EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008IE0772

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Vrijheid van vereniging in de mediterrane partnerlanden

PB C 211 van 19.8.2008, p. 77–81 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.8.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/77


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Vrijheid van vereniging in de mediterrane partnerlanden

(2008/C 211/20)

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 17 januari 2007 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een advies op te stellen over het thema

Vrijheid van vereniging in de mediterrane partnerlanden.

De gespecialiseerde afdeling Externe betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 22 februari 2008 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Moreno Preciados.

Het Comité heeft tijdens zijn 444e zitting van 22 en 23 april 2008 (vergadering van 22 april) het volgende advies uitgebracht, dat met 99 stemmen voor, bij 1 onthouding, is goedgekeurd.

1.   Samenvatting en aanbevelingen

1.1

Waarborging van het recht van vereniging is een van de doelstellingen die worden genoemd in de Verklaring van Barcelona waarmee in november 1995 het Euromediterrane partnerschap op de rails werd gezet.

In de associatieovereenkomsten tussen de EU en haar mediterrane partners (1) is een clausule opgenomen waarin wordt bepaald dat eerbiediging van de democratische beginselen en de fundamentele rechten een essentieel element van de overeenkomst is.

De actieplannen op basis waarvan de EU en haar mediterrane partners gaan samenwerken in het kader van het in 2004 geïntroduceerde Europees nabuurschapsbeleid, bevatten een verwijzing naar goed bestuur en bevordering van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden.

1.2

In de praktijk is de situatie in de mediterrane partnerlanden nogal divers: de vrijheid van vereniging is er niet gewaarborgd en de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld wordt er geremd door politieke en administratieve obstakels die gaan van het niet verlenen van toestemming voor het oprichten van bepaalde nieuwe verenigingen tot het onwettig verklaren of ontbinden van bestaande verenigingen.

Ook erkende verenigingen ondervinden soms problemen. Zo komt het voor dat hun de toegang tot internationale financiële steun (of een deel ervan) wordt ontzegd.

1.3

De oprichting van vrije verenigingen in de diverse maatschappelijke sectoren (werknemers, werkgevers, landbouw, sociale economie, vrouwen, jongeren, consumenten, enz.) is van cruciaal belang voor het democratiseringsproces in de mediterrane partnerlanden. Het Euromediterrane partnerschap, dat met de associatieovereenkomsten tussen de EU en haar mediterrane partnerlanden een stevig economisch fundament heeft gekregen, mist nog een sociale en democratische dimensie. Om deze lacune op te vullen is de medewerking van het maatschappelijk middenveld noodzakelijk.

1.4

Vakbonden worden op diverse niveaus geconfronteerd met politieke inmenging, waardoor de bescherming van werknemersvertegenwoordigers te wensen overlaat en de werknemers zelf hun rechten, incl. het recht om te staken, niet kunnen uitoefenen.

1.5

De dialoog en het overleg tussen vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers staan in de mediterrane partnerlanden nog in de kinderschoenen. Op het stuk van de bi- of tripartiete dialoog staat het Midden-Oosten minder ver dan de Maghreb-landen.

1.6

De Commissie dient erop toe te zien dat de democratische beginselen die mede ten grondslag liggen aan het Euromediterrane partnerschap, de associatieovereenkomsten met de mediterrane partnerlanden en de actieplannen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid, worden nageleefd. Zij dient de mediterrane partnerlanden ook duidelijk te maken dat verenigingen en organisaties niet zomaar van overheidswege mogen worden ontbonden, tenzij door middel van een eerlijke juridische procedure.

1.7

Verder dient de Commissie van de mediterrane partnerlanden garanties te eisen dat leiders en leden van verenigingen en organisaties niet van hun vrijheid zullen worden beroofd vanwege hun functie of activiteiten.

1.8

Het Comité dringt er ook op aan dat de Commissie bij het opstellen van de nationale strategiedocumenten, waarin het kader voor de in de actieplannen overeengekomen samenwerking is vastgelegd, rekening houdt met de mate waarin de partnerlanden de vrijheid van vereniging en de mensenrechten eerbiedigen.

