Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003AE0588

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een tweede fase van het communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het Daphne II-programma)" (COM(2003) 54 def.)

    PB C 208 van 3.9.2003, p. 52–54 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52003AE0588

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een tweede fase van het communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het Daphne II-programma)" (COM(2003) 54 def.)

    Publicatieblad Nr. C 208 van 03/09/2003 blz. 0052 - 0054


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een tweede fase van het communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het Daphne II-programma)"

    (COM(2003) 54 def.)

    (2003/C 208/14)

    De Raad heeft op 4 maart 2003 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikel 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, te raadplegen over het voornoemde voorstel.

    De afdeling "Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap" die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 2 april 2003 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw Davison.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 399e zitting van 14 en 15 mei 2003 (vergadering van 14 mei) het volgende advies uitgebracht dat met 118 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 6 onthoudingen, is goedgekeurd.

    1. Inleiding

    1.1. De Commissie stelt voor om het Daphne-programma voor de preventie van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en voor slachtofferhulp in een nieuwe vorm te gieten. In het nieuwe programma zal ertoe worden aangespoord om transnationale maatregelen te nemen zoals het opzetten van multidisciplinaire netwerken, de uitwisseling van informatie, de organisatie van bewustmakingsacties en het verrichten van onderzoek. Verder stelt de Commissie voor 15 % van het budget uit te trekken voor aanvullende maatregelen waartoe zij uit eigen beweging overgaat (bv. initiatieven om studies te verrichten, indicatoren vast te stellen, gegevens te verzamelen of seminars te organiseren). De nieuwe lidstaten zullen daarbij worden betrokken. De EER-landen, Roemenië, Bulgarije en Turkije zijn erbij geassocieerd. Gezien de komende uitbreiding van de EU en de omstandigheid dat iets minder dan de helft van de goede projecten daadwerkelijk wordt gefinancierd, wordt overwogen om het programmabudget tot ongeveer 40 miljoen EUR op te trekken.

    1.2. Het Comité is ermee ingenomen dat thans is voorgesteld om het Daphne-programma, dat ook in het verleden zijn steun kreeg, te verlengen. Het heeft altijd al veel belang gehecht aan de mensenrechten van kinderen en vrouwen getuige onder andere zijn adviezen over:

    - het communautair actieprogramma (2000-2004) ter voorkoming van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen (Daphne-programma)(1);

    - bestrijding van kindermishandeling en sextoerisme(2);

    - een communautair meerjarenactieplan ter bevordering van een veiliger gebruik van internet door het bestrijden van schadelijke en illegale inhoud op mondiale netwerken(3);

    - programma voor de bescherming van kinderen op internet(4);

    - Vierde Wereldvrouwenconferentie(5);

    - een nieuw elan voor Europa's jeugd(6);

    - Europees cultuurbeleid voor kinderen(7).

    1.3. Het is erg belangrijk dat het grote publiek bewust wordt gemaakt van deze problematiek en dat daaraan zoveel mogelijk bekendheid wordt gegeven. Het Daphne-programma heeft in dat opzicht zijn nut, omdat het overal in Europa een multiplier effect heeft. Geweldpleging tegen kinderen en vrouwen is volgens het Comité niet alleen een kwestie van gezondheid en lijfsbehoud - zoals tussen de regels van het Commissievoorstel valt te lezen -, maar ook van schending van mensenrechten. Daarom ontkomt niemand aan de verantwoordelijkheid voor de bestrijding daarvan. In enkele van de hierboven opgesomde adviezen vraagt het Comité er al om dat de rechten van kinderen in het Verdrag worden opgenomen.

    1.4. Wat de bevordering van goede methoden en de uitwisseling van goede ervaringen betreft, hebben de middelen die de afgelopen jaren, dankzij programma's als Daphne en STOP, zijn vrijgemaakt, een breed scala aan innoverende projecten, activiteiten, en studies van ngo's, overheidsinstanties en onderzoeksinstituten opgeleverd. Hoe populair deze programma's waren, blijkt wel uit het feit dat de financiën vaak achterbleven bij de aanvragen. Zo kon meestal maar één van de zeven aangevraagde Daphne-projecten worden aangenomen. Het Comité vraagt zich dan ook af of de voorgestelde verhoging van het budget wel toereikend is, temeer daar de bevolking van de landen die weldra tot de EU gaan toetreden, weliswaar kleiner is dat die van de huidige lidstaten van de EU, maar vaak in grotere mate wordt geconfronteerd met de problemen waarvoor het Daphne-programma een oplossing kan bieden.

