EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32021R1963

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1963 van de Commissie van 8 november 2021 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1321/2014 wat betreft veiligheidsbeheersystemen in onderhoudsorganisaties en tot rectificatie van die verordening (Voor de EER relevante tekst)

C/2021/7841

PB L 400 van 12.11.2021, p. 18–51 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2021/1963/oj

12.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 400/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/1963 VAN DE COMMISSIE

van 8 november 2021

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1321/2014 wat betreft veiligheidsbeheersystemen in onderhoudsorganisaties en tot rectificatie van die verordening

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (1), en met name artikel 17, lid 1, punt g), artikel 62, leden 14 en 15, en artikel 72, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 1321/2014 van de Commissie (2) zijn de eisen vastgesteld voor de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen, met inbegrip van de eisen waaraan onderhoudsorganisaties moeten voldoen.

(2)

Overeenkomstig punt 3.1 b) van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1139 moeten erkende onderhoudsorganisaties, naargelang het type van de activiteiten en de grootte van de organisatie, een beheersysteem toepassen en onderhouden dat garandeert dat aan de essentiële eisen van die bijlage wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dat systeem.

(3)

Krachtens bijlage 19 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, ondertekend te Chicago op 7 december 1944 (“het Verdrag van Chicago”), moeten de bevoegde autoriteiten aan erkende onderhoudsorganisaties die diensten verlenen aan exploitanten van vliegtuigen of helikopters die voor internationaal commercieel luchtvervoer worden gebruikt de verplichting opleggen om een veiligheidsbeheersysteem in te voeren.

(4)

Daarom moet voor alle onderhoudsorganisaties waarop bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1321/2014 (“deel 145 Onderhoudsorganisaties”) van toepassing is een beheersysteem worden ingevoerd om te voldoen aan de in bijlage 19 bij het Verdrag van Chicago vastgestelde internationale normen en aanbevolen praktijken van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO).

(5)

Alle onderhoudsorganisaties die onder deel 145 vallen, zijn verplicht een systeem voor de melding van voorvallen op te zetten. Daarom moet bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1321/2014 worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat het systeem voor de melding van voorvallen als onderdeel van het beheersysteem van de organisaties wordt ingevoerd en dat de eisen worden afgestemd op de eisen van Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(6)

Om rekening te houden met onderhoudsorganisaties die onder deel 145 vallen en tevens erkend zijn als organisaties in het kader van deel CAMO, moeten de algemene bepalingen en de vereisten voor bevoegde autoriteiten in bijlage II (deel 145) bij Verordening (EU) nr. 1321/2014 worden afgestemd op die van bijlage V quater (deel CAMO) bij die verordening.

(7)

Onderhoudsorganisaties moeten een voldoende lange overgangsperiode krijgen om te voldoen aan de nieuwe regels en procedures die bij deze verordening worden ingevoerd.

(8)

Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie (4) bevat geen bepalingen voor de afgifte van bewijzen van bevoegdheid aan boordwerktuigkundigen. Daarom moeten de punten 145.A.30 j) 3 en 4, van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1321/2014 worden gewijzigd om de verwijzing naar bewijzen van bevoegdheid als boordwerktuigkundigen te schrappen. Beperkte certificeringsautorisaties die op basis van die bepalingen aan boordwerktuigkundigen zijn afgegeven, moeten echter geldig blijven tot zij verstrijken of worden ingetrokken. Bijgevolg moet artikel 5 dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

Verordening (EU) nr. 1321/2014 moet derhalve worden gewijzigd.

(10)

In punt M.A.403 b) van bijlage I (deel M) bij Verordening (EU) nr. 1321/2014 en aanhangsel VII van bijlage I (deel M) bij die verordening wordt verwezen naar een aantal elementen van punt M.A.801. Aangezien punt M.A.801 is vervangen door Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1383 (5) van de Commissie, moeten punt M.A.403 b) en aanhangsel VII dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

Punt M.A.904 van bijlage I (deel M) bij Verordening (EU) nr. 1321/2014 is gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1383 om de invoerbepalingen uit te breiden tot luchtvaartuigen die afkomstig zijn uit een regelgevingskader waarin Verordening (EU) 2018/1139 niet van toepassing is. Dezelfde wijziging moet ook worden aangebracht in punt ML.A.906 van bijlage V ter (deel ML) bij Verordening (EU) nr. 1321/2014 om het toepassingsgebied van de invoerbepalingen van bijlage V ter (deel ML) en die van bijlage I (deel M) te harmoniseren. Verordening (EU) nr. 1321/2014 moet derhalve worden gewijzigd.

