This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018CN0495
Case C-495/18: Request for a preliminary ruling from the Najvyšší súd Slovenskej republiky (the Slovak Republic) lodged on 30 July 2018 — YX
Zaak C-495/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowakije) op 30 juli 2018 — XY
Zaak C-495/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowakije) op 30 juli 2018 — XY
PB C 352 van 1.10.2018, p. 26–27
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
1.10.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 352/26 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowakije) op 30 juli 2018 — XY
(Zaak C-495/18)
(2018/C 352/32)
Procestaal: Slowaaks
Verwijzende rechter
Najvyšší súd Slovenskej republiky
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: XY
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 4, lid 1, onder a), van het kaderbesluit (1) aldus worden uitgelegd dat aan de daarin vastgelegde criteria slechts is voldaan indien de gevonniste persoon in de lidstaat waarvan hij de nationaliteit heeft, familiale, sociale, arbeidsgerelateerde of andere banden heeft, op grond waarvan met recht kan worden verondersteld dat de tenuitvoerlegging van de sanctie in deze staat zijn reclassering kan bevorderen, en dat deze bepaling derhalve in de weg staat aan een bepaling van nationaal recht als artikel 4, lid 1, onder a), van wet nr. 549/2011, volgens welke een vonnis in dergelijke gevallen kan worden erkend en ten uitvoer gelegd op grond van louter de gewone verblijfplaats die formeel in de tenuitvoerleggingsstaat is geregistreerd, zonder in aanmerking te nemen of de gevonniste persoon in deze staat werkelijk banden heeft die zijn reclassering kunnen bevorderen? |
2) |
Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 4, lid 2, van het kaderbesluit aldus worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat ook in het in artikel 4, lid 1, onder a), geregelde geval nog voordat het vonnis en het certificaat worden toegezonden, dient te verifiëren of de tenuitvoerlegging van de sanctie door de tenuitvoerleggingsstaat in overeenstemming is met de doelstelling de reclassering van de gevonniste persoon te bevorderen, en in deze context tevens de in deel d), punt 4, van het certificaat verkregen gegevens dient te vermelden, met name indien de gevonniste persoon volgens de overeenkomstig artikel 6, lid 3, van het kaderbesluit kenbaar gemaakte mening verklaart dat hij concrete familiale, sociale en arbeidsgerelateerde banden in de beslissingsstaat heeft? |
3) |
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 9, lid 1, onder b), van het kaderbesluit aldus worden uitgelegd dat er ook een weigeringsgrond voor de erkenning en tenuitvoerlegging van een vonnis bestaat indien in het in artikel 4, lid 1, onder a), van het kaderbesluit geregelde geval, ondanks de in lid 3 van dit artikel bedoelde raadpleging en de eventuele verstrekking van andere noodzakelijke informatie, niet is aangetoond dat er familiale, sociale, arbeidsgerelateerde of andere banden bestaan op grond waarvan met recht kan worden verondersteld dat de tenuitvoerlegging van de sanctie in de tenuitvoerleggingsstaat zijn reclassering kan bevorderen? |
(1) Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB 2008, L 327, blz. 27).