    1.5. Daarom is het Comité er bijzonder mee ingenomen dat het Daphne-programma ook gaat gelden voor de landen van Midden- en Oost-Europa. Het hoopt dat deze landen op zo kort mogelijke termijn klaar zullen zijn voor deelname daaraan. Het zal zijn netwerk van GRC's en andere contactpunten gebruiken om de civil society van de tien kandidaat-lidstaten op deze problematiek attent te maken. Ouders, schoolnetwerken en functionarissen moeten bewust worden gemaakt van de handel in kinderen vanuit deze landen en jonge vrouwen moeten worden gewaarschuwd voor het gevaar dat ze door bedrog - in eigen land of in het buitenland - de prostitutie worden ingelokt. Ingrijpen aan de vraagkant in het land van herkomst was - volgens het Comité terecht - een heel erg belangrijk punt in het slotdocument van de Yokohama Wereldconferentie. Daarvoor zijn innoverende projecten nodig, terwijl de particuliere en de overheidssector ertoe moeten worden aangemoedigd om zich tegen deze handel te verzetten en deel te nemen aan bewustmakingscampagnes in kringen waar een vraag hiernaar kan ontstaan (legereenheden, zakenlieden in het buitenland, reisbureaus, hotels, personeel van ngo's, kinderopvang en dienstverlening aan kinderen, ambassades, vrachtwagenchauffeurs enz.). Bij dergelijke projecten komt het vooral aan op integratie in bestaande netwerken, waardoor er een zo groot mogelijke bekendheid aan kan worden gegeven en er zoveel mogelijk middelen kunnen worden ingezet. Ook in het Phare-programma moeten integratie en transparantie sleutelwoorden zijn, zodat aan de aanbodkant maatregelen kunnen worden genomen in de drie resterende kandidaat-lidstaten.

    1.6. Daarnaast moet nieuwe informatie worden verstrekt over de al in de lidstaten bereikte resultaten. In de door de lidstaten uitgebrachte verslagen over nationale maatregelen tegen vrouwenhandel wordt namelijk geen gewag gemaakt van maatregelen tegen kindermishandeling en evenmin tegen genitale verminkingen en eerwraak. Dat de lidstaten hierin tekort schieten, kan op allerlei manieren worden verklaard (er kan sprake zijn van gebrek aan informatie, vooruitgang of politieke wil), maar wijst er over het geheel genomen op dat de EU nog ver af staat van een daadwerkelijk algemene aanpak bij de bestrijding van kindermishandeling, temeer daar de rechtspositie van kinderen in het EU-Verdrag onduidelijk is en de rechten van kinderen alleen incidenteel in EU-wetgeving worden opgenomen. In dit nieuwe voorstel is het zwaartepunt gelegd bij de noodzaak om overal in de EU op consistente wijze gegevens te vergaren. Het Comité dringt er bij de lidstaten op aan daaraan tegemoet te komen en acht het aanvaardbaar dat er dan waarschijnlijk in de praktijk een groter beroep op de financiële middelen van het Daphne-programma zal worden gedaan. In verband met het voorgaande is - zoals al eerder aangekaart - ook meer informatie nodig over het aantal kinderen dat wordt misbruikt voor on-line pornografie en over het aantal kinderen dat wordt misbruikt, nadat on-line contacten zijn gelegd.

    1.7. Onderzoek dat in het kader van dit programma wordt gedaan, zou betrekking moeten hebben op mogelijke wettelijke maatregelen en bewustmakingscampagnes. Zo heeft het Comité voorgesteld om strenge EU-voorschriften uit te vaardigen voor de adoptie van kinderen in het buitenland en voor functionarissen en ngo's die te maken krijgen met kinderen. Ook kan worden gedacht aan wetgeving om te voorkomen dat als zodanig bekende pedofielen naar het buitenland reizen voor sextoerisme, aan de wettelijke preventie van "grooming" (Planfase of strategie voor het plegen van misbruik) op internet en aan een algemene verplichting voor internetdienstverleners (ISP's) om kinderen on-line te beschermen.

