Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32008L0118

Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG

PB L 9 van 14.1.2009, p. 12–30 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 12/02/2023; opgeheven door 32020L0262

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2008/118/oj

14.1.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 9/12


RICHTLIJN 2008/118/EG VAN DE RAAD

van 16 december 2008

houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 93,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (3), is herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen noodzakelijk zijn, moet deze richtlijn duidelijkheidshalve worden vervangen.

(2)

Ter wille van de goede werking van de interne markt moeten de voorwaarden waaronder accijns wordt geheven op de goederen die onder Richtlijn 92/12/EEG vallen, hierna „accijnsgoederen” genoemd, geharmoniseerd blijven.

(3)

Het is passend de accijnsgoederen waarop deze richtlijn van toepassing is, nader te bepalen en te dien einde te verwijzen naar Richtlijn 92/79/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de onderlinge aanpassing van de belastingen op sigaretten (4), Richtlijn 92/80/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de onderlinge aanpassing van de belastingen op andere tabaksfabrikaten dan sigaretten (5), Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (6), Richtlijn 92/84/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken (7), Richtlijn 95/59/EG van de Raad van 27 november 1995 betreffende de belasting, andere dan omzetbelasting, op het verbruik van tabaksfabrikaten (8), en Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (9).

(4)

Accijnsgoederen mogen voor specifieke doeleinden aan andere indirecte belastingen worden onderworpen. In dergelijke gevallen dienen de lidstaten evenwel enkele essentiële elementen van de communautaire voorschriften betreffende indirecte belastingen in acht te nemen, teneinde geen afbreuk te doen aan het nut ervan.

(5)

Teneinde het vrije verkeer te garanderen, mag de belasting van andere goederen dan accijnsgoederen geen aanleiding geven tot formaliteiten in verband met het overschrijden van grenzen.

(6)

Er moet in formaliteiten worden voorzien wanneer accijnsgoederen worden overgebracht van gebieden die worden geacht deel uit te maken van het douanegebied van de Gemeenschap maar niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, naar gebieden die ook als zodanig zijn omschreven maar wel onder de richtlijn vallen.

(7)

Aangezien de schorsingsregelingen van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (10) passend toezicht garanderen zolang accijnsgoederen onder de bepalingen van die verordening vallen, hoeft voor de accijns geen afzonderlijk toezichtsysteem te worden toegepast gedurende de tijd dat accijnsgoederen onder een communautaire douaneschorsingsregeling staan.

(8)

Aangezien het voor de goede werking van de interne markt noodzakelijk blijft dat het concept „accijns” en de omstandigheden waarin deze verschuldigd wordt, in alle lidstaten dezelfde zijn, moet op communautair niveau worden verduidelijkt wanneer accijnsgoederen tot verbruik worden uitgeslagen en wie de tot voldoening van de accijns gehouden persoon is.

(9)

Aangezien de accijns een belasting op het verbruik van bepaalde goederen is, mag geen accijns worden geheven op accijnsgoederen die in bepaalde omstandigheden vernietigd zijn of onherstelbaar verloren zijn gegaan.

(10)

Regelingen voor de heffing en de teruggaaf van accijns hebben gevolgen voor de goede werking van de interne markt en moeten daarom op niet-discriminerende criteria gebaseerd zijn.

(11)

In geval van een onregelmatigheid dient de accijns verschuldigd te worden in de lidstaat waar de in de uitslag tot verbruik resulterende onregelmatigheid heeft plaatsgevonden of, indien niet is vast te stellen waar de onregelmatigheid plaatsvond, in de lidstaat waar zij is geconstateerd. Indien de accijnsgoederen niet op hun plaats van bestemming zijn aangekomen en er geen onregelmatigheid is geconstateerd, dient ervan te worden uitgegaan dat er een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden in de lidstaat waar de accijnsgoederen zijn verzonden.

(12)

Naast de gevallen van teruggaaf waarin bij deze richtlijn wordt voorzien, moeten de lidstaten ook de mogelijkheid hebben de accijns die is voldaan over tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen, terug te geven wanneer dit strookt met het doel van deze richtlijn.

(13)

De regels en voorwaarden voor de leveringen die van de betaling van accijns zijn vrijgesteld, moeten geharmoniseerd blijven. Voor de vrijgestelde leveringen aan organisaties in andere lidstaten dient gebruik te worden gemaakt van een certificaat van vrijstelling.

(14)

Om misbruik en fraude te voorkomen, moet duidelijk worden vastgesteld in welke gevallen goederen taxfree mogen worden verkocht aan reizigers die het grondgebied van de Gemeenschap verlaten. Aangezien reizigers zich veelvuldiger en vrijer over land verplaatsen dan per vliegtuig of per schip, is bij reizigersverkeer over land het risico groter dat de regels voor accijns- en belastingvrijstelling niet worden nageleefd, waardoor ook de controlelast voor de douaneautoriteiten aanzienlijker hoger uitvalt. Het is dan ook passend dat accijnsvrije verkoop aan landgrenzen niet toegestaan is, wat in de meeste lidstaten reeds geldt. Er dient evenwel te worden voorzien in een overgangsperiode gedurende welke de lidstaten vrijstelling van de betaling van accijns kunnen blijven verlenen voor de accijnsgoederen die zijn geleverd door aan de landgrens met een derdeland gelegen taxfreeshops.

(15)

Aangezien controles moeten worden verricht in productie- en opslagfaciliteiten om de inning van de belastingschuld te garanderen, moet een systeem van door de bevoegde autoriteiten erkende entrepots worden gehandhaafd teneinde deze controles te vergemakkelijken.

(16)

Het is ook nodig de voorschriften vast te stellen die erkende entrepothouders en bedrijven zonder erkenning als entrepothouder in acht moeten nemen.

(17)

Accijnsgoederen moeten, voordat zij tot verbruik worden uitgeslagen, in de Gemeenschap onder schorsing van accijns kunnen worden overgebracht en die overbrenging moet kunnen geschieden van een belastingentrepot naar verschillende bestemmingen, met name naar andere belastingentrepots maar ook naar plaatsen die voor de toepassing van deze richtlijn daarmee gelijkgesteld zijn.

(18)

Ook moet worden toegestaan dat accijnsgoederen onder schorsing van accijns worden overgebracht van de plaats van invoer naar voornoemde bestemmingen, en er moeten dan ook bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot de status van de persoon die toestemming heeft gekregen om de goederen vanaf die plaats van invoer te verzenden maar de goederen niet voorhanden mag hebben.

(19)

Teneinde de betaling van accijns te garanderen wanneer de overbrenging van accijnsgoederen niet wordt gezuiverd, dienen de lidstaten zekerheid te verlangen, die dient te worden gesteld door de erkende entrepothouder van verzending of de geregistreerde afzender, of, indien de lidstaat van verzending dat toestaat, een van andere betrokkenen bij de overbrenging, onder de door de lidstaten vastgestelde voorwaarden.

(20)

Met het oog op de inning van de belasting tegen de door de lidstaten vastgestelde tarieven dienen de bevoegde autoriteiten de overbrenging van accijnsgoederen te kunnen volgen en er moet dus worden voorzien in een systeem voor de uitoefening van toezicht op accijnsgoederen.

(21)

Het is passend daarvoor het geautomatiseerde systeem te gebruiken dat is opgezet bij Beschikking nr. 1152/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 betreffende geautomatiseerde verwerking van gegevens inzake het verkeer van en de controle op accijnsgoederen (11). In vergelijking met een op papier gebaseerd systeem, wordt door dat systeem de afhandeling van de vereiste formaliteiten bespoedigd en het toezicht op de overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns vergemakkelijkt.

(22)

Er moet een procedure worden vastgelegd voor de kennisgeving van de verzending of de ontvangst van accijnsgoederen door bedrijven aan de belastingautoriteiten van de lidstaten. Daarbij moet passend rekening worden gehouden met het feit dat sommige geadresseerden niet verbonden zijn met het geautomatiseerde systeem maar toch accijnsgoederen ontvangen die onder schorsing van accijns worden overgebracht.

(23)

Met het oog op de goede werking van de regels betreffende de overbrenging onder schorsing van accijns moeten de voorwaarden voor de aanvang en de beëindiging van de overbrenging en de zuivering van de verantwoordelijkheden worden verduidelijkt.

(24)

De in geval van niet-beschikbaarheid van het geautomatiseerde systeem te volgen procedures moeten worden vastgesteld.

(25)

Eenvoudigheidshalve moet het de lidstaten worden toegestaan om een bijzondere regeling vast te stellen voor overbrengingen van accijnsgoederen onder schorsing van accijns die uitsluitend over hun grondgebied verlopen, of om met andere lidstaten een bilaterale regeling te treffen.

(26)

De heffings- en procedureregels betreffende de overbrenging van goederen waarover de accijns reeds in een lidstaat is voldaan, moeten worden verduidelijkt, al moet de algemene opzet van die regels ongemoeid worden gelaten.

(27)

De accijns ter zake van door particulieren voor eigen behoeften verkregen en door henzelf naar een andere lidstaat vervoerde accijnsgoederen moet volgens het voor de interne markt geldende beginsel uitsluitend worden geheven in de lidstaat van verkrijging.

