This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52009AE0633
Opinion of the European Economic and Social Committee on the Communication from the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee, the Committee of the Regions and the European Central Bank — EMU@10: successes and challenges after 10 years of Economic and Monetary Union
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Centrale Bank — Tien jaar Economische en Monetaire Unie: successen, knelpunten en nieuwe uitdagingen
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Centrale Bank — Tien jaar Economische en Monetaire Unie: successen, knelpunten en nieuwe uitdagingen
PB C 228 van 22.9.2009, p. 116–122
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
22.9.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 228/116 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Centrale Bank — Tien jaar Economische en Monetaire Unie: successen, knelpunten en nieuwe uitdagingen
COM(2008) 238 final — SEC(2008) 553
2009/C 228/23
De Europese Commissie heeft op 7 mei 2008 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap te raadplegen over de
„Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Centrale Bank — Tien jaar Economische en Monetaire Unie: successen, knelpunten en nieuwe uitdagingen”
De afdeling Economische en Monetaire Unie, economische en sociale samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 5 maart 2009 goedgekeurd; rapporteur was de heer BURANI.
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 24 en 25 maart 2009 gehouden 452e zitting onderstaand advies uitgebracht, dat met 79 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 17 onthoudingen, werd goedgekeurd.
1. Samenvatting en conclusies
1.1 |
Het EESC behandelt in dit advies de mededeling van de Europese Commissie over de successen van tien jaar Economische en Monetaire Unie (EMU) en de uitdagingen die de EU op dit vlak nog te wachten staan. De Commissie had deze mededeling al opgesteld voordat de huidige crisis in alle hevigheid losbrak. Het EESC gaat daarom in dit advies zo min mogelijk in op de gebeurtenissen van de afgelopen maanden, d.w.z. op actuele kwesties die niet in de mededeling aan de orde komen en waaraan andere adviezen worden gewijd. |
1.2 |
De oorspronkelijke verwachtingen t.a.v. de EMU zijn niet geheel uitgekomen: het aanvankelijke optimisme moest worden getemperd ten gevolge van een verslechtering van de economische conjunctuur onder invloed van objectieve factoren die grotendeels geen verband hielden met de eenheidsmunt. Veel burgers echter gaven de euro de schuld van de recessieverschijnselen (hoewel die dus losstonden van de monetaire ontwikkelingen), deels vanwege een gebrek aan informatie en deels vanwege een aanhoudend wantrouwen jegens de EU. |
1.3 |
Een onbetwist succes van de EMU is dat de langetermijnverwachtingen voor de inflatie zich nu bevinden op een niveau dat dicht bij dat van prijsstabiliteit ligt. Verder bevorderde een algemene daling van de rentetarieven de economische groei. Door de mondiale verwevenheid van de financiële markten wordt Europa nu echter getroffen door een economische crisis die elders zijn oorsprong vindt. |
1.4 |
Hoewel de euro de op één na belangrijkste valuta ter wereld is, zijn de Eurogroep en de ECB niet officieel vertegenwoordigd in de internationale financieel-economische organisaties. Hiervoor bestaan verschillende redenen, waaronder het feit dat er van de EU-lidstaten die lid zijn van die organisaties er sommige wel en andere niet bij de eurozone horen. Het zou de economische governance in theorie ten goede komen als de Eurogroep en de ECB in belangrijke internationale gremia hun stem zouden kunnen laten horen. |
1.5 |
Binnen de EU is de voornaamste toekomstige uitdaging het wegwerken van de tekortkomingen die er na tien jaar nog altijd bestaan: de verschillen in inflatie en arbeidskosten tussen de EMU-landen en de slechts gedeeltelijke integratie van de goederen- en dienstenmarkten. Het opheffen van de inflatie- en arbeidskostenverschillen zou onderdeel moeten zijn van een reeks nationale convergentieprogramma’s, die met inachtneming van het stabiliteits- en groeipact door de regeringen en sociale partners in overleg zouden moeten worden vastgesteld. De verdere integratie van de markten zou voorwerp moeten uitmaken van nader onderzoek om de natuurlijke grenzen daarvan vast te stellen, d.w.z. te bepalen vanaf waar verdere integratie onmogelijk of te belastend wordt. |
1.6 |
Op mondiaal niveau staat de EMU voor politieke en concurrentiële uitdagingen, die zij zou moeten aangaan met nationale begrotingsprogramma’s, beter geïntegreerde structurele hervormingen, versterking van de internationale positie van de euro en adequate economische governance. Wat dat laatste betreft, moet in het bijzonder aandacht worden geschonken aan overheidsuitgaven, concurrentievermogen en sociale stelsels: drie terreinen waarop een gemeenschappelijke aanpak moeilijk is geworden vanwege uiteenlopende situaties in de lidstaten. |
