Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AE0616

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap

    PB C 228 van 22.9.2009, p. 66–68 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    22.9.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 228/66


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap

    COM(2008) 640 final — 2008/0194 (COD)

    2009/C 228/11

    De Raad heeft op 30 oktober 2008 besloten om het EESC overeenkomstig artikel 95 van het EG-Verdrag te raadplegen over het

    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap

    De gespecialiseerde afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 11 maart 2009 goedgekeurd. Rapporteur was Umberto BURANI.

    Het EESC heeft tijdens zijn op 24 maart 2009 gehouden 452e zitting onderstaand advies uitgebracht, dat met 178 stemmen vóór en drie stemmen tegen, bij één onthouding, werd goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1

    Het EESC stemt in met de hoofdlijnen van onderhavig Commissievoorstel waarmee vooral wordt beoogd om de werkingssfeer van de verordening inzake grensoverschrijdende betaalsystemen tot automatische incasso's uit te breiden. Het komt in beginsel overeen met de door de Commissie gekozen gedragslijn om grensoverschrijdende betalingen in de euro-zone te laten beschouwen en afhandelen als nationale betalingen.

    1.2

    Feit is echter dat de afhandeling van automatische incasso's die een grens overschrijden, duurder is dan wanneer de nationale grenzen niet worden overschreden. Daarom dringt het EESC er bij de Commissie op aan om transparantie te betrachten en tekst en uitleg te geven over de gevolgde methoden en de bronnen die zijn gebruikt voor de studies waarop sommige van haar conclusies zijn gebaseerd. Er is kennis van zaken nodig om een weloverwogen besluit te kunnen nemen.

    1.3

    Hoe dan ook moet erop worden gewezen dat er, àls deze verordening op 1 november 2009 van kracht wordt, maar weinig tijd is om economische programma's uit te werken, waarvan overigens toch geen sprake kan zijn zolang er geen rechtszekerheid is over de MIF (Multilateral Interchange Fee).

    1.4

    Het Commissievoorstel behelst ook twee opdrachten voor de lidstaten: om te beginnen moeten lidstaten bij ontstentenis daarvan een instantie in het leven roepen die verantwoordelijk wordt voor de betaalsystemen; verder moeten alle lidstaten adequate structuren opzetten voor de behandeling van klachten. Het EESC beseft dat die structuren in de meeste lidstaten al lang bestaan, en waarschuwt ervoor om geen nieuwe structuren op te zetten die qua taakomschrijving de oude structuren geheel of gedeeltelijk overlappen.

    1.5

    Verder wordt de lidstaten ook nog gevraagd om op al degenen die de bepalingen van de verordening niet toepassen of overtreden, „doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties” toe te passen. Daar kan het EESC mee instemmen, met dien verstande dat inzage zou moeten worden gegeven in de resultaten van het vergelijkend onderzoek naar alle door de lidstaten genomen maatregelen, zodat duidelijker wordt hoeveel belang iedere lidstaat aan de verordening hecht.

    1.6

    De verordening wordt alleen van kracht in landen die tot de Monetaire Unie toetreden. Lidstaten die niet tot de euro-zone behoren, hebben evenwel de mogelijkheid om de toepassing van de verordening tot de eigen valuta uit te breiden. Alleen heeft tot dusverre nog geen enkele lidstaat van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Dat alleen al doet twijfel rijzen over de vraag of de lidstaten wel echt het nut inzien van bepaalde initiatieven.

    2.   Inleiding

    2.1

    Verordening (EG) nr. 2560/2001 betreffende grensoverschrijdende betalingen in euro is op 31 december 2001 in werking getreden. In die verordening is bepaald dat grensoverschrijdende betalingen niet meer mogen kosten dan soortgelijke betaling binnen de nationale grenzen. De verordening is momenteel van toepassing op overboekingen, elektronische betalingen, allerlei soorten betaalpassen en opvragingen aan geldautomaten. Met het voorstel van de Commissie wordt de werkingssfeer van de verordening met ingang van 1 november 2009 met automatische incasso's uitgebreid, wordt het stelsel voor de behandeling van klachten verbeterd en worden de systemen voor statistische rapportage vereenvoudigd.