(28)

Indien in een lidstaat tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen in een andere lidstaat voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden, moet worden vastgesteld of in die tweede lidstaat accijns verschuldigd is. Te dien einde moet in het bijzonder worden bepaald wat onder „commerciële doeleinden” moet worden verstaan.

(29)

Wanneer accijnsgoederen door een andere persoon dan een erkende entrepothouder, een geregistreerde geadresseerde of een zelfstandig bedrijf worden verkregen en door de verkoper of voor diens rekening rechtstreeks of onrechtstreeks naar een andere lidstaat worden verzonden of vervoerd, dient de accijns te worden voldaan in de lidstaat van bestemming; er moet een door de verkoper te volgen procedure worden vastgesteld.

(30)

Om belangenconflicten tussen lidstaten en dubbele belastingheffing te voorkomen wanneer in een lidstaat tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen naar elders in de Gemeenschap worden overgebracht, moeten bepalingen worden vastgesteld voor situaties waarin zich onregelmatigheden voordoen ter zake van tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen.

(31)

De lidstaten moeten kunnen verlangen dat tot verbruik uitgeslagen goederen zijn voorzien van fiscale merktekens of nationale herkenningstekens. Het gebruik van deze tekens mag het intracommunautaire handelsverkeer geenszins belemmeren.

Aangezien het gebruik van deze tekens niet tot dubbele belastingdruk mag leiden, moet worden gepreciseerd dat elk bedrag dat werd betaald of als zekerheid werd gesteld om deze tekens te verkrijgen, moet worden teruggegeven of vrijgegeven door de lidstaat die de tekens heeft afgegeven, als de accijns in een andere lidstaat verschuldigd is geworden en daar ook werd geïnd.

Niettemin moet de lidstaat die de merktekens of herkenningstekens heeft afgegeven, het teruggeven, kwijtschelden of vrijgeven van het betaalde of zekergestelde bedrag afhankelijk kunnen stellen van de voorwaarde dat de verwijdering of vernietiging van de tekens wordt aangetoond.

(32)

De toepassing van de normale voorschriften betreffende de overbrenging van en het toezicht op accijnsgoederen kan voor kleine wijnproducenten onevenredige administratieve lasten veroorzaken. Daarom moeten de lidstaten deze producenten van bepaalde voorschriften kunnen ontheffen.

(33)

Er moet rekening worden gehouden met het feit dat ter zake van accijnsgoederen voor de bevoorrading van schepen en luchtvaartuigen vooralsnog geen geschikte communautaire aanpak is gevonden.

(34)

Voor accijnsgoederen die worden gebruikt voor de bouw en het onderhoud van grensoverschrijdende bruggen tussen lidstaten, moeten de betrokken lidstaten maatregelen kunnen nemen die afwijken van de normale regels en procedures voor het verkeer van accijnsgoederen tussen lidstaten, teneinde de administratieve lasten te verlichten.

(35)

De maatregelen voor de uitvoering van deze richtlijn moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (12).

(36)

Teneinde te voorzien in een periode van aanpassing aan het elektronische systeem van toezicht op de overbrenging van goederen onder schorsing van accijns, moet aan de lidstaten een overgangsperiode worden toegestaan gedurende welke dergelijke overbrengingen nog volgens de in Richtlijn 92/12/EEG vastgestelde formaliteiten mogen worden verricht.

(37)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van een gemeenschappelijke regeling ter zake van bepaalde aspecten van de accijns, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

1.   Bij deze richtlijn wordt de algemene regeling vastgesteld ter zake van de directe of indirecte heffing van accijns op het verbruik van de volgende goederen, hierna „accijnsgoederen” genoemd:

a)

energieproducten en elektriciteit vallende onder Richtlijn 2003/96/EG;

b)

alcohol en alcoholhoudende dranken vallende onder de Richtlijnen 92/83/EEG en 92/84/EEG;

c)

tabaksfabrikaten vallende onder de Richtlijnen 95/59/EG, 92/79/EEG en 92/80/EEG.

2.   De lidstaten kunnen op accijnsgoederen nog andere indirecte belastingen met specifieke doeleinden heffen, mits daarbij de communautaire belastingvoorschriften inzake de accijns of de btw in acht worden genomen wat betreft de vaststelling van de maatstaf van heffing en de berekening, de verschuldigdheid en de controle van de belasting, met dien verstande dat de bepalingen betreffende vrijstellingen niet tot die belastingvoorschriften behoren.

3.   De lidstaten kunnen belastingen heffen op:

a)

andere producten dan accijnsgoederen;

b)

diensten, daaronder begrepen diensten die betrekking hebben op accijnsgoederen, mits die belastingen niet het karakter van een omzetbelasting hebben.

De heffing van dergelijke belastingen mag in het handelsverkeer tussen de lidstaten evenwel geen aanleiding geven tot formaliteiten in verband met het overschrijden van een grens.

Artikel 2

Accijnsgoederen worden aan de accijns onderworpen op het tijdstip van:

a)

hun productie, daaronder begrepen hun winning, indien van toepassing, op het grondgebied van de Gemeenschap;

b)

hun invoer in het grondgebied van de Gemeenschap.

Artikel 3

1.   De in de communautaire douanevoorschriften vastgestelde formaliteiten ter zake van de binnenkomst van goederen in het douanegebied van de Gemeenschap zijn van overeenkomstige toepassing op het binnenbrengen van accijnsgoederen in de Gemeenschap vanuit een in artikel 5, lid 2, bedoeld gebied.

2.   De in de communautaire douanevoorschriften vastgestelde formaliteiten ter zake van de uitgang van goederen uit het douanegebied van de Gemeenschap zijn van overeenkomstige toepassing op de uitgang van accijnsgoederen uit de Gemeenschap naar een in artikel 5, lid 2, bedoeld gebied.

3.   In afwijking van de leden 1 en 2 wordt Finland gemachtigd om bij de overbrenging van accijnsgoederen tussen zijn grondgebied in de zin van artikel 4, punt 2, en de in artikel 5, lid 2, onder c), bedoelde gebieden dezelfde procedures toe te passen als bij overbrenging op zijn grondgebied in de zin van artikel 4, punt 2.

4.   De hoofdstukken III en IV zijn niet van toepassing op accijnsgoederen die onder een douaneschorsingsregeling zijn geplaatst.

Artikel 4

In deze richtlijn en de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen wordt verstaan onder:

1.

„erkend entrepothouder”: de natuurlijke of rechtspersoon die door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat gemachtigd is om bij de bedrijfsuitoefening accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling in een belastingentrepot te produceren, te verwerken, voorhanden te hebben, te ontvangen en te verzenden;

2.

„lidstaat” en „grondgebied van een lidstaat”: het grondgebied van iedere lidstaat van de Gemeenschap waarop het Verdrag overeenkomstig artikel 299 van toepassing is, met uitzondering van derdelandsgebieden;

3.

„Gemeenschap” en „grondgebied van de Gemeenschap”: het geheel van de grondgebieden van de lidstaten in de zin van punt 6;

4.

„derdelandsgebieden”: de gebieden die in artikel 5, leden 2 en 3, worden genoemd;

5.

„derde land”: elke staat of elk grondgebied waarop het Verdrag niet van toepassing is;

6.

„douaneschorsingsregeling”: iedere in Verordening (EEG) nr. 2913/92 vastgestelde bijzondere procedure inzake douanetoezicht ter zake van niet-communautaire goederen die het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht, tijdelijke opslag, vrije zones of vrije entrepots, en iedere in artikel 84, lid 1, onder a), van die verordening bedoelde regeling;

7.

„accijnsschorsingsregeling”: belastingregeling die geldt voor het onder schorsing van accijns produceren, verwerken, voorhanden hebben en overbrengen van niet onder een douaneschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen;

8.

„invoer van accijnsgoederen”: het in het grondgebied van de Gemeenschap binnenbrengen van accijnsgoederen die bij hun binnenkomst in de Gemeenschap niet onder een douaneschorsingsregeling worden geplaatst, alsmede het vrijgeven van onder een douaneschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen;

9.

„geregistreerde geadresseerde”: een natuurlijke of rechtspersoon die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming, onder de door die autoriteiten vastgestelde voorwaarden, gemachtigd is om bij de bedrijfsuitoefening accijnsgoederen in ontvangst te nemen die vanuit een andere lidstaat onder een accijnsschorsingsregeling worden overgebracht;

10.

„geregistreerde afzender”: een natuurlijke of rechtspersoon die van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van invoer, alleen toestemming heeft gekregen om, onder de door die autoriteiten vastgestelde voorwaarden, bij de bedrijfsuitoefening accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling te verzenden wanneer zij overeenkomstig artikel 79 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 in het vrije verkeer worden gebracht;

11.

„belastingentrepot”: iedere plaats waar de erkende entrepothouder bij de bedrijfsuitoefening accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling produceert, verwerkt, voorhanden heeft, ontvangt of verzendt, zulks onder bepaalde voorwaarden die zijn vastgesteld door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar dit belastingentrepot gelegen is;

Artikel 5

1.   Deze richtlijn en de in artikel 1 genoemde richtlijnen zijn van toepassing op het grondgebied van de Gemeenschap.

2.   Deze richtlijn en de in artikel 1 genoemde richtlijnen zijn niet van toepassing op de volgende gebieden die deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap:

a)

de Canarische Eilanden;

b)

de Franse overzeese departementen;

c)

de Ålandseilanden;

d)

de Kanaaleilanden.