Deze eis ligt volledig in de lijn van het Communautair actieprogramma voor het Middellandse Zeegebied 2005-2010, en met name punt 1 (politiek partnerschap en veiligheid). Daarin worden als voornaamste doelstellingen genoemd: stimulering van de burger- en vrouwenparticipatie, bevordering van de vrijheid van meningsuiting en vereniging, versterking van de rol van het maatschappelijk middenveld en tenuitvoerlegging van de internationale verdragen.

1.9

Tot slot is het Comité van oordeel dat de Commissie van de partnerlanden moet eisen dat zij ook hun maatschappelijk middenveld bij de monitoring van de associatieovereenkomsten en actieplannen betrekken.

1.10

Het Comité zal de Euromediterrane Parlementaire Vergadering, waarvan het waarnemend lid is, voorstellen om er bij de parlementen van de partnerlanden op aan te dringen dat zij de wetgeving van hun land waar nodig aanpassen om alle belemmeringen voor de uitoefening van het recht van vereniging uit de wereld te helpen.

1.11

Het Comité zou, samen met de Euromediterrane netwerken van — o.m. — werkgevers, werknemers en organisaties uit de sociale economie, uitvoerige periodieke rapporten over de vrijheid van vereniging en de mensenrechtensituatie in ieder partnerland kunnen opstellen en deze doen toekomen aan de Commissie en het Europees Parlement. Het onderhavige advies zal worden besproken op de volgende Euromediterrane top van Sociaaleconomische Raden en daarmee te vergelijken instellingen, die in 2008 in Marokko wordt gehouden, en de resultaten van die discussie kunnen bij deze follow-up worden meegenomen.

1.12

Het Comité zal blijven ijveren voor de oprichting van geïnstitutionaliseerde maatschappelijke adviesorganen in de mediterrane partnerlanden (Sociaaleconomische Raden of daarmee vergelijkbare instellingen) en zal er ook naar blijven streven de reeds bestaande adviesorganen (Libanon en Jordanië) nieuw leven in te blazen. Het zal erop aandringen dat deze organen worden samengesteld uit vertegenwoordigers van representatieve organisaties uit de diverse maatschappelijke sectoren en dat zij voldoende middelen ter beschikking krijgen gesteld om hun taak op een onafhankelijke en efficiënte manier te kunnen vervullen.

1.13

Het Comité pleit nogmaals voor een versterking van de positie van vrouwen in de mediterrane samenlevingen, en met name in verenigingen en organisaties. Het verwijst in dit verband naar de belangrijke aanbevelingen in zijn advies Bevordering van het ondernemerschap van vrouwen in de Euromediterrane regio  (2).

Het vestigt ook de aandacht op de conclusies van de Euromediterrane ministersconferentie van 2006 (3), waarin wordt gepleit voor een ruimere vertegenwoordiging en participatie van vrouwen in economische besluitvormingsorganen, en met name werkgeversverenigingen, vakbonden en andere sociaaleconomische organisaties.

1.14

Het Comité zal de nodige initiatieven nemen om de dialoog en samenwerking tussen de Euromediterrane werkgevers- en werknemersorganisaties (UMCE en Euromediterraan Vakbondsforum) te stimuleren en de verdere ontwikkeling van andere Euromediterrane middenveldorganisaties en -netwerken, zoals het Euromediterraan Netwerk van de Sociale Economie ESMED en vrouwenorganisaties, te bevorderen.

2.   Vrijheid van vereniging en de democratiseringsdoelstellingen van het „proces van Barcelona”

2.1

Het Comité heeft dit initiatiefadvies opgesteld omdat op de 1e Euromediterrane Top van staatshoofden en regeringsleiders, in november 2005, is gebleken dat de rol van het maatschappelijk middenveld in het kader van het Euromediterrane partnerschap nog voor verbetering vatbaar is. Daarnaast moet dit advies ook worden gezien tegen de achtergrond van de slotverklaringen van de laatste Euromediterrane bijeenkomsten van Sociaaleconomische Raden en daarmee vergelijkbare instellingen (Amman, november 2005; Ljubljana, november 2006; Athene, oktober 2007). Het Comité wil met dit advies de situatie op het vlak van het recht van vereniging in de zuid-mediterrane partnerlanden helpen verbeteren.