    2.2

    Het doel van de Commissie is om verbetering te brengen in de werking op de interne markt van systemen voor betalingen in euro, waarbij dezelfde regels gelden voor betalingen in eigen land of betalingen over de grenzen heen, wat zowel de consumenten als de economie in het algemeen bezuinigingen en voordelen zou opleveren. Vooral geschillenbeslechting verdient aandacht, omdat daarbij moet worden tegemoetgekomen aan dienovereenkomstige opmerkingen van consumentenorganisaties. De statistische-rapportageverplichtingen voor kredietinstellingen brengen verder veel administratieve rompslomp en kosten met zich mee.

    2.3

    Het EESC stemt over het algemeen in met onderhavig Commissievoorstel, maar plaatst daarbij wel een aantal kanttekeningen. Het hoopt met zijn suggesties een nuttige bijdrage aan de lopende discussie te leveren.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1

    Onder jarenlange druk van de Commissie heeft het bankwezen een „gemeenschappelijke eurobetalingsruimte” (SEPA) tot stand gebracht die inmiddels goed werkt vanuit technisch-organisatorisch oogpunt en waardoor de kosten van internationale betalingstransacties en die van nationale transacties op hetzelfde niveau zijn gebracht. Volgens de Commissie is met Verordening nr. 2560/2001 „de kiem” gelegd voor de SEPA.

    3.2

    De tot dusverre bereikte resultaten zijn zonder meer goed te noemen, maar doen de inhoudelijke vraag rijzen in hoeverre die resultaten stroken met de algemene beginselen van de interne markt. Primo: de SEPA is tot stand gebracht als oplossing voor het eurobetalingsprobleem dat erin bestond dat lidstaten die niet tot de euro-zone behoren, daarvan geen voordeel hebben, behalve voor het deel van de betalingen dat door die lidstaten in de gemeenschappelijke munt wordt uitgevoerd. Sinds de uitbreiding van de EU bestrijkt de SEPA het overgrote deel van de intracommunautaire handel. Het gevolg is een interne markt met meerdere snelheden.

    3.3

    Secundo: de gelijkheid van nationale en internationale betalingsvoorwaarden geldt alleen binnen ieder afzonderlijk land. Er zijn van land tot land nog steeds - soms zelfs grote - verschillen, wat niet weg neemt dat de lidstaten in en buiten de euro-zone onderling nóg grotere verschillen vertonen. Krachtens de vigerende verordening mogen lidstaten buiten de euro-zone zelf beslissen of de verordening ook op hun grondgebied wordt toegepast, maar van die mogelijkheid is nog maar nauwelijks gebruik gemaakt. Het algehele resultaat is dat een redelijke mate van prijsconvergentie binnen de EU nog steeds verre toekomstmuziek is.

    3.4

    Convergentie betekent niet gelijkschakeling. Het zou al een hele stap vooruit zijn - zowel qua transparantie als wat het tegemoetkomen aan de verwachtingen van de consument betreft - als ieder land een zorgvuldig vergelijkend onderzoek naar de kosten zou doen, want er bestaan grote verschillen in infrastructuurkosten, in de druk van fiscale en sociale lasten, in organisatorische vereisten en in de verhouding tussen nationale en internationale betalingen. Uit een dergelijk onderzoek zou ook kunnen worden opgemaakt of het al dan niet zin heeft om àlle grensoverschrijdende elektronische betaalmiddelen onder de verordening te laten vallen.

    4.   Specifieke opmerkingen

    4.1   In artikel 1, lid 3, worden betalingen die door de betalingsdienstaanbieder voor eigen rekening zijn verricht, van de verordening uitgesloten. Die uitsluiting zou moeten worden uitgebreid tot diensten die worden verricht voor rekening van andere betalingsdienstaanbieders. Volgens de Commissie moeten het verordeningsvoorstel ook zo worden begrepen, maar dan vindt het EESC dat de formulering daarvan wel explicieter moet worden: het zou onzinnig zijn als de handelingsvrijheid in het geval van rechtstreeks door vakmensen verrichte betalingstransacties niet zou opgaan voor vakmensen die met intermediairs werken die immers net zo goed vakmensen zijn.