1.7 |
Ten aanzien van de financiële governance hoopt het EESC op een algehele herziening van het beleid dat tot nu toe bepalend was voor het functioneren van de markten. De financiële crisis ten gevolge van subprime-hypotheken, die zelf ook weer ontstond onder invloed van een economische crisis, is namelijk in de eerste plaats veroorzaakt doordat van nature onbetrouwbare producten in omloop werden gebracht. Dat kon gebeuren doordat een verkeerde interpretatie aan het begrip vrije markteconomie werd gegeven. Het EESC pleit niet voor de afschaffing daarvan, maar wel voor regels om de vrije markt in goede banen te leiden. |
2. Inleiding
2.1 |
De Europese Commissie heeft in mei 2008 een mededeling gepubliceerd waarin zij de balans opmaakt van tien jaar Economische en Monetaire Unie (EMU) en de hoofdlijnen schetst van de beleidsaanpak voor de komende tien jaar. (1) Deze mededeling verscheen in het tweede nummer van European Economy (2), samen met een analytisch onderzoek van meer dan 300 bladzijden naar de behandelde thema’s. Het EESC is één van de instellingen aan wie de mededeling is gericht en bedankt de Commissie voor de mogelijkheid zijn mening hierover te kunnen geven. Het hoopt dat zijn opmerkingen worden aangenomen voor wat ze zijn, nl. een constructieve bijdrage aan de lopende discussie. |
2.2 |
Het analytische onderzoek is zeer nuttig om de in de mededeling beschreven ontwikkelingen beter te begrijpen en verschaft inzicht in de uitspraken van de Commissie, maar is wel een econometrisch en financieel analytisch document dat alleen voor een kleine groep deskundigen is bestemd. Het EESC heeft er kennis van genomen en verwijst er een aantal keren naar bij de bespreking van kwesties waarop dieper moet worden ingegaan. |
2.3 |
Het EESC houdt bij zijn opmerkingen over de mededeling de volgorde aan waarin de Commissie de desbetreffende punten behandeld heeft. Het hoopt dat zijn commentaar nuttig is en wordt opgevat als de graag verleende bijdrage van de in het EESC vertegenwoordigde maatschappelijke organisaties. |
3. De mededeling: een historische stap
3.1 De mededeling begint met de opmerkingen dat met de EMU „aan de Europese burgers en de rest van de wereld een krachtig politiek signaal [werd] afgegeven dat Europa wel degelijk in staat was om vergaande besluiten te nemen” en dat de euro „tien jaar later […] een eclatant succes” blijkt te zijn. Dergelijke als feiten geponeerde uitspraken zijn vanuit communicatieoogpunt ongepast en contraproductief aan het begin van een uiteenzetting. Uitingen van tevredenheid over de euro zouden als conclusie overtuigender zijn geweest. Het EESC kan zich in beginsel wel in deze opmerkingen vinden, maar zou die dus liever aan het eind dan aan het begin van de mededeling hebben gezien.
3.2 De Commissie matigt vervolgens haar toon en stelt dat „de oorspronkelijke verwachtingen op een aantal punten nog niet geheel [zijn] uitgekomen”. Als oorzaken daarvan noemt ze de lage productiviteitsgroei, de globalisering, de schaarste aan natuurlijke hulpbronnen, de klimaatverandering en de vergrijzing — allemaal factoren die volgens haar „een extra wissel trekken op het groeivermogen van de Europese economieën”. Op het eerste gezicht lijkt ze zo — vast onbedoeld — een verband te leggen tussen de algemene sociaaleconomische ontwikkelingen en de deels niet uitgekomen verwachtingen van de euro.
3.2.1 Verderop (blz. 7) klaagt de Commissie dat „de euro [door de burgers (toevoeging van de rapporteur) vaak wordt] gebruikt als zondebok voor povere economische prestaties die in werkelijkheid het gevolg zijn van een ondeugdelijk nationaal economisch beleid”. Daarmee geeft ze terecht aan dat de economische ontwikkelingen en de euro los van elkaar moeten worden gezien. Het zou voor het imago van de euro beter zijn geweest als ze had uitgelegd dat de euro, net als in meer of mindere mate de meeste andere valuta, de gevolgen ondervindt van een ongunstige mondiale conjunctuur en de weerslag daarvan op het monetair beleid.
3.2.2 Met alleen monetair beleid, zoals dat van de EMU, kunnen de problemen op de in elkaar grijpende wereldmarkten, die in reële tijd of met een domino-effect overslaan van de ene markt op de andere, niet worden opgelost. De niet-Europese markten hebben zich al te lang laten leiden door een zowel in economisch als in financieel opzicht te ruime interpretatie van het begrip vrije markteconomie. Op een vrije markt zijn regels nodig om uiterste grenzen vast te stellen, en adequaat toezicht om die regels te handhaven. In Europa bestaan er in het algemeen voldoende regels en is er afdoende toezicht, maar dat kan van andere delen van de wereld helaas niet worden gezegd.