3.   Deze richtlijn en de in artikel 1 genoemde richtlijnen zijn niet van toepassing op de onder artikel 299, lid 4, van het Verdrag vallende grondgebieden noch op de volgende andere gebieden die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap:

a)

het eiland Helgoland;

b)

het gebied Büsingen;

c)

Ceuta;

d)

Melilla;

e)

Livigno;

f)

Campione d'Italia;

g)

de Italiaanse wateren van het meer van Lugano.

4.   Spanje kan er door een verklaring kennis van geven dat deze richtlijn en de in artikel 1 genoemde richtlijnen vanaf de eerste dag van de tweede maand volgende op de neerlegging van een dergelijke verklaring van toepassing zijn op de Canarische Eilanden — onder voorbehoud van maatregelen inzake aanpassing aan de ultraperifere ligging van deze gebieden — ter zake van alle of sommige van de in artikel 1 genoemde accijnsgoederen.

5.   Frankrijk kan er door een verklaring kennis van geven dat deze richtlijn en de in artikel 1 genoemde richtlijnen vanaf de eerste dag van de tweede maand volgende op de neerlegging van een dergelijke verklaring van toepassing zijn op de Franse overzeese departementen — onder voorbehoud van maatregelen inzake aanpassing aan de ultraperifere ligging van deze gebieden — ter zake van alle of sommige van de in artikel 1 genoemde accijnsgoederen.

6.   De bepalingen van deze richtlijn vormen geen beletsel om in Griekenland het aan de berg Athos verleende bijzondere statuut, zoals gewaarborgd bij artikel 105 van de Griekse grondwet, te handhaven.

Artikel 6

1.   Het Vorstendom Monaco, het eiland Man, San Marino en de zones die te Akrotiri en Dhekelia onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen, worden, gezien de overeenkomsten en verdragen die zij met respectievelijk Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië en Cyprus hebben gesloten, voor de toepassing van deze richtlijn niet als derde landen beschouwd.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te garanderen dat de overbrenging van accijnsgoederen met als herkomst of bestemming:

a)

het Vorstendom Monaco als overbrenging met als herkomst of bestemming Frankrijk wordt behandeld;

b)

San Marino als overbrenging met als herkomst of bestemming Italië wordt behandeld;

c)

de zones die te Akrotiri en Dhekelia onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen, als overbrenging met als herkomst of bestemming Cyprus wordt behandeld;

d)

het eiland Man als overbrenging met als herkomst of bestemming het Verenigd Koninkrijk wordt behandeld.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te garanderen dat de overbrenging van accijnsgoederen met als herkomst of bestemming Jungholz en Mittelberg (Kleines Walsertal) als overbrenging met als herkomst of bestemming Duitsland wordt behandeld.

HOOFDSTUK II

VERSCHULDIGDHEID, TERUGGAAF, VRIJSTELLING VAN ACCIJNS

AFDELING 1

Tijdstip en plaats van verschuldigdheid

Artikel 7

1.   De accijns wordt verschuldigd op het tijdstip en in de lidstaat van de uitslag tot verbruik.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder uitslag tot verbruik verstaan:

a)

het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken, daaronder begrepen het onregelmatig onttrekken, van accijnsgoederen;

b)

het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het gemeenschapsrecht en de nationale wetgeving;

c)

de productie, met inbegrip van onregelmatige productie, van accijnsgoederen buiten een accijnsschorsingsregeling;

d)

de invoer, met inbegrip van onregelmatige invoer, van accijnsgoederen die niet onmiddellijk bij invoer onder een accijnsschorsingsregeling worden geplaatst.

3.   Onder het tijdstip van de uitslag tot verbruik wordt verstaan:

a)

in de in artikel 17, lid 1, onder a) ii), bedoelde situaties, het tijdstip van ontvangst van de accijnsgoederen door de geregistreerde geadresseerde;

b)

in de in artikel 17, lid 1, onder a) iv), bedoelde situaties, het tijdstip van ontvangst van de accijnsgoederen door de geadresseerde;

c)

in de in artikel 17, lid 2, bedoelde situaties, het tijdstip van ontvangst van de accijnsgoederen op de plaats van rechtstreekse aflevering.

4.   De algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van onder een accijnsschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen door een oorzaak die met de aard van de goederen verband houdt, dan wel door niet te voorziene omstandigheden of overmacht, of ingevolge instructies van de bevoegde autoriteiten, wordt niet aangemerkt als uitslag tot verbruik.

Voor de toepassing van deze richtlijn worden goederen geacht totaal vernietigd of onherstelbaar verloren te zijn wanneer zij als accijnsgoed onbruikbaar zijn geworden.

De algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van de accijnsgoederen in kwestie wordt aangetoond ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de algehele vernietiging of het onherstelbare verlies zich heeft voorgedaan of, indien niet is vast te stellen waar het verlies zich heeft voorgedaan, van de lidstaat waar het verlies is geconstateerd.

5.   Elke lidstaat bepaalt zijn regels en voorwaarden voor het vaststellen van de in lid 4 bedoelde verliezen.

Artikel 8

1.   De tot voldoening van de verschuldigd geworden accijns gehouden persoon is:

a)

met betrekking tot het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a):

i)

de erkende entrepothouder, de geregistreerde geadresseerde of enig andere persoon die de accijnsgoederen aan de accijnsschorsingsregeling onttrekt of voor wiens rekening de accijnsgoederen aan de accijnsschorsingsregeling worden onttrokken of, in geval van onregelmatige onttrekking aan het belastingentrepot, enig andere persoon die bij die onttrekking betrokken is geweest;

ii)

in geval van een onregelmatigheid tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling in de zin van artikel 10, leden 1, 2 en 4: de erkende entrepothouder, de geregistreerde afzender of enig andere persoon die de in artikel 18, leden 1 en 2, bedoelde zekerheid heeft gesteld en alle personen die bij de onregelmatige onttrekking betrokken zijn geweest terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat het onttrekken op onregelmatige wijze geschiedde;

b)

met betrekking tot het voorhanden hebben van accijnsgoederen als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder b): de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is;

c)

met betrekking tot de productie van accijnsgoederen als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder c): de persoon die de accijnsgoederen produceert of, in geval van onregelmatige productie, enig andere persoon die bij de productie ervan betrokken is geweest;

d)

met betrekking tot de invoer van accijnsgoederen als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder d): de persoon die de accijnsgoederen bij invoer aangeeft of voor wiens rekening de goederen bij invoer worden aangegeven of, in geval van onregelmatige invoer, enig andere persoon die bij de invoer betrokken is geweest.

2.   Indien er voor eenzelfde accijnsschuld verscheidene schuldenaren zijn, zijn zij hoofdelijk tot betaling van deze schuld gehouden.

Artikel 9

De voorwaarden voor de verschuldigdheid van de accijns en het toe te passen tarief zijn die welke van kracht zijn op het tijdstip van het verschuldigd worden in de lidstaat waar de uitslag tot verbruik plaatsvindt.

De accijns wordt geheven en geïnd alsmede in voorkomend geval teruggegeven of kwijtgescholden overeenkomstig de door iedere lidstaat vastgestelde procedure. De lidstaten passen voor binnenlandse goederen en goederen van andere lidstaten dezelfde procedures toe.

Artikel 10

1.   Indien tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden die resulteerde in uitslag tot verbruik van deze goederen als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a), vindt de uitslag tot verbruik plaats in de lidstaat waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden.

2.   Indien tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling een onregelmatigheid is geconstateerd die resulteerde in uitslag tot verbruik van deze goederen als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a), en er niet kan worden vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond, wordt deze geacht te hebben plaatsgevonden in de lidstaat waar en op het tijdstip waarop de onregelmatigheid werd geconstateerd.

3.   In de in lid 1 en lid 2 bedoelde situaties informeren de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar die goederen tot verbruik zijn uitgeslagen of worden geacht tot verbruik te zijn uitgeslagen, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending.

4.   Indien onder een accijnsschorsingsregeling overgebrachte accijnsgoederen niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen en er tijdens de overbrenging geen onregelmatigheid is geconstateerd die resulteerde in uitslag tot verbruik van de accijnsgoederen als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a), wordt de onregelmatigheid geacht te hebben plaatsgevonden in de lidstaat van verzending en op het tijdstip van aanvang van de overbrenging, tenzij binnen een termijn van vier maanden na de aanvang van de overbrenging overeenkomstig artikel 20, lid 1, ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending wordt aangetoond dat de overbrenging overeenkomstig artikel 20, lid 2, is geëindigd of dat is vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond.

Indien de persoon die de in artikel 18 bedoelde zekerheid heeft gesteld, niet op de hoogte was of mogelijk niet op de hoogte was van het feit dat de goederen niet ter bestemming zijn aangekomen, wordt hem een termijn van een maand, te rekenen vanaf het tijdstip van de verstrekking van die informatie door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending, gegund om het eindigen van de overbrenging overeenkomstig artikel 20, lid 2, of de plaats waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden, aan te tonen.