    4.2   In artikel 2, lid 1, wordt duidelijk dat de verordening alleen betrekking heeft op elektronische betaalmiddelen. Papieren betaalmiddelen (cheques, wisselbrieven e.d.) worden daarvan dus uitgesloten. Het EESC is het daar helemaal mee eens: de verschillen in de provisies die in de verschillende landen voor het gebruik van deze – geleidelijk aan verdwijnende – betaalmiddelen worden aangerekend, zijn te hoog om alleen te kunnen worden verklaard door naar de kosten te verwijzen. Het lijkt wel alsof die hoge provisies in sommige landen niet alleen zijn bedoeld om de kosten te dekken, maar ook om cliënten ervan af te brengen om in deze tijd van elektronica nog langer gebruik te maken van papieren betaalmiddelen. Dat is een aanpak waar het EESC volledig achter staat.

    4.2.1   In artikel 2 zou bovendien in een aparte paragraaf een definitie moeten worden gegeven van de in lid 1 genoemde „elektronische betalingstransacties”. Gezien de kosten van het combineren van verschillende technieken en in overeenstemming met de ingeburgerde praktijk zou uitdrukkelijk moeten worden vastgelegd dat papieren betaalmiddelen niet onder het begrip „elektronische betalingstransacties” vallen.

    4.3   In artikel 1, lid 2, wordt iets nieuws ingevoerd: de Commissie wil dat álle elektronische betaalmiddelen, met inbegrip van automatische incasso's onder de werkingssfeer gaan vallen van de verordening voor grensoverschrijdende betalingen tot een bedrag van 50 000 euro. Het EESC houdt wat slagen om de arm t.a.v. automatische incasso's.

    4.3.1   Het „automatische incasso”-systeem van de SEPA is anders, en ook complexer en verfijnder, dan de nationale systemen. Als de kosten van internationale en van nationale automatische incasso worden gelijkgetrokken, kan dit leiden tot schending van het beginsel dat goederen of diensten niet onder de prijs mogen worden verkocht. Bovendien wordt de mogelijkheid van automatische incasso's - waarvan ondernemingen gebruik maken, maar consumenten niet –vaak door kredietinstellingen aan hun cliënten aangeboden tegen voorwaarden die om reclameredenen gunstig zijn: bij de berekening van de voorwaarden voor nationale transacties gaat het erom dat de kosten zijn gedekt, met beperkte marges, maar die voorwaarden kunnen niet worden geëxtrapoleerd naar de duurdere internationale transacties. Het EESC stelt voor om automatische incasso's tijdelijk van de werkingssfeer van de verordening uit te sluiten, met dien verstande dat automatische incasso's daarin worden opgenomen als met een onafhankelijk deskundigenonderzoek is aangetoond dat er geen risico is op scheeftrekking van de prijzen en de concurrentieverhoudingen.

    4.3.2   Het beginsel van transparantie wil dat de Commissie de resultaten van haar onderzoek openbaar maakt en vooral inzage geeft in de nationale en internationale kosten, met duidelijke informatie over de manier waarop de gegevens zijn vergaard en verwerkt (bronvermelding en methodologie). Zonder die informatie is de kans groot dat er bevooroordeelde en onevenwichtige standpunten worden ingenomen.

    4.3.3   Ten slotte vestigt het EESC nog de aandacht op de datum voor de inwerkingtreding van de nieuwe verordening: 1 november 2009. Dat is wellicht te kort dag voor de uitwerking van economische programma's voor de middellange en lange termijn. Onontbeerlijk voor die programmma's is dat er rechtszekerheid komt over de MIF.