4. Voornaamste successen van de afgelopen tien jaar
4.1 De Commissie schrijft met reden dat „het monetaire beleid heeft gezorgd voor een verankering van de langetermijnverwachtingen voor de inflatie op een niveau dat dicht bij de ECB-definitie van prijsstabiliteit ligt”. Ze erkent dat de inflatie onlangs weer is opgelopen „met name door de uit de pan rijzende olie- en grondstofprijzen”, maar verwacht dat die zal „terugkeren naar een laag niveau zodra deze externe druk vermindert”, hetgeen de afgelopen maanden is gebeurd. Wat de rentetarieven betreft, schrijft ze de aangescherpte voorwaarden voor kredietverstrekking aan huishoudens en bedrijven toe aan de turbulentie op de financiële markten, maar denkt ze dat „de kredietvoorwaarden weer een normaler karakter [zullen] krijgen,” ook al „zullen de olie- en grondstofprijzen mogelijk een stijgende trend blijven vertonen”.
4.1.1 De meeste deskundigen zijn het erover eens dat de huidige crisis van lange duur zal zijn en durven geen uitspraken te doen over de vraag wanneer de economieën, met name die van de westerse landen, zich weer zullen herstellen. Het altijd in beweging zijnde mondiale geopolitieke landschap reduceert econometrische prognoses helaas tot simpele argumenten voor een discussie. Het EESC wil in dit verband specifiek wijzen op de opmerking van de Commissie dat de inflatie de voorwaarden voor kredietverstrekking aan huishoudens en bedrijven helaas heeft verslechterd. Daarbij gaat de Commissie eraan voorbij dat huishoudens niet alleen geld lenen, maar ook sparen en zo bijdragen aan de economische groei en bij nader inzien ook aan de financiering van de staatsschuld en van het bedrijfsleven.
4.1.2 De spaarvergoedingen — d.w.z. de rente op spaarrekeningen en de opbrengst van waardepapieren — stijgen minder snel dan de inflatie. Dit betekent dat er na belastingaftrek sprake is van een flink koopkrachtverlies in combinatie met een waardedaling van het geïnvesteerde kapitaal. De enorme verliezen op de beurs van de laatste tijd brengen huishoudens er echter toch toe hun heil te zoeken in de veiligere traditionele spaardeposito’s, ondanks de net genoemde geringe vergoedingen en de waardedaling van het kapitaal.
4.2 Het EESC onderschrijft de door de Commissie opgesomde voordelen van de euro: het in 2005 hervormde stabiliteits- en groeipact heeft ertoe geleid dat de lidstaten fiscaal beleid voeren dat aansluit op het streven van de EMU naar macro-economische stabiliteit. Daardoor worden de economische en marktintegratie bevorderd. De euro heeft aldus een katalyserend effect op de integratie van de financiële markten. Bij die integratie, waarmee „het eurogebied thans beter bestand is tegen ongunstige externe ontwikkelingen”, dienen toch enkele kanttekeningen te worden geplaatst.
4.2.1 Het klopt dat dankzij de EMU een sterk geïntegreerde financiële markt tot stand is gekomen. Een dergelijke markt is ongetwijfeld beter in staat weerstand te bieden aan ongunstige externe ontwikkelingen dan een aantal afzonderlijke nationale markten. De integratie binnen de EMU heeft echter raakvlakken met de ontwikkelingen op de wereldmarkt. „Ook nu lijkt het eurogebied beschermd tegen de ergste gevolgen van de huidige mondiale financiële onrust,” aldus de Commissie, maar die onrust — vooral op het vlak van subprime-hypotheken — is afkomstig van externe markten en wordt veroorzaakt door niet met de EMU gerelateerde omstandigheden.
4.2.2 Dit gezegd zijnde dient zich de volgende kwestie aan, die de Commissie elders in de mededeling aan de orde stelt: de externe invloed van de Eurogroep, zowel op de mondiale economische governance als in de instanties die de financiële markten reguleren. De subprime-crisis is veroorzaakt door oneigenlijke kredietverstrekkingstechnieken en discutabele vormen van effectisering, waarvan in Europa deels geen gebruik wordt gemaakt. Het lijkt dan ook gerechtvaardigd zich af te vragen of de huidige problemen niet hadden kunnen worden voorkomen of in hun omvang beperkt als de Eurogroep (en de ECB) vertegenwoordigd waren geweest in de mondiale economische en financiële organisaties.
