EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000IE0598

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Ontwikkeling van een plan tot vaststelling van een kaderregeling voor de inzet van migrerende werknemers van buiten de EU in de landbouw"

PB C 204 van 18.7.2000, p. 92–96 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52000IE0598

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Ontwikkeling van een plan tot vaststelling van een kaderregeling voor de inzet van migrerende werknemers van buiten de EU in de landbouw"

Publicatieblad Nr. C 204 van 18/07/2000 blz. 0092 - 0096


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Ontwikkeling van een plan tot vaststelling van een kaderregeling voor de inzet van migrerende werknemers van buiten de EU in de landbouw"

(2000/C 204/19)

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 21 oktober 1999 besloten, overeenkomstig artikel 23, lid 3, van zijn reglement van orde een advies op te stellen over de "Ontwikkeling van een plan tot vaststelling van een kaderregeling voor de inzet van migrerende werknemers van buiten de EU in de landbouw".

De afdeling "Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu", die met de voorbereiding van de werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 10 mei 2000 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Wilms.

Het Comité heeft tijdens zijn op 24 en 25 mei 2000 gehouden 373e zitting (vergadering van 24 mei) het volgende advies uitgebracht, dat met 65 stemmen vóór, bij 1 onthouding, is goedgekeurd.

1. Inleiding - Motivering van het initiatiefadvies

1.1. In diverse economische sectoren in de EU zijn zgn. "migrerende werknemers"(1) actief. In dit advies gaat het vooral om de landbouw, omdat zij in deze bedrijfstak meer dan in alle andere sectoren structureel hun stempel drukken op de werkzaamheden.

1.2. Met dit initiatiefadvies wil het Economisch en Sociaal Comité de aandacht van Raad, Parlement, Commissie en sociale partners vestigen op de grote groep landarbeiders uit derde landen die nauwelijks sociale bescherming geniet. Anders dan het geval is bij rondtrekkende handwerkslieden, die aansluiten bij een oude traditie en rond wier op steeds andere plaatsen verrichte werkzaamheden een positief beeld hangt, zijn migrerende landarbeiders onderwerp van een negatieve maatschappelijke beeldvorming, waartegen al veel eerder maatregelen hadden moeten worden genomen. Echter, ook het ESC-initiatiefadvies hierover uit april 1991, waarin uitvoerige voorstellen zijn gedaan om de situatie ten goede te keren, heeft in het lot van deze groep landarbeiders geen verbetering gebracht.

1.3. Migrerende werknemers uit derde landen spelen in de EU-landbouw een cruciale rol. Met name nu er in bepaalde lidstaten sprake is van een steeds groter tekort aan vaklui, is hun bijdrage onmisbaar. Recente ontwikkelingen, zoals de verdieping van de interne markt, de uitbreiding van de Unie, de verdwijning van de ideologische grenzen in Midden- en Oost-Europa en de door burgeroorlogen en armoede veroorzaakte migratiestromen in het Middellandse-Zeegebied, hebben er echter toe bijgedragen dat de positie van migrerende landarbeiders aanzienlijk is veranderd. Deze ontwikkelingen worden in de werkorganisatie van de landbouwbedrijven weerspiegeld en hebben de lokale en nationale arbeidsmarkten aanzienlijk beïnvloed.

1.4. Het arbeidsmarktbeleid in de EU heeft vanwege de hoge werkloosheid in de afzonderlijke lidstaten een bijzondere prioriteit. Met het EU-beleid wordt beoogd de werkloosheid terug te dringen. De landbouw is als zelfstandige sector, alsook vanwege de aanverwante bedrijfstakken en zijn rol in het ruimtelijke-ordenings- en structuurbeleid van groot belang voor de arbeidsmarkt, omdat hij daadwerkelijk zou kunnen helpen de werkloosheid te bestrijden.

1.5. Voor de Europese landbouw zijn nieuwe, ingrijpende veranderingen op til. De geplande uitbreiding met Midden- en Oost-Europese landen zal i.t.t. eerdere uitbreidingen tot gevolg hebben dat het aantal landarbeiders uit derde landen sterk toeneemt, vooral in de Noord- en Midden-Europese lidstaten. In de Zuid-Europese lidstaten worden eveneens grote veranderingen merkbaar. Hier speelt echter ook mee dat er oorlogsvluchtelingen uit Zuid-Oost-Europa en migrantenstromen uit met name Noord-Afrika zijn, die aangepaste maatregelen van de regeringen van deze lidstaten vergen. Daarom moet meer duidelijkheid worden geschapen ten aanzien van de verschillen in rechtspositie tussen uit derde landen afkomstige werknemers en werknemers die uit de toekomstige nieuwe lidstaten komen.

