemen kan de energie-efficiëntie eveneens worden opgekrikt. Ook voor duurzame-energie-apparatuur worden speciale basismaterialen gebruikt (bijvoorbeeld staal en geavanceerde kunststoffen voor windturbines). Hoewel er veel kansen liggen, moet het materialenonderzoek doorgaan, omdat de meeste nieuwe ontwikkelingen nog niet rijp voor de markt zijn.

    6.   De impact van energiebeleid op industriële waardeketens

    6.1

    Door middel van een reeks instrumenten is het energiebeleid van invloed op de energiemarkten. Het Europese regelgevingskader voor een interne aardgas- en elektriciteitsmarkt komt langzaam van de grond, maar het doel hiervan — stabiele prijzen — is nog steeds geen feit. Anderzijds heeft het emissiehandelsysteem van de EU, dat de uitstoot omlaag moet brengen, grote invloed op de energieproductie en het industriële energieverbruik. Dit systeem zou in theorie kunnen zorgen voor een optimale toewijzing van de noodzakelijke middelen, maar in de praktijk kleven er nog allerlei haken en ogen aan. Het grootste probleem is wel dat het alleen voor Europa geldt, met als gevaar dat internationale industrieën hun emissies naar derde landen „verplaatsen” (carbon leakage). Ook om die reden zou de EU tijdens de klimaatonderhandelingen moeten aandringen op de internationale invoering van de handel in emissierechten. Om de verwachte financiële gevolgen te minimaliseren moeten de problemen van het voorgestelde herziene systeem dan ook zeer zorgvuldig worden bekeken.

    6.2

    In 2005 zijn absolute bovengrenzen voor de CO2-uitstoot van krachtcentrales en energie-intensieve industrieën ingevoerd. Voor deze industrieën, waarvan de emissies door de beperkte technologische mogelijkheden nauw samenhangen met het productievolume, brengt dit hoge kosten met zich mee zodra hun productie boven de toegewezen volumes uitkomt. Het veilen van emissiecertificaten, dat in 2013 moet beginnen, zal de productie van alle basismaterialen veel duurder maken, en deze kosten kunnen vaak niet worden doorberekend aan de klant.

    6.3

    De EU beoogt CO2-emissies aan banden te leggen, de afhankelijkheid van energie-invoer op een hanteerbaar niveau te houden en op de export gerichte technologieën te promoten door het aandeel van duurzame energie uit te breiden. Om dit alles te bereiken doet zij er goed aan de opstartfase van duurzame-energieprojecten financieel te ondersteunen, al moeten permanente subsidies worden vermeden. Uiteindelijk moet duurzame energie concurrerend worden. Momenteel wordt het gebruik van duurzame energie in de elektriciteitssector door middel van nationale subsidies ondersteund, waarbij quotaregelingen, de handel in emissiecertificaten en feed in-tarieven op diverse manieren gecombineerd worden. De extra kosten van duurzame energie worden in het algemeen doorberekend aan de eindgebruikers. In feite worden energie-intensieve industrieën zo via de elektriciteitsprijzen in onevenredige mate gedwongen om duurzame energie te financieren. Dit kan vermeden worden door middel van financiële bovengrenzen voor energie-intensieve industrieën; op die manier wordt duurzame energie ondersteund en loopt tegelijkertijd de internationale concurrentiepositie van de basismaterialensector geen gevaar. Afgezien daarvan brengt een onevenwichtige ondersteuning van duurzame energie de bevoorradingketen van bepaalden sectoren, zoals de houtverwerkende industrie, in gevaar (7). Hierdoor zouden traditionele sectoren in de EU, zoals de pulp- en papiersector, kunnen verdwijnen.

    6.4

    Hoewel bepaalde sectoren, bijvoorbeeld sommige onderdelen van de machinebouw, baat hebben bij de markten voor duurzame energie, moeten deze voordelen worden afgezet tegen de negatieve effecten in de basismaterialenindustrie. Bovendien zou hun bevoorradingsketen en dus hun concurrentievermogen worden aangetast als basismaterialen worden verdrongen door de extra kosten die subsidies voor duurzame energie met zich meebrengen (8). Dit kan in ieder geval worden vermeden door de kosten voor deze industrieën te beperken. De ontwikkeling van de markt voor duurzame energie levert weliswaar kansen op voor de export van technologie (voor bijvoorbeeld windenergie) naar regio's waar deze op een rendabele manier kan worden ingezet, maar tegelijkertijd komen de gesubsidieerde markten in Europa niet alleen Europese bedrijven, maar de hele Europese economie ten goede. Zo wordt veel fotovoltaïsch materiaal uit Japan ingevoerd.