4.2.3 Argumenten vóór een dergelijke vertegenwoordiging zijn de door overheden genomen steunmaatregelen en de faillissementen van grote Amerikaanse financiële concerns met vestigingen in Europa, die tot precaire problemen leiden op het vlak van concurrentie en toezicht. Het EESC voert dit pleidooi trouwens niet als enige: ook de Commissie beklaagt zich over het ontbreken van „een krachtige stem in internationale fora”. Zij vermeldt echter niet, laat staan bespreekt hoeveel — of hoe weinig — de Raad heeft gedaan om Europa in de praktijk zo'n „krachtige stem” te geven.
4.3 Het is niet nodig stil te staan bij de grote voordelen die de EMU de landen heeft gebracht die er deel van uitmaken en aan een inhaalslag bezig zijn: de Commissie heeft hieraan al eerder een mededeling (3) gewijd, waarover het EESC reeds een advies (4) heeft uitgebracht.
4.4 „De euro heeft […] een stevige plaats veroverd als tweede internationale valuta” en is goed voor een kwart van de mondiale reserves. 36 % van de leningen van banken uit de eurozone aan kredietnemers van daarbuiten luiden in euro’s, tegen 45 % in Amerikaanse dollars. Deze successen mogen echter nog geen aanleiding geven om tevreden achterover te leunen: het belang van de euro (dat volgens alle voorspellingen alleen nog maar zal toenemen) moet zich vertalen in concrete resultaten en voordelen, in de eerste plaats t.a.v. de olieprijs. De afhankelijkheid van de energiebron olie is één van de factoren die de economieën van de eurolanden, in een aantal gevallen zeer sterk, afremmen. De schommelingen van de olieprijs zijn niet alleen te wijten aan het monopolistische beleid van de olieproducerende landen, maar ook aan speculaties en de schommelingen van de dollarkoers: die munt is niet langer stabiel genoeg om nog betrouwbaar te zijn. Het is dan ook tijd te gaan nadenken over een strategie om de olieprijzen in euro uit te drukken, op zijn minst in de transacties van de EMU-landen. Het EESC begrijpt dat deze stap niet zonder problemen kan worden gezet en dat daarom behoedzaam te werk moet worden gegaan. Het succes ervan zal niet alleen afhangen van de positie van de euro, maar ook van de onderhandelingskracht van Europa als geheel.
4.5 De Commissie staat verder stil bij het thema economische governance . Daarvan is vandaag de dag sprake dankzij het optreden van de Eurogroep, waarvan de slagvaardigheid is vergroot door de instelling van een permanente voorzitter. De interne governance m.b.t. de euro volstaat echter niet om daaraan prestige te verlenen en de stabiliteit ervan te garanderen: in het voorafgaande is duidelijk gemaakt dat ook externe governance nodig is (zie parr. 4.2.2 en 4.4). Die kan alleen van de grond komen als de Eurogroep en de ECB een institutionele rol krijgen binnen bepaalde internationale organisaties, in de eerste plaats het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Het is niet langer aanvaardbaar dat in het IMF de euroautoriteiten niet over stemrecht beschikken.
5. De uitdagingen waar de EMU nog voor staat
5.1 De economieën van de EMU-landen verkeren in een recessie, net als de Amerikaanse economie en de economieën van de Europese niet-EMU-landen. Deze recessie doet zich dus in de hele westerse wereld voor. Daarom is het misleidend die recessie direct of indirect toe te schrijven aan de euro. Uit een grondige analyse blijkt echter dat „de inflatie en de arbeidskosten per eenheid product van euroland tot euroland sterk uiteenlopen”. De Commissie noemt daarvoor de volgende inmiddels wel bekende oorzaken: traag reagerende prijzen en lonen, weinig structurele hervormingen, geringe marktintegratie en onderontwikkelde grensoverschrijdende dienstverlening.
5.1.1 Het EESC wijst erop dat de vraag of en in welke mate daaraan wat wordt gedaan, grotendeels afhangt van de houding van de lidstaten en de sociale partners. Tegelijk verzoekt het EESC de Commissie onderzoek te gaan doen naar de mate waarin de goederen- en dienstenmarkten op termijn kunnen worden geïntegreerd, zowel in de eurozone als in de gehele EU. Los van leerbeginselen kent integratie natuurlijke grenzen die nooit mogen worden overschreden: alhoewel harmonisatie noodzakelijk is en concurrentiebelemmerende en wetgevende obstakels uit de weg moeten worden geruimd, zullen sociale omstandigheden, fiscale regels, arbeidsmarkt en taal altijd blijven verschillen.