1.6. Om de sociale vrede te bewaren, de economische groei te stimuleren en de werkloosheid terug te dringen moeten Raad, Parlement, Commissie en sociale partners de in dit initiatiefadvies te berde gebrachte problemen aanpakken en hiervoor oplossingen aandragen. In het advies wordt aangegeven hoe in dezen te werk kan worden gegaan. Doel van alle oplossingen moet zijn de maatschappelijke en politieke taboes te doorbreken en de landarbeiders de bescherming te geven waar ze recht op hebben.

2. Urgentie van het advies

2.1. Het aantal arbeidsmigranten uit derde landen die in de EU-landbouw werken, neemt duidelijk toe; zo zijn er in Duitsland nu reeds meer migrerende werknemers dan Duitsers in de landbouw actief. In menig gebied moeten werknemers uit eigen land plaatsmaken voor arbeidsmigranten. Terwijl de migrerende landarbeiders in de Midden-Europese lidstaten vrijwel uitsluitend uit de kandidaat-lidstaten komen, zijn zij in de Zuid-Europese lidstaten vooral uit Noord-Afrika en in toenemende mate ook uit Zuid-Oost-Europa en Azië afkomstig.

2.2. In de kandidaat-lidstaten is een groot deel van de beroepsbevolking in de landbouw werkzaam (in Polen b.v. ongeveer 25 % en in Hongarije ca. 10 %). Met de vereiste aanpassing van de landbouwsector in deze landen valt te verwachten dat door herstructureringen maar weinig nieuwe banen zullen kunnen worden gecreëerd en dat het grootste deel van de bestaande arbeidsplaatsen binnen korte tijd zal verdwijnen. Ontwikkelingen die in tegengestelde richting wijzen, zoals thans bijvoorbeeld in Polen en Hongarije, waar het aantal werknemers in de landbouw stijgt, vloeien voor een deel ook voort uit herstructureringen in de industriesector, maar zijn vooral het resultaat van bittere armoede.

2.3. Uit verscheidene Afrikaanse landen trekken mensen naar Zuid-Europese EU-lidstaten, met name om de economische en politieke instabiliteit in eigen land te ontvluchten. Aangezien er met die landen uitsluitend bilaterale regelingen inzake vrij verkeer zijn getroffen, zullen deze mensen, anders dan onderdanen van de kandidaat-lidstaten, ook in de toekomst niet onder het EG-recht inzake vrij verkeer vallen.

2.4. De Commissiediensten beschikken niet over voldoende middelen om dit probleem, dat geheel Europa aangaat, te kunnen aanpakken. Na navraag door het Comité bleek bv. dat er bij het Directoraat-Generaal voor landbouw geen speciale afdeling bestaat die met dit landbouwprobleem is belast. Ook de middelen van het DG voor sociale zaken schieten tekort.

3. Het werk van arbeidsmigranten in de EU-landbouw

3.1. Door de toenemende specialisering hebben landbouwbedrijven extra arbeidskrachten nodig, juist tijdens pieken in de werkzaamheden. Om deze pieken op te vangen, bijvoorbeeld in de oogsttijd, worden van oudsher seizoenarbeiders ingeschakeld. Vroeger ging het hierbij vooral om personen uit eigen land, maar tegenwoordig wordt steeds vaker een beroep gedaan op buitenlandse werknemers.

3.2. Er zijn vele oorzaken aan te geven waarom bedrijven buitenlanders - meestal als seizoenarbeiders - inschakelen:

- als gevolg van structurele veranderingen in de landbouw is de demografische situatie zodanig dat er niet genoeg arbeidskrachten uit eigen streek/land te vinden zijn;

- werklozen uit eigen land kunnen qua motivatie, opleiding en mobiliteit niet brengen wat de bedrijven van hen verwachten;

- arbeidskrachten van buiten de EU bieden door het verschil in waarde van hun munt en de daaruit voortvloeiende koopkrachtverschillen hun diensten aanzienlijk goedkoper aan;

- sommigen hebben in eigen land nog een andere baan en zien de werkzaamheden in de EU als bijverdienste, waardoor ze voor een laag cao-loon of onder het cao-loon kunnen werken;

- met migrerende werknemers kan veel gemakkelijker worden omgegaan, omdat ze slechts voor een beperkte periode in het bedrijf actief zijn;

- met migrerende werknemers kan er voor een deel bespaard worden op de afdracht van aanvullende sociale premies (b.v. cao-gebonden aanvullende sociale voorzieningen).