(12)

In punt M.A.502 c) van bijlage I (deel M) bij Verordening (EU) nr. 1321/2014 is sprake van organisaties met een classificatie categorie B. Aangezien in bijlage V quinquies (deel CAO) geen sprake is van organisaties met een classificatie categorie B, moet in punt M.A.502 c) worden verwezen naar “organisaties voor het onderhoud van motoren”. Daarom moet punt M.A.502 c) van bijlage I (deel M) bij Verordening (EU) nr. 1321/2014 worden gerectificeerd.

(13)

De maatregelen van deze verordening zijn gebaseerd op Advies nr. 04/2020 van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (6) overeenkomstig artikel 75, lid 2, punt b), en artikel 76, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1139.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 127, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1139 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 1321/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 4 wordt het volgende lid 7 toegevoegd:

“7.   In afwijking van de punten 1 en 2 van punt 145.B.350 d) van bijlage II (deel 145), mag een onderhoudsorganisatie die houder is van een geldig erkenningscertificaat dat is afgegeven overeenkomstig bijlage II (deel 145) alle bevindingen van niet-naleving in verband met de bij Verordening (EU) 2021/1963 van de Commissie (*1) ingevoerde eisen van bijlage II tot 2 december 2024 corrigeren.

Als de organisatie die bevindingen niet uiterlijk op 2 december 2024 heeft afgesloten, wordt het erkenningscertificaat geheel of gedeeltelijk ingetrokken, beperkt of opgeschort.

(*1)  PB L 400 van 12.11.2021, blz. 18”."

2)

Aan artikel 5 wordt het volgende lid 7 toegevoegd:

“7.   Beperkte certificeringsautorisaties die vóór 2 december 2022 overeenkomstig punt 145.A.30 j) 3. of 4. van bijlage II (deel 145) zijn afgegeven aan houders van bewijzen van bevoegdheid als boordwerktuigkundige blijven geldig tot ze verstrijken of tot ze door de onderhoudsorganisatie worden ingetrokken.”.

3)

Bijlage I (deel M) wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

4)

Bijlage II (deel 145) wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

5)

Bijlage V ter (deel ML) wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.

Artikel 2

Bijlage I (deel M) bij Verordening (EU) nr. 1321/2014 wordt gerectificeerd overeenkomstig bijlage IV bij de onderhavige verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 2 december 2022.

De volgende bepalingen zijn echter van toepassing met ingang van 2 december 2021:

a)

artikel 2;

b)

bijlage I, punten 2 en 4;

c)

bijlage III.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 november 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1321/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (PB L 362 van 17.12.2014, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie (PB L 122 van 24.4.2014, blz. 18).

(4)  Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 311 van 25.11.2011, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1383 van de Commissie van 8 juli 2019 tot wijziging en rectificatie van Verordening (EU) nr. 1321/2014 met betrekking tot managementsystemen in managementorganisaties voor permanente luchtwaardigheid en versoepeling van de regels inzake onderhoud en beheer van de permanente luchtwaardigheid voor luchtvaartuigen in de general aviation (PB L 228 van 4.9.2019, blz. 1).

(6)  https://www.easa.europa.eu/document-library/opinions


BIJLAGE I

Bijlage I (deel M) wordt als volgt gewijzigd:

1)

In de inhoudsopgave wordt de titel van aanhangsel IV vervangen door:

 

“Aanhangsel IV — Klasse- en classificatiesysteem voor de erkenning van onderhoudsorganisaties als bedoeld in subdeel F van bijlage I (deel M)”.

2)

In M.A.403 wordt punt b) vervangen door:

“b)

Alleen het certificeringspersoneel als bedoeld in M.A.801 b) 1 of in subdeel F van deze bijlage, in bijlage II (deel 145) of in bijlage V quinquies (deel CAO), of de overeenkomstig M.A.801 c) van deze bijlage gemachtigde persoon kan, aan de hand van de onderhoudsgegevens als bedoeld in M.A.401 van deze bijlage, beslissen of een defect aan een luchtvaartuig een ernstig gevaar oplevert voor de vliegveiligheid en derhalve beslissen wanneer en welke corrigerende actie voorafgaand een volgende vlucht moet worden genomen en welke corrigerende acties voor defecten mogen worden uitgesteld. Dit geldt echter niet wanneer de minimumuitrustingslijst (MEL) door de piloot of door de bevoegde medewerkers van een certificeringsinstelling wordt gebruikt.”.

