Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008IE1662

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over bestrijding van fraude met en vervalsing van niet - contante betaalmiddelen

    PB C 100 van 30.4.2009, p. 22–27 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    30.4.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 100/22


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over bestrijding van fraude met en vervalsing van niet - contante betaalmiddelen

    2009/C 100/04

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 17 januari 2008 besloten om overeenkomstig art. 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over:

    Bestrijding van fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen.

    De gespecialiseerde afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 1 oktober 2008 goedgekeurd; rapporteur was de heer IOZIA.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 21, 22 en 23 oktober 2008 gehouden 448e zitting (vergadering van 23 oktober) onderstaand advies uitgebracht, dat met algemene stemmen werd goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.   Het Europees Economisch en Sociaal Comité betreurt het dat de tot nu toe ontwikkelde initiatieven voor de preventie en bestrijding van fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen niet toereikend zijn gebleken om het verschijnsel de kop in te drukken. Hoewel het communautaire wettelijke kader is verbeterd en uitgebreid, is, zoals de Commissie in haar actieplan 2004/2007 al heeft benadrukt, de uitwisseling van informatie tussen particulieren en overheidsinstanties nog niet optimaal en blijft de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor verbetering vatbaar.

    1.2.   Grootste obstakel voor de invoering van een systeem voor preventieve fraudebestrijding is volgens de Commissie de moeizame uitwisseling van gegevens over fraudeurs en risicogroepen in de Unie. Doeltreffende preventieve maatregelen vergen meer vormen van uitwisseling van informatie over fraudeurs via verbetering van de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

    1.3.   Wat effectieve fraudebestrijding verder bemoeilijkt, is de uiteenlopende wetgeving inzake de uitoefening van onderzoeksbevoegdheden door de diverse nationale overheidsdiensten, alsook de verschillende strafmaat. Voor een doeltreffende beteugeling van deze vorm van fraude, die een typisch transnationaal crimineel verschijnsel is, dienen dus eerst en vooral de nationale wetgevingen daadwerkelijk opnieuw op elkaar afgestemd te worden.

    1.4.   Derhalve dient de Europese Unie haar strategie voor de bestrijding van fraude met en vervalsing van betaalmiddelen met tal van maatregelen aan te scherpen. Dit vereist het volgende:

    uitbreiding van informatie-uitwisseling tussen particuliere en openbare instanties;

    meer samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten;

    harmonisatie van de nationale wetgeving met het oog op repressie en preventie, met speciale aandacht voor de bepalingen inzake gegevensbescherming binnen de EU ten behoeve van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling;

    aanleg, bij elke bevoegde nationale autoriteit, van een digitale databank met informatie over kenmerken van frauderisico's;

    toekenning aan Europol van taken voor de monitoring van fraudepreventie- en bestrijdingsacties, alsook voor de coördinatie van de beschikbare informatiebronnen;

    uitvoering van doelgerichte voorlichtingscampagnes, in samenwerking met consumentenverenigingen, om de aandacht van de gebruikers te vestigen op eventuele risicoprofielen bij het gebruik van niet-contante betaalmiddelen. Hopelijk leidt dit tot een bewuste rol daarin van de consumenten en daardoor tot een doeltreffende en tijdige bestrijding van fraude.

    2.   De verspreiding van niet-contante betaalmiddelen en de daarmee verband houdende fraude

    2.1.   Het huidige ontwikkelingsniveau van de wereldeconomie wordt gekenmerkt door een aanzienlijke verspreiding van niet-contante betaalmiddelen, bestaande uit krediet- en betaalkaarten en onlinebetalingen. De transacties die met elektronische betaalmiddelen worden verricht, vormen een steeds groter aandeel — qua volume en waarde — van de nationale en grensoverschrijdende betalingen. Dit aandeel zal nog verder stijgen, gezien de voortdurende ontwikkeling van de markten en de technologische vooruitgang van de elektronische betaalsystemen.