5.   Indien evenwel in de in lid 2 en lid 4 bedoelde situaties binnen een termijn van drie jaar vanaf de datum waarop de overbrenging overeenkomstig artikel 20, lid 1, is aangevangen, wordt vastgesteld in welke lidstaat de onregelmatigheid daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is lid 1 van toepassing.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden, informeren in die situaties de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de accijns is geheven, die overgaan tot teruggaaf of kwijtschelding van de accijns zodra is aangetoond dat de accijns door de andere lidstaat is geheven.

6.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „onregelmatigheid” verstaan, een andere dan de in artikel 7, lid 4, bedoelde situatie die zich tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling voordoet en als gevolg waarvan een overbrenging of een onderdeel van een overbrenging van accijnsgoederen niet overeenkomstig artikel 20, lid 2, is geëindigd.

AFDELING 2

Terugbetaling en kwijtschelding

Artikel 11

De accijns op tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen kan in de in artikel 33, lid 6, artikel 36, lid 5, en artikel 38, lid 3, bedoelde gevallen, in de gevallen als bepaald in de in artikel 1 genoemde richtlijnen, alsmede op verzoek van een betrokken persoon worden teruggegeven of kwijtgescholden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar die goederen tot verbruik zijn uitgeslagen, in de situaties en onder de voorwaarden die elke lidstaat bepaalt om elke vorm van fraude en misbruik te voorkomen.

Deze teruggaaf of kwijtschelding geeft geen aanleiding tot andere vrijstellingen dan die waarin wordt voorzien bij artikel 12 en bij de in artikel 1 genoemde richtlijnen.

AFDELING 3

Vrijstellingen

Artikel 12

1.   Accijnsgoederen zijn vrijgesteld van de betaling van accijns wanneer zij bestemd zijn om te worden gebruikt:

a)

in het kader van diplomatieke of consulaire betrekkingen;

b)

door internationale instellingen die als dusdanig door de overheid van de gastlidstaat zijn erkend, alsmede door de leden van deze instellingen, zulks binnen de beperkingen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij de internationale verdragen tot oprichting van deze instellingen of bij de vestigingsovereenkomsten;

c)

door de strijdkrachten van alle staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, met uitzondering van de lidstaat waarin de accijns verschuldigd is, ten behoeve van deze strijdkrachten of het hen begeleidende burgerpersoneel of voor de bevoorrading van hun messes of kantines;

d)

door de strijdkrachten van het Verenigd Koninkrijk die op Cyprus zijn gestationeerd overeenkomstig het Verdrag betreffende de oprichting van de Republiek Cyprus van 16 augustus 1960, ten behoeve van deze strijdkrachten of het hen begeleidende burgerpersoneel of voor de bevoorrading van hun messes of kantines;

e)

voor verbruik in het kader van een met derde landen of internationale instellingen gesloten overeenkomst voor zover een dergelijke overeenkomst wordt aanvaard of toegestaan op het gebied van vrijstelling van btw.

2.   De vrijstellingen zijn afhankelijk van de voorwaarden en beperkingen die door de gastlidstaat worden vastgesteld. De lidstaten kunnen vrijstelling verlenen door middel van teruggaaf van de accijns.

Artikel 13

1.   Onverminderd artikel 21, lid 1, gaan accijnsgoederen die onder een accijnsschorsingsregeling naar een in artikel 12, lid 1, bedoelde geadresseerde worden overgebracht, vergezeld van een certificaat van vrijstelling.

2.   De Commissie stelt volgens de in artikel 43, lid 2, bedoelde procedure de vorm en de inhoud van het certificaat van vrijstelling vast.

3.   De procedures van de artikelen 21 tot en met 27 gelden niet voor overbrengingen van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling voor de in artikel 12, lid 1, onder c) bedoelde strijdkrachten indien zij onder een rechtstreeks op het Noord-Atlantisch Verdrag gebaseerde procedure vallen.

De lidstaten kunnen evenwel bepalen dat voor dergelijke overbrengingen de procedure van de artikelen 21 tot en met 27 van toepassing is indien de overbrengingen uitsluitend over hun grondgebied verlopen of, indien aldus door de betrokken lidstaten is overeengekomen, tussen de grondgebieden van lidstaten verlopen.

Artikel 14

1.   De lidstaten kunnen vrijstelling van de betaling van accijns verlenen voor de accijnsgoederen die door taxfreeshops zijn geleverd en worden meegevoerd in de persoonlijke bagage van reizigers die zich door de lucht of over zee naar een derdelandsgebied of een derde land begeven.

2.   Goederen die aan boord van een luchtvaartuig of schip worden geleverd tijdens een vlucht of overtocht naar een derdelandsgebied of een derde land, worden gelijkgesteld met goederen die door taxfreeshops worden geleverd.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te garanderen dat de in de leden 1 en 2 genoemde vrijstellingen zodanig worden toegepast dat elke vorm van fraude, ontwijking of misbruik wordt voorkomen.

4.   De lidstaten die op 1 juli 2008 beschikken over taxfreeshops welke op andere plaatsen dan een luchthaven of haventerrein gelegen zijn, kunnen tot 1 januari 2017 vrijstelling van de betaling van accijns blijven verlenen voor de accijnsgoederen welke door deze taxfreeshops zijn geleverd en worden meegevoerd in de persoonlijke bagage van reizigers die zich naar een derdelandsgebied of een derde land begeven.

5.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)

„taxfreeshop”: elke in een luchthaven of haven gelegen inrichting die aan de door de bevoegde instanties van de lidstaten gestelde voorwaarden voldoet, met name bij toepassing van lid 3;

b)

„reiziger die zich naar een derdelandsgebied of derde land begeeft”: iedere passagier die in het bezit is van een bewijs van vervoer door de lucht of over zee, waarop als definitieve bestemming een in een derdelandsgebied of derde land gelegen luchthaven of haven is vermeld.

HOOFDSTUK III

PRODUCTIE, VERWERKING EN VOORHANDEN HEBBEN

Artikel 15

1.   Elke lidstaat stelt, met inachtneming van deze richtlijn, zijn voorschriften inzake de productie, de verwerking en het voorhanden hebben van accijnsgoederen vast.

2.   De productie, de verwerking en het voorhanden hebben van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling vinden plaats in een belastingentrepot.

Artikel 16

1.   Voor de opening en het beheer van een belastingentrepot door een erkende entrepothouder is een vergunning vereist van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het belastingentrepot gelegen is.

De vergunning wordt verleend onder de voorwaarden die de autoriteiten van rechtswege mogen stellen om elke vorm van fraude en misbruik te voorkomen.

2.   De erkend entrepothouder moet:

a)

een zekerheid stellen, indien nodig, om het risico te dekken dat verbonden is aan de productie, de verwerking en het voorhanden hebben van accijnsgoederen;

b)

de voorschriften in acht nemen die zijn vastgesteld door de lidstaat op wiens grondgebied het belastingentrepot gelegen is;

c)

voor ieder belastingentrepot een administratie van de voorraden en overbrengingen van accijnsgoederen bijhouden;

d)

alle accijnsgoederen die onder een accijnsschorsingsregeling worden overgebracht, zodra de overbrenging is geëindigd in zijn belastingentrepot plaatsen en in zijn administratie noteren, tenzij artikel 17, lid 2, van toepassing is;

e)

controle en inventarisatie toelaten.

De voorwaarden betreffende de onder a) genoemde zekerheid worden vastgesteld door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het belastingentrepot is erkend.

HOOFDSTUK IV

OVERBRENGING VAN ACCIJNSGOEDEREN ONDER SCHORSING VAN ACCIJNS

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 17

1.   Accijnsgoederen kunnen, ook indien zij via een derdeland of een derdelandsgebied worden overgebracht, binnen het grondgebied van de Gemeenschap onder een accijnsschorsingsregeling worden overgebracht:

a)

van een belastingentrepot naar:

i)

een ander belastingentrepot;

ii)

een geregistreerde geadresseerde;

iii)

een plaats waar de accijnsgoederen het grondgebied van de Gemeenschap verlaten, als bedoeld in artikel 25, lid 1;

iv)

een in artikel 12, lid 1, bedoelde geadresseerde, wanneer de goederen vanuit een andere lidstaat worden verzonden;

b)

van de plaats van invoer naar een van de bestemmingen bedoeld onder a), wanneer zij worden verzonden door een geregistreerde afzender.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „plaats van invoer” verstaan de plaats waar de goederen zich bevinden wanneer zij overeenkomstig artikel 79 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 in het vrije verkeer worden gebracht.

2.   In afwijking van lid 1, onder a), punten i) en ii), en onder b), van dit artikel en met uitzondering van de in artikel 19, lid 3, bedoelde situatie, kan de lidstaat van bestemming onder de door hem gestelde voorwaarden toestaan dat accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling worden overgebracht naar een plaats van rechtstreekse aflevering op zijn grondgebied, wanneer die plaats is aangewezen door de erkende entrepothouder in de lidstaat van bestemming of door de geregistreerde geadresseerde.

Deze erkend entrepothouder of deze geregistreerde geadresseerde blijft verantwoordelijk voor de indiening van het in artikel 24, lid 1, bedoelde bericht van ontvangst.

3.   De leden 1 en 2 zijn ook van toepassing op de overbrenging van niet tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen waarvoor een nultarief geldt.