5.1.2 Het onderzoek waartoe het EESC hier verzoekt, moet de Commissie en de lidstaten ertoe brengen in hun beleid de kosten en baten van harmonisatie permanent tegen elkaar af te wegen: verwezenlijking van de interne markt en verbetering van het concurrentievermogen mogen niet de enige doelstellingen zijn. Er moet voor ieder land ook rekening worden gehouden met de sociaaleconomische impact van integratiemaatregelen en met het aanpassingsvermogen van de nationale economie.
5.2 Afgezien van de inflatie heeft het monetair beleid slechts indirect invloedop de overige factoren die ten grondslag lagen aan de geringe economische groei van de afgelopen tijd; deze factoren vallen hoe dan ook buiten de bevoegdheden van de Eurogroep. Het EESC vindt het daarom onterecht de euro de schuld te geven van de huidige economische situatie in de eurozone en daarbuiten. Overigens schrijft de publieke opinie in geen van de niet-eurolanden de actuele problemen toe aan hun nationale valuta, terwijl een groot deel van de burgers in de eurozone de eenheidsmunt daarvoor wél verantwoordelijk houdt.
5.3 Een andere opmerking van de Commissie, die zij maakt in een door de bank genomen positieve en optimistische context, baart het EESC zorgen: „Naast de inlossing van de oorspronkelijke verwachtingen wordt de EMU-beleidsagenda voor de komende tien jaar echter meer dan ooit bepaald door nieuwe mondiale ontwikkelingen die de hierboven geschetste zwakke punten van de EMU nog duidelijker aan het licht brengen.” (5) In plaats van over de „zwakke punten van de EMU” zou de Commissie moeten spreken van de uitdaging om het concurrentievermogen van de eurozone te verbeteren d.m.v. herstructurering van achteropgebleven sectoren en investeringen in onderzoek, innovatie en menselijk kapitaal, in het licht van stijgende voedsel-, energie- en grondstoffenprijzen en rekening houdende met de klimaatverandering, de vergrijzing en het immigratievraagstuk. De huidige problematiek is dus eerst en vooral sociaaleconomisch van aard.
5.3.1 Al deze zaken vormen volgens de Commissie bijzonder lastige beleidsuitdagingen voor de eurozone. Hoewel het EESC het met deze uitspraak eens is, kan in zijn ogen worden geconcludeerd dat bovengenoemde problemen weliswaar gevolgen hebben voor het beleid van de EMU, maar dat ze veeleer in communautair verband dan door de Eurogroep moeten worden opgelost. De vereiste beleidsmaatregelen dienen met andere woorden op „Europees” niveau te worden genomen en de taak van de Eurogroep zou beperkt moeten blijven tot directe (en gecoördineerde) monetaire maatregelen t.a.v. de euro.
6. Een beleidsagenda voor de volgende tien jaar
6.1 De Commissie presenteert in de mededeling een dergelijke beleidsagenda met de opmerking: „Na de eerste tien jaar EMU is gebleken dat er over het geheel genomen sprake is van een groot succes, maar dat een aantal tekortkomingen moet worden verholpen.” Met deze agenda moet niet alleen de macro-economische stabiliteit worden geconsolideerd, maar moet ook „de potentiële groei worden verhoogd” en de welvaart van de burgers worden vergroot. Ook moeten de belangen van de eurozone in de mondiale economie worden beschermd en moet ervoor gezorgd worden dat de EMU zich „soepel kan aanpassen” wanneer er nieuwe leden bijkomen.
6.2 De Commissie stelt een drieledige aanpak voor om bovengenoemde doelstellingen te verwezenlijken:
— |
een interne agenda om o.a. het begrotingsbeleid nauwer te coördineren en daarop meer toezicht te houden, en structurele hervormingen beter in het algemene beleid van de EMU te integreren; |
— |
een externe agenda om de rol van de euro in de mondiale economische governance te versterken; |
— |
een systeem van economische governance voor de implementatie van voornoemde agenda’s. |
6.3 Wat betreft de interne agenda passeren geen compleet nieuwe uitgangspunten de revue, maar worden de in het verleden al meermaals genoemde beginselen van good governance nog eens kracht bijgezet, nl. houdbaarheid van de overheidsfinanciën en verbetering daarvan door de uitgaven en belastingstelsels te rationaliseren en af te stemmen op groeivriendelijke en concurrentiebevorderende activiteiten. Daarnaast is het volgens de Commissie „nodig om het toezicht te verbreden tot macro-economische onevenwichtigheden”, zoals de toenemende tekorten op de lopende rekeningen en de verschillen in inflatiecijfers. De Commissie onderstreept dat de integratie van met name de financiële markten de EMU solider heeft gemaakt, maar dat marktintegratie zonder adequaat flankerend beleid ook kan leiden tot grotere verschillen tussen de aangesloten landen.