    2.2.   De ontwikkeling van andere dan contante betaalmiddelen binnen de EU is noodzakelijk vanwege de liberalisering van het kapitaalverkeer en de totstandbrenging van de Economische en Monetaire Unie (EMU). De moderne economie, die gebaseerd is op technologie, kan niet zonder een doeltreffend betaalsysteem, omdat daardoor — dankzij de rechtstreekse positieve impact daarvan op het concurrentievermogen van de financiële sector — ook de efficiency van het economisch systeem als geheel wordt verbeterd. Aangetoond is dat elektronische betaalsystemen de consumptie-uitgaven en de economische groei stimuleren, omdat zij de aanschaf van goederen en diensten vergemakkelijken. Naar schatting worden in de Europese Unie jaarlijks 231 miljard transacties (met contante en niet-contante betaalmiddelen) verricht voor een totale waarde van 52 000 miljard EUR.

    2.2.1.   Bovendien viel de laatste jaren een wereldwijde toename van niet-contante betaalmiddelen op te tekenen. In 2004 werden er in de EU-25 per hoofd van de bevolking 142 transacties met niet-contante betaalmiddelen verricht (waarvan 32,3 met betaalkaarten); in de lidstaten die de euro hebben ingevoerd waren dat er 150 (waarvan 28,3 met betaalkaarten), en in de VS waren dat er 298 (waarvan 47,5 met betaalkaarten). In 2006 was dat aantal in de EU-25 gestegen tot 158 (waarvan 55,2 met betaalkaarten), in de lidstaten die de euro hebben ingevoerd tot 166 (waarvan 50,5 met betaalkaarten), en in de VS tot 300 (waarvan 145,1 met betaalkaarten). Binnen de Europese Unie waren de landen waar in 2006 per hoofd van de bevolking het grootste aantal transacties met niet-contante betaalmiddelen werd verricht, Finland (met 294 transacties, waarvan 153,9 met betaalkaarten), gevolgd door Nederland (met 257 transacties, waarvan 103,2 met betaalkaarten) en het Verenigd Koninkrijk (239 transacties, waarvan 111,4 met betaalkaarten) (1).

    2.2.2.   In 2006 was Spanje het land met de meeste betaalterminals, namelijk 1 291 000, met 1 276 transacties per terminal voor een gemiddeld bedrag van 52, gevolgd door Frankrijk, waar 1 142 000 terminals waren geïnstalleerd, met 4 938 transacties per terminal voor een gemiddeld bedrag van 51, en Italië: 1 117 000 terminals, met 690 transacties per terminal voor een gemiddeld bedrag van 93. Het Europese land waar het grootste aantal transacties via betaalterminals werd verricht, is Finland: 7 799 transacties voor een gemiddeld bedrag van 35, hoewel er slechts 105 000 terminals zijn geregistreerd. Ierland is daarentegen het land waar de gemiddelde waarde van individuele transacties met krediet- en betaalkaarten het hoogst is (94), hoewel er 53 000 betaalterminals zijn geïnstalleerd. (2)

    2.2.3.   Het bestaan van een geharmoniseerd wettelijk kader in de Europese Unie zal de dienstverleners helpen de betaalinfrastructuur en –diensten te stroomlijnen, en zal de gebruikers een grotere keuze en betere bescherming bieden.

    2.3.   Om het mogelijk te maken dat dergelijke betaalmiddelen overal ter wereld kunnen worden gebruikt, is het nodig dat ze efficiënt, gebruiksvriendelijk, betrouwbaar en relatief goedkoop zijn en op grote schaal worden aanvaard. Aangezien de mate van efficiency afhangt van hun veiligheid, is het zaak dat de maximaal haalbare technische veiligheid wordt gegarandeerd, die ook nog economisch betaalbaar is. In hoeverre de veiligheid is verbeterd kan worden opgemaakt uit fraudestatistieken, en door specifieke parameters voor de veiligheid vast te stellen.