    6.5

    Kernenergie is in veel lidstaten een belangrijk onderdeel van de energiemix, al heeft een aantal landen besloten er voortaan van af te zien. In die landen zijn er echter geen betaalbare en CO2-arme alternatieven om voor het basislastvermogen te zorgen, dat daarom door fossiele brandstoffen of duurzame energie moet worden gegarandeerd (9). Daardoor zouden de prijzen voor elektriciteit en emissiecertificaten stijgen en de CO2-emissies toenemen, met alle gevolgen van dien voor energie-intensieve industrieën.

    6.6

    Veel lidstaten voeren heffingen in om het energieverbruik en de CO2-uitstoot te beperken. In een groenboek over economische instrumenten voor het klimaatbeleid overweegt de Commissie om deze instrumenten in heel Europa te harmoniseren en met meer stimulansen te komen voor een verdere reductie van de CO2-uitstoot. Energie-intensieve industrieën zouden te maken krijgen met hoge elektriciteits- en energieprijzen. Deze kosten kunnen slechts gedeeltelijk worden opgevangen met de hierboven genoemde maatregelen voor meer energie-efficiëntie.

    7.   De mondiale situatie

    7.1

    Beleid op het gebied van energie en klimaatverandering stopt niet langer bij regionale of landsgrenzen. De voorzieningszekerheid, de schaarser worden energievoorraden en met name de klimaatverandering zijn mondiale kwesties. De klimaatverandering kan alleen effectief worden bestreden als alle mondiale regio's hieraan meedoen. En ambitieuze maatregelen van de EU om de CO2-uitstroot te reduceren zullen weinig zoden aan de dijk zetten als snel opkomende economieën als China met de groei van hun industrie het effect hiervan al snel teniet doen.

    7.2

    De toenemende vervlechting van de wereldhandel en kapitaalstromen leidt tot een steeds fellere concurrentie tussen mondiale regio's. Energie-intensieve industrieën hebben ook steeds meer te maken met een wereldwijde concurrentiestrijd om klanten en kapitaal. Ten eerste is er de directe concurrentie met andere leveranciers van materialen van buiten de EU. Ten tweede rekenen de verwerkende industriesectoren die zwaar leunen op de export, zoals de automobielindustrie of de machinebouw, de door de toenemende internationale concurrentie ontstane kosten door aan de materialenindustrie. Door deze internationale concurrentie onderscheiden energie-intensieve industrieën zich van de meer regionaal georiënteerde sectoren als de elektriciteitssector.

    7.3

    Door de combinatie van de wereldwijde energie- en klimaatproblemen en de internationale industriële concurrentie krijgen energie-intensieve industrieën met zeer hoge kosten te maken, met als gevolg dat zij soms verhuizen naar regio's buiten Europa waar de kosten veel lager liggen. Het hele klimaat-/energiebeleid van de EU zou gebaseerd moeten worden op een realistische inschatting van de (natuurlijke, menselijke en sociale) hulpmiddelen en hun mogelijke ontwikkeling (bijvoorbeeld binnen het tijdschema van de Lissabonstrategie), zodat we die hulpbronnen kunnen gebruiken op een manier die voor iedereen een duurzame toekomst garandeert.

    7.4

    Verplaatsing van de productie zal waarschijnlijk leiden tot meer emissies buiten Europa. De productieprocessen daar zijn wellicht minder energiezuinig dan in de landen van herkomst. En het transport van de „gelekte” producten terug naar Europa levert nog eens extra emissies op. Zelfs een verplaatsing van de productie naar efficiënte locaties zou echter niet duurzaam zijn, omdat Europa dan te maken zou krijgen met het verlies van arbeidsplaatsen en technische knowhow, ook op het gebied van milieutechnologie. Hoeksteen van het EU-beleid zou de wereldwijde reductie van broeikasgasemissies moeten zijn.

