This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52004IE0853
Opinion of the European Economic and Social Committee on the Proposal for a Council Directive implementing the principle of equal treatment between women and men in the access to and supply of goods and services (COM(2003) 657 final – 2003/0265 (CNS))
Advies van de gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap over het Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen bij de toegang tot en de levering van goederen en diensten (COM(2003) 657 def. — 2003/0265 (CNS))
Advies van de gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap over het Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen bij de toegang tot en de levering van goederen en diensten (COM(2003) 657 def. — 2003/0265 (CNS))
PB C 241 van 28.9.2004, p. 41–44
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
28.9.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 241/41 |
Advies van de gespecialiseerde afdeling „Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap” over het „Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen bij de toegang tot en de levering van goederen en diensten”
(COM(2003) 657 def. — 2003/0265 (CNS))
(2004/C 241/13)
Op 31 maart 2004 besloot het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig art. 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over het Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen bij de toegang tot en de levering van goederen en diensten.
De gespecialiseerde afdeling „Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 5 mei 2004 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw Carroll.
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 409 (1) zitting van 2 en 3 juni 2004 (vergadering van 3 juni 2004) onderstaand advies uitgebracht dat met 120 stemmen vóór en 49 stemmen tegen, bij 15 onthoudingen, is goedgekeurd.
1. Rechtsgrondslag, inhoud en toepassingsgebied van het voorstel
1.1 |
Het Commissievoorstel is gebaseerd op artikel 13, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, dat eveneens de grondslag is voor de richtlijnen tot bestrijding van discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid in arbeid en beroep (2), alsook op grond van ras of etnische afkomst in arbeid en beroep en wat de toegang tot en levering van goederen en diensten betreft (3). |
1.2 |
Deze richtlijn stelt een kader vast voor de bestrijding van seksediscriminatie bij de toegang tot en de levering van goederen en diensten met het oog op de toepassing in de lidstaten van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Het heeft geen terugwerkende kracht. |
1.2.1 |
Directe en indirecte seksediscriminatie, met inbegrip van minder gunstige behandeling van vrouwen wegens zwangerschap en moederschap, is verboden. Intimidatie en seksuele intimidatie, zoals omschreven in het voorstel, worden beschouwd als seksediscriminatie, en zijn dus verboden. Het feit dat iemand zulk gedrag afwijst of ondergaat, mag niet als grondslag dienen voor een beslissing betreffende die persoon. Aanzet tot discriminatie wordt ook beschouwd als discriminatie in de zin van deze richtlijn. |
1.3 |
Het toepassingsgebied van dit voorstel is ruim, hoewel er enkele belangrijke beperkingen worden gesteld. In grote lijnen betreft het de toegang tot en de levering van goederen en diensten die voor het grote publiek beschikbaar zijn, met inbegrip van huisvesting. Het bestrijkt zowel de publieke als de particuliere sector, met inbegrip van openbare instellingen. Transacties van puur particuliere aard, zoals het verhuren van een vakantiehuis aan een familielid of van een kamer in een privéwoning, vallen buiten het toepassingsgebied. |
1.3.1 |
De Commissie geeft voorbeelden van goederen en diensten die voor het grote publiek beschikbaar zijn:
|
1.3.2 |