    2.3.1.   Wijdverbreide fraude kan ertoe leiden dat het vertrouwen van de consument in elektronische betalingssystemen afneemt, hetgeen wordt beschouwd als een van de grootste belemmeringen voor de verdere ontwikkeling van de elektronische handel. Een ander gevolg van fraude is de schade die daarmee wordt berokkend aan de reputatie van de operatoren, en het vertekende beeld dat de consument krijgt van de veiligheid van betaalinstrumenten.

    2.4.   Transnationale fraude komt vaker voor dan nationale fraude en vooral bij transacties op afstand, met name betalingen via internet. Volgens de Commissiegegevens over 2000 werd de omvang van fraude met betaalkaarten in dat jaar op 600 miljoen EUR geraamd, oftewel 0,07 % van de toenmalige omzet van de betaalkaartsector, waarbij de stijging het grootst was voor betalingen op afstand (per telefoon, per post of via internet). Uit recent onderzoek blijkt dat in 2006 in de EU 500 000 commerciële ondernemingen te maken hebben gehad met fraude met niet-contante betaalmiddelen en dat er bij 10 miljoen transacties sprake was van fraude, wat een schadepost opleverde van ongeveer een miljard EUR, bijna dubbel zo veel als in 2005. De landen die het zwaarst worden getroffen door de fraude zijn het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Italië, Spanje en Duitsland.

    2.5.   De verspreiding en het transnationale karakter van de fraude vragen om de ontwikkeling van een samenhangende pan-Europese preventiestrategie, aangezien de afzonderlijke maatregelen van de lidstaten weliswaar doelmatig zijn maar niet doeltreffend genoeg om het gevaar van fraude met betaalmiddelen tegen te gaan.

    2.6.   Om tegemoet te komen aan de eisen van de markt en om het gebruik van nieuwe technologieën vertrouwen in te boezemen, dient er meer werk te worden gemaakt van de invoering van een veilige elektronische handtekening, in het verlengde van reeds bestaande initiatieven als Richtlijn 99/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999. De elektronische handtekening is ook onontbeerlijk om het project „e-government” van de grond te krijgen. Het door de EU ondersteunde project STORK probeert problemen in verband met de interoperabiliteit van systemen op te lossen.

    2.7.   De Commissie heeft aangetoond dat fraude met niet-contante, gestolen of vervalste betaalmiddelen hoofdzakelijk door criminele organisaties wordt gepleegd, die vaak over een complexe structuur van mensen, middelen en logistieke ondersteuning beschikken, die grensoverschrijdend te werk gaan en die gebruik maken van geavanceerde technieken om fraude te plegen met betalingen via internet of door het namaken van betaalkaarten. Dergelijke organisaties zijn in staat snel hun modus operandi te wijzigen om opsporing tegen te gaan.

    2.7.1.   Onderzoek heeft aangetoond dat, in de meest voorkomende fraudegevallen, de criminele organisaties volgens een beproefde standaardprocedure te werk gaan, die als volgt kan worden samengevat:

    er wordt een onderneming uitgekozen, waar leden van de criminele organisatie 's nachts illegaal binnendringen of zich schuil houden zodat zij — tijdens sluitingstijd van de onderneming — geavanceerde elektronische apparaatjes kunnen aanbrengen in de op de kassa's aangesloten betaalterminals, waarmee zij de codes van magneetstrips en pincodes kunnen onderscheppen;

    de gegevens die op deze elektronische apparaatjes zijn opgeslagen, worden vervolgens weer opgehaald of met behulp van GSM's of Bluetooth-technologie electronisch doorgestuurd zodat zij kunnen worden gebruikt voor het maken van plastic duplicaten van betaalkaarten te maken, compleet met PIN-codes,

    de aldus nagemaakte krediet- en betaalkaarten worden vervolgens, ook in andere landen dan waar de code is gekloond, gebruikt om goederen aan te schaffen of contant geld op te nemen aan het loket van een bank.