3.3. Anderzijds hebben werklozen weinig belangstelling voor seizoenarbeid, omdat:

- ze te maken krijgen met werktijden, weersomstandigheden en soms fysieke belasting - zoals het moeten werken in een bepaalde houding die veel van het lichaam vergt - waar ze niet aan gewend zijn;

- het loon vaak te laag en duurzame integratie in de arbeidsmarkt slechts zelden mogelijk is;

- het gevaar bestaat dat, als ze een kleine beloning ontvangen, er dienovereenkomstig wordt gekort op de werkloosheidsuitkering.

3.4. Problemen doen zich vooral voor bij de immigratie uit niet-EU-landen. Gezien de behoefte aan extra arbeidskrachten schakelen bedrijven vooral personen uit Midden- en Oost-Europa in; in Zuid-Europa zijn ook arbeidskrachten uit Midden-Europa actief, maar met name ook uit Noord-Afrika, de Magreb-landen en inmiddels ook steeds vaker uit Azië.

3.5. Gebleken is dat er enerzijds door veranderingen in de werkorganisatie in de bedrijven, bijvoorbeeld door het aaneenrijgen van arbeidsovereenkomsten voor migrerende werknemers ("kettingcontracten"), situaties ontstaan waarbij indien nodig bestaande arbeidsplaatsen voor werknemers uit de eigen regio geschrapt worden en "trekarbeiders" hun plaats innemen. Anderzijds blijkt ook dat dankzij de inzet van migrerende werknemers arbeidsplaatsen die op de tocht staan blijvend kunnen worden behouden.

4. Migrerende werknemers in Europa

4.1. De benaderingen van het verschijnsel "migrerende werknemers" in Europa lopen steeds meer uiteen. Verscheidene lidstaten reguleren de instroom van deze gastarbeiders via de toekenning van werkvergunningen, die in het ene land makkelijker te krijgen zijn dan in het andere. Ook de mate van betrokkenheid van de sociale partners bij het bepalen van het aantal trekarbeiders verschilt per lidstaat.

4.2. Deze vastgestelde aantallen zijn echter te klein om aan de vraag naar arbeidskrachten te voldoen, zodat naast de legale werknemers ook niet-geregistreerde (illegale) trekarbeiders in de landbouw hun diensten aanbieden.

4.3. Volgens de wet vallen legale arbeidsmigranten onder de cao's, het arbeidsrecht en de socialezekerheidsregelingen van het land waarin zij werken.

4.4. In de kandidaat-lidstaten worden vanwege de arbeidsmarktsituatie minder migrerende werknemers toegelaten. Volgens sociale partners uit de Midden- en Oost-Europese landen stromen er uit de buurlanden ten oosten van hen (vooral Oekraïne en Roemenië) procentueel veel meer illegale arbeidskrachten toe dan legale. Voor een deel nemen zij het werk over dat voordien verricht werd door werknemers uit eigen land, die zelf als gastarbeider naar de EU zijn getrokken (zgn. "Korridor-migratie").

4.5. Bij het opstellen van dit advies is geconstateerd dat ondanks eerdere werkzaamheden, o.a. ook van het ESC(2), de gegevens over migrerende landarbeiders zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tekortschieten. De afzonderlijke lidstaten beschikken slechts over fragmentarische gegevens over migrerende werknemers. Gedifferentieerde analyses zijn nauwelijks voorhanden. Gegevens worden niet in Europees verband samengevoegd.

4.6. Er bestaan vele bilaterale en internationale overeenkomsten over de uitwisseling van migrerende werknemers. Alleen al in Polen bestaan er zo'n 30 verdragen, regeringsverklaringen en protocollen met tien verschillende landen (van binnen en buiten de EU) om de inschakeling van arbeidskrachten, met inbegrip van stagiaires, onderling te regelen.

