Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019CA0949

    Zaak C-949/19: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 maart 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — M.A. / Konsul Rzeczypospolitej Polskiej w N. (Prejudiciële verwijzing – Grenscontroles, asiel en immigratie – Visumbeleid – Schengenuitvoeringsovereenkomst – Artikel 21, lid 2 bis – Handvest van de grondrechten – Artikel 47 – Recht op een doeltreffende voorziening in rechte – Weigering van de consul om een visum voor verblijf van langere duur te verlenen – Verplichting voor een lidstaat om ervoor te zorgen dat tegen een besluit tot weigering van een dergelijk visum beroep bij de rechter kan worden ingesteld)

    PB C 182 van 10.5.2021, p. 18–19 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    10.5.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 182/18


    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 maart 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — M.A. / Konsul Rzeczypospolitej Polskiej w N.

    (Zaak C-949/19) (1)

    (Prejudiciële verwijzing - Grenscontroles, asiel en immigratie - Visumbeleid - Schengenuitvoeringsovereenkomst - Artikel 21, lid 2 bis - Handvest van de grondrechten - Artikel 47 - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte - Weigering van de consul om een visum voor verblijf van langere duur te verlenen - Verplichting voor een lidstaat om ervoor te zorgen dat tegen een besluit tot weigering van een dergelijk visum beroep bij de rechter kan worden ingesteld)

    (2021/C 182/25)

    Procestaal: Pools

    Verwijzende rechter

    Naczelny Sąd Administracyjny

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: M.A.

    Verwerende partij: Konsul Rzeczypospolitej Polskiej w N.

    Dictum

    1)

    Artikel 21, lid 2 bis, van de op 19 juni 1990 te Schengen ondertekende en op 26 maart 1995 in werking getreden Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord van 14 juni 1985 tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek, betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013, moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een derdelander aan wie een visum voor verblijf van langere duur is geweigerd.

    2)

    Het Unierecht, en met name artikel 34, lid 5, van richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten, gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten verplicht zijn ervoor te zorgen dat tegen besluiten tot weigering van een visum voor studiedoeleinden als bedoeld in die richtlijn beroep kan worden ingesteld. Binnen de grenzen van de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid is de regeling van dat beroep een zaak van het recht van elke lidstaat, maar in een bepaalde fase moet er ook beroep bij de rechter mogelijk zijn. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde aanvraag voor een nationaal visum voor verblijf van langere duur voor studiedoeleinden binnen de werkingssfeer van die richtlijn valt.


    (1)  PB C 191 van 8.6.2020.


    Top