    3.   Communautair wettelijk kader

    3.1.   Aangezien het één van de hoofddoelstellingen van de Europese Unie is om de goede werking van de interne markt te garanderen, waarvan de betaalsystemen een essentieel onderdeel zijn, zijn er altijd al specifieke maatregelen genomen om een gemeenschappelijke strategie voor de bestrijding van fraude met betaalkaarten vast te stellen. Deze valt uiteen in twee onderdelen:

    harmonisatie van de contractuele bepalingen die de betrekkingen tussen verstrekkende instanties en houders van kaarten regelen, alsmede van de bepalingen betreffende het verrichten van betalingen;

    iedere lidstaat maakt de fraude met betaalkaarten strafbaar, en voorziet in doeltreffende en afschrikkende sancties.

    3.2.   Het eerste onderdeel omvat de volgende maatregelen:

    Aanbeveling 87/598/EEG van de Commissie van 8 december 1987„Betrekkingen tussen financiële instellingen, handelaars-dienstverleners en consumenten”, waarmee een Europese gedragscode inzake het elektronische betalingsverkeer is ingevoerd om ervoor te zorgen dat systemen ter bescherming van de consument zouden worden goedgekeurd;

    Aanbeveling 88/590/EEG van de Commissie van 17 november 1988 inzake de betrekkingen tussen de kaarthouder en de verstrekker van de kaart, waarin de verstrekkers van betaalinstrumenten werd gevraagd om gemeenschappelijke contractvoorwaarden te hanteren voor de veiligheid van het betaalinstrument en de bijbehorende gegevens, en voor de plichten van de houder van de kaart in het geval van verlies, diefstal of illegaal kopiëren van het betaalinstrument;

    Aanbeveling 97/489/EG van de Commissie van 30 juli 1997, gericht op een hoog niveau van consumentenbescherming op het gebied van elektronische betaalinstrumenten. Deze aanbeveling betreft met name de informatie die moet worden opgenomen in de contractuele voorwaarden voor de uitgifte en het gebruik van een elektronisch betaalinstrument;

    Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van de opbrengsten van criminele organisaties en voor de financiering van terrorisme, waarmee de regels om witwaspraktijken te voorkomen, zijn aangescherpt. Er zijn onder andere bepalingen in opgenomen die het gebruik van contant geld aan banden leggen;

    Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007, betreffende betalingsdiensten in de interne markt, en bedoeld ter waarborging van de coördinatie van de nationale voorschriften inzake prudentiële vereisten, de markttoegang van nieuwe betalingsdienstaanbieders, informatievereisten en de respectieve rechten en plichten van betalingsdienstgebruikers en de aanbieders van betalingsdiensten.

    3.3.   Gezien de toename van de fraude en het feit dat de preventieve maatregelen hoofdzakelijk op nationaal niveau werden getroffen, kunnen voor het tweede onderdeel de volgende maatregelen worden genoemd:

    de Mededeling van de Commissie „Een actiekader voor de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten” (COM(1998) 395), waarin de Commissie een reeks maatregelen heeft voorgesteld ter bevordering van een voldoende veilige omgeving voor betaalinstrumenten, evenals voor ondersteunende instrumenten;

    Besluit 2000/642/JBZ van de Raad van 17 oktober 2000 inzake een regeling voor samenwerking tussen de financiële inlichtingeneenheden van de lidstaten bij de uitwisseling van gegevens, waarin de minimumvereisten zijn vastgelegd voor de samenwerking tussen de genoemde eenheden van de lidstaten;

