Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CA0595

    Zaak C-595/13: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Staatssecretaris van Financiën/Fiscale Eenheid X NV cs [Prejudiciële verwijzing — Zesde btw-richtlijn — Vrijstellingen — Artikel 13, B, onder d), punt 6 — Gemeenschappelijke beleggingsfondsen — Begrip — Beleggingen in onroerende zaken — Beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen — Begrip — Feitelijke exploitatie van een onroerende zaak]

    PB C 48 van 8.2.2016, p. 2–2 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    8.2.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 48/2


    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 december 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Staatssecretaris van Financiën/Fiscale Eenheid X NV cs

    (Zaak C-595/13) (1)

    ([Prejudiciële verwijzing - Zesde btw-richtlijn - Vrijstellingen - Artikel 13, B, onder d), punt 6 - Gemeenschappelijke beleggingsfondsen - Begrip - Beleggingen in onroerende zaken - Beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen - Begrip - Feitelijke exploitatie van een onroerende zaak])

    (2016/C 048/02)

    Procestaal: Nederlands

    Verwijzende rechter

    Hoge Raad der Nederlanden

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Staatssecretaris van Financiën

    Verwerende partij: Fiscale Eenheid X NV cs

    Dictum

    1)

    Artikel 13, B, onder d), punt 6, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/680/EEG van de Raad van 16 december 1991, moet aldus worden uitgelegd dat beleggingsmaatschappijen als de in het hoofdgeding betrokken vennootschappen, waarin kapitaal is samengevoegd door meer dan één belegger die het risico in verband met het beheer van de daarin bijeengebrachte activa draagt, met het oog op de aankoop, het bezit, het beheer en de verkoop van onroerende zaken teneinde daaruit winst te maken, die als dividend zal worden uitgekeerd aan de gezamenlijke aandeelhouders, die ook uit een stijging van de waarde van hun deelneming profijt halen, kunnen worden beschouwd als „gemeenschappelijke beleggingsfondsen” in de zin van deze bepaling, op voorwaarde dat de betrokken lidstaat deze vennootschappen aan bijzonder overheidstoezicht heeft onderworpen.

    2)

    Artikel 13, B, onder d), punt 6, van de Zesde richtlijn (77/388) moet aldus worden uitgelegd dat de feitelijke exploitatie van de onroerende zaken van een gemeenschappelijk beleggingsfonds niet onder het in deze bepaling gebruikte begrip „beheer” valt.


    (1)  PB C 39 van 8.2.2014.


    Top