De bedoelde diensten zijn zeer uiteenlopend. Belangrijke gebieden zijn pensioenen, levens- en ziekteverzekeringen, algemene verzekeringen en toegang tot financiering en huisvesting. |
1.3.3 |
Het gebruik van sekse als factor in de berekening van premies en uitkeringen in het kader van verzekerings- en aanverwante financiële diensten wordt verboden in alle nieuwe contracten die worden gesloten na de datum van inwerkingtreding van de richtlijn. De lidstaten mogen de toepassing van dit artikel echter nog eens zes jaar uitstellen. Als zij dit doen, moeten zij de Commissie hiervan onmiddellijk op de hoogte stellen en zijn zij verplicht om uitvoerige statistieken over de mortaliteit en levensverwachting van vrouwen en mannen te verzamelen, te publiceren en regelmatig bij te werken. |
1.4 |
Er wordt een aantal uitzonderingen gemaakt. Deze richtlijn sluit geen verschillen uit die verband houden met goederen of diensten waarvoor mannen en vrouwen zich niet in een vergelijkbare situatie bevinden omdat de goederen of diensten uitsluitend of hoofdzakelijk voor de leden van één sekse bestemd zijn, of met vaardigheden die voor elke sekse verschillend worden beoefend. Voorbeelden hiervan zijn niet-gemengde zwemsessies in een zwembad of niet-gemengde privé-clubs. |
1.5 |
Deze richtlijn is meer bepaald niet van toepassing op het onderwijs en de inhoud van media en reclame, met name reclame en televisiereclame zoals gedefinieerd in artikel 1, lid b, van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad. |
1.6 |
Positieve actie is onder deze richtlijn toegestaan. |
1.7 |
De richtlijn bevat bepalingen over minimumnormen voor rechten en rechtsmiddelen en over naleving van en toezicht op de in par. 1.1 vermelde twee richtlijnen. |
2. Algemene opmerkingen
2.1 |
Waar het gaat om de toegang van vrouwen en mannen tot goederen en diensten en de levering hiervan aan hen, dient seksediscriminatie principieel verboden te worden. |
2.2 |
Het Comité waardeert de consistentie van formuleringen en definities in dit voorstel, de twee vorige richtlijnen en de richtlijn over de bewijslast in gevallen van ongelijke behandeling. |
2.2.1 |
Het Comité vindt een omschrijving van „diensten” in punt 10 van de aan op het richtlijnvoorstel voorafgaande overwegingen onvoldoende. Gezien het grote aantal publieke en andere diensten die voor het grote publiek beschikbaar zijn (bijvoorbeeld de diensten van NGO's), moet de term „diensten” duidelijk worden omschreven in de tekst, wil men dubbelzinnigheid vermijden. Het Comité heeft een voorkeur voor een ruime omschrijving. |
2.3 |
Het is geen goede zaak dat onderwijs niet tot het toepassingsgebied van deze richtlijn wordt gerekend. Anderzijds zou dit kunnen leiden tot bevoegdheidsconflicten. Nochtans is onderwijs van cruciaal belang voor de gelijkheid tussen vrouwen en mannen en kan het jongens en meisjes aanzetten tot het kiezen van traditionele mannelijke en vrouwelijke carrières, wat belangrijke gevolgen heeft voor hun toekomst. In sommige lidstaten heerst er bezorgdheid over keuzebeperking en gebrekkige onderwijsbegeleiding, wat verstrekkende en ingrijpende gevolgen heeft voor de betrokken individuen, maar ook voor de verwezenlijking van sociale-integratiedoelstellingen en voor het concurrentievermogen van de EU. |
2.3.1 |
Volgens de Commissie zou alleen privéonderwijs onder diensten kunnen vallen, was de onderwijssector van het toepassingsgebied van de richtlijn niet uitgesloten. Bij de toepassing van het principe van gelijke kansen had een en ander tot het gebruik van twee maten en twee gewichten kunnen leiden. |
2.3.2 |
In het kader van de Agenda van Lissabon ondernemen de lidstaten al acties op het terrein van onderwijs. Het Comité verzoekt bijgevolg de Commissie de lidstaten met alle mogelijke middelen aan te moedigen om jongens en meisjes in gelijke mate toegang tot onderwijs te geven en onderwijskansen te bieden. |
2.3.3 |