    de Mededeling van de Commissie van 9 februari 2001 over „Preventie van fraude en vervalsing van girale betaalmiddelen” (COM(2001) 11 final), waarmee de Commissie het Actieplan voor fraudepreventie 2001-2003 heeft gelanceerd. Het actieplan houdt in dat de preventie gebaseerd moet zijn op samenwerking tussen de bevoegde overheidsinstanties en de sector van de betalingssystemen. In dat verband wordt erop gewezen dat de belangrijkste verbeteringen het gevolg waren van de introductie van technische beveiligingsapparatuur, zoals chipkaarten, mechanismen voor onmiddellijke melding van verlies of diefstal van betaalinstrumenten, en de invoering van PIN-codes of andere codes om de mogelijkheid tot frauderen te voorkómen of zoveel mogelijk te beperken;

    uitwisseling van informatie is essentieel voor een effectieve fraudepreventiestrategie; de informatie moet worden uitgewisseld tussen banken en wetshandhavingsinstanties, zowel in als tussen de lidstaten. Om een en ander te realiseren werd in het actieplan voorgesteld een permanente dialoog tot stand te brengen tussen alle betrokken partijen (verstrekkers van kredietkaarten, bankverenigingen, netwerkoperators, Europol, nationale politie). Daarnaast was de Commissie voornemens enkele internationale conferenties te organiseren voor hooggeplaatste politiefunctionarissen en magistraten, om hen meer bewust te maken van de betalingsfraude en de invloed ervan op de financiële systemen;

    het Kaderbesluit van de Raad 2001/413/JBZ van 28 mei 2001 betreffende de bestrijding van fraude met en vervalsing van andere betaalmiddelen dan contanten. Hierin wordt van iedere lidstaat gevraagd doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties vast te stellen (inclusief vrijheidsstraffen en de mogelijkheid tot uitlevering) voor fraude met betaalkaarten die is gepleegd met behulp van computers, elektronica of andere specifieke apparatuur, bestaande uit:

    diefstal of andere vormen van wederrechtelijke toeëigening van betaalinstrumenten;

    namaak of vervalsing van betaalinstrumenten, met het oog op frauduleus gebruik ervan,

    het ontvangen, verkrijgen, vervoeren, verkopen of overdragen aan derden, dan wel het bezit en frauduleus gebruik van betaalinstrumenten die men zich wederrechtelijk heeft toegeëigend of die nagemaakt dan wel vervalst zijn,

    het onrechtmatig invoeren, wijzigen, wissen of verwijderen van computergegevens, of het onrechtmatig ingrijpen in de werking van een computerprogramma of systeem;

    het op frauduleuze wijze vervaardigen, ontvangen, verkopen of overdragen aan derden van instrumenten, computerprogramma's of andere middelen die speciaal bestemd zijn voor het plegen van de bedoelde strafbare feiten;

    met bovengenoemd besluit is bovendien een specifiek kader voor internationale samenwerking vastgesteld, op grond waarvan de lidstaten elkaar wederzijdse bijstand moeten verlenen bij opsporingsactiviteiten die verband houden met de in het besluit genoemde strafbare feiten. Voor dat doel wijzen de lidstaten operationele contactpunten aan, of kunnen zij reeds bestaande operationele structuren gebruiken voor de uitwisseling van informatie en voor andere contacten tussen de lidstaten;

    de Mededeling van de Commissie COM(2004) 679 van 20 oktober 2004 over „Een nieuw Actieplan van de Europese Unie (2004-2007) voor de preventie van fraude met girale betaalmiddelen”. Met dit actieplan heeft de Commissie de reeds bestaande initiatieven op het gebied van fraudepreventie willen versterken, teneinde het vertrouwen in betalingen te handhaven en te vergroten, gezien het toenemend aantal gevallen van onrechtmatige toegang tot gegevens in informaticasystemen en van identiteitsdiefstal. De prioritaire doelstelling van de Commissie is de beveiliging van betalingsproducten en -systemen en de intensivering van de samenwerking tussen overheidsinstanties en de particuliere sector, d.m.v.:

    versterking en reorganisatie van de EU-deskundigengroep voor fraudepreventie,

    uitstippeling van een gecoördineerde strategie door producenten van betaalmiddelen, de aanbieders van betalingsdiensten en de autoriteiten, teneinde de gebruikers het hoogst mogelijke economisch verantwoorde peil van beveiliging van elektronische betalingen te waarborgen;