    1.8. Projecten moeten aansluiten bij bestaande netwerken (bv. van ministeries van onderwijs en van volksgezondheid, schoolnet, e-Europe, "levenslang leren"-initiatieven, van werkgevers- en werknemersorganisaties, en politie) om zoveel mogelijk bekendheid te krijgen.

    1.9. Bovendien zou het programma de aanzet moeten geven tot grensoverschrijdende activiteiten waarbij aandacht wordt geschonken aan geweld tegen en intimidatie van gehandicapte vrouwen, kinderen en jongeren, én tot een betere toegang tot uiteenlopende vormen van steunverlening voor alle groepen gehandicapten die worden misbruikt.

    1.10. Het Comité is ingenomen met het recente besluit van de Commissie om een groep van deskundigen inzake mensenhandel in te stellen. Deze zal actief meewerken aan de volgende etappes van de strijd tegen mensenhandel en de Commissie adviezen geven voor mogelijke toekomstige initiatieven op dit gebied. De oprichting van deze groep is van bijzondere betekenis voor de toepassing van de Verklaring van Brussel.

    1.11. Veel van de problemen die met het Daphne-programma worden aangepakt, zijn misdaden: ontvoering, mensenhandel, slavernij, verminkingen, erewraak en misbruik (al dan niet on-line). Dit programma heeft dan ook zeker zijn nut, maar waar het echt op aan komt is dat de hele samenleving zich gaat inzetten en dat een ondubbelzinnige politieke wil getoond wordt om aan deze stelselmatige geweldpleging voorgoed een einde te maken. Daarbij moet ook worden gedacht aan meer samenwerking tussen Europol en Interpol. Er moet vooral streng worden opgetreden tegen vertrouwensbreuk door gezagdragers.

    2. Bijzondere opmerkingen

    2.1. Omvang van projecten

    2.1.1. De Commissie stelt voor om een deel van het budget achter de hand te houden voor grootschalige projecten tot een bedrag van 250000 EUR. Het Comité vindt net als de Commissie dat de beschikbare middelen het meest efficiënt kunnen worden gebruikt in projecten met een dergelijke omvang. De papierwinkel moet door alle partijen zo beperkt mogelijk worden gehouden. Zo zou de nadruk moeten komen te liggen op de bereikte resultaten en op een gedegen financiële verantwoording als bewijs voor goed projectbeheer. Organisaties waarvan het project is goedgekeurd, moeten duidelijke richtsnoeren krijgen voor de vereiste boekhoudkundige bewijsvoering om er zeker van te zijn dat zij van tevoren hun maatregelen nemen.

    2.2. Co-financiering

    2.2.1. Het Comité stemt in met de grens van 80 %. In beginsel moet in projectvoorstellen zijn aangegeven hoe organisaties andere financiële middelen denken aan te trekken. De in veel co-financieringsprojecten van de Commissie gestelde grens van 50 % kan echter voor sommige ngo's een onoverkomelijk bezwaar vormen.

    2.3. Doelstellingen en thema's

    2.3.1. Het Comité is er voorstander van dat ieder jaar wordt vastgesteld welke maatregelen vooral nodig zijn, zonder dat daarvan een volledige lijst wordt gegeven. Ook moeten stimulansen worden gegeven voor nieuwe en innoverende projecten.

    2.3.2. De Commissie zou projectindieners op de hoogte moeten brengen van haar selectiecriteria (met inbegrip van de mate van vakkundigheid).

    2.4. Gemakkelijkere deelname door ngo's

    2.4.1. Als het aanvraagformulier langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld, moet het eenvoudig in te vullen zijn en dient het taalgebruik ervan algemeen gangbaar te zijn. Bij het stellen van betalingstermijnen moet rekening worden gehouden met het feit dat ngo's over een krap budget beschikken en kasstroomproblemen kunnen hebben.

    Brussel, 14 mei 2003.

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    R. Briesch

    (1) EESC-advies, PB C 169 van 16.6.1999.

    (2) EESC-advies, PB C 284 van 14.9.1998.

    (3) EESC-advies, PB C 284 van 14.9.1998.

    (4) EESC-advies, PB C 48 van 21.2.2002.

    (5) EESC-advies, PB C 168 van 16.6.2000.

    (6) EESC-advies, PB C 149 van 26.6.2002.

    (7) EESC-advies, PB C 153 van 28.5.1996.

    Top