De bestaande richtlijn inzake gelijke kansen betreft wel toegang tot beroepsopleiding, met inbegrip van hoger beroepsonderwijs. Dit is echter ontoereikend. De vaardigheden om hoger universitair of beroepsonderwijs aan te kunnen, worden op lager of middelbaar niveau verworven. |
2.4 |
Het Comité begrijpt dat het voorstel alleen betrekking heeft op media en reclamesector voor zover ze diensten verlenen. Het geeft toe dat het huidige voorstel niet geschikt is om de inhoud van media en reclame aan te pakken. Nochtans kunnen media en reclame, gezien hun sterke invloed op de publieke houding en opinie, niet terzijde worden gelaten als het erop aankomt discriminatie op het werk en in het dagelijks leven te bestrijden. Het verschil tussen gepaste actie en censuur is echter miniem. Daarom moet de Commissie, rekening houdend met de genoemde factoren, verder overleg plegen over deze thema's en binnen aanvaardbare tijd gepaste acties ondernemen. Het Comité kijkt ernaar uit om aan dit proces deel te nemen. |
2.5 |
Het Comité vindt het positief dat mannen en vrouwen gelijke toegang tot financiering krijgen, wat van groot belang is voor beide seksen, zij het voor ondernemingen of voor huisvesting. |
2.6 |
Aangezien onderwijs, media en reclame niet onder de ontwerprichtlijn vallen, is de kwestie van gelijke behandeling van vrouwen en mannen ten aanzien van toegang tot verzekeringen volgens het Comité het gevoeligste punt van het voorstel. Op geen enkel gebied, en vooral niet op het gebied van verzekeringen, mag het voorstel aanleiding geven tot het invoeren van nieuwe discriminerende criteria. |
2.6.1 |
Het Comité heeft ernstige bedenkingen bij de uitspraak dat gelijke tarieven voor beide seksen — die in bepaalde EU-lidstaten worden gehanteerd — met zekerheid tot een algemene verhoging van de verzekeringstarieven leiden en dat een uitgebreide gelijktrekking van door mannen en vrouwen gelopen risico's met een hausse samengaat. Het zou weinig voorzichtig zijn en het doel van het voorstel voorbijschieten als de lidstaten zes jaar lang de mogelijkheid zouden krijgen om in het algemene kader van vrije dienstverlening en vrije vestiging op verzekeringsgebied van deze non-discriminatieregeling af te wijken. |
2.6.2 |
Wat betreft het recht van toegang voor allen tot aanvullende verzekeringen voor sociale bescherming zou het Comité graag zien dat elke directe en indirecte discriminatie wordt opgeheven. Dit is des te dringender daar de ontwikkeling van de tweede en derde pijler van de sociale bescherming (aanvullende en tweede aanvullende verzekering) thans het meest dynamische onderdeel van de sociale bescherming in de Unie vormt. In deze context verwijst het Comité naar zijn voorstellen in het advies over de „Aanvullende ziektekostenverzekering” (5). |
3. Bijzondere opmerkingen
3.1 |
Het Comité is voorstander van gelijke toegang tot financiële diensten, die vaak van fundamenteel belang zijn in het dagelijks leven, en van gelijke uitkeringen en premies voor mannen en vrouwen. De richtlijn heeft echter betrekking op een groot aantal financiële diensten die onderling erg verschillen (verzekering van motorrijtuigen, ziekteverzekering en verzekering voor arbeidsonbekwaamheid, pensioenen en annuïteiten. Hierdoor ontstaat een aantal complexe en moeilijke problemen, die van land tot land verschillen. |
3.1.1 |
Nochtans moet worden toegegeven dat een gelijkstelling van uitkeringen en premies naast positieve, ook negatieve gevolgen zal hebben voor de gebruikers van deze diensten. Wat precies de gevolgen zullen zijn, hangt af van het geslacht van de consument en van de financiële dienst in kwestie. Bij een verzekering voor motorrijtuigen wordt een no-claimkorting (bonus-malusgraad 0) pas na meerdere jaren verzekering toegekend. Het is erg waarschijnlijk dat verzekeringskosten zullen toenemen voor iedereen, omdat de verzekeraars zich willen indekken tegen onvoorspelbare veranderingen. |
3.1.2 |