6.3.1 Het EESC kan niet anders dan deze redenatie volgen, maar wijst erop dat de werkelijkheid om een voorzichtige analyse vraagt en dat niet uit het oog mag worden verloren hoe lastig het is beginselen te formuleren die in de praktijk kunnen worden toegepast.
6.3.2 De overheidsuitgaven spelen in de interne agenda een cruciale rol. De Commissie pleit voor „deugdelijke uitgavenvoorschriften […] die het mogelijk maken dat de automatische budgettaire stabilisatoren binnen de grenzen van het stabiliteits- en groeipact hun werk doen en de samenstelling van de overheidsuitgaven wordt afgestemd op de structurele en conjuncturele economische vereisten”. Dit is nauwelijks haalbaar in de huidige woelige economische tijden, waarvan het einde nog niet in zicht is. De inflatiedruk heeft immers zwaar doorgewogen op de inkomensverdeling, de lonen, de investeringen, het concurrentievermogen en de sociale stelsels, maar de mate waarin dat gebeurde, liep per EMU-lidstaat sterk uiteen. Dit komt omdat het primaire tekort per land anders is samengesteld, handelsbalansen meer en meer worden beïnvloed door de hoogte van de energieprijzen en pensioenstelsels grote structurele verschillen vertonen, die onder normale omstandigheden al moeilijk uit de weg kunnen worden geruimd, laat staan in perioden van crisis.
6.3.3 Gelet op de huidige omstandigheden moet de nagestreefde convergentie als een middellangetermijndoelstelling worden beschouwd. Het EESC vindt net als de Commissie dat het „zeker nodig [is] om het toezicht te verbreden tot macro-economische onevenwichtigheden” met gebruikmaking van de bestaande instrumenten, maar waarschuwt niet te optimistisch te zijn over successen op de korte termijn.
6.3.4 De Commissie stelt verder voor om de economische ontwikkeling van de kandidaat-leden van de eurozone aan een breder toezicht te onderwerpen, met name van de landen die deelnemen aan het wisselkoersmechanisme II (WKM II). Ook dit is geen nieuwe aanpak, maar simpelweg een poging om bestaand beleid doeltreffender ten uitvoer te leggen. Eén ding moet duidelijk zijn: als een land eenmaal voldoet aan de EMU-criteria, volgt toetreding tot de eurozone vanzelf, zoals is vastgelegd in het toetredingsverdrag. Onder invloed van de huidige crisis kan het overigens langer duren voordat een land aan alle criteria voldoet. In het licht van het streven naar één valuta voor heel Europa zou het daarom raadzaam zijn deze criteria wat flexibeler toe te passen of te actualiseren.
6.3.5 De Commissie merkt op dat de integratie van de product-, diensten- en arbeidsmarkten nog altijd wordt belemmerd door bepaalde wet- en regelgeving en per land niet gelijk opgaat. Dat zijn geen specifieke EMU-problemen en dit vraagstuk zou dan ook moeten worden beschouwd binnen het bredere beleidskader van de EU als geheel. Zoals in paragraaf 5.1.1 al is opgemerkt, kent marktintegratie wel bepaalde natuurlijke grenzen alsmede andere beperkingen die samenhangen met de sociaaleconomische omstandigheden in de diverse lidstaten. Die beperkingen moeten per geval worden onderzocht en indien nodig geëerbiedigd.
6.3.6 Wat de financiële markten betreft onderstreept de Commissie dat „het eurogebied […] verhoudingsgewijs sterk [kan] profiteren van een grotere financiële integratie in de EU”, maar dat er „nog meer inspanningen nodig [zijn] om de financiële markten in het eurogebied efficiënter en liquider te maken”. Het EESC vindt het beleid van de ECB op dit vlak exemplarisch en hoopgevend omdat daarmee naar verwachting aan hevige financiële onrust het hoofd kan worden geboden, zoals tot nu toe ook is gebeurd. De in Amerika ontstane crisis zou veel ernstigere gevolgen kunnen hebben gehad als die niet mede was beteugeld met een beleid gericht op instandhouding van de soliditeit en liquiditeit van de markten. In afwachting van meer informatie, waar de markt en het publiek recht op hebben, doet het EESC vooralsnog geen uitspraken over het uitgeoefende toezicht. De daarmee belaste instanties hebben de ondergang van verschillende grote financiële instellingen niet zien aankomen, laat staan dat ze die konden voorkomen.
6.3.6.1 In dit verband merkt het EESC op dat de crisis in Amerika is veroorzaakt door een gebrek aan regels en toezicht, hetgeen er paradoxaal genoeg toe leidde dat de vrijemarkteconomie bij uitstek de hulp moest inroepen van de overheid om het onheil te bezweren en daartoe staatssteun ontving en enorme kapitaalinjecties kreeg toegediend. De gevolgen zijn bekend: omvangrijke verliezen voor de economie, de overheidsbegroting en de Amerikaanse burgers, maar vooral ook aantasting van de geloofwaardigheid van een systeem.