    4.4   In artikel 3 wordt het in de vigerende verordening vastgelegde beginsel bekrachtigd: „ De kosten die een betalingsdienstaanbieder voor grensoverschrijdende betalingen aanrekent, zijn dezelfde als de kosten welke dezelfde betalingsdienstaanbieder aanrekent voor overeenkomstige betalingen van dezelfde waarde binnen de lidstaat waar de grensoverschrijdende betaling is geïnitieerd .” Deze in 2001 geïntroduceerde norm is kennelijk naar behoren nageleefd, maar met een onderzoek in het veld zou duidelijk kunnen worden gemaakt dat er een groot verschil bestaat tussen de provisies voor overboekingen in euro's en in andere munten: een discriminatie van burgers die buiten de euro-zone wonen.

    4.5   Met artikel 5 wordt een belangrijke vernieuwing ingevoerd: vanaf 1 januari 2010 wordt de rapportageverplichting voor de overboeking van bedragen tot 50 000 euro afgeschaft, en vanaf 1 januari 2012 vervalt die verplichting voor álle geldovermakingen. Die rapportageverplichting, die werd ingevoerd als middel om de boekhoudkundige gegevens voor de betalingsbalans te vergaren, bracht kosten met zich mee en leverde complicaties op: er zijn andere methoden om die gegevens bijeen te brengen. Het EESC stemt dan ook volledig in met de afschaffing van de rapportageverplichting.

    4.6   In artikel 6 staat dat de lidstaten „… de instanties aan(wijzen) die verantwoordelijk zijn voor het doen naleven van de bepalingen van deze verordening.” Die bepaling bestond al en is doorgaans nageleefd. Belangrijker is artikel 7, waarin de lidstaten ertoe worden verplicht om klachtenprocedures op te zetten, procedures voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting in te voeren en voor een behoorlijke voorlichting van het grote publiek te zorgen. Die functies kunnen worden vervuld door nieuwe - speciaal met het oog daarop opgerichte - organen of door al bestaande structuren. Het EESC gaat daarmee akkoord, maar dan alleen in landen waar nog geen structuren zijn. Het waarschuwt evenwel voor het risico dat nieuwe structuren worden opgezet met taakstellingen die de taakstellingen van bestaande organisaties overlappen. Hoe dan ook is maar weinig bekend over de werking van die organisaties en nog minder van de aantallen gevallen die worden behandeld, de aard van die gevallen en de uitkomsten ervan. Zonder volledige en transparante informatie kan maar moeilijk gedegen onderzoek worden gedaan naar de aard en reële omvang van overtredingen.

    4.7   In artikel 10 staat dat „De lidstatende voorschriften vast(stellen) ten aanzien van de sancties die gelden voor inbreuken op deze verordening …. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.”, en dat de lidstaten de Commissie van die voorschriften in kennis moeten stellen. Net als in het geval van de vorige paragraaf is het ook hier zaak dat belanghebbenden behoorlijk worden ingelicht, al was het maar om inzicht te verkrijgen in het belang dat iedere lidstaat aan de naleving van de verordening hecht.

    4.8   Krachtens artikel 11 mogen lidstaten buiten de euro-zone beslissen dat de verordening ook op hun munt van toepassing wordt. Als een lidstaat daartoe besluit, wordt daarmee een einde gemaakt aan de ongemakken en discriminatie waarop al in par. 4.6 wordt gewezen. Kennelijk was de reactie hierop van sommige lidstaten nogal lauw, terwijl andere helemaal niet hebben gereageerd. Het EESC onthoudt zich van commentaar, maar vindt dat de Commissie zich nog eens goed moet bezinnen op de vermeende populariteit van bepaalde oplossingen.

    4.9   Normaliter zou de verordening op 1 november 2009 in werking moeten treden. Vóór 31 december 2012 moet de Commissie verslag doen van de werking van de IBAN- en BIC-codes en vóór 31 december 2015 moet zij een rapport over de toepassing van de verordening uitbrengen. Het EESC beperkt zich er in dit verband toe om zijn oproep in de parr. 4.6 en 4.7 te herhalen, nl. dat belanghebbenden beter moeten worden ingelicht.

    Brussel, 24 maart 2009

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Mario SEPI


    Top