Artikel 18

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending eisen onder de door hen gestelde voorwaarden dat de risico's die verbonden zijn aan het overbrengen onder schorsing van accijns, worden gedekt door een zekerheid die door de erkende entrepothouder van verzending of de geregistreerde afzender wordt gesteld.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending onder de door hen gestelde voorwaarden toestaan dat de in lid 1 bedoelde zekerheid wordt gesteld door de vervoerder, de eigenaar van de accijnsgoederen, de geadresseerde, of gezamenlijk door twee of meer van deze personen en de in lid 1 bedoelde personen.

3.   De zekerheid is geldig in de gehele Gemeenschap. De nadere regels betreffende de zekerheid worden door de lidstaten vastgesteld.

4.   De lidstaat van verzending kan afzien van de verplichting tot zekerheidstelling voor de volgende overbrengingen van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling:

a)

overbrengingen die uitsluitend over hun grondgebied verlopen;

b)

overbrengingen van energieproducten binnen de Gemeenschap over zee of via vaste pijpleidingen, indien de andere betrokken lidstaten daarmee instemmen.

Artikel 19

1.   Een geregistreerde geadresseerde mag accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling niet voorhanden hebben, noch verzenden.

2.   Een geregistreerde geadresseerde moet:

a)

voorafgaand aan de verzending van de accijnsgoederen zekerheid stellen voor de betaling van de accijns onder de voorwaarden die de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming hebben gesteld;

b)

de accijnsgoederen die onder een accijnsschorsingsregeling worden ontvangen, zodra de overbrenging is geëindigd in zijn administratie noteren;

c)

de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming toelaten controle te verrichten zodat zij zich kunnen vergewissen van de daadwerkelijke ontvangst van de goederen.

3.   Voor een geregistreerde geadresseerde die slechts incidenteel accijnsgoederen ontvangt, wordt de in artikel 4, punt 9, bedoelde machtiging beperkt tot een welomschreven hoeveelheid accijnsgoederen, één afzender en een welomschreven tijdvak. De lidstaten kunnen de machtiging beperken tot één overbrenging.

Artikel 20

1.   De overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling vangt aan, in de in artikel 17, lid 1, onder a), van deze richtlijn bedoelde gevallen, wanneer de accijnsgoederen het belastingentrepot van verzending verlaten en, in de in artikel 17, lid 1, onder b), bedoelde gevallen, wanneer zij overeenkomstig artikel 79 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 in het vrije verkeer worden gebracht.

2.   De overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling eindigt, in de in artikel 17, lid 1, onder a) i), ii) en iv), en b), bedoelde gevallen, op het tijdstip waarop de geadresseerde de accijnsgoederen in ontvangst heeft genomen, en, in de in artikel 17, lid 1, onder a) iii), bedoelde gevallen, op het tijdstip waarop de goederen het grondgebied van de Gemeenschap hebben verlaten.

AFDELING 2

Procedure voor overbrengingen van accijnsgoederen onder schorsing van accijns

Artikel 21

1.   Accijnsgoederen worden uitsluitend als overgebracht onder een accijnsschorsingsregeling aangemerkt indien de overbrenging geschiedt onder dekking van een elektronisch administratief document dat is opgesteld overeenkomstig de leden 2 en 3.

2.   Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel dient de afzender een voorlopig elektronisch administratief document in bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending met behulp van het in Beschikking nr. 1152/2003/EG, artikel 1, bedoelde geautomatiseerd systeem (hierna „het geautomatiseerde systeem” genoemd).

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten van verzending verrichten een elektronische controle van de gegevens in het voorlopig elektronisch administratief document.

Indien de gegevens niet in orde zijn bevonden, wordt de afzender daarvan onverwijld in kennis gesteld.

Indien de gegevens in orde zijn bevonden, kennen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending aan het document een unieke administratieve referentiecode toe en verstrekken zij deze aan de afzender.

4.   In de in artikel 17, lid 1, onder a) i), ii) en iv), en b), en lid 2 bedoelde gevallen zenden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van verzending het elektronische administratieve document onverwijld toe aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming, die het doorzenden naar de geadresseerde indien deze een erkende entrepothouder of een geregistreerde geadresseerde is.

Indien de accijnsgoederen bestemd zijn voor een erkende entrepothouder in de lidstaat van verzending, zenden de bevoegde autoriteiten van die lidstaat het elektronische administratieve document rechtstreeks aan hem toe.

5.   In het in artikel 17, lid 1, onder a) iii), van deze richtlijn bedoelde geval zenden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending het elektronische administratieve document toe aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de aangifte ten uitvoer is ingediend overeenkomstig artikel 161, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2913/92 (hierna de „lidstaat van uitvoer” genoemd), indien dit een andere lidstaat dan de lidstaat van verzending is.

6.   De afzender verstrekt de persoon die de accijnsgoederen vergezelt een gedrukt exemplaar van het elektronisch administratief document of een ander handelsdocument waarop de unieke administratieve referentiecode duidelijk herkenbaar is vermeld. Dit document moet op ieder moment van de overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling aan de bevoegde autoriteiten kunnen worden getoond.

7.   De afzender mag het elektronische administratieve document annuleren zolang de overbrenging nog niet is aangevangen overeenkomstig artikel 20, lid 1.

8.   Tijdens de overbrenging onder een accijnsschorsingsregeling kan de afzender de accijnsgoederen via het geautomatiseerde systeem een nieuwe bestemming geven, die een van de in artikel 17, lid 1, onder a) i), ii) of iii), of, indien van toepassing, lid 2 bedoelde bestemmingen moet zijn.

Artikel 22

1.   Indien de geadresseerde van energieproducten die onder een accijnsschorsingsregeling over zee of via binnenwaterwegen worden overgebracht, nog niet definitief vaststaat wanneer de afzender het in artikel 21, lid 2, bedoelde voorlopig elektronisch administratief document indient, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending toestaan dat de afzender de gegevens van de geadresseerde niet invult.

2.   Zodra de gegevens van de gedresseerde bekend zijn maar uiterlijk bij het eindigen van de overbrenging zendt de afzender ze volgens de in artikel 21, lid 8, bedoelde procedure toe aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending.

Artikel 23

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending kunnen onder de door die lidstaat vastgestelde voorwaarden toestaan dat de afzender een overbrenging van energieproducten onder schorsing van accijns splitst in twee of meer deeltransporten, mits:

1.

de totale hoeveelheid accijnsgoederen ongewijzigd blijft;

2.

de splitsing wordt verricht op het grondgebied van een lidstaat die deze procedure toestaat;

3.

de bevoegde autoriteiten van laatstgenoemde lidstaat in kennis worden gesteld van de plaats waar de splitsing geschiedt.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van het feit dat en de voorwaarden waaronder zij het splitsen van zendingen op hun grondgebied toestaan. De Commissie doet deze informatie aan de overige lidstaten toekomen.

Artikel 24

1.   Bij ontvangst van accijnsgoederen op een van de in artikel 17, lid 1, onder a) i), ii) en iv), of lid 2 bedoelde bestemmingen zendt de geadresseerde, behoudens in ten genoegen van de bevoegde autoriteiten naar behoren gerechtvaardigde gevallen, onverwijld en uiterlijk binnen vijf dagen na het eindigen van de overbrenging een bericht betreffende de ontvangst van de goederen, hierna „bericht van ontvangst” genoemd, met behulp van het geautomatiseerde systeem.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming bepalen de procedure voor het indienen van het bericht van ontvangst van accijnsgoederen door de in artikel 12, lid 1, bedoelde geadresseerden.

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten van bestemming verrichten een elektronische controle van de gegevens in het bericht van ontvangst.

Indien de gegevens niet in orde zijn bevonden, wordt de geadresseerde daarvan onverwijld in kennis gesteld.

Indien de gegevens in orde zijn bevonden, bevestigen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming de geadresseerde dat het bericht van ontvangst geregistreerd is en zenden zij het door naar de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending.

4.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending zenden het bericht van ontvangst door naar de afzender. Indien de plaats van verzending en de plaats van bestemming zich in dezelfde lidstaat bevinden, zenden de bevoegde autoriteiten van die lidstaat het bericht van ontvangst rechtstreeks toe aan de afzender.

Artikel 25

1.   In het in artikel 17, lid 1, onder a) iii), en, in voorkomend geval, onder b), van deze richtlijn bedoelde geval wordt een bericht opgesteld (hierna het „bericht van uitvoer” genoemd), door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van uitvoer op basis van de aftekening door het douanekantoor van uitgang als bedoeld in artikel 793, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (13) of van het kantoor waar de in artikel 3, lid 2, van deze richtlijn bedoelde formaliteiten zijn vervuld, ter bevestiging dat de accijnsgoederen het grondgebied van de Gemeenschap hebben verlaten.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending verrichten een elektronische controle van de gegevens die afkomstig zijn uit de in lid 1 bedoelde aftekening. Na controle van de gegevens en indien de lidstaat van verzending een andere lidstaat dan de lidstaat van uitvoer is, zenden de bevoegde autoriteiten van laatstgenoemde lidstaat het bericht van uitvoer toe aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending.

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending zenden het bericht van uitvoer door naar de afzender.

Artikel 26

1.   In afwijking van artikel 21, lid 1, kan de afzender, wanneer het geautomatiseerde systeem niet beschikbaar is in de lidstaat van verzending, een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling aanvangen op voorwaarde dat:

a)

de goederen vergezeld gaan van een papieren document met dezelfde gegevens als het in artikel 21, lid 2, bedoelde voorlopige elektronische administratieve document;

b)

hij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending informeert voordat de overbrenging aanvangt.