4.7. In EU-landbouwbedrijven worden arbeidsmigranten meestal ingezet voor ondersteunende en gemakkelijk te leren werkzaamheden; soms werken zij duidelijk beneden hun opleidingsniveau. Zo gaan voor het herkomstland goed opgeleide mensen verloren.

4.8. De trek van arbeidskrachten naar de EU heeft voor de herkomstlanden echter ook positieve gevolgen. De druk op de arbeidsmarkt wordt er nl. tijdelijk door verminderd en bovendien brengen trekarbeiders deviezen mee naar huis, waardoor de inkomens- en koopkrachtsituatie verbetert. Voorts doen zij beroepservaring op die bij kennisoverdracht soms van pas kan komen.

4.9. Hoe lang trekarbeiders legaal in de EU mogen verblijven, hangt af van de lidstaat waar ze werken; deze periode varieert van drie maanden tot een jaar.

4.10. De toetreding van de kandidaat-lidstaten tot de EU zal voor de werkgelegenheid in de landbouw enorme gevolgen hebben. Naar verwachting zullen er voor werknemers die niet meer in de landbouw nodig zijn, in eigen land buiten de landbouw onvoldoende banen beschikbaar zijn. Te vrezen valt dat bij een radicale structuurbreuk in de landbouw - zoals die waarvan sinds 1990 in de nieuwe Duitse deelstaten sprake is - in de landelijke regio's van de nieuwe lidstaten massawerkloosheid ontstaat. In dit verband kan de trek van arbeidskrachten naar het buitenland ertoe leiden dat de arbeidsmarkt in het herkomstland wordt ontlast. Dit effect wordt aanzienlijk versterkt als hiervoor op werkgelegenheidsterrein een algemeen beleidskader wordt geschapen. Bovendien zullen de reeds ontstane regionale grensoverschrijdende arbeidsmarkten zich verbreden en verdiepen.

4.11. De inzet van illegale arbeidsmigranten is inhumaan en maatschappelijk gevaarlijk en kan de economie ontwrichten. Het Comité is zich van de omvang en betekenis van dit verschijnsel bewust. Hoewel gegevens begrijpelijkerwijs ontbreken, stelt het vast dat het illegalenprobleem onder migrerende landarbeiders ernstige vormen heeft aangenomen.

5. Conclusies - Noodzaak van regelgeving

5.1. Randvoorwaarden

5.1.1. In de toetredingsonderhandelingen met de Midden- en Oost-Europese kandidaat-lidstaten moet met de ontwikkelingen in die landen rekening worden gehouden. Het concrete economische en sociale ontwikkelingspeil is van cruciaal belang voor de vooruitgang, die in de toetredingsonderhandelingen tussen kandidaat-lidstaat en EU tot uitdrukking moet komen. Dit moet zowel gelden voor het tijdschema als voor de juridische aspecten van de toetreding. Structuurbeleidsmaatregelen om de infrastructuur te verbeteren en het scheppen van banen te stimuleren zijn daarbij erg belangrijk. Ook moet meer werk worden gemaakt van plattelandsontwikkeling.

In beginsel pleit het Comité voor adequate overgangsregelingen - en zelfs voor tijdelijke uitzonderingsregelingen - om de gevolgen van het vrije verkeer van werknemers op te vangen. De concrete ontwikkelingen in iedere afzonderlijke kandidaat-lidstaat moeten in de overgangs- of uitzonderingsregelingen in aanmerking worden genomen. Zodra deze ontwikkelingen het gewenste resultaat hebben opgeleverd, moeten de overgangs- of uitzonderingsregelingen komen te vervallen.

5.1.2. Het grote aantal bilaterale overeenkomsten over instroom en contingentering e.d. van arbeidsmigranten toont aan dat een Europees migratiebeleid moet worden uitgewerkt waarin o.a. wordt geregeld hoe voortaan met migrerende landarbeiders moet worden omgegaan, met name als het erom gaat te bepalen of de inschakeling van arbeidsmigranten prioriteit verdient, en dat de Raad moet bespreken hoe het grote aantal nationale regelingen in een EU-richtlijn kan worden samengebracht.

5.2. Initiatieven

5.2.1. Het Comité stelt de volgende initiatieven voor om de inzet van migrerende landarbeiders in goede banen te leiden.

5.2.2. De sociale partners in de Europese landbouw houden zich al jaren met de problemen rond arbeidsmigratie bezig. Op diverse niveaus wordt hard gewerkt om de economische en sociale situatie van arbeidsmigranten te verbeteren. Het Comité zal deze inspanningen volgen en ondersteunen.