    uitwisseling van informatie tussen belanghebbenden om een spoedige opsporing en melding van fraudepogingen mogelijk te maken;

    een nauwere samenwerking tussen de administratieve instanties van de EU bij de preventie van betalingsfraude en een uitbreiding van de bevoegdheden van nationale rechtshandhavingsinstanties om fraudegevallen te onderzoeken;

    invoering van nog meer methoden om verlies of diefstal van betaalkaarten in de EU aan te melden.

    4.   Opmerkingen en voorstellen

    4.1.   Hoewel het communautair rechtskader is verbeterd en versterkt, is de uitwisseling van informatie tussen de overheid en de particuliere sector nog niet helemaal ontwikkeld, net zo min als de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Om die reden, en mede met het oog op de recente uitbreiding van de Europese Unie met nieuwe lidstaten, is het zaak dat alle lidstaten de bepalingen van het kaderbesluit en de aanbevelingen in nationaal recht omzetten.

    4.1.1.   De belangrijkste hinderpaal voor de daadwerkelijke uitvoering van een fraudepreventiesysteem is volgens de Commissie de moeilijkheid om binnen de Unie gegevens uit te wisselen over personen die verantwoordelijk worden gehouden voor fraude of die tot de risicogroep behoren. Daarom werd reeds in het Actieplan 2004-2007 benadrukt dat de bepalingen inzake gegevensbescherming op EU-niveau moeten worden geharmoniseerd, teneinde de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie mogelijk te maken. Hiervoor zouden ook de in de EU vigerende gegevensbeschermingsvoorschriften met betrekking tot persoonsgegevens weer op één lijn moeten worden gebracht.

    4.2.   Met het oog op een doeltreffende preventieve actie zou kunnen worden overwogen om voor iedere bevoegde nationale autoriteit een digitale databank te creëren waarin de ondernemingen die de betaalkaarten beheren, de volgende informatie opslaan: informatie over verkooppunten en transacties waarbij het gevaar van fraude bestaat; gegevens waarmee de verkooppunten kunnen worden opgespoord, alsook de wettelijke vertegenwoordigers van ondernemingen wier contracten voor transacties met betaalkaarten zijn ingetrokken om redenen van veiligheid of vanwege frauduleus gedrag dat bij de rechterlijke instanties is aangegeven; identificatiegegevens m.b.t. transacties die niet worden erkend door de kaarthouder of waarover door de kaarthouder aangifte is gedaan bij een rechterlijke instantie; gegevens over frauduleus gemanipuleerde betaalautomaten. Deze databank kan, met inachtneming van de nationale wetgeving, tevens worden gebruikt om criminele activiteiten te analyseren en voor de (internationale) politiesamenwerking, gericht op preventie en repressie van misdrijven met kredietkaarten of andere betaalmiddelen.

    4.3.   Naast de uitwisseling van informatie over fraudeurs is het zaak de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op te voeren, m.b.v. nieuwe initiatieven voor een grootschalige verzameling en uitwisseling van informatie tussen instanties die zich bezighouden met fraudepreventie, met name politiediensten en de ondernemingen die de betaalkaarten verstrekken.

    4.3.1.   Daartoe zou de bestaande samenwerking inzake de bestrijding van valsemunterij kunnen worden gestroomlijnd, door ervoor te zorgen dat de bevoegde nationale autoriteiten tevens rechtstreeks worden betrokken bij de preventie van fraude met niet-contante betaalmiddelen.