6.4 De Commissie beoogt met de externe agenda de internationale rol van de eurozone te versterken. Daarvoor moet „een internationale strategie” worden uitgewerkt „die past bij de internationale status” van de euro. Ze formuleert nogmaals de wens (zoals zij in het verleden al veelvuldig heeft gedaan) dat de eurozone „met één stem” zal kunnen gaan spreken in alle internationale monetaire organisaties. Het EESC herhaalt dat het deze externe agenda volledig onderschrijft: het is operationeel, maar vooral ook politiek gezien onacceptabel dat de euroautoriteiten nog niet zijn vertegenwoordigd in die organisaties.
6.4.1 De Commissie spreekt in dit verband over weerstand bij „andere landen”, die vinden dat de EU en de eurozone al „oververtegenwoordigd zijn in internationale organisaties (qua zetels en stemrechten)”. Afgaande op de schaarse en maar mondjesmaat beschikbare informatie lijkt het erop dat deze weerstand inderdaad bestaat en dat de EU-lidstaten (zowel EMU- als niet-EMU-leden) niet erg overtuigend noch gecoördineerd druk uitoefenen ten gunste van een sterkere vertegenwoordiging van de eurozone in internationale organisaties. De Eurogroep zou luid en duidelijk van zich moeten laten horen, eerst en vooral in de Raad.
6.4.2 Om aan de kritiek van derde landen tegemoet te komen, zouden de EMU-leden volgens het EESC symbolisch een grote stap kunnen zetten door niet hun zetel maar wel hun individuele stemrecht op te geven met als logisch argument dat voor de euro maar één autoriteit bevoegd is en dat daarom alleen die autoriteit stemrecht zou moeten hebben. De sociale partners zouden ook hierover moeten worden geïnformeerd. De terughoudendheid in dezen hangt ongetwijfeld samen met politieke gevoeligheden, maar het huidige stilzwijgen en gebrek aan transparantie maken het draagvlak voor Europa niet groter, laat staan dat voor de euro.
6.5 De mededeling eindigt met een aantal paragrafen over de governance van de EMU, wellicht inhoudelijk het meest omvangrijke en verregaande hoofdstuk. De Commissie spreekt zich uit voor een „sterke betrokkenheid van alle EU-lidstaten bij de Ecofin-Raad” op het vlak van economisch beleid, een „sterkere integratie van EMU-vraagstukken” in deze Raad en een „meer samenhangende aanpak op gebieden die onder zijn verantwoordelijkheid vallen (macro-economisch beleid, financiële markten en belastingheffing)”.
6.5.1 Het EESC kan hier alleen maar mee instemmen. Wel merkt het op dat bij de besluitvorming in de Ecofin-Raad maar zelden wordt verwezen naar een direct of indirect verband met de EMU. Het economisch en monetair beleid zijn onderling afhankelijk: de euro is niet de enige valuta in de EU, maar wel de belangrijkste, niet alleen omdat een grote groep landen de euro nu al heeft ingevoerd, maar ook omdat andere lidstaten dit zullen gaan doen.
6.5.2 De Commissie speelt een fundamentele rol in de governance van de EMU. Behalve dat ze meehelpt de EMU correct te laten functioneren, is ze tevens belast met het budgettair en macro-economisch toezicht. Ze stelt voor dat deze rol kracht wordt bijgezet en efficiënter wordt gemaakt en dat zij in internationale fora duidelijker van zich kan gaan spreken. Haar taken op dit terrein worden in het nieuwe Verdrag uitgebreid en scherper omlijnd, waardoor ze maatregelen zal kunnen nemen m.b.t. de begrotingsdiscipline van de EMU-leden en hun richtsnoeren voor het economisch beleid. Verder zal ze meer controle- en toezichtsbevoegdheden krijgen. Op grond van artikel 121 van het nieuwe Verdrag zal ze bovendien een lidstaat kunnen „waarschuwen” wanneer die afwijkt van de globale richtsnoeren.
6.5.3 Het EESC spreekt zijn waardering uit voor dit engagement van de Commissie en hoopt dat het nieuwe Verdrag haar in staat zal stellen om haar oude en nieuwe taken op dit vlak optimaal uit te voeren en daarbij het aanzien te verwerven dat zij verdient. Het EESC heeft echter vooral de vurige wens dat alle economische en monetaire autoriteiten lessen trekken uit de Amerikaanse subprime-crisis en tot de slotsom komen dat het beleid dat tot nu toe bepalend was voor de werking van de financiële markten, grondig op de schop moet.
