Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006AE0953

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek) (COM(2005) 608 final — 2005/0246 (COD))

PB C 309 van 16.12.2006, p. 22–26 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/22


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek)”

(COM(2005) 608 final — 2005/0246 (COD))

(2006/C 309/05)

De Raad heeft op 17 januari 2006 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 95 van het EG-Verdrag te raadplegen over bovengenoemd voorstel.

De gespecialiseerde afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 31 mei 2006 goedgekeurd. Rapporteur was de heer BURANI.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 428e zitting op 5 en 6 juli 2006 (vergadering van 5 juli) het volgende advies uitgebracht, dat met 152 stemmen vóór, 1 stem tegen, bij 3 onthoudingen werd goedgekeurd.

1.   Inleiding: uitgangspunten van het nieuwe wetboek

1.1

Eén van de belangrijkse besluiten van het door de Raad in 2002 goedgekeurde actieprogramma voor de douane in de Gemeenschap (Douane 2007) betrof de ingrijpende herziening van het huidige communautaire dounewetboek [Verordening van de Raad (EEG) nr. 2913/92], dat verouderd is ten gevolge van de ontwikkelingen op de markt en in de technologie, de goedkeuring van diverse verdragen en vooral de opeenvolgende uitbreidingen van de Unie.

1.2

Het voorstel voor een totaal vernieuwd wetboek vloeit voort uit de overweging dat het verouderde, maar nog steeds geldende wetboek „geen gelijke tred gehouden (heeft) met de radicale veranderingen in de omgeving waarin de internationale handel plaatsvindt, (…) en met de accentverschuiving in het douanewerk”. Het onderhavige voorstel strookt met het communautaire beleid — met name met de beginselen van de interne markt en de consumentenbescherming, alsook met de Lissabonstrategie — en vormt het uitgangspunt voor verdere acties ter stroomlijning van douaneregelingen en -procedures, en voor de aanpassing van de vigerende normen om gemeenschappelijke standaards tot stand te brengen tussen de computersystemen van de lidstaten.

1.2.1

Met deze reeks acties is het volgens de Commissie mogelijk om de aanbevelingen van de Raad op het gebied van e-Government en het initiatief voor „betere regelgeving” om te zetten, alsook om een serie doelstellingen te verwezenlijken, onder meer verhoogde veiligheid aan de buitengrenzen, terugdringing van fraudegevoeligheid, en tot slot meer samenhang met andere communautaire beleidsgebieden, met name de belastingen.

1.3

Het nieuwe wetboek is opgezet in het kader van de Lissabonstrategie, die erop gericht is om Europa „aantrekkelijk (te maken) voor investeringen en werkgelegenheid”; het ligt tevens in het verlengde van de door de Raad in december 2003 goedgekeurde voorstellen van de Commissie om vereenvoudigde, papierloze procedures in te voelen. De suggestie van de Raad vindt voorts weerklank in het tegelijkertijd gedane voorstel voor een besluit over „een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven” [COM(2005) 609 van 30.11.2005], waarover het EESC in een apart advies verslag zal uitbrengen.

1.4

Het vernieuwde wetboek bevat niet alleen officiële wijzigingen of aanpassingen; veel belangrijker immers zijn de veranderingen in de oriëntaties van het douanebeleid. In de loop van de laatste twintig jaar is de taak van de douane steeds meer verschoven: deze is steeds minder accijnsontvanger, en heeft duidelijk meer verantwoordelijkheid gekregen voor de invoering van non-tarifaire maatregelen, vooral ten aanzien van veiligheid, controle op illegale immigratie, bestrijding van namaakproducten, witwassen van geld, handel in verdovende middelen, hygiëne, gezondheid, milieu en consumentenbescherming, naast inning van BTW en accijnzen. In het Commissiedocument wordt evenwel niet uitdrukkelijk melding gemaakt, in het hoofdstuk „veiligheid”, van een bijkomende taak, die de douane echter zeker toekomt, namelijk de waardevolle hulp bij de controles op wapenhandel en de bestrijding van het terrorisme. Deze omissie wordt bevestigd in een lacune in het ontwerp van de computersystemen, waarop het CESE in par. 3.1.3.1 nader zal ingaan.