2.2

De EU en haar mediterrane partners zijn in de Verklaring van Barcelona het volgende overeengekomen:

[De deelnemers]:

handelen overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, alsmede andere internationale rechtsverplichtingen, met name die welke voortvloeien uit regionale en internationale instrumenten waarbij zij partij zijn;

brengen de rechtsstaat en de democratie tot stand in hun politieke bestel, maar erkennen in dat verband dat elk van hen het recht heeft te kiezen voor een eigen politiek, socio-cultureel en economisch systeem en rechtsstelsel en dat in alle vrijheid te ontwikkelen;

eerbiedigen de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en waarborgen de daadwerkelijke wettige uitoefening van die rechten en vrijheden, waaronder vrije meningsuiting, vrijheid van vereniging met vreedzaam oogmerk en vrijheid van denken, geweten en godsdienst, zowel individueel als samen met andere leden van dezelfde groep, zonder discriminatie op grond van ras, nationaliteit, taal, godsdienst of geslacht.

2.3

In 2005 had in Barcelona de 1e Euromediterrane Top van staatshoofden en regeringsleiders plaats. Deze top, die tot doel had een evaluatie te maken van de eerste tien jaar van het Euromediterrane partnerschap, werd door alle deelnemers als een succes beschouwd omdat de resultaten op bepaalde punten verder gingen dan de verklaring uit 1995 en er bovendien een aantal nieuwe afspraken met betrekking tot de rol van het maatschappelijk middenveld werden gemaakt. Wel moesten de deelnemers vaststellen dat de situatie op het vlak van democratie en mensenrechten nog steeds ernstige zorgen baarde.

2.4

Daarom werd afgesproken om serieus werk te gaan maken van de invoering van politiek pluralisme en een echte participatiedemocratie om álle burgers, en met name vrouwen en jongeren, een stem in het kapittel te geven. Een en ander moest uiteindelijk resulteren in een competitief politiek systeem met vrije en eerlijke verkiezingen, een concrete aanzet tot decentralisatie en een beter bestuur.

2.5

In haar Mededeling over tien jaar Euromediterraan partnerschap (4) erkent de Commissie impliciet dat er op het vlak van de mensenrechten te weinig vooruitgang wordt geboekt. De mensenrechtenproblematiek wordt in de Mededeling genoemd als een van de drie prioritaire thema's voor de Middellandse Zeelanden en voor de samenwerking tussen de EU en haar mediterrane partners. Volgens de Commissie is het in de eerste plaats zaak „vooruitgang te boeken op het vlak van democratie en mensenrechten”. Het Comité is het daarmee eens. Het vindt het absoluut noodzakelijk dat de mediterrane partnerlanden werk maken van de invoering en consolidering van een democratisch bestel.

2.6

De ontwikkelingsorganisatie van de Verenigde Naties (UNDP) pleit in een recent rapport (5) voor een geleidelijke overgang naar een meer representatieve bestuursvorm. In een eerste fase „moet het maatschappelijk middenveld ruim baan krijgen en moeten de drie fundamentele vrijheden, te weten de vrijheid van mening, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging, worden erkend.

Tegen deze achtergrond, en met name om de deelname van de mediterrane vrouwen aan het openbare leven te bevorderen, pleit het Comité voor een aanpassing van de wetgevingen van de mediterrane partnerlanden, en in het bijzonder van het islamitische familierecht, om vrouwen de mogelijkheid te geven om zelfstandig beslissingen te nemen en hun fundamentele rechten uit te oefenen.