3)

Aanhangsel IV wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

“Aanhangsel IV

Klasse- en classificatiesysteem voor de erkenning van onderhoudsorganisaties als bedoeld in subdeel F van bijlage I (deel M)

”;

b)

de punten 1 en 2 worden vervangen door:

“1.

Behoudens zoals aangegeven voor de kleinste organisaties als bedoeld in punt 11, geeft de tabel in punt 12 een overzicht van het standaardsysteem voor de erkenning van een onderhoudsorganisatie als bedoeld in subdeel F van bijlage I (deel M). Aan een organisatie moet een erkenning worden toegekend die zich uitstrekt van een enkele klasse en classificatie met beperkingen tot alle klassen en classificaties met beperkingen.

2.

In aanvulling op de tabel in punt 12 wordt de erkende onderhoudsorganisatie verzocht om de omvang van de werkzaamheden aan te geven in haar handboek.”;

c)

de punten 8 tot en met 12 worden vervangen door:

“8.

De kolom “Beperkingen” is bedoeld om de bevoegde autoriteit flexibiliteit te bieden bij het aanpassen van erkenningen aan specifieke organisaties. De classificaties worden uitsluitend op de erkenning vermeld wanneer ze op gepaste wijze beperkt zijn. In de tabel in punt 12 zijn de mogelijke typen beperkingen gespecificeerd. Hoewel onderhoud als laatste in iedere classificatie wordt vermeld, mag, indien dit voor de organisatie relevanter is (bijvoorbeeld het installeren en onderhouden van avionische systemen), de nadruk worden gelegd op de onderhoudstaak in plaats van op het type luchtvaartuig of motor, of op de fabrikant. Een dergelijke vermelding in de kolom “Beperkingen” geeft aan dat de onderhoudsorganisatie erkend is voor het uitvoeren van onderhoud tot en met deze welbepaalde taak/dit welbepaalde type.

9.

Wanneer in de kolom “Beperkingen” van classificaties A en B wordt verwezen naar serie, type en groep, betekent serie een specifieke typeserie zoals Cessna 150 of Cessna 172 of de serie Beech 55 of de serie Continental O-200 enz.; betekent type een specifiek type of model zoals het type Cessna 172RG; er mag een onbeperkt aantal series of typen worden vermeld; groep betekent bijvoorbeeld een Cessna met enkele zuigermotor of Lycoming-zuigermotoren zonder drukvulling.

10.

Indien wordt gewerkt met een lange lijst van werkzaamheden waarvoor de organisatie is erkend, kunnen wijzigingen worden aangebracht overeenkomstig de indirecte erkenningsprocedure als bedoeld in de punten M.A.604 c) en M.B.606 c).

11.

Een organisatie die slechts één persoon in dienst heeft die al het onderhoud zowel moet plannen als uitvoeren, kan slechts een beperkte erkenningsclassificatie krijgen. De maximaal toegestane limieten zijn:

KLASSE

CLASSIFICATIE

BEPERKING

KLASSE LUCHTVAARTUIGEN

A2 VLEUGELVLIEGTUIGEN VAN 5 700 KG EN MINDER

MET ZUIGERMOTOR VAN 5 700 KG EN MINDER

KLASSE LUCHTVAARTUIGEN

A3 HELIKOPTERS

MET EENMOTORIGE ZUIGERMOTOR VAN 3 175 KG EN MINDER

KLASSE LUCHTVAARTUIGEN

A4 LUCHTVAARTUIGEN ANDERE DAN A1, A2 EN A3

GEEN BEPERKING

KLASSE MOTOREN

ZUIGERMOTOR CLASSIFICATIE B2

MINDER DAN 450 PK

KLASSE ONDERDELEN, ANDERS DAN VOLLEDIGE MOTOREN OF APU'S.

C1 TOT EN MET C22

CONFORM LIJST VAN WERKZAAMHEDEN WAARVOOR DE ORGANISATIE IS ERKEND

KLASSE GESPECIALISEERD

D1 NDT

NDT-METHODE(N) TE SPECIFICEREN

Afhankelijk van de bekwaamheden van een specifieke organisatie kan de reikwijdte van haar erkenning verder door de bevoegde autoriteit worden beperkt.