    7.5

    Verplaatsing van energie-intensieve industrieën zou leiden tot minder werkgelegenheid en een tragere economische groei. Als de basismaterialensector wegtrekt, wordt de locatie ook minder aantrekkelijk voor bedrijven verderop in de hele industriële waardeketen. De Europese economie kan echter niet zonder haar industriële kern. Een alleen op dienstverlening gebaseerde economie heeft geen draagkracht. Veel diensten die waarde creëren werken namelijk nauw samen met de industrie en zouden dus ook gevaar lopen als de industriële basis wegvalt. Verder kan de EU zonder basismaterialenindustrie niet voorop lopen qua technologie en innovatie (zowel op milieugebied als op andere gebieden).

    Brussels, 17 september 2008.

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    D. DIMITRIADIS


    (1)  World Nuclear Association, „World Nuclear Power Reactors 2007-2008 and Uranium requirements”

    http://www.world-nuclear.org/info/reactors.html

    (2)  SET-plan — COM(2007) 723 final.

    (3)  Bron: Destatis.

    (4)  Bijvoorbeeld BP Statistical review of World Energy June 2007.

    (5)  Advies TEN/312 „Naar een gemeenschappelijk energiebeleid”, CESE 236/2008 fin.

    (6)  Openbare hoorzitting CCMI 052, 7 mei 2008;

    http://eesc.europa.eu/sections/ccmi/Hearingsandconferences/Thepast/Energy/index_en.asp

    (7)  Bio-energy and the European Pulp and Paper Industry — An Impact Assessment; McKinsey, Pöyry, for CEPI, augustus 2007.

    (8)  Zie bijvoorbeeld Pfaffenberger, Nguyen, Gabriel (december 2003): Ermittlung der Arbeitsplätze und Beschäftigungswirkungen im Bereich Eneuerbarer Energien.

    (9)  Waterkracht is alleen een optie in gebieden met de juiste natuurlijke omstandigheden, zoals Scandinavië.


    BIJLAGE I

    bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Onderstaande wijzigingsvoorstellen zijn weliswaar verworpen, maar kregen meer dan een kwart van de uitgebrachte stemmen:

    1.   Par. 1.9

    Een als volgt luidende nieuwe paragraaf 1.9 invoegen:

    „Op de middellange en lange termijn dient de Europese economie juist over te stappen op koolstofarme („low carbon”) productiemethoden en producten. Als de CO 2 -uitstoot in de industrielanden tussen nu en 2050 met zo'n 60 % tot 80 % moet dalen (wat als onvermijdelijk wordt gezien om een onbeheersbare klimaatverandering te voorkomen), dan is bescherming van energie-intensieve industrieën contraproductief. Europa dient veeleer voorop te lopen met het transformeren van de economie, zodat het op het vlak van technologische innovatie een toppositie inneemt en daarmee de concurrentie de baas blijft en ook andere landen tot veranderingen worden aangezet. Met een „business as usual”-mentaliteit en enkele kleine efficiencyverbeteringen in de energie-intensieve industrie zal de derde industriële revolutie niet op gang komen.”

    Stemuitslag

    Vóór: 23 Tegen: 27 Onthoudingen: 12

    2.   Par. 6.7

    Een nieuwe par. 6.7 invoegen:

    „Voor de middellange en lange termijn is het echter noodzakelijk dat de Europese economie overstapt op „low carbon”-producten en -productiemethoden. Willen we in 2050 de CO 2 -uitstoot in de geïndustrialiseerde landen met 60 tot 80 % verminderen en daarmee voorkomen dat de klimaatverandering onbeheersbaar wordt, dan heeft het absoluut geen zin om CO 2 -intensieve industrieën te beschermen. Europa dient veeleer het voortouw te nemen met de herstructurering van zijn economie, zodat het als wegbereider van technologische innovaties een gunstige concurrentiepositie kan innemen en andere landen kan aansporen tot veranderingen. Met alleen „business as usual” en een bescheiden efficiëntievergroting van energie-intensieve producten zal het niet mogelijk zijn om deze derde industriële revolutie te verwezenlijken.”

