Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000IE0592

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over een "Europees Handvest voor het kleinbedrijf"

PB C 204 van 18.7.2000, p. 57–58 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52000IE0592

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over een "Europees Handvest voor het kleinbedrijf"

Publicatieblad Nr. C 204 van 18/07/2000 blz. 0057 - 0058


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over een "Europees Handvest voor het kleinbedrijf"

(2000/C 204/13)

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 11 april 2000 besloten, overeenkomstig art. 23, derde alinea, van zijn reglement van orde, een advies op te stellen over een "Europees Handvest voor het kleinbedrijf".

De afdeling "Interne markt, productie en consumptie", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 3 mei 2000 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Pezzini.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 373e zitting (vergadering van 24 mei 2000) het volgende advies uitgebracht, dat met 70 stemmen vóór, bij drie onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Het besluit van de Europese Raad te Lissabon dat een Europees Handvest voor het kleinbedrijf moet worden opgesteld, valt bij het Comité in goede aarde. Het belang van een dergelijk handvest wordt vooral duidelijk in het licht van de uitdaging van de informatiemaatschappij waarvoor alle, maar met name kleine ondernemingen zich zien gesteld. Bovendien is dit besluit kenmerkend voor het feit dat lidstaten en Commissie vooral de afgelopen jaren gevoelig zijn geworden voor de problematiek van het kleinbedrijf.

1.2. Meer dan 95 % van alle bedrijven in de EU zijn kleine ondernemingen en meer dan twee derde van de beroepsbevolking werkt in die ondernemingen. Bovendien wordt ieder jaar 60 à 80 % van de nieuwe banen in kleine ondernemingen gecreëerd. Het Comité stelt daarnaast evenwel vast dat kleine ondernemingen niet over evenveel financiële middelen en dezelfde personele mogelijkheden beschikken als andere, grótere ondernemingen, zodat maatregelen waarbij geen rekening wordt gehouden met hun specifieke kenmerken, een waar obstakel kunnen worden voor economische en banengroei.

1.3. Ook mag niet worden vergeten dat achter de categorie "kleine ondernemingen", die het hele scala aan economische activiteiten beslaan, een subcategorie schuilgaat van micro-ondernemingen (minder dan tien werknemers), éénmans- en ambachtelijke bedrijven, waarvan de bijdrage aan het ontstaan van het moderne ondernemerschap en de rol als belangrijk laboratorium waar op de praktijk en het werk gerichte kennis wordt ontwikkeld en overgedragen(1), inmiddels wereldwijd erkenning hebben gekregen.

1.4. Het Comité dringt er bij de Commissie op aan om, samen met de lidstaten, te blijven werken aan de verwezenlijking van het in de "Geïntegreerde acties" en de BEST-aanbevelingen voorziene programma.

1.5. Bovendien is het zaak dat Commissie en Raad - met gebruikmaking van adequate methoden en instrumenten, in een permanente dialoog met de sociaal-economische actoren en door middel van de verspreiding van "goede praktijken" - strategische maatregelen ten gunste van kleine en ambachtelijke ondernemingen blijven nemen.

1.6. Ook zouden er betere objectieve criteria moeten worden gehanteerd voor de evaluatie van de verkregen resultaten, zoals het aantal nieuw opgerichte bedrijven, de levensduur van startende ondernemingen, de kosten van krediet en het beschikbare risicokapitaal voor kleine ondernemingen.

Door toetsing aan die criteria kan een "scorebord" van de doelstellingen en de bereikte resultaten worden opgesteld. Het Comité zou hiertoe kunnen bijdragen door een ad hoc-groep op te richten die bijvoorbeeld in de lidstaten hoorzittingen kan organiseren.

HANDVEST VOOR HET KLEINBEDRIJF(2)

1. In alle activiteiten en programma's van de EU en door de nationale overheden gesteunde acties moeten de reële omstandigheden en de behoeften van kleine ondernemingen in aanmerking worden genomen;

2. In de leerprogramma's van scholen en andere instellingen voor onderwijs en opleiding moet meer de nadruk worden gelegd op het belang van ondernemingsgeest en de sociale en economische waarde van het kleine-ondernemerschap en van het werk van werknemers in kleine ondernemingen;

3. Er moet meer aandacht komen voor de culturele facetten en de dynamiek van de sociale en contractuele betrekkingen tussen personen die op verschillende niveaus werkzaam zijn in kleine ondernemingen;

4. Maatregelen en acties die tot doel hebben om het kleinbedrijf (ondernemers en werknemers) toegang te bieden tot opleiding, voorlichting, ontwikkeling van organisatorische en bestuurlijke vaardigheden, onderzoek en innovatie, en duurzame ontwikkeling, moeten worden gestimuleerd en gesteund;

5. Het leerlingwezen in ondernemingen moet worden gestimuleerd, omdat daarvan een katalysator-werking voor de ondernemingsgeest bij jongeren kan uitgaan en een bedrijfsstage een middel kan zijn om het succes te verzekeren van creatieve jongeren. In lijn daarmee moeten de belemmeringen voor de mobiliteit van jongeren die bij een Europees bedrijf stage lopen, uit de weg worden geruimd;

6. De toegang tot financiële middelen voor kleine ondernemingen moet worden vergemakkelijkt en de kosten i.v.m. overdracht van bedrijven moeten omlaag;

7. Sommige onderdelen van de faillissementswetgeving moeten worden herzien en aangepast aan het nieuwe ondernemerschap;

8. De beleidsmaatregelen van de nationale overheden moeten erop zijn gericht de toegang tot de markt voor - vooral in achterstandsgebieden gevestigde - kleine ondernemingen te vergemakkelijken door bestaande beperkingen op te heffen, ongerechtvaardigde kosten te verlagen, de vorming van samenwerkingsverbanden te steunen en de ontwikkeling van nationale en internationale netwerken te bevorderen;

9. Kleine ondernemingen moeten bij hun oprichting en verdere uitbouw gebruik kunnen maken van een "één-loket"-procedure, met één enkel document en identificatienummer;

10. Alle inspecties om na te gaan of een bedrijf aan de milieuvoorschriften en aan de voorschriften inzake veiligheid van de werkplek voldoet, moeten in de lidstaten beter worden gecoördineerd;

11. Er moet voor worden gezorgd dat de voorschriften inzake de betrekkingen tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en overheidsinstanties voortvarend en op tijd worden toegepast, waarbij het "geen antwoord geldt als toestemming" steeds meer ingang moet vinden, en dat er een ombudspersoon voor het kleinbedrijf wordt ingesteld;

12. Er moet steeds meer worden gewerkt met forfaitaire belastingregelingen, en micro-ondernemingen met een minimale omzet moeten van bepaalde fiscale verplichtingen worden vrijgesteld;

13. De toegang van kleine ondernemingen tot alle EU-programma's, en met name programma's voor onderzoek en innovatie, moet worden vergemakkelijkt.

Brussel, 24 mei 2000.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

B. Rangoni Machiavelli

(1) COM(1995) 502 def. over kleine ondernemingen en ambacht als sleutelfactor voor groei en werkgelegenheid in Europa.

(2) Cf. Conclusies van de Europese Raad te Lissabon: bedrijven met minder dan vijftig werknemers.

Top