6.5.4 De gebeurtenissen in Amerika hebben wereldwijd het hele financiële systeem in een crisis gestort. Europa heeft de gevolgen daarvan al aan den lijve ondervonden en het moet niet worden uitgesloten dat er nog rake klappen zullen vallen. In het verdere onderzoek naar de crisis zou men veel baat hebben bij niet alleen een macro- maar ook een micro-economische analyse waarin ook naar het verleden wordt gekeken. Door zo'n tweesporenanalyse zouden de al sinds enige tijd smeulende diepere oorzaken van de huidige problemen kunnen worden opgespoord.
6.5.5 In de VS werden hypothecaire leningen altijd verstrekt voor 100 % van de waarde van het onroerend goed, een waarde die met alle bijkomende kosten nog eens aanzienlijk steeg. In Europa werden daarentegen tot enkele decennia terug in de meeste landen leningen uit voorzichtigheid, en soms op grond van wetgeving, slechts verstrekt voor maximaal 70-80 % van de waarde van het onroerend goed. Dit om een voor de hand liggende reden: een eventuele daling van de huizenprijzen zou leiden tot een waardevermindering van het onderpand van de leningen.
6.5.6 Onder invloed van de liberalisering van de markten en vooral van de toenemende concurrentie sinds het begin van de marktintegratie is ook in Europa de „70 %-regel” losgelaten, hetgeen tot nu toe overigens niet tot grote problemen heeft geleid. Toch is de „100 %-regel” een verkeerde keuze uit het oogpunt van voorzichtigheid en marktethiek. Als leningen heel makkelijk worden verstrekt, wordt iedereen ertoe aangezet onroerend goed te kopen. Dient zich vervolgens een crisis aan, dan stokken de betalingen van de „zwakke” kredietnemers, wat leidt tot een algehele overmatige schuldenlast. Kredietgevers komen in zo'n situatie in bezit van verhypothekeerde panden waarvan de waarde vaak minder is dan het uitgeleende bedrag en die ze daarom besluiten te verkopen. Het gevolg daarvan is dat de markt nog verder onder druk komt te staan.
6.5.7 Hieruit blijkt duidelijk de wisselwerking tussen economische crises en crises op de huizenmarkt. Maar omdat effectisering, de handel in „pakketjes” leningen en subprime-hypotheken gemeengoed zijn geworden, heeft deze wisselwerking inmiddels consequenties voor alle financiële markten en is een systeemcrisis ontstaan. De vrees is gegrond dat het niet bij deze crisis blijft: de hoge schuldenlast die consumenten hebben opgebouwd via consumptieve kredieten en creditcards doet vrezen dat een andere zeepbel uiteen zal spatten, waarvan de gevolgen nog niet te overzien zijn.
6.5.8 In Europa hebben de politieke en monetaire autoriteiten gepoogd de burgers via kapitaalinjecties en de verwerving van financiële instellingen voor nog meer onheil te behoeden. Er is sprake van een noodsituatie die vraagt om hulp van de overheid, wat haaks staat op het ideaal van een niet-gereguleerde vrijemarkteconomie waarop nauwelijks toezicht wordt gehouden.
6.5.9. Behalve dat de crisis nu moet worden bezworen, dienen ook de dieperliggende oorzaken ervan te worden onderzocht. Er moeten nauwkeurige regels voor de verstrekking van hypothecaire leningen en de afgifte van creditcards worden vastgesteld, en er moet adequater toezicht worden uitgeoefend, óók op de bonte en weinig transparante sector van financiële instellingen die geen banken zijn. Verder zou moeten worden bekeken of op de effectenmarkten nog wel plaats is voor de talrijke ondoorzichtige producten over de aard en betrouwbaarheid waarvan zelfs deskundigen geen oordeel kunnen vellen. Het is niet de bedoeling de vrije markteconomie af te schaffen, maar wel om daarvoor een aantal regels te formuleren.
Brussel, 24 maart 2009
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Mario SEPI
(1) COM(2008) 238 final
(2) European Economy 2/2008, EMU@10, Successes and Challenges after 10 Years of Economic and Monetary Union, DG Economische en financiële aangelegenheden
(3) Mededeling van de Commissie — De EU-economie: evaluatie 2006 — Versterking van de eurozone: belangrijke beleidsprioriteiten, COM(2006) 714 final
(4) Mededeling van de Commissie — De EU-economie: evaluatie 2006 — Versterking van de eurozone: belangrijke beleidsprioriteiten, PB C 10 van 15 januari 2008, blz. 88
(5) COM(2008) 238 final, „Tien jaar Economische en Monetaire Unie: successen, knelpunten en nieuwe uitdagingen”, hoofdstuk „Resterende EMU-knelpunten en nieuwe mondiale trends”, eind van de vijfde alinea