5.2.3. Het Comité neemt nota van het streven van de sociale partners om hun inspanningen in het kader van de sectorale sociale dialoog voort te zetten en op grond van de artikelen 138 en 139 van het EG-Verdrag maatregelen voor te stellen. Het verzoekt de Commissie om ten aanzien van deze initiatieven van de sociale partners voor advisering en ondersteuning te zorgen.

5.3. Waarnemingspost

5.3.1. Om een zinnige discussie te kunnen voeren en aan de hand daarvan conclusies te kunnen trekken en de nodige plannen te kunnen ontwikkelen, hebben alle betrokken partijen behoefte aan een zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht adequaat informatie- en voorlichtingssysteem. Cruciaal voor zo'n systeem is dat de Commissie in overleg met de sociale partners een waarnemingspost voor migrerende landarbeiders opzet.

5.3.2. Deze waarnemingspost moet tot taak krijgen om in samenwerking met officiële instanties migratiestromen in kaart te brengen en te analyseren en de Europese instellingen en andere betrokken kringen voorstellen te doen om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren. Tevens zou hij kunnen fungeren als informatie- en adviesbureau voor werkgeversorganisaties, vakbonden, zelfhulpgroepen, bestuurslichamen en de politieke wereld. De waarnemingspost moet aansluiten bij de in de EU bestaande initiatieven en ertoe bijdragen dat deze in een netwerk aan elkaar worden gekoppeld.

5.3.3. Het Comité dringt er bij de Commissie op aan de initiatieven van de sociale partners te ondersteunen en voor de oprichting van een waarnemingspost voor migrerende werknemers in Europa financiële middelen beschikbaar te stellen. Ook moet de Commissie de lidstaten ertoe aanzetten op nationaal of regionaal niveau en in overleg met de sociale partners netwerken tot stand te brengen als instrumenten ten behoeve van voorlichting en advisering.

5.3.4. Via elektronische gegevensverwerking kan deze informatie toegankelijk worden gemaakt voor de sociale partners, de bevoegde overheden, de Commissie, politiek verantwoordelijken en andere belanghebbenden. Daarbij moet worden ingehaakt op de plannen van de Commissie op bijvoorbeeld het gebied van databanken.

5.4. Legitimatiebewijs

5.4.1. De sociale partners in de landbouw uit de EU en de kandidaat-lidstaten zijn op bilateraal niveau begonnen om overeenkomsten over nauwere samenwerking tot stand te brengen. De verbetering van de bescherming van migrerende werknemers maakt hier deel van uit.

5.4.2. Om hen te beschermen moet een schriftelijke werkvergunning worden ingevoerd die de trekarbeider tijdens het werk bij zich moet hebben en op verzoek van de bevoegde instanties moet laten zien. Naast persoonlijke gegevens moet deze vergunning vooral ook informatie over sociale bescherming en kwalificaties bevatten. Met deze werkvergunning wordt de rechtspositie van de migrerende werknemer duidelijk. Zo kan het niet-aanmelden van arbeidsovereenkomsten worden aangepakt en de trekarbeider doeltreffend tegen de gevolgen van illegale praktijken worden beschermd. Daarnaast verschaft de vergunning hem toegang tot vakbondsbescherming in het gastland, alsook tot ondersteuning door instanties zoals arbeidsbemiddelingsbureaus, beroepsorganisaties en opleidingscentra. De Commissie wordt verzocht de invoering van zo'n schriftelijke werkvergunning als legitimatiebewijs door middel van doelgerichte proefprojecten te testen.

5.5. Regulering

5.5.1. Voor het functioneren van de landbouw zullen ook in de toekomst seizoenarbeiders nodig zijn. Het is zaak dat er regels worden vastgesteld waarmee duidelijk wordt onder welke voorwaarden arbeidskrachten uit niet-EU-landen kunnen worden ingezet.

5.5.2. Het vrije verkeer van personen in de EU betekent dat ook trekarbeiders van werkplek mogen veranderen. Arbeidskrachten uit derde landen die van een EU-lidstaat een werkvergunning hebben gekregen, kunnen dus doorreizen naar andere lidstaten. De toelating van arbeidskrachten gaat derhalve alle lidstaten aan. Het Comité dringt er bij de Commissie op aan om terzake voor de nodige juridische helderheid te zorgen en met de lidstaten en de sociale partners een algemene Europese oplossing te zoeken voor het vraagstuk van de instroom van arbeiders van buiten de EU.