1.5

Een andere vernieuwing betreft de invoering van geïnformatiseerde procedures. In het huidige wetboek zijn dergelijke procedures opgenomen — en zij zijn op brede schaal in vrijwel alle lidstaten ingevoerd — maar ze hebben nog een facultatief karakter, zowel voor de nationale douane als voor de gebruikers; in het nieuwe wetboek worden deze procedures verplicht, een noodzakelijke stap op weg naar een papierloze omgeving, waarvan al sprake was in het parallelle initiatief (zie par. 1.3).

1.6

De uitwerking van het nieuwe wetboek strookt met het beleid van de Commissie en de procedures voor haalbaarheid, transparantie en effectbeoordeling. Het EESC stelt verheugd vast dat de betrokken maatschappelijke sectoren geraadpleegd zijn en grotendeels gunstige oordelen hebben uitgesproken; het steunt de Commissie voor wat betreft de naleving van de rechtsgrondslag, alsook van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, terwijl het verderop in dit advies enkele kanttekeningen zal plaatsen bij de effectbeoordeling.

1.7

De Commissie heeft vier verschillende benaderingen onder de loep genomen en uiteindelijk gekozen voor een oplossing met meer samenwerking tussen de nationale computersystemen van de douane. Hiervoor is volgens de Commissie gekozen omdat het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel moet worden nageleefd en omdat er bij de lidstaten weinig bereidheid is om een oplossing te omarmen op basis van een centraal Europees systeem. Het EESC neemt kennis van deze verplichte keuze, maar merkt op dat de laatste optie voor de gebruikers een betrouwbaardere, eenvoudigere en goedkopere oplossing was geweest. Wat het subsidiariteitsbeginsel betreft: dit zou eerder op het Europese dan op het nationale niveau betrekking moeten hebben.

2.   Algemene opmerkingen

2.1

In februari 2004 heeft het EESC zich uitgelaten over het voorstel voor een verordening van het Parlement en de Raad tot wijziging van het douanewetboek (1), waarin al vernieuwingen werden voorgesteld voor een papierloze omgeving en geïntegreerd beheer aan de buitengrenzen. Het Comité is verheugd dat de in dat voorstel voorgenomen beginselen, die het in zijn advies grotendeels onderschreef, zijn overgenomen in het voorstel dat in dit advies ter discussie staat en in concrete bepalingen zijn uitgewerkt die het Comité, nogmaals, in beginsel onderschrijft.

2.2

Uit de nieuwe bepalingen spreekt meer aandacht voor de rechten en eisen die aan betrokkenen worden gesteld, onder andere blijkend uit een reeks bepalingen die rekening houden met eventuele schade die de procedures kunnen veroorzaken. Deze subtiliteit komt ook naar voren in de vereenvoudiging van de regelgeving, alsook in de samenvoeging van douaneregelingen, die van de huidige dertien tot drie worden teruggebracht: invoer, uitvoer en speciale regelingen. Dankzij de redactionele aanpassing wordt tweederde van de artikelen van het huidige wetboek gewijzigd, gebundeld of ondergebracht bij de uitvoeringsbepalingen, die zo dalen van 258 naar 200.

2.2.1

Het EESC meent dat de Commissie op doeltreffende wijze subtiel en lastig werk heeft verricht, met inachtneming van de algemene beginselen van de interne markt en met uitgesproken aandacht voor de rechten en behoeften van de betrokkenen. Het wil overigens opmerken dat het ontbreken van een uitvoeringsreglement, waarvan de formulering niettemin een bevoegdheid van de Commissie is, voorlopig een zekere mate van onzekerheid oplevert ten aanzien van sommige voorschriften: het Comité spreekt derhalve de wens uit dat op korte termijn een nieuw uitvoeringsreglement wordt voorbereid en goedgekeurd.