De lidstaat van verzending kan ook verlangen dat vóór de aanvang van de overbrenging een kopie van het onder a) bedoelde document wordt ingediend, dat de in de kopie vermelde gegevens worden geverifieerd en dat, indien het systeem niet beschikbaar was om aan de verzender toe te schrijven redenen, die redenen afdoend worden vermeld.

2.   Wanneer het geautomatiseerde systeem opnieuw beschikbaar komt, dient de afzender een voorlopig elektronisch administratief document in overeenkomstig artikel 21, lid 2.

Zodra de gegevens in het elektronische administratieve document overeenkomstig artikel 21, lid 3, in orde bevonden zijn, vervangt dit document het in lid 1, onder a), bedoelde papieren document. Artikel 21, leden 4 en 5, en de artikelen 24 en 25 zijn van overeenkomstige toepassing.

3.   Zolang de gegevens in het elektronische administratieve document niet in orde zijn bevonden, wordt de overbrenging geacht plaats te vinden onder een accijnsschorsingsregeling onder dekking van het in lid 1, onder a), bedoelde papieren document.

4.   Een kopie van het in lid 1, onder a), bedoelde papieren document moet door de afzender ter staving van zijn administratie worden bewaard.

5.   Indien het geautomatiseerde systeem niet beschikbaar is in de lidstaat van verzending, verstrekt de afzender de in artikel 21, lid 8, of in artikel 23 bedoelde informatie met behulp van andere communicatiemiddelen. Hij informeert daartoe de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending voordat de bestemming van de overbrenging wordt gewijzigd of de overbrenging in deeltransporten wordt gesplitst. De leden 2 tot en met 4 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27

1.   Indien, in de in artikel 17, lid 1, onder a) i), ii) en iv) en b), en lid 2 bedoelde gevallen, het in artikel 24, lid 1, bedoelde bericht van ontvangst bij het eindigen van de overbrenging niet binnen de in dat artikel vastgestelde termijn kan worden ingediend, hetzij omdat het geautomatiseerd systeem niet beschikbaar is in de lidstaat van bestemming, hetzij omdat, in de in artikel 26, lid 1, bedoelde situatie, de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedures nog niet afgerond zijn, dient de geadresseerde, behoudens in naar behoren gerechtvaardigde gevallen, bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming een papieren document in dat dezelfde gegevens bevat als het bericht van ontvangst en waarin wordt verklaard dat de overbrenging is geëindigd.

Behoudens indien het in artikel 24, lid 1, bedoelde bericht van ontvangst binnen afzienbare termijn door de geadresseerde via het geautomatiseerd systeem kan worden ingediend of in naar behoren gerechtvaardigde gevallen, zenden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming een kopie van het in de eerste alinea bedoelde papieren document toe aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending, die een exemplaar naar de afzender doorzenden of te diens beschikking houden.

Zodra het geautomatiseerde systeem in de lidstaat van bestemming weer beschikbaar komt of de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedures afgerond zijn, dient de geadresseerde een bericht van ontvangst in overeenkomstig artikel 24, lid 1. De leden 2 en 3 van artikel 24 zijn van overeenkomstige toepassing.

2.   Indien, in het in artikel 17, lid 1, onder a) iii), bedoelde geval, het in artikel 24, lid 1, bedoelde bericht van uitvoer aan het einde van een overbrenging van accijnsgoederen niet kan worden opgesteld, hetzij omdat het geautomatiseerd systeem niet beschikbaar was in de lidstaat van uitvoer, hetzij omdat, in de in artikel 26, lid 1, bedoelde situatie, de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedures nog niet afgerond zijn, zenden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van uitvoer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending een papieren document toe dat dezelfde gegevens bevat als het bericht van uitvoer en waarin wordt verklaard dat de overbrenging is geëindigd, behoudens indien het in artikel 25, lid 1, bedoelde bericht van uitvoer binnen afzienbare termijn via het geautomatiseerd systeem kan worden opgesteld of in naar behoren gerechtvaardigde gevallen.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending zenden een kopie van het in de eerste alinea bedoelde papieren document door naar de afzender of houden een exemplaar te diens beschikking.

Zodra het geautomatiseerde systeem in de lidstaat van uitvoer weer beschikbaar komt of de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedures afgerond zijn, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van uitvoer een bericht van uitvoer op overeenkomstig artikel 25, lid 1. De leden 2 en 3 van artikel 25 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 28

1.   Niettegenstaande artikel 27 vormt het in artikel 24, lid 1, bedoelde bericht van ontvangst of het in artikel 25, lid 1, bedoelde bericht van uitvoer het bewijs dat een overbrenging overeenkomstig artikel 20, lid 2, is geëindigd.

2.   In afwijking van lid 1 kan, bij gebreke van een bericht van ontvangst of een bericht van uitvoer om andere dan de in artikel 27 vermelde redenen, het eindigen van de overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling in de in artikel 17, lid 1, onder a) i), ii) en iv) en b), en lid 2, bedoelde gevallen ook worden aangetoond met een op basis van afdoend bewijs opgestelde aftekening van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming dat de verzonden accijnsgoederen de opgegeven bestemming hebben bereikt of, in het in artikel 17, lid 1, onder a) iii), bedoelde geval, met een aftekening van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het douanekantoor van uitgang is gelegen, ter bevestiging dat de accijnsgoederen het grondgebied van de Gemeenschap hebben verlaten.

Voor de toepassing van de eerste alinea geldt een document dat door de geadresseerde wordt ingediend en dezelfde gegevens als het bericht van ontvangst of het bericht van uitvoer bevat, als afdoend bewijs.

Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending de documenten als afdoend bewijs hebben aanvaard, wordt de overbrenging in het geautomatiseerde systeem geëindigd.

Artikel 29

1.   De Commissie neemt volgens de in artikel 43, lid 2, bedoelde procedure maatregelen voor de vaststelling van:

a)

de structuur en de inhoud van de berichten die ten behoeve van de artikelen 21 tot en met 25 bij een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling tussen de betrokken personen en de bevoegde autoriteiten alsook tussen de bevoegde autoriteiten onderling moeten worden uitgewisseld;

b)

de voorschriften en procedures voor de uitwisseling van de in onder a) bedoelde berichten;

c)

de structuur van de in de artikelen 26 en 27 bedoelde papieren documenten.

2.   Voor de toepassing van en overeenkomstig de artikelen 26 en 27 bepaalt elke lidstaat in welke situaties het geautomatiseerd systeem als niet beschikbaar is te beschouwen en welke voorschriften en procedures in die situaties gelden.

AFDELING 3

Vereenvoudigde procedures

Artikel 30

De lidstaten kunnen vereenvoudigde procedures vaststellen voor overbrengingen onder een accijnsschorsingsregeling die uitsluitend over hun grondgebied verlopen, inclusief de mogelijkheid op dergelijke overbrengingen geen elektronische controle toe te passen.

Artikel 31

In overleg en onder de door alle betrokken lidstaten te bepalen voorwaarden kunnen vereenvoudigde procedures worden vastgesteld met het oog op veelvuldige en regelmatige overbrengingen van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling die op de grondgebieden van twee of meer lidstaten plaatsvinden.

Deze bepaling geldt onder meer voor overbrengingen via vaste pijpleidingen.

HOOFDSTUK V

OVERBRENGING VAN ACCIJNSGOEDEREN EN ACCIJNSHEFFING NA UITSLAG TOT VERBRUIK

AFDELING 1

Verkrijging door particulieren

Artikel 32

1.   De accijns ter zake van door particulieren voor eigen behoeften verkregen en door henzelf naar een andere lidstaat vervoerde accijnsgoederen wordt uitsluitend geheven in de lidstaat van verkrijging.

2.   Om vast te stellen of de in lid 1 bedoelde accijnsgoederen voor eigen behoeften van particulieren bestemd zijn, houden de lidstaten rekening met ten minste de volgende elementen:

a)

de commerciële status en de beweegredenen van degene die de accijnsgoederen voorhanden heeft;

b)

de plaats waar de accijnsgoederen zich bevinden of, in voorkomend geval, de gebruikte wijze van vervoer;

c)

elk document betreffende de accijnsgoederen;

d)

de aard van de accijnsgoederen;

e)

de hoeveelheid accijnsgoederen.

3.   Voor de toepassing van lid 2, onder e), kunnen de lidstaten, uitsluitend als bewijselement, indicatieve niveaus vaststellen. Deze indicatieve niveaus mogen niet lager zijn dan:

a)

voor tabaksproducten:

sigaretten: 800 stuks

cigarillo's (sigaren met een maximumgewicht van 3 g/stuk): 400 stuks

sigaren: 200 stuks

rooktabak: 1,0 kg;

b)

voor alcoholhoudende dranken:

gedistilleerde dranken: 10 l

tussenproducten: 20 l

wijn: 90 l (waarvan maximaal 60 l mousserende wijn)

bier: 110 l.

4.   De lidstaten kunnen tevens bepalen dat de accijns in de lidstaat van verbruik verschuldigd wordt bij de verkrijging van minerale oliën die in een andere lidstaat reeds tot verbruik zijn uitgeslagen, indien deze producten op een atypische wijze worden vervoerd door particulieren of voor hun rekening.