2.7

De slotverklaringen van de laatste twee topbijeenkomsten van Sociaaleconomische Raden en daarmee vergelijkbare instellingen bevatten een aantal punten en aanbevelingen die nauw samenhangen met het centrale thema van dit initiatiefadvies.

2.8

Op de top in Ljubljana (november 2006) hebben de deelnemers gepleit voor een intensievere dialoog en nauwere samenwerking tussen overheid en niet-gouvernementele actoren, en met name vrouwen-, jongeren- en andere maatschappelijke organisaties. In de slotverklaring wordt voorgesteld dat het Sloveense voorzitterschap (eerste helft van 2008) een tripartiete conferentie over de sociale dialoog organiseert.

2.9

De slotverklaring van de top van Athene (oktober 2007) bevat enkele belangrijke aanbevelingen. Zo wordt ervoor gepleit om het maatschappelijk middenveld toezicht te laten uitoefenen op de uitwerking en uitvoering van de nationale actieplannen, een taak waarmee volgens de deelnemers de Sociaaleconomische Raden en daarmee vergelijkbare instellingen zouden kunnen worden belast. Verder wordt gepleit voor erkenning, ondersteuning en financiering van de Sociaaleconomische Raden opdat deze hun taak op een onafhankelijke manier kunnen vervullen, terwijl de Sociaaleconomische Raden zelf worden opgeroepen om zich open te stellen voor vertegenwoordigers van maatschappelijke geledingen die er nog niet in vertegenwoordigd zijn. En tot slot wordt uitdrukkelijk geëist dat de vrijheid van vereniging wordt geëerbiedigd om de dialoog op het niveau van het maatschappelijk middenveld te vergemakkelijken.

3.   Vrijheid van vereniging in de mediterrane partnerlanden

3.1

Zonder veiligheid en vredesbereidheid hebben democratiseringsprocessen in de mediterrane partnerlanden geen kans van slagen.

De dramatische situatie in de Palestijnse Gebieden, de oorlog in Irak en de toename van extremisme en terrorisme hebben een zware hypotheek gelegd op de ontwikkeling van de rechten en vrijheden in deze regio. Een aantal landen heeft het gevaar of de dreiging vanuit het buitenland aangegrepen om democratische hervormingen op de lange baan te schuiven. In sommige gevallen heeft dit geleid tot een verslechtering van de situatie op het vlak van de individuele vrijheden en het recht van vereniging.

3.2

Democratiseringsprocessen hebben alleen kans van slagen in samenlevingen waarin er garanties zijn dat de mensenrechten geëerbiedigd worden. Het recht van vereniging en de bevordering cq. ontwikkeling van het verenigingswezen komen alle sectoren ten goede en kunnen een cruciale rol spelen bij de verdere ontwikkeling van het Euromediterrane partnerschap, met name vanwege hun impact op de participatie van het maatschappelijk middenveld en zijn diverse geledingen.

3.3

Het recht op vrijheid van vereniging houdt in: het recht om organisaties, verenigingen en groeperingen op te richten, zich bij bestaande organisaties aan te sluiten en het lidmaatschap van organisaties op te zeggen. Het houdt ook in dat de overheid zich niet bemoeit met de oprichting van of de gang van zaken bij organisaties die conform de wet functioneren. En tot slot houdt het ook in dat de overheid bijdraagt aan het scheppen en in stand houden van een klimaat dat bevorderlijk is voor de uitoefening van dit recht.

3.4

Het recht van vereniging kan niet los worden gezien van de andere civiele en politieke rechten, zoals de vrijheid van mening en meningsuiting, het recht van vrij verkeer en het asielrecht. Het opbloeien van het maatschappelijk middenveld bevordert de totstandkoming of consolidering van meer pluralistische politieke systemen.

3.5

In de meeste mediterrane partnerlanden is er, wat het recht op vrijheid van vereniging betreft, een discrepantie tussen de (door de betrokken landen ondertekende) internationale verdragen en de nationale wetgevingen en tussen deze beide en de concrete situatie. In nagenoeg alle landen worden de oprichting en de activiteiten van verenigingen aan restricties onderworpen, waarbij de bescherming van de veiligheid en de nationale eenheid als reden — of excuus — wordt opgegeven.