    4.3.2.   In dat verband zou kunnen worden gekeken of het mogelijk is om Europol – dat op grond van het besluit van de Raad van 29 april 1999 reeds bevoegd is voor de bestrijding van valsemunterij en andere vervalste betaalmiddelen – specifieke taken te geven met het oog op de monitoring van de preventie en de bestrijding van fraude met andere dan contante betaalmiddelen, zoals:

    coördinatie van het beheer van de digitale databanken van de lidstaten waarin informatie is opgeslagen over vermeende namaak van betaalkaarten, teneinde ook de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat toegang te geven tot de databanken zodat tot echt onderzoek kan worden overgegaan,

    real time-melding aan verstrekkende ondernemingen of beheerders van betaalkaarten van fraude die is begaan in een andere lidstaat,

    bevordering van de uitwisseling van informatie tussen de politie en de rechterlijke instanties van de afzonderlijke lidstaten, in de zin van Kaderbesluit 2001/413/JBZ van 28 mei 2001.

    4.4.   In dat verband zou kunnen worden overwogen om de nationale politie- en opsporingsdiensten die zich bezighouden met de bestrijding van fraude met en vervalsing van niet-contante betaalmiddelen, in netwerken met elkaar te verbinden. Door middel van een beveiligd e- mailsysteem zou op die manier rechtstreeks informatie kunnen worden uitgewisseld en zou er van alle partijen toegang kunnen worden verleend tot de specifieke databanken.

    4.4.1.   Ofschoon er eerst afspraken moeten komen over de informatie die in de databanken wordt opgenomen, en in elke lidstaat moet worden uitgezocht of een en ander in overeenstemming is met de nationale wet- en regelgeving op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens (overeenkomstig art. 79 van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007), is dit initiatief een belangrijke stap voorwaarts in de strijd tegen fraude met niet-contante betaalmiddelen, omdat de onderzoeksorganen hiermee rechtstreeks en zonder bureaucratische rompslomp in real time over de benodigde informatie kunnen beschikken. Daartoe zouden er op Europees niveau minimumvereisten moeten worden vastgesteld t.a.v. het soort gegevens dat voor uitwisseling in aanmerking komt, met als doel het creëren van een gemeenschappelijk platform van voor fraudebestrijding bruikbare gegevens, met inachtneming van het bepaalde in Richtlijn 1995/46/EG betreffende de bescherming van persoonsgegevens.

    4.5.   Het belangrijkste obstakel voor de aanpak van fraude binnen de EU is het verschil in de gehanteerde strafmaat en het gebrek aan homogeniteit in de wet- en regelgeving van de lidstaten inzake de bevoegdheden van de controlerende instanties. Vanzelfsprekend komt fraude het meeste voor in landen waar de controlerende instanties slechts over beperkte bevoegdheden beschikken en waar er onvoldoende afschrikkende werking uitgaat van de gehanteerde strafmaat. Voor een doeltreffende beteugeling van deze vorm van fraude lijkt de enige oplossing een nieuwe en zinvolle afstemming van de nationale wetgevingen, aangezien de eerdere initiatieven, zoals in het Actieplan 2004-2007 al benadrukt werd, tekort bleken te schieten in de bestrijding van fraude met betalingsmiddelen.

    4.5.1.   In dat verband (3) moet worden nagegaan of de lidstaten de strafbare handelingen in de zin van de artt. 2, 3 en 4 van het Kaderbesluit 2001/413/JBZ van de Raad van 28 mei 2001 daadwerkelijk in het nationale strafrecht hebben opgenomen, voor wat betreft strafbare feiten in verband met betaalinstrumenten, computers en specifieke apparatuur. Met inachtneming van het beginsel dat de lidstaten souverein zijn, zou moeten worden nagegaan of de toegepaste sancties voor deze strafbare handelingen werkelijk afschrikkend zijn, mede in verhouding tot de hoogte van de voorgeschreven straf. Tegelijkertijd zou er voor vergelijkbare delicten een geharmoniseerde strafmaat moeten komen (de wet- en regelgeving op het gebied van witwaspraktijken voorziet hier al in).