Voor de toepassing van deze alinea wordt onder atypisch vervoer verstaan het vervoer van brandstof anders dan in de tank van voertuigen of in een passend reserveblik, alsmede het vervoer van vloeibare verwarmingsproducten anders dan in tankwagens die voor rekening van bedrijven worden gebruikt.

AFDELING 2

Voorhanden hebben in een andere lidstaat

Artikel 33

1.   Onverminderd artikel 36, lid 1, zijn accijnsgoederen die, nadat zij reeds in een lidstaat tot verbruik zijn uitgeslagen, voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden in een andere lidstaat om er te worden geleverd of gebruikt, aan accijns onderworpen en wordt de accijns verschuldigd in die andere lidstaat.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „voor commerciële doeleinden voorhanden hebben” verstaan het voorhanden hebben van accijnsgoederen door anderen dan particulieren of het voorhanden hebben door een particulier anders dan voor eigen behoeften van door hem vervoerde accijnsgoederen, overeenkomstig artikel 32.

2.   De voorwaarden voor verschuldigdheid en het toe te passen accijnstarief zijn die welke op het tijdstip van verschuldigd worden, van kracht zijn in die andere lidstaat.

3.   De tot voldoening van de verschuldigd geworden accijns gehouden persoon is, naar gelang de in lid 1 bedoelde gevallen, de persoon die de levering verricht, die de voor levering bestemde goederen voorhanden heeft of aan wie de goederen worden geleverd in de andere lidstaat.

4.   Onverminderd artikel 38 worden in een lidstaat reeds tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen die binnen de Gemeenschap voor commerciële doeleinden worden overgebracht, niet geacht voor die doeleinden voorhanden te worden gehouden totdat zij de lidstaat van bestemming hebben bereikt, op voorwaarde dat de overbrenging geschiedt overeenkomstig de formaliteiten van artikel 34.

5.   Accijnsgoederen die aan boord van een schip of een vliegtuig dat een verbinding tussen twee lidstaten verzorgt, voorhanden worden gehouden maar die niet beschikbaar zijn voor de verkoop wanneer dit schip of vliegtuig zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt, worden niet geacht in die lidstaat voor commerciële doeleinden voorhanden te worden gehouden.

6.   De accijns wordt op verzoek teruggegeven of kwijtgescholden in de lidstaat waar de uitslag tot verbruik heeft plaatsgevonden wanneer de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat vaststellen dat de accijns in die lidstaat verschuldigd is geworden en geïnd is.

Artikel 34

1.   In de in artikel 33, lid 1, bedoelde situaties vinden overbrengingen van accijnsgoederen tussen de grondgebieden van de verschillende lidstaten plaats onder dekking van een geleidedocument, waarin de voornaamste punten van het in artikel 21, lid 1, bedoelde document vermeld staan.

De Commissie neemt volgens de in artikel 43, lid 2, bedoelde procedure maatregelen aan tot vaststelling van de vorm en de inhoud van het geleidedocument.

2.   De in artikel 33, lid 3, bedoelde personen moeten:

a)

voorafgaand aan de verzending van de goederen aangifte doen bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming en zekerheid stellen voor de betaling van de accijns;

b)

de accijns in de lidstaat van bestemming voldoen volgens de procedure die door deze lidstaat is vastgesteld;

c)

elke controle toelaten waardoor de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming zich kunnen vergewissen van de daadwerkelijke ontvangst van de accijnsgoederen en van de betaling van de accijns waartoe deze aanleiding geven.

De lidstaat van bestemming kan, in de situaties en onder de voorwaarden die hij vaststelt, de voorschriften als bedoeld onder a) vereenvoudigen of een afwijking van die voorschriften toestaan. In dat geval informeert hij de Commissie, die de overige lidstaten informeert.

Artikel 35

1.   Wanneer in een lidstaat reeds tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen naar een in die lidstaat gelegen bestemming worden overgebracht via het grondgebied van een andere lidstaat, gelden de volgende voorschriften:

a)

de overbrenging vindt plaats onder dekking van het in artikel 34, lid 1, bedoelde geleidedocument en volgt een passend traject;

b)

voorafgaand aan de verzending van de accijnsgoederen doet de afzender aangifte bij de bevoegde autoriteiten van de plaats van vertrek;

c)

de geadresseerde bevestigt de ontvangst van de goederen volgens de voorschriften van de bevoegde autoriteiten van de plaats van bestemming;

d)

de afzender en de geadresseerde laten elke controle toe waardoor hun respectieve bevoegde autoriteiten zich kunnen vergewissen van de daadwerkelijke ontvangst van de goederen.

2.   In geval van veelvuldige en regelmatige overbrengingen van accijnsgoederen onder de in lid 1 genoemde voorwaarden kunnen de betrokken lidstaten, in overleg en onder door hen te stellen voorwaarden, de voorschriften van lid 1 vereenvoudigen.

AFDELING 3

Afstandsverkopen

Artikel 36

1.   In een lidstaat reeds tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen die door een in een andere lidstaat gevestigde persoon, anders dan een erkend entrepothouder, een geregistreerde geadresseerde of een zelfstandig bedrijf, worden gekocht en door de verkoper of voor diens rekening rechtstreeks of onrechtstreeks naar een andere lidstaat worden verzonden of vervoerd, worden aan de accijns onderworpen in de lidstaat van bestemming.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „lidstaat van bestemming” verstaan de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer.

2.   In het in lid 1 bedoelde geval wordt de accijns in de lidstaat van bestemming verschuldigd op het tijdstip van levering van de accijnsgoederen. De voorwaarden voor verschuldigdheid en het toe te passen accijnstarief zijn die welke op het tijdstip van verschuldigd worden van kracht zijn.

De accijns wordt betaald volgens de procedure die door de lidstaat van bestemming is vastgesteld.

3.   De verkoper is de tot voldoening van de accijns in de lidstaat van bestemming gehouden persoon.

De lidstaat van bestemming kan evenwel bepalen dat een in die lidstaat gevestigde en door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat erkende fiscaal vertegenwoordiger of, indien de verkoper zich niet heeft gehouden aan het bepaalde in lid 4, onder a), de geadresseerde van de accijnsgoederen de tot voldoening van de accijns gehouden persoon is.

4.   De verkoper of de fiscaal vertegenwoordiger houdt zich aan de volgende voorschriften:

a)

voorafgaand aan de verzending van de accijnsgoederen bij één enkel, door de lidstaat van bestemming speciaal voor afstandsverkopen aangewezen loket en onder de door deze lidstaat vast te stellen voorwaarden, zijn identiteit bekend maken en zekerheid stellen voor de betaling van de accijns;

b)

bij de aankomst van de accijnsgoederen de accijns voldoen aan het onder a) bedoelde loket;

c)

een administratie voeren van de leveringen van de goederen.

De betrokken lidstaten kunnen, onder door hen vast te stellen voorwaarden, deze voorschriften op basis van bilaterale regelingen vereenvoudigen.

5.   In het in lid 1 bedoelde geval wordt de in de eerste lidstaat geheven accijns teruggegeven of kwijtgescholden op verzoek van de verkoper, mits deze of zijn fiscaal vertegenwoordiger zich aan de voorschriften van lid 4 heeft gehouden.

6.   De lidstaten kunnen specifieke voorschriften ter uitvoering van de leden 1 tot en met 5 vaststellen voor accijnsgoederen die onder een bijzondere nationale distributieregeling vallen.

AFDELING 4

Vernietiging en verlies

Artikel 37

1.   Indien, in de in artikel 33, lid 1, en artikel 36, lid 1, bedoelde situaties, de accijnsgoederen tijdens het vervoer in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de goederen tot verbruik zijn uitgeslagen, algeheel vernietigd of onherstelbaar verloren gegaan zijn door een oorzaak die met de aard van de goederen verband houdt, dan wel door niet te voorziene omstandigheden of overmacht, of ingevolge instructies van de bevoegde autoriteiten van die lidstaat, is de accijns niet verschuldigd in die lidstaat.

De algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van de accijnsgoederen in kwestie wordt aangetoond ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de algehele vernietiging of het onherstelbare verlies zich heeft voorgedaan of, indien niet is vast te stellen waar het verlies zich heeft voorgedaan, van de lidstaat waar het verlies is geconstateerd.

De uit hoofde van artikel 34, lid 2, onder a), of artikel 36, lid 4, onder a), gestelde zekerheid wordt vrijgegeven.

2   Elke lidstaat bepaalt zijn regels en voorwaarden voor het vaststellen van de in lid 1 bedoelde verliezen.

AFDELING 5

Onregelmatigheden tijdens de overbrenging van accijnsgoederen

Artikel 38

1.   Indien tijdens een overbrenging van accijnsgoederen overeenkomstig artikel 33, lid 1, of artikel 36, lid 1, een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden in een andere lidstaat dan de lidstaat waar die goederen tot verbruik zijn uitgeslagen, worden zij aan de accijns onderworpen en wordt de accijns verschuldigd in de lidstaat waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden.