3.   Bijzondere opmerkingen

3.1   Titel I: algemene bepalingen

3.1.1

Artikel 3 bevat een lijst van de nationale grondgebieden die samen het douanegebied van de Gemeenschap vormen. Het artikel noopt niet tot bijzondere opmerkingen, behalve wat betreft de onzekerheid in lid 3, dat als volgt luidt: „Sommige bepalingen van de douanewetgeving kunnen buiten het douanegebied van de Gemeenschap van toepassing zijn in het kader van wetgeving op specifieke gebieden dan wel van internationale overeenkomsten”. De rechtszekerheid gebiedt dat er in een wet geen sprake mag zijn van „sommige bepalingen”, zonder in de tekst of in een bijlage aan te geven om „welke” bepalingen het gaat. Vanuit juridisch oogpunt — en ook in verband met transparantie — moet uitdrukkelijk en gedetailleerd vermeld worden van welke grondgebieden en welke regels sprake is. Maar al te vaak ontgaan de burger — en ook de deskundigen — vrijstellingen en afwijkingen die in diverse gevallen en op verschillende manier worden toegestaan: vaak zijn zulke vrijstellingen en afwijkingen vormen van concurrentievervalsing, en niet altijd van tijdelijke aard.

3.1.2

Over het algemeen geven de uitwisseling en bescherming van gegevens en informatie (artikelen 5, 6 en 7) geen aanleiding tot bijzondere opmerkingen, aangezien de voorstellen voldoen aan de gebruikelijke bescherming die publieke overheden garanderen voor het privéleven van de burger en voor bedrijfsgeheimen. Het EESC is zeer te spreken over de bepalingen in artikel 8, op grond waarvan de douaneautoriteiten informatie moeten verstrekken over de toepassing van de douanewetgeving, en transparantie moeten bevorderen door bedrijven gratis via internet de wetgeving, bestuurlijke beslissingen en aanvraagformulieren ter beschikking te stellen.

3.1.2.1

Bijzondere aandacht verdient evenwel het eerste lid van artikel 5, dat de invoering verplicht stelt van elektronische verwerking van iedere uitwisseling van gegevens, documenten, beschikkingen en mededelingen tussen bedrijven en douaneautoriteiten. Deze bepaling, geheel terecht voor bedrijven of professionele operatoren, kan moeilijkheden opleveren als de importeur (of eventueel de exporteur) een privépersoon is, en niet noodzakelijk een „bedrijf”. Het probleem is allesbehalve marginaal, in een tijd waarin de omvang van via internet of op afstand gekochte goederen in landen buiten de Unie exponentieel toeneemt. Het EESC neemt er kennis van dat de zaak volgens de comitologieprocedure bestudeerd wordt en stelt voor om privépersonen uitdrukkelijk op te nemen onder degenen die, volgens artikel 93, summiere aangiften mogen indienen. Ook zouden de bepalingen veranderd moeten worden van artikel 94, die de douaneautoriteiten de mogelijkheid geven om summiere aangiften ten invoer op papier te aanvaarden, hoewel slechts in uitzonderlijke omstandigheden. Als alternatief of extra mogelijkheid kan overwogen worden om privépersonen toe te staan een incidentele vereenvoudigde aangifte te laten indienen (ook op papier), zoals vermeld in artikel 127.

3.1.2.2

Meer in het algemeen wil het EESC ten aanzien van elektronische gegevensverwerking de aandacht vestigen op de hoge kosten van de nieuwe geïntegreeerde elektronische procedure; de kosten moeten op korte termijn worden opgebracht, terwijl de meeste voordelen (met name de kwalitatieve) slechts op de middellange termijn te merken zullen zijn. Sommige lidstaten lijken nu al bezorgd over de kosten en over de verplichting om de termijnen na te leven voor de inbedrijfname van de nieuwe systemen; andere — vooral de staten die op het gebied van informatica verder ontwikkeld zijn — vinden het verkwisting om hun recent ingevoerde systemen op te geven ten behoeve van het communautaire systeem. Het EESC neemt nota van deze twijfels, waar de Commissie wel rekening mee moet houden. Maar wil Europa een efficiënt en modern douanesysteem hebben, dan zijn enkele individuele offers zeker gerechtvaardigd, met eventuele financiële steun in welbepaalde en gerechtvaardigde gevallen.