    4.6.   De goedkeuring van de voorgestelde initiatieven zou een doeltreffende fraudebestrijding mogelijk maken en zou tevens bevorderlijk zijn voor de totstandkoming van de SEPA (Single Euro Payment Area), waardoor in de hele eurozone met niet-contante betaalmiddelen kan worden betaald vanaf één enkele rekening en volgens dezelfde basisvoorwaarden, ongeacht de woonplaats van de gebruikers, zodat het huidige onderscheid tussen nationale en grensoverschrijdende betalingen vervalt.

    4.7.   De Europese Unie moet haar strategie voor de bestrijding van fraude met en vervalsing van betaalmiddelen versterken met een veelvoud aan maatregelen. De voorlichting aan het publiek is hierbij van essentieel belang; het gaat erom de gebruikers van kredietkaarten bewuster te maken en hen meer te doordringen van de eventuele risico's bij het gebruik van niet-contante betaalmiddelen. Praktijken als phishing hebben bijvoorbeeld vooral kans van slagen bij niet-gewaarschuwde consumenten. De Europese instellingen moeten de verspreiding van informatie hierover bevorderen via door de Commissie gecoördineerde Europese voorlichtingscampagnes.

    4.8.   In dat verband is een essentiële rol weggelegd voor consumentenorganisaties en ondernemers: zij zouden samen maatregelen van „voorafgaande waarschuwing” en bewustmaking kunnen uitwerken, en informatie kunnen verspreiden over de meest voorkomende en nieuwe vormen van illegale praktijken. Hiertoe dienen gerichte voorlichtingscampagnes voor de consumenten te worden opgezet, ook in de vorm van praktische en gemakkelijk verkrijgbare tips, zodat mensen beter weten hoe betaalkaarten werken en welke voorzorgsmaatregelen ze moeten nemen als ze het slachtoffer van fraude menen te zijn.

    4.9.   De inspanningen van de lidstaten zouden tevens moeten resulteren in strengere straffen en een daadwerkelijke strafrechtelijke vervolging van fraude. Het strafrecht voor strafbare feiten die in andere lidstaten of — als het gaat om zeer ernstige misdrijven — zelf in derde landen zijn begaan zou overal afdwingbaar moeten zijn: zo wordt de Europese justitiële ruimte uitgebreid. Deze praktijk krijgt steeds meer ingang, en er worden steeds meer voorstellen gedaan voor de vervolging van strafbare feiten en de instelling van sancties. Aangezien fraude met betaalmiddelen over het algemeen het werk is van misdaadorganisaties die in meerdere landen actief zijn, is een doeltreffend instrument voor de bestrijding hiervan het Verdrag en de protocollen van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad, die de Algemene Vergadering op 15 november 2000 en op 31 mei 2001 heeft goedgekeurd. Deze voorzien in afschrikwekkende maatregelen voor misdrijven die als transnationaal kunnen worden aangemerkt.

    Brussel, 23 oktober 2008.

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Mario SEPI


    (1)  Bron: Commissie van de Europese Gemeenschappen, COM(2005) 603 final van 1-12-2005, Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt, SEC(2005) 1535.

    (2)  Bron: Jaarverslag van de Banca d'Italia over 2007, bijlage. De inlichtingen zijn het resultaat van verwerkte gegevens van de ECB, de BIB, de Italiaanse posterijen en de Banca d'Italia.

    (3)  De Commissie onderstreept in haar werkdocument SEC(2008) 511 van 22 april 2008, „Commission staff working document - Report on fraud regarding non cash means of payments in the EU: the implementation of the 2004-2007 - EU action plan”, de noodzaak van doeltreffende sancties, aangezien zij in sommige lidstaten te licht zijn om een afschrikkende werking te hebben, zoals blijkt uit twee verslagen van de Commissie, van april 2004 (COM(2004) 356) en februari 2007 (COM(2006) 65) over de maatregelen die de lidstaten hebben genomen ter uitvoering van Kaderbesluit 2001/413/JBZ van de Raad van 28 mei 2001.


    Top