    Hiermee wordt dezelfde tekst toegevoegd als voor par. 1.9 (conclusies en aanbevelingen), maar dan in hoofdstuk 6 (De impact van energiebeleid op industriële waardeketens). Aangezien par. 1.9 is verworpen, komt par. 6.7 ook te vervallen.

    3.   Par. 7.4 en 7.5

    Deze paragrafen samenvoegen en als volgt wijzigen:

    Verplaatsing van de productie zal waarschijnlijk kan leiden tot meer emissies buiten Europa. D wanneer de productieprocessen daar zijn wellicht minder energiezuinig zijn dan in de landen van herkomst, hetgeen gezien de gestegen energieprijzen bij nieuwbouw echter onwaarschijnlijk is. En het transport van de „gelekte” producten terug naar Europa levert nog eens extra emissies op. Zelfs een verplaatsing van de productie naar efficiënte locaties zou echter niet duurzaam zijn, omdat Europa dan te maken zou krijgen met het verlies van arbeidsplaatsen en technische knowhow, ook op het gebied van milieutechnologie. Hoeksteen blijft derhalve het sluiten van een klimaatovereenkomst, die van het EU-beleid zou de wereldwijde reductie van broeikasgasemissies tot stand brengt zijn.

    Verplaatsing van energie-intensieve industrieën zou leiden tot minder werkgelegenheid en een tragere economische groei. Als de basismaterialensector wegtrekt, wordt de locatie ook minder aantrekkelijk voor bedrijven verderop in de industriële waardeketen. De Europese economie kan echter niet zonder haar industriële kern. Een alleen op dienstverlening gebaseerde economie heeft geen draagkracht. Veel diensten die waarde creëren werken namelijk nauw samen met de industrie en zouden dus ook gevaar lopen als de industriële basis wegvalt. Verder kan de EU zonder basismaterialenindustrie niet voorop lopen qua technologie en innovatie (zowel op milieugebied als op andere gebieden).

    Stemuitslag

    Vóór: 21 Tegen: 41 Onthoudingen: 3


    BIJLAGE II

    bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    De volgende passages uit het afdelingsadvies, waarvoor ten minste een vierde van de stemmen waren uitgebracht, werden vervangen door wijzigingsvoorstellen die door de voltallige vergadering zijn goedgekeurd.

    1.   Par. 4.9

    „Van bepaalde technologieën worden de risico's overdreven en de economische voordelen ernstig onderschat. Het Duitse energie-agentschap verwacht bijvoorbeeld dat Duitsland in 2020 met een tekort in de gegarandeerde opwekkingscapaciteit van 11 700 à 15 800 MW te kampen zal hebben, al naar gelang de ontwikkeling van de vraag (1). Dit betekent dat in de hele EU een tekortschietende opwekkingscapaciteit dreigt — als maatregelen uitblijven zal de prijs zeer hoog zijn. Volgens andere studies is het wellicht mogelijk om het verwachte tekort te voorkomen door de energie-efficiëntie te verbeteren en voor de opwekking duurzame energie te gebruiken. Om het tij te keren is echter een uit alle energiebronnen bestaande energiemix nodig en dienen de betrokken partijen het publiek open en duidelijk voor te lichten over de noodzaak hiervan.”

    Stemuitslag

    Vóór: 36 Tegen: 20 Onthoudingen: 5

    2.   Par. 6.3.

    „Dit kan vermeden worden door middel van financiële bovengrenzen voor energie-intensieve industrieën; op die manier wordt duurzame energie ondersteund en loopt tegelijkertijd de internationale concurrentiepositie van de basismaterialensector geen gevaar. Afgezien daarvan brengt een onevenwichtige ondersteuning van duurzame energie de bevoorradingketen van bepaalden sectoren, zoals de houtverwerkende industrie, in gevaar (2). Hierdoor zouden traditionele sectoren in de EU, zoals de pulp- en papiersector, kunnen verdwijnen.”

    Stemuitslag

    Vóór: 37 Tegen: 20 Onthoudingen: 4


    (1)  DENA, Kurzanalyse der Kraftwerks- und Netzplanung in Deutschland, maart 2008.

    (2)  Bio-energy and the European Pulp and Paper Industry — An Impact Assessment; McKinsey, Pöyry, for CEPI, augustus 2007.


    Top