5.5.3. Volgens het Comité zou de Commissie de lidstaten ertoe moeten manen, de sociale partners bij de vaststelling van nationale quota te betrekken.

5.6. Administratie

5.6.1. Overheidsinstanties, ondernemers en migrerende werknemers zijn onderworpen aan een vrijwel ondoordringbaar kluwen van regelingen, wetten en verordeningen. Naarmate de harmonisering in de EU voortschrijdt, moeten de diverse bepalingen overzichtelijker worden. Het Comité acht het dringend noodzakelijk dat de administratieve regels, met name voor werkgevers en werknemers, eenvoudiger en doorzichtiger worden gemaakt.

5.6.2. De Commissie zou een overzicht moeten opstellen van de bestaande bilaterale overeenkomsten m.b.t. kwesties rond migrerende werknemers die er tussen de EU-landen en de kandidaat-lidstaten spelen. Het Comité rekent erop dat aan de hand van de informatie uit zo'n overzicht voorstellen en initiatieven worden uitgewerkt om de bestaande regelgeving te vereenvoudigen. Voor zowel de herkomst- als de gastlanden is het noodzakelijk dat er voor regelingen betreffende migrerende werknemers uniforme Europese criteria worden opgesteld.

5.7. Verdere scholing

5.7.1. Opleidingsmaatregelen zijn niet alleen voor migrerende werknemers belangrijk om in de landbouw aan de slag te kunnen gaan. Ook voor laaggeschoolden, werklozen en andere kansarme personen kunnen zij een goede basis vormen om in de landbouw werk te vinden. Het is derhalve dringend noodzakelijk dat de arbeidsbureaus van de lidstaten de middelen krijgen om belangstellenden op de hoogte te brengen van deze opleidingen en de maatregelen voor hen toegankelijk te maken.

5.8. Controle

5.8.1. Aanscherping van de controles alleen is niet genoeg om ervoor te zorgen dat de wettelijke en cao-regelingen worden nageleefd en dat arbeidsmigranten tegen illegale praktijken worden beschermd. Hiervoor is ook noodzakelijk dat de nodige middelen worden uitgetrokken om werknemers en bedrijfsleven, alsook de publieke opinie te informeren en voor te lichten.

5.8.2. Ter aanvulling op deze voorlichtingsactiviteit moet in Europees verband echter ook nauwer worden samengewerkt tussen opsporingsinstanties, aangezien illegale arbeidsbemiddelaars grensoverschrijdend opereren. De Commissie zou er daarom voor moeten zorgen dat opsporing en vervolging van degenen die bij illegale arbeid zijn betrokken, op EU-niveau beter worden gecoördineerd en dat hiervoor de nodige personele en financiële middelen worden vrijgemaakt.

5.9. Sociale zekerheid

5.9.1. De Europese landbouw kan niet zonder migrerende werknemers. Zij moeten dezelfde economische en sociale rechten als andere werknemers krijgen. Zij leveren een belangrijke bijdrage tot de ontwikkeling van de primaire sector en dienen derhalve mede te profiteren van hetgeen in deze sector is bereikt. Het gaat hierbij om belangrijke verworvenheden zoals de sociale-zekerheidsstelsels en de in een aantal lidstaten bestaande aanvullende pensioenregelingen. Aan alle vormen van discriminatie van migrerende werknemers moet een eind worden gemaakt.

5.9.2. Het Comité zou graag zien dat de Commissie de sociale-zekerheidsstelsels in de landbouw onder de loep neemt en samen met de sociale partners nagaat hoe hierin plaats kan worden ingeruimd voor migrerende werknemers. Daarbij moeten de met het verrichten van arbeid verworven rechten van migrerende werknemers in de sociale zekerheid worden verankerd en individueel verworven pensioenrechten naar het herkomstland worden overgedragen.

Brussel, 24 mei 2000.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

B. Rangoni Machiavelli

(1) Steeds wanneer in dit advies van "migrerende werknemers" sprake is, worden ook werkneemsters bedoeld. Ter wille van de beknoptheid wordt in het vervolg echter uitsluitend van "werknemers" gesproken.

(2) zie PB C 355 van 21.11.1997, blz. 51 e.v.

Top