3.1.3

Artikel 10 stelt dat de lidstaten in samenwerking met de Commissie zorgdragen voor „de ontwikkeling, het onderhoud en het gebruik van een elektronisch systeem voor het gemeenschappelijk registreren en bijhouden van gegevens” van alle bedrijven en verleende vergunningen. De twijfels omtrent de aard en de werking van het systeem worden duidelijk in artikel 194: elke lidstaat behoudt zijn eigen computersysteem en garandeert dat het interoperabel is met de systemen van de andere lidstaten volgens de normen en standaards van de Commissie, die wordt bijgestaan door het Comité Douanewetboek. Het systeem treedt in werking op 30 juni 2009. Volgens het EESC is een systeem dat gebaseerd is op nationale gegevensbanken die wederzijds, als de interoperabiliteit eenmaal een feit is, informatie en updates uitwisselen, niet alleen duur, maar wellicht ook moeilijk te beheren. Het is vooral nogal onwaarschijnlijk dat een dergelijk systeem concreet binnen de geplande termijn in werking treedt. In de effectbeoordeling raamt de Commissie de extra kosten voor inbedrijfname van het systeem op 40-50 miljoen euro per jaar: een bedrag dat diverse deskundigen optimistisch achten.

3.1.3.1

Er is echter een overduidelijke en fundamentele tekortkoming in het geplande systeem, of in ieder geval in de aankondiging ervan: het ontbreekt namelijk aan enige verwijzing naar eengestructureerde mogelijkheid voor toegang tot de computersystemen voor autoriteiten die belast zijn met bestrijding van terrorisme en georganiseerde criminaliteit, uiteraard met inachtneming van de regels ter bescherming van het privéleven en productieactiviteiten. Op dit aspect heeft het EESC herhaaldelijk en bij diverse gelegenheden gewezen. De Raad hamert al jaren op de noodzaak tot samenwerking tussen de verschillende autoriteiten, (financiële) recherche, douane, geheime diensten, OLAF, Europol, maar tot op heden helaas zonder veel succes.

3.1.4

Van bijzonder belang is artikel 11, betreffende de douanevertegenwoordiger: volgens het artikel is zijn taak „het vervullen van de in de douanewetgeving voorgeschreven handelingen en formaliteiten” namens een persoon, in diens naam en voor diens rekening (directe vertegenwoordiger), of voor eigen rekening (indirecte vertegenwoordiger). Lid 2 vereist dat een douanevertegenwoordiger gevestigd is in het douanegebied van de Gemeenschap, zonder nadere toelichting. Het EESC wijst er echter op dat Commissie in de toelichting beweert: „De voorschriften inzake vertegenwoordiging zijn gewijzigd door intrekking van de vroegere beperkingen, …”, aangezien ze niet te rijmen zijn met een elektronische omgeving, noch met de beginselen van de interne markt. Hieruit zou men moeten afleiden dat de douanevertegenwoordiger een algemene machtiging geniet (communautair paspoort), die hem in staat stelt op te treden op het gehele grondgebied van de Gemeenschap en in naam van ongeacht welk bedrijf, dat in ongeacht welk land gevestigd is. Het zou zinvol zijn dit artikel opnieuw en duidelijker te formuleren, bijv. door te verwijzen naar een aparte regeling voor het opstellen van een register of lijst of iets dergelijks, volgens het model voor een „vergunninghoudend bedrijf”, waarover meer in de volgende paragraaf.