3.6

Onder het mom van „regulering” worden het recht van vergadering en vereniging en het stakings- en demonstratierecht bij wet beperkt (en in sommige gevallen zelfs volledig aan banden gelegd). De centralisatie van de uitvoerende macht — een gemeenschappelijk kenmerk van alle partnerlanden — leidt tot een té sterke greep van de overheid op organisaties en verenigingen.

3.7

In de mediterrane partnerlanden varieert de behandeling van verenigingen door de overheid van tolerantie tot dominantie en zelfs regelrechte repressie (met een aantal mengvormen). In sommige landen heerst er een zekere vrijheid van vereniging, maar worden alleen bepaalde soorten verenigingen geduld; in andere zijn onafhankelijke verenigingen officieel toegelaten, maar tracht de overheid deze door middel van administratieve of financiële pressiemiddelen onder controle te houden; in weer andere worden alleen regeringsgezinde verenigingen toegelaten.

3.8

De nadelige gevolgen van overheidsinmenging en -dominantie doen zich in alle „levensfasen” van een vereniging gevoelen — van voor de oprichting tot aan de ontbinding. In landen met een selectief of discretionair verenigingenbeleid is het lidmaatschap van verenigingen vaak gereserveerd voor personen die dicht bij het regime staan, wat in vele gevallen een bron van corruptie is. In landen met een arbitrair verenigingenbeleid durven verenigingen hun mogelijkheden niet ten volle te benutten, waardoor zij niet aan de verwachtingen voldoen.

3.9

Drie soorten verenigingen worden om diverse redenen door de machthebbers speciaal in de gaten gehouden, nl. fundamentalistische islamitische verenigingen (omdat deze worden gezien als een voedingsbodem voor de extremistische politieke islam, die in enkele landen is uitgegroeid tot de belangrijkste legale of illegale oppositiebeweging), mensenrechtenverenigingen (omdat sommige hiervan nogal wat opposanten van het regime onder hun leden tellen) en vakbonden (omdat sommige vakbonden massaorganisaties zijn, die als een potentieel gevaar voor het sociaaleconomisch beleid worden gezien, en omdat vakbonden bovendien nauwe banden onderhouden met internationale organisaties en instellingen).

3.10

Hoewel alle mediterrane partnerlanden dergelijke restricties kennen, is de situatie op het vlak van het recht van vereniging niet overal gelijk. In vele landen kunnen arbeiders, zelfstandigen, werkgevers, vrouwen, jongeren, landbouwers enz. zelfs autonome belangenorganisaties oprichten, hoewel dit met de nodige moeilijkheden gepaard gaat.

4.   Situatie en kenmerken van de voornaamste soorten verenigingen in de mediterrane partnerlanden

4.1

Een eerste groep verenigingen bestaat uit sociaaleconomische belangenorganisaties (vakbonden, werkgeversorganisaties, landbouwersorganisaties, organisaties uit de sociale economie …). Deze komen in alle partnerlanden voor, maar zijn wel, zoals reeds gezegd, aan restricties onderworpen.

4.2

Een tweede groep bestaat uit liefdadigheids- en zorgorganisaties die zich inzetten voor armen en behoeftigen en vaak een specifieke achtergrond hebben (bevolkingsgroep, godsdienst, regio, clan of familie). Sommige van deze organisaties hebben zich ontwikkeld tot echte sociale diensten.

4.3

In de jaren '90 van de vorige eeuw zijn daar nog andere soorten verenigingen bijgekomen, zoals b.v. culturele en milieuverenigingen, die zich niet geroepen voelen om leemten in het overheidsbeleid op te vullen, maar de overheid met eigen voorstellen of initiatieven proberen aan te sturen en tot actie trachten aan te sporen. Dergelijke verenigingen worden door overheid en politici vaak met argusogen bekeken en tegengewerkt.