Het Europees Hof van Justitie heeft in de zaak Coloroll aanvaard dat het gebruik van verzekeringsstatistieken op grond van geslacht kunnen worden gebruikt voor de berekening van pensioenbijdragen en -uitkeringen. Daarentegen werd geoordeeld dat bijdragen en uitkeringen voor alle werknemers gelijk moeten zijn. Hogere bijdragen ten laste van de werkgever werden wel aanvaard. Zodoende heeft het Hof erkend dat de gelijkstelling van uitkeringen duurder is. In het geval van bedrijfspensioenstelsels kan de werkgever het verschil bijleggen. In het geval van particuliere pensioen- en verzekeringsstelsels is er geen werkgever om het verschil bij te passen en zal de consument dus zelf de hogere kostprijs moeten betalen. Dit geldt evenwel niet alleen voor pensioenen, waar mannen moeten meebetalen aan de hogere levensverwachting van vrouwen, maar voor alle soorten verzekeringen. Zo kunnen vrouwen bijvoorbeeld moeten meebetalen aan het hogere ongevallenrisico van mannen. |
3.1.3 |
In haar uitgebreide effectbeoordeling geeft de Commissie toe dat de kosten voor verzekeraars zullen toenemen, en dat dit uiteindelijk aan de consument zal worden doorgerekend, maar zij gaat ervan uit dat dit na een eerste aanpassingsperiode zal overgaan. Het Comité is het hiermee eens. |
3.1.4 |
Ook in dit verband verwijst het EESC naar het in het EG-Verdrag opgenomen beginsel inzake de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Neemt men dit beginsel als uitgangspunt, dan is de vraag of de verzekeringsbranche — uiteraard over een bepaalde tijdspanne — haar statistieken zo moet aanpassen dat sekse niet langer een rol speelt bij bijvoorbeeld het berekenen van premies. Aangezien het aantal ongelukken en de levensduur natuurlijk niet beïnvloed worden door calculatiemethoden, zou de totale premiebetaling van consumenten in principe onveranderd moeten blijven. |
3.1.5 |
Het Comité zou graag zien dat om de verzekerings- en pensioensector aan een grondigere evaluatie (met onafhankelijke simulaties van de gevolgen van verschillende opties) worden onderworpen teneinde de lange-termijnimpact van de huidige voorstellen te kunnen inschatten. Het is belangrijk dat de gevolgen van de richtlijn, met name op het gebied van verzekeringen, in de gaten worden gehouden. Uitgangspunt van de richtlijn moet het recht van mensen zijn om niet gediscrimineerd te worden. |
3.2 |
Inzake huisvesting, vindt het Comité dat de richtlijn niet moet worden toegepast op particuliere overeenkomsten zoals verhuur, verkoop of schenking tussen familieleden. |
3.3 |
Het Comité vindt dat uitzonderingen duidelijk moeten worden bepaald. Zij mogen de gelijke behandeling van mannen en vrouwen niet in gevaar brengen. |
3.4 |
Het Comité is verheugd dat artikel 5 positieve actie toestaat. Deze bepaling mag echter geen bedreiging vormen voor belangrijke diensten voor mannen en vrouwen die worden aangeboden door de openbare sector of NGO's, zoals niet-gemengde huisvesting voor kansarmen en vluchthuizen voor vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk of ander geweld. |
3.5 |
Het Comité staat positief tegenover de bepaling dat een dialoog moet worden gevoerd met niet-gouvernementele organisaties. In deze bepaling zou moeten worden gestipuleerd dat regelmatig contact met het georganiseerd maatschappelijk middenveld moet worden verzekerd. |
3.6 |
Als de richtlijn wordt goedgekeurd, moet er voldoende informatie over worden verspreid zodat consumenten hun rechten kennen en goederen- en dienstenverstrekkers op de hoogte zijn van hun plichten. |
Brussel, 3 juni 2004
De voorzitter
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
R. BRIESCH
(1) Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep.
(2) Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming.
(3) COM(2003) 657 def., Toelichting.
(4) PB C 204 van 18 juli 2000, blz. 51 (rapporteur: Bloch-Lainé).
(5) Coloroll Pension Trustees Ltd tegen Russell e.a. C-200/91, 28 september 1994.