12.

Tabel

KLASSE

CLASSIFICATIE

BEPERKING

GROOT ONDERHOUD

LIJNONDERHOUD

LUCHTVAARTUIG

A2 Vleugelvliegtuigen van 5 700  kg en minder

[Te vermelden: fabrikant vleugelvliegtuig of groep of serie of type en/of de onderhoudstaak of -taken]

Voorbeeld: DHC-6 Twin Otter-serie

Vermeld of de afgifte van certificaten van beoordeling van de luchtwaardigheid al dan niet is geautoriseerd.

JA/NEEN (*1)

JA/NEEN (*1)

A3 Helikopters

[Te vermelden: fabrikant helikopter of groep of serie of type en/of de onderhoudstaak of -taken]

Voorbeeld: Robinson R44

JA/NEEN (*1)

JA/NEEN (*1)

A4 Ander luchtvaartuig dan A1, A2 en A3

[Te vermelden: categorie luchtvaartuig (zweefvliegtuig, ballon, zeppelin enz.), fabrikant of groep of serie of type en/of de onderhoudstaak of taken]

Vermeld of de afgifte van certificaten van beoordeling van de luchtwaardigheid al dan niet is geautoriseerd.

JA/NEEN (*1)

JA/NEEN (*1)

MOTOREN

B1 Turbinemotor

[Te vermelden: motorserie of -type en/of onderhoudstaak of -taken]

Voorbeeld: PT6A-serie

B2 Zuigermotor

[Te vermelden: fabrikant motor of groep of serie of type en/of de onderhoudstaak of -taken]

B3 APU

[Te vermelden: fabrikant motor of serie of type en/of de onderhoudstaak of -taken]

ANDERE ONDERDELEN DAN VOLLEDIGE MOTOREN OF APU’S

C1 Airco & Druk

[Te vermelden: type of fabrikant luchtvaartuig, fabrikant luchtvaartuigonderdeel of specifiek onderdeel en/of verwijzing naar de onderhoudstaken en/of de lijst van onderdelen waaraan onderhoud mag worden verricht (capability list) in het handboek.]

Voorbeeld: PT6A-brandstofcontrole

C2 Automatische vluchtsystemen

C3 Comm. en nav.

C4 Deuren — luiken

C5 Elektrisch vermogen & lampen

C6 Uitrusting

C7 Motor — APU

C8 Besturingsorganen

C9 Brandstof

C10 Helikopter — rotoren

C11 Helikopter — transmissie

C12 Hydraulica

C13 Aanwijsinrichting - registratiesysteem

C14 Landingsgestel

C15 Zuurstof

C16 Propellers

C17 Pneumatiek & vacuüm

C18 Bescherming ijs/regen/brand

C19 Vensters

C20 Structureel

C21 Waterballast

C22 Voortstuwingsversterking

GESPECIALISEERDE DIENSTEN

D1 Niet-destructief onderzoek

[Te vermelden: specifieke NDT-methode(n)]

d)

punt 13 wordt geschrapt.

4)

In aanhangsel VII wordt de inleidende zin vervangen door:

“Hieronder worden de complexe onderhoudstaken vermeld waarnaar wordt verwezen in M.A.801 b).”.


(*1)  Schrappen wat niet van toepassing is.”;


BIJLAGE II

Bijlage II (deel 145) wordt als volgt gewijzigd:

1)

De inhoudsopgave wordt vervangen door:

“INHOUDSOPGAVE

145.1

bevoegde autoriteit

SECTIE A — TECHNISCHE EN ORGANISATORISCHE EISEN

145.A.10

Toepassingsgebied

145.A.15

Aanvraag van een organisatiecertificaat

145.A.20

Erkenningsvoorwaarden en reikwijdte van de werkzaamheden

145.A.25

Eisen aan de faciliteiten

145.A.30

Personeelsvoorschriften

145.A.35

Certificeringspersoneel en ondersteunend personeel

145.A.37

Personeel voor de beoordeling van de luchtwaardigheid

145.A.40

Uitrusting en gereedschappen

145.A.42

Componenten

145.A.45

Onderhoudsgegevens

145.A.47

Productieplanning

145.A.48

Uitvoering van het onderhoud

145.A.50

Certificering van het onderhoud

145.A.55

Administratie

145.A.60

Melding van voorvallen

145.A.65

Onderhoudsprocedures

145.A.70

Handboek van de onderhoudsorganisatie (MOE)