3.1.5

Ook belangwekkend is het vergunninghoudend bedrijf (artikelen 4, 13-16), dat in de praktijk een onderneming is (minder vaak een individu), dat bijzondere garanties moet overleggen inzake ernst, solvabiliteit en professionaliteit, zodanig dat het bij de douaneautoriteiten in de lidstaten geaccrediteerd wordt als rechthebbende op een bepaald aantal faciliteiten op het gebied van douanecontroles en procedures. De Commissie behoudt zich het recht voor om op basis van het reeds vermelde artikel 196 de wijze waarop een onderneming met vergunninghoudend bedrijf wordt aangeduid, nader te omschrijven. Het EESC neemt kennis van deze bepalingen, die ongetwijfeld de internationale handel en de totstandkoming van een gunstig handelsklimaat ten goede moeten komen; het stelt voorts vast dat veel zal afhangen van de voorwaarden voor de verlening van deze kwalificatie en van de normen voor het voorkomen van eventueel misbruik. Tot slot is het niet duidelijk of het vergunninghoudend bedrijf al dan niet het „Europees paspoort” wordt verleend.

3.1.6

Een beslissende stap op weg naar harmonisatie van de douaneregelingen zijn de bepalingen in artikel 22, die de lidstaten verplichten — zij het in nogal vage bewoordingen — bestuurlijke en strafrechtelijke sancties op te leggen in geval van schending van de communautaire douanewetgeving. Het EESC staat volstrekt achter de noodzaak om tot geharmoniseerde afspraken te komen op dit gevoelige terrein; het valt echter nog te bezien hoe de lidstaten zullen reageren op pogingen strafrechtelijke regels of richtsnoeren te dicteren, een gebied waar weerstand of op zijn minst terughoudendendheid te verwachten is.

3.1.7

In de artikelen 24, 25 en 26 wordt ingegaan op bestuursrechtelijke beroepen (artikel 23 sluit strafrechtelijke zaken uit), waarvoor een tweeledige procedure bestaat: de eerste fase voor douaneautoriteiten en de tweede voor een hogere, gerechtelijke of een andere, gelijkwaardige instantie. In geval van sancties geldt het algemene beginsel „solve et repete”, behalve als de douaneautoriteiten van mening zijn dat de opgelegde maatregel onherstelbare schade kan toebrengen aan degene die het beroep heeft ingesteld: een blijk van aandacht voor de omstandigheden van de burger, waarvan het EESC verheugd kennis neemt.

3.1.8

Artikel 27 legt het voor de hand liggende beginsel vast van uitvoering, door de douaneautoriteiten, van controles van allerlei aard: fysiek, administratief, boekhoudkundig of statistisch; het bepaalt voorts dat er een elektronisch systeem wordt ingevoerd voor het risicobeheer, bedoeld om „de risico's in kaart te brengen en te evalueren alsmede de nodige maatregelen te ontwikkelen om de risico's te beperken.” Dat systeem, dat de lidstaten in samenwerking met de Commissie uiterlijk 30 juni 2009 zouden moeten invoeren, zal ook vallen onder de normen die de Commissie op grond van artikel 196 zal formuleren. Het EESC is in ieder geval ingenomen met het initiatief, en hoopt dat de Commissie de bereidheid in de lidstaten terdege gepeild heeft om een systeem in gebruik te nemen dat hoogstwaarschijnlijk duur zal uitvallen en moeilijk te beheren valt.

3.1.9

Luidens artikel 30 zijn van douanecontroles en -formaliteiten uitgesloten: de hand- en ruimbagage van passagiers die intracommunautaire vluchten en zeereizen maken, onverminderd overigens veiligheidscontroles en controles in verband met door de lidstaten vastgestelde verboden of beperkingen: dit komt erop neer dat de vrijstelling uitsluitend geldt in landen die geen verboden of beperkingen hebben ingesteld. Aangezien er overal en altijd beperkingen zijn, al was het maar voor accijnsplichtige goederen, verliest het algemene voorschrift in de prakijk zijn waarde. De bevoegdheid van de douane om te allen tijde controles te verrichten op bagage, ongeacht of het hand- of ruimbagage betreft, blijft dus onaangetast.