4.4

Tot slot zijn er nog organisaties die opkomen voor de mensenrechten, de rechten van vrouwen, de belangen van minderheden en de ontwikkeling van de democratie in het algemeen.

4.5

De situatie op het vlak van de werkgelegenheid en de arbeidsverhoudingen in de mediterrane partnerlanden is uitgebreid aan de orde gekomen tijdens de laatste Euromediterrane top van Sociaaleconomische Raden, waar deze problematiek is besproken aan de hand van een door de Spaanse SER gepresenteerd rapport. In de volgende vier paragrafen worden een aantal bevindingen uit dat rapport op een rijtje gezet.

4.6

Het beginsel van vakbondsvrijheid ligt in de grondwetten van de mediterrane partnerlanden verankerd. Er is de afgelopen jaren vooruitgang geboekt met de ratificatie van de fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie, maar niet met de omzetting ervan in nationale wetgeving. Het Comité voor vakbondsvrijheid van de IAO, dat is belast met de behandeling van klachten van werkgevers- of werknemersorganisaties over inbreuken op de vakbondsvrijheid door de overheid, heeft ook een aantal klachten uit de mediterrane partnerlanden ontvangen, met name uit Marokko en Turkije (6).

4.7

Binnen de groep van vakbondsorganisaties kunnen, naar gelang van het land, verschillende soorten organisaties worden onderscheiden. In een aantal landen is er maar één vakbond, ofwel omdat de overheid er maar één duldt (monopolie) ofwel omdat in vakbondskringen zelf voor een eenheidsvakbond is geopteerd. In andere landen zijn er meerdere vakbonden. Over het algemeen kan men stellen dat de vakbonden in de mediterrane partnerlanden voor hun werking sterk afhankelijk zijn van de overheid.

4.8

Met betrekking tot de representativiteit van vakbonden en werkgeversorganisaties hebben de mediterrane partnerlanden geen duidelijke regels, waardoor de discretionaire bevoegdheid van de overheid ruim baan krijgt.

4.9

De meeste vakcentrales in de mediterrane partnerlanden zijn aangesloten bij de internationale verbonden van vakverenigingen en bij het Euromediterrane Vakbondsforum, dat bestaat uit het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV), het Internationaal Verbond van Vakverenigingen (IVV), het Internationaal Verbond van Arabische Vakverenigingen en de Unie van Werknemersorganisaties van de Arabische Maghreb. Het Euromediterrane Vakbondsforum is opgericht in het kader van het proces van Barcelona en heeft onder meer tot doel de Noord-Zuidsamenwerking te bevorderen en de belangen van werknemers in de Euromediterrane regio te behartigen en te bevorderen.

4.10

Aan werkgeverszijde is de organisatiegraad in alle mediterrane partnerlanden hoog en stuiten de organisaties op weinig juridische, politieke of administratieve obstakels. In alle partnerlanden zijn de werkgevers per sector georganiseerd en in de meeste landen komen er geleidelijk aan ook steeds meer intersectorale verbonden. Naast de werkgeversorganisaties spelen ook de kamers van koophandel een belangrijke rol.

Wat het pluralisme betreft staan de werkgevers verder dan de vakbonden. Ieder partnerland telt één of meer verbonden van werkgeversorganisaties waar alle organisaties zich bij kunnen aansluiten. Zo heeft Tunesië één overkoepelend verbond — het UTICA (7) — waar alle economische sectoren met uitzondering van de landbouw bij aangesloten zijn. In andere landen daarentegen zijn er meerdere overkoepelende werkgeversorganisaties (Marokko b.v. heeft er drie (8)).

4.11

De werkgeversorganisaties van elf partnerlanden en Malta (9) vormen samen de in Tunesië gevestigde Mediterrane Unie van Werkgeversverbonden (UMCE), die tot doel heeft haar leden een geïnstitutionaliseerd forum voor overleg te bieden en de weg te helpen effenen voor de instelling van een Euromediterrane vrijhandelszone.