145.A.75

Bevoegdheden van de organisatie

145.A.85

Wijzigingen binnen de organisatie

145.A.90

Blijvende geldigheid

145.A.95

Bevindingen

145.A.120

Wijzen van naleving

145.A.140

Toegang

145.A.155

Onmiddellijke reactie op een veiligheidsprobleem

145.A.200

Beheersysteem

145.A.202

Interne regeling voor veiligheidsrapportering

145.A.205

Aanbesteding en onderaanbesteding

SECTIE B — EISEN BETREFFENDE DE AUTORITEIT

145.B.005

Toepassingsgebied

145.B.115

Documentatie van het toezicht

145.B.120

Wijzen van naleving

145.B.125

Informatieverstrekking aan het Agentschap

145.B.135

Onmiddellijke reactie op een veiligheidsprobleem

145.B.200

Beheersysteem

145.B.205

Toewijzing van taken aan gekwalificeerde entiteiten

145.B.210

Wijzigingen in het beheersysteem

145.B.220

Administratie

145.B.300

Beginselen van het toezicht

145.B.305

Toezichtsprogramma

145.B.310

Eerste certificeringsprocedure

145.B.330

Wijzigingen — organisaties

145.B.350

Bevindingen en corrigerende maatregelen; opmerkingen

145.B.355

Opschorting, beperking en intrekking

Aanhangsel I

— EASA-formulier 1 — Certificaat van vrijgave voor gebruik

Aanhangsel II

— Klasse en classificatiesysteem voor de erkenningsvoorwaarden van deel 145 - onderhoudsorganisaties

Aanhangsel III

— Certificaat van onderhoudsorganisatie — EASA-formulier 3-145

Aanhangsel IV

— Voorwaarden voor het inzetten van personeel dat niet gekwalificeerd is krachtens bijlage III (deel 66) als bedoeld in punt 145.A.30, j), 1. en 2.”.

2)

Punt 145.1 wordt vervangen door:

“145.1   Bevoegde autoriteit

In deze bijlage wordt verstaan onder bevoegde autoriteit:

1.

voor organisaties waarvan de hoofdvestiging zich bevindt op een grondgebied waarvoor een lidstaat krachtens het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, ondertekend te Chicago op 7 december 1944 (“het Verdrag van Chicago”) verantwoordelijk is, de door die lidstaat of door een andere lidstaat overeenkomstig artikel 64 van Verordening (EU) 2018/1139 aangewezen autoriteit, dan wel het Agentschap als de verantwoordelijkheid overeenkomstig artikel 64 of 65 van Verordening (EU) 2018/1139 aan het Agentschap is overgedragen, of

2.

voor organisaties waarvan de hoofdvestiging zich niet bevindt op een grondgebied waarvoor een lidstaat krachtens het Verdrag van Chicago verantwoordelijk is, het Agentschap.”.

3)

In sectie A wordt de titel vervangen door:

SECTIE A   TECHNISCHE EN ORGANISATORISCHE EISEN”.

4)

Punt 145.A.10 wordt vervangen door:

“145.A.10   Toepassingsgebied

Deze sectie beschrijft de eisen waaraan een organisatie moet voldoen om zich te kwalificeren voor de afgifte of het behoud van een erkenningscertificaat voor het onderhoud van luchtvaartuigen en luchtvaartuigonderdelen.”.

5)

Punt 145.A.15 wordt vervangen door:

“145.A.15   Aanvraag van een organisatiecertificaat

a)

Aanvragen voor een certificaat of een wijziging van een bestaand certificaat moeten overeenkomstig deze bijlage worden ingediend in een vorm en op een wijze die door de bevoegde autoriteit zijn vastgesteld, rekening houdend met de toepasselijke eisen van bijlage I (deel M), bijlage V ter (deel ML) en de onderhavige bijlage.

b)

Aanvragers van een eerste certificaat overeenkomstig deze bijlage verstrekken de bevoegde autoriteit:

1.

de resultaten van een door de organisatie verrichte pre-audit, getoetst aan de toepasselijke eisen van bijlage I (deel M), bijlage V ter (deel ML) en de onderhavige bijlage;

2.

documenten waaruit blijkt hoe zij aan de eisen van deze verordening zullen voldoen.”.