4.   Volgende titels, II tot VIII: douaneformaliteiten en -procedures

4.1

In titel II tot en met VIII komen douaneformaliteiten en -procedures aan bod, waarbij grotendeels de inhoud van het huidige wetboek wordt overgenomen. Het EESC wil niet in detail ingaan op deze materie, die al uitvoering besproken is tijdens de raadplegingen van de betrokken partijen vóór de formulering van de tekst. Daarom beperkt het Comité zich tot enkele artikelen die van bijzonder belang zijn.

4.2

Volgens artikel 55 ontstaat douaneschuld ook in geval van smokkelwaar of illegale handel (omschreven als „invoer of uitvoer van goederen waarvoor enig verbod op of enige beperking van de invoer of de uitvoer geldt”): de douanerechten zijn dan wel degelijk verschuldigd, behoudens de toepassing van andere straf- of bestuursrechtelijke maatregelen. Vrijgesteld van douaneschuld zijn vals geld en verdovende middelen die buiten het gecontroleerde circuit vallen; dergelijk verkeer wordt vanzelfsprekend uitsluitend beschouwd uit strafrechtelijk oogpunt, behalve indien de wetgeving van een lidstaat bepaalt dat de douanerechten als grondslag moeten dienen voor de vaststelling van financiële sancties. Ondanks een tegenovergesteld oordeel van het Europese Hof van Justititie, is het Comité niet van mening dat de douanediensten wettige inkomsten moeten verliezen door geen douaneschuld te bepalen — afgezien van bestuurs- en strafrechtelijke sancties — tenminste voor wat verdovende middelen betreft, door het vaststellen van de waarde tegen de marktprijs. Het feit dat invoer van verdovende middelen een misdaad is, laat onverlet dat het nog steeds om (illegale) invoer gaat. Kortom: de vrijstelling voor vals geld is begrijpelijk, die voor verdovende middelen echter niet.

4.3

Volgens artikel 61 kunnen de douaneautoriteiten een bedrijf toestaan een doorlopende zekerheid te stellen voor de betaling van douaneschulden. Artikel 64 bepaalt verder dat één van de toegestane vormen van deze zekerheid borgstelling is; artikel 66 stelt dat als borg kan optreden „een bank (…) of een andere officieel erkende financiële instelling in de Gemeenschap”. De bepaling is van belang daar erkend wordt dat onverschillig welke bank of financiële instelling, ongeacht in welk Europees land, als geldige borg kan optreden tegenover de douane van een ander land: het betreft een belangrijk en reeds geldend beginsel, dat douanediensten in diverse landen echter vaak tegenwerken. De betekenis van de uitdrukking „officieel erkende (…) in de Gemeenschap” is overigens niet geheel duidelijk; naar het oordeel van het EESC is ze pleonastisch en misleidend: in de Gemeenschap gevestigde banken en financiële instellingen zijn al in bezit van een „Europees paspoort”, zonder dat dit nadere toelichting behoeft.

4.4

Artikel 83 biedt de Commissie ten aanzien van borgstellingen de mogelijkheid om, nog steeds volgens de procedure „artikel 196”, een „bijzondere regeling” toe te passen ter verzekering van de betaling door de borg. Er wordt echter niets vermeld over de inhoud, noch over de reikwijdte van deze bijzondere regeling. Als er hiermee verwezen wordt naar de mogelijkheid om de borg „op eerste verzoek” te verhoren, dan is er zeker niets nieuws onder de zon, aangezien deze garantie al bestaat en ook in andere reglementen is opgenomen (bijv. in het boekhoudkundig reglement van de EU); is er sprake van iets anders, dan zou het nuttig zijn de zaken toe te lichten, aangezien de omvang van de borgstelling afhangt van het risico en de mogelijkheden om de borg te horen.