2.   Indien tijdens een overbrenging van accijnsgoederen overeenkomstig artikel 33, lid 1, of artikel 36, lid 1, een onregelmatigheid is geconstateerd in een andere lidstaat dan de lidstaat waar die goederen tot verbruik zijn uitgeslagen, en er niet kan worden vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond, wordt deze geacht te hebben plaatsgevonden en wordt de accijns verschuldigd in de lidstaat waar de onregelmatigheid werd geconstateerd.

Indien evenwel binnen een termijn van drie jaar vanaf de datum waarop de accijnsgoederen zijn verkregen, wordt vastgesteld in welke lidstaat de onregelmatigheid daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is lid 1 van toepassing.

3.   De accijns moet worden voldaan door de persoon die overeenkomstig artikel 34, lid 2, onder a), of artikel 36, lid 4, onder a), zekerheid voor de betaling heeft gesteld en door eenieder die bij de onregelmatigheid betrokken is geweest.

De accijns wordt op verzoek teruggegeven of kwijtgescholden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de accijnsgoederen tot verbruik zijn uitgeslagen, wanneer de accijns is geheven in de lidstaat waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden of geconstateerd is. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming geven de uit hoofde van artikel 34, lid 2, onder a), of artikel 36, lid 4, onder a), gestelde zekerheid vrij.

4.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „onregelmatigheid” verstaan een niet onder artikel 37 vallende situatie die zich tijdens een overbrenging van accijnsgoederen overeenkomstig artikel 33, lid 1, of artikel 36, lid 1, voordoet en als gevolg waarvan een overbrenging of een onderdeel van een overbrenging van accijnsgoederen niet op regelmatige wijze is geëindigd.

HOOFDSTUK VI

DIVERSEN

AFDELING 1

Merktekens

Artikel 39

1.   Onverminderd artikel 7, lid 1, kunnen de lidstaten bepalen dat accijnsgoederen voorzien moeten zijn van fiscale merktekens of nationale herkenningstekens die voor belastingdoeleinden worden gebruikt, wanneer deze goederen op hun grondgebied tot verbruik worden uitgeslagen of wanneer deze goederen, in de in artikel 33, lid 1, eerste alinea, en artikel 36, lid 1, bedoelde gevallen, hun grondgebied binnenkomen.

2.   Elke lidstaat die het gebruik van de in lid 1 bedoelde fiscale merktekens of nationale herkenningstekens voorschrijft, moet deze ter beschikking stellen van de erkende entrepothouders van de andere lidstaten. Elke lidstaat kan evenwel bepalen dat deze merktekens of herkenningstekens ter beschikking worden gesteld van een door zijn belastingautoriteiten erkende fiscaal vertegenwoordiger.

3.   Onverminderd de bepalingen die zij kunnen vaststellen om de correcte toepassing van dit artikel te garanderen en elke vorm van fraude, ontduiking of misbruik te voorkomen, zorgen de lidstaten ervoor dat de in lid 1 bedoelde fiscale merktekens of nationale herkenningstekens geen belemmeringen voor het vrije verkeer van accijnsgoederen doen ontstaan.

Wanneer deze tekens op accijnsgoederen zijn aangebracht, moet de lidstaat die ze heeft afgegeven, alle voor het verkrijgen van deze tekens betaalde of als zekerheid gestelde bedragen, met uitzondering van de kosten in verband met de afgifte, teruggeven of vrijgeven, wanneer de accijns in een andere lidstaat verschuldigd geworden en geïnd is.

De lidstaat die de merktekens of herkenningstekens heeft afgegeven, kan het teruggeven, kwijtschelden of vrijgeven van het betaalde of zekergestelde bedrag niettemin afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de verwijdering of vernietiging van de tekens ten genoegen van hun bevoegde autoriteiten wordt aangetoond.

4.   De in lid 1 bedoelde fiscale merktekens of herkenningstekens zijn uitsluitend geldig in de lidstaat die ze heeft afgegeven. De lidstaten kunnen echter overgaan tot wederzijdse erkenning van deze tekens.

AFDELING 2

Kleine wijnproducenten

Artikel 40

1.   De lidstaten kunnen kleine wijnproducenten ontheffen van de in de hoofdstukken III en IV vastgestelde voorschriften en van de overige voorschriften in verband met overbrenging en controle. Wanneer deze kleine producenten zelf intracommunautaire handelingen verrichten, stellen zij hun bevoegde autoriteiten daarvan in kennis en leven zij de bij Verordening (EG) nr. 884/2001 van de Commissie Verordening (EG) nr. 884/2001 van de Commissie van 24 april 2001 houdende uitvoeringsbepalingen betreffende de begeleidende documenten voor het vervoer van wijnbouwproducten en de in de wijnsector bij te houden registers (14) vastgestelde voorschriften na.

2.   Wanneer kleine wijnproducenten ontheffing hebben gekregen van de in lid 1 bedoelde voorschriften, stelt de geadresseerde de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming door middel van het bij Verordening (EG) nr. 884/2001 voorgeschreven document, of een verwijzing daarnaar, in kennis van de door hem ontvangen wijnleveringen.

3.   Onder kleine wijnproducenten wordt verstaan personen die gemiddeld minder dan 1 000 hl wijn per jaar produceren.

AFDELING 3

Bevoorrading van schepen en luchtvaartuigen

Artikel 41

Totdat de Raad communautaire bepalingen betreffende de bevoorrading van schepen en luchtvaartuigen aanneemt, kunnen de lidstaten hun nationale voorschriften betreffende vrijstellingen voor die bevoorrading handhaven.

AFDELING 4

Bijzondere regelingen

Artikel 42

De lidstaten die een overeenkomst hebben gesloten betreffende de verantwoordelijkheid voor de bouw en het onderhoud van een grensoverschrijdende brug, kunnen maatregelen nemen die afwijken van de bepalingen van deze richtlijn, teneinde de inningsprocedure voor de accijnzen die op voor de bouw en het onderhoud van die brug gebruikte accijnsgoederen worden geheven, te vergemakkelijken.

Voor de toepassing van die maatregelen worden de in de overeenkomst vermelde brug en bouwlocatie geacht deel uit te maken van het grondgebied van de lidstaat die overeenkomstig de overeenkomst verantwoordelijk is voor de bouw of het onderhoud van de brug.

De betrokken lidstaten delen deze maatregelen mee aan de Commissie, die de overige lidstaten informeert.

HOOFDSTUK VII

ACCIJNSCOMITÉ

Artikel 43

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité, het „Accijnscomité” genoemd.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 44

Naast de uitoefening van de in artikel 43 bedoelde taken is het Accijnscomité ook belast met het onderzoek van de kwesties die door de voorzitter worden voorgelegd op diens eigen initiatief of op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat, en die betrekking hebben op de toepassing van de communautaire accijnsbepalingen.

HOOFDSTUK VIII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 45

1.   De Commissie dient uiterlijk op 1 april 2013 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van het geautomatiseerde systeem en in het bijzonder over de in artikel 21, lid 6, bedoelde verplichtingen en over de bij het niet beschikbaar zijn van het systeem geldende procedures.

2.   De Commissie dient uiterlijk op 1 april 2015 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van deze richtlijn.

3.   De in lid 1 en lid 2 bedoelde verslagen worden hoofdzakelijk opgesteld aan de hand van de door de lidstaten verstrekte informatie.

Artikel 46

1.   Tot 31 december 2010 kunnen de lidstaten van verzending blijven toestaan dat overbrengingen van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling aanvangen onder dekking van de in artikel 15, lid 6, en artikel 18 van Richtlijn 92/12/EEG vastgestelde formaliteiten.

Ter zake van dergelijke overbrengingen en de zuivering ervan gelden de in de eerste alinea bedoelde bepalingen alsook artikel 15, leden 4 en 5, en artikel 19 van Richtlijn 92/12/EEG. Artikel 15, lid 4, van die richtlijn is van toepassing op alle overeenkomstig artikel 18, leden 1 en 2, van de onderhavige richtlijn aangewezen zekerheidstellers.

De artikelen 21 tot en met 27 van deze richtlijn zijn niet van toepassing op die overbrengingen.

2.   Overbrengingen van accijnsgoederen die vóór 1 april 2010 zijn aangevangen, worden verricht en gezuiverd overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 92/12/EEG.

De onderhavige richtlijn is niet van toepassing op die overbrengingen.

Artikel 47

1.   Richtlijn 92/12/EEG wordt ingetrokken met ingang van 1 april 2010.

De richtlijn blijft evenwel van toepassing binnen de grenzen en voor de doeleinden als bepaald in artikel 46.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn.

Artikel 48

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen in werking treden om uiterlijk op 1 januari 2010 aan deze richtlijn te voldoen.

Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van deze wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen mee, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 49

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 50

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 16 december 2008.

Voor de Raad

De voorzitster

R. BACHELOT-NARQUIN


(1)  Advies van 18 november 2008 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(2)  Advies van 22 oktober 2008 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(3)  PB L 76 van 23.3.1992, blz. 1.

(4)  PB L 316 van 31.10.1992, blz. 8.

(5)  PB L 316 van 31.10.1992, blz. 10.

(6)  PB L 316 van 31.10.1992, blz. 21.

(7)  PB L 316 van 31.10.1992, blz. 29.

(8)  PB L 291 van 6.12.1995, blz. 40.

(9)  PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.

(10)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(11)  PB L 162 van 1.7.2003, blz. 5.

(12)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(13)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(14)  PB L 128 van 10.5.2001, blz. 32.


Top