4.12

De diverse soorten ondernemingen uit de sociale economie (coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen en ontwikkelingsmaatschappijen) verschaffen werk aan een zeer groot deel van de bevolking en leveren een cruciale bijdrage aan de economische groei en de werkgelegenheid, met name in kleine, middelgrote en microbedrijven. Zij vervullen bovendien een belangrijke rol in de sociale dienstverlening.

4.13

Organisaties uit de sociale economie stuiten nergens op politieke obstakels, maar ondervinden wel, net als sommige andere organisaties, beperkingen van administratieve aard. In Marokko, de Palestijnse Gebieden, Turkije, Egypte en Israël doen vooral landbouwcoöperaties het uitstekend.

4.14

De sociale partners, beroepsorganisaties, milieuverenigingen, consumenten- en gezinsorganisaties en organisaties uit de sociale economie trachten een actieve rol te spelen bij de tenuitvoerlegging van het partnerschaps- en nabuurschapsbeleid, zoals in een recent informatief rapport van het Comité wordt uiteengezet (10).

4.15

In 2000 is in Madrid het Euromediterraan Netwerk van de Sociale Economie (ESMED) opgericht, waarbij momenteel organisaties ui Frankrijk, Griekenland, Italië, Portugal, Spanje, Marokko en Tunesië zijn aangesloten. ESMED heeft al aan diverse activiteiten en discussiefora van het Comité en aan verscheidene initiatieven in het kader van het Euromediterrane partnerschap deelgenomen.

4.16

Ngo's en andere organisaties met een sociale doelstelling ondervinden eveneens de nodige problemen, maar spelen niettemin een belangrijke rol, met name op het vlak van de mensenrechten. Zij zijn ook actief betrokken bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het proces van Barcelona. Bij het in 2005 opgerichte Euromediterraan Platform van Niet-Gouvernementele Organisaties zijn tal van netwerken en ngo's aangesloten, zoals o.m. het Euromediterraan Netwerk voor de Mensenrechten.

Brussel, 22 april 2008.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Dimitris DIMITRIADIS


(1)  Marokko, Algerije, Tunesië, Egypte, Jordanië, Israël, de Palestijnse Gebieden, Libanon, Syrië, Turkije, Mauritanië en Albanië (Mauritanië en Albanië nemen pas sinds december 2007 deel aan het proces van Barcelona).

(2)  REX/233 — CESE 1004/2007.

(3)  Istanbul, 14 en 15 december 2006.

(4)  Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement Tien jaar Euromediterraan partnerschap: een werkprogramma voor het aanpakken van de uitdagingen van de komende vijf jaar (COM(2005) 139 final van 12 april 2005).

(5)  Rapport 2004 sur le développement humain dans le Monde Arabe, UNDP (april 2005).

(6)  De kwestie van de vakbondsrechten in Turkije wordt momenteel besproken in het Gemengd Raadgevend Comité EU-Turkije.

(7)  Union Tunisienne de l'Industrie, du Commerce et de l'Artisanat (Tunesisch Verbond van Industrie, Handel en Ambacht).

(8)  Union Marocaine de l'Agriculture (Marokkaans Verbond van Landbouwbedrijven), Union Générale de l'Industrie et du Commerce (Algemene Unie van Industriële en Handelsbedrijven), Confédération Générale des Entreprises du Maroc (Algemeen Verbond van Marokkaanse Ondernemingen).

(9)  CGEA (Algerije), OEB (Cyprus), FEI (Egypte), MAI (Israël), JCI (Jordanië), ALI (Libanon), MFOI (Malta), CGEM (Marokko), PFI (Palestijnse Gebieden), FSCC-CCI (Syrië), UTICA (Tunesië), TUSIAD-TISK (Turkije).

(10)  De rol van lokale maatschappelijke organisaties bij de uitvoering van de actieplannen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid en bij de totstandbrenging van een evenwichtige en duurzame ontwikkeling, REX/223, CESE 504/2007.


Top