4.5

Artikel 83 voorziet voorts dat de douaneschulden met rente worden belast voor de termijn tussen de datum waarop de termijn verstrijkt en de datum waarop betaald wordt; in artikel 84 is sprake van het omgekeerde geval, als de douaneautoriteit bedragen verschuldigd is aan de in- of uitvoerder. De voorschriften stellen uitdrukkelijk dat dan over de eerste drie maanden geen rente verschuldigd is. Het EESC onderstreept de overduidelijke en onaanvaardbare ongelijkheid tussen de behandeling van publieke overheden en de burger.

5.   Titel IX: het Comité Douanewetboek en slotbepalingen

5.1

De bepalingen in deze titel zijn essentieel om de structuur en de reikwijdte van het wetboek te begrijpen. Hoeksteen is artikel 196, dat bepaalt dat voor de uitvoering van de regelgeving „De Commissie wordt bijgestaan door het Comité Douanewetboek” (in het kort: „het comité”), dat optreedt krachtens „de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG (…), met inachtneming van artikel 8 van dat besluit”. In de praktijk betekent dit dat de Commissie de bevoegdheid heeft om, zij het met de assistentie van het comité, alle aspecten van het douanewetboek te regelen, wat binnen de normale communautaire procedures valt. Het EESC heeft hier geen bezwaar tegen; het spreekt evenwel de hoop uit dat de regels die worden ingevoerd rekening houden met de behoeften van de gebruikers en flexibel genoeg zijn om bijtijds te kunnen worden aangepast aan de ontwikkelingen in de techniek, technologie en handelsgebruiken.

5.2

Op basis van de uit hoofde van het geciteerde artikel 196 haar toegekende bevoegdheden kan de Commissie (artikel 194) maatregelen nemen ter vaststelling van:

normen en standaards voor interoperabiliteit van de douanesystemen;

„de gevallen waarin en de voorwaarden waarop de Commissie beschikkingen kan geven waarbij aan lidstaten wordt verzocht een beschikking in te trekken of te wijzigen”;

„enige andere uitvoeringsmaatregel indien nodig, ook wanneer de Gemeenschap afspraken maakt en verplichtingen op zich neemt in het kader van internationale overeenkomsten die een aanpassing van het wetboek vergen”.

5.2.1

De bevoegdheden van de Commissie zijn dus tamelijk ruim en omvatten ook de mogelijkheid om (tweede streepje) de gevallen waarin en de voorwaarden waarop vast te stellen om de lidstaten te verplichten dat zij een beschikking in te trekken of te wijzigen. Het EESC merkt op dat, terwijl voor de in het eerste en derde streepje genoemde aspecten de Commissie haar institutionele taak van coördinatrice of uitvoerster van door de Raad genomen of goedgekeurde besluiten uitoefent, er in het tweede streepje sprake is van uitoefening van een afwijkend soort bevoegdheid — ook al wordt deze taak welbeschouwd gerechtvaardigd door de omstandigheden en zeker niet door het EESC afgekeurd.

5.2.2

Over het algemeen tekent het EESC aan dat het besluit om controles uit te voeren op elk type door burgers verrichte handelingen — inclusief commerciële en douanehandelingen — van invloed is op de vrije handel en voortvloeit uit politieke keuzes die, naargelang de bevoegdheden, gedeeld worden door de EU en de lidstaten. De Commissie is hierbij vanzelfsprekend de uitvoerster van die keuzes.

5.2.3

Het EESC hoopt dat de voorgenomen hervorming op douanegebied het vereiste evenwicht tussen vrijhandel en de veiligheid van gebruikers alsook van eindgebruikers niet op losse schroeven zet, maar oog heeft voor de professionaliteit van het douanepersoneel en het personeel van importeurs en exporteurs.

Brussel, 5 juli 2006

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


(1)  PB C 110 van 30-4-2004.


Top