6)

Punt 145.A.20 wordt vervangen door:

“145.A.20   Erkenningsvoorwaarden en reikwijdte van de erkenning

a)

De reikwijdte van de werkzaamheden van de organisatie wordt overeenkomstig punt 145.A.70 gespecificeerd in het handboek van de onderhoudsorganisatie (MOE).

b)

De organisatie moet voldoen aan de bij het door de bevoegde autoriteit afgegeven organisatiecertificaat gevoegde erkenningsvoorwaarden en aan de in het MOE gespecificeerde reikwijdte van de werkzaamheden.”.

7)

Punt 145.A.30 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de punten a), b) en c) worden vervangen door:

“a)

De organisatie stelt een verantwoordelijke manager aan, die binnen de organisatie de bevoegdheid heeft om ervoor te zorgen dat alle door de organisatie uitgevoerde onderhoudsactiviteiten kunnen worden gefinancierd en uitgevoerd in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1139 en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. De verantwoordelijke manager dient:

1.

ervoor te zorgen dat alle nodige middelen voorhanden zijn om het onderhoud te verrichten in overeenstemming met deze bijlage, bijlage I (deel M) en bijlage V ter (deel ML), al naargelang van toepassing, conform het erkenningscertificaat van de organisatie;

2.

het in 145.A.200 a) 2. bedoelde veiligheidsbeleid vast te stellen en te bevorderen;

3.

blijk te geven van een fundamenteel begrip van deze verordening.

b)

De verantwoordelijke manager wijst een persoon of groep van personen aan die de beheerstructuur voor de onderhoudsfuncties vertegenwoordigt en die ervoor moet zorgen dat de organisatie overeenkomstig het MOE en de goedgekeurde procedures werkt. In die procedures wordt vermeld wie bij langdurige afwezigheid van een bepaalde personen als plaatsvervanger optreedt.

c)

De verantwoordelijke manager wijst een persoon of groep van personen aan die verantwoordelijk is voor het beheer van het toezicht op de naleving, als onderdeel van het beheersysteem.”;

b)

de volgende punten c bis), c ter) en c quater) worden ingevoegd:

“c bis)

De verantwoordelijke manager wijst een persoon of groep van personen aan die verantwoordelijk is voor het beheer van de ontwikkeling, de administratie en de instandhouding van effectieve veiligheidsbeheerprocessen, als onderdeel van het beheersysteem;

c ter)

De overeenkomstig de punten b), c) en c bis) aangewezen persoon of groep van personen draagt een verantwoordelijkheid ten aanzien van de verantwoordelijke manager en heeft rechtstreeks toegang tot die manager om hem of haar naar behoren op de hoogte te houden van nalevings- en veiligheidskwesties.

c quater)

De overeenkomstig de punten b), c) en c bis) aangewezen persoon of groep van personen moet kunnen aantonen dat hij of zij over relevante kennis, achtergrond en ervaring beschikt op het gebied van onderhoud van luchtvaartuigen of onderdelen en aantonen dat hij of zij over praktijkkennis van deze verordening beschikt.”;

c)

de punten d) en e) worden vervangen door:

“d)

De organisatie moet beschikken over een onderhoudsmanurenplan waaruit blijkt dat zij over voldoende en naar behoren gekwalificeerd personeel beschikt om de activiteiten van de organisatie overeenkomstig de erkenningsvoorwaarden te plannen, uit te voeren, te superviseren, te inspecteren en te monitoren. Daarnaast moet de organisatie over een procedure beschikken waarmee het uit te voeren werk opnieuw wordt beoordeeld wanneer er in de praktijk tijdens bepaalde diensten of periodes minder personeel beschikbaar is dan gepland.

e)

De organisatie moet de bekwaamheid van het personeel dat betrokken is bij onderhoud, beoordelingen van de luchtwaardigheid, veiligheidsbeheer en toezicht op de naleving vaststellen en controleren overeenkomstig een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde procedure en norm. Naast de nodige deskundigheid in verband met de functie moeten personeelsleden beschikken over inzicht in de toepassing van de beginselen van veiligheidsbeheer, met inbegrip van menselijke factoren en menselijke prestaties, afgestemd op hun functie en verantwoordelijkheden binnen de organisatie.”;

d)

punt j) wordt als volgt gewijzigd:

a)

de inleidende zin wordt vervangen door:

“j)

In afwijking van de punten g) en h) mag de organisatie, met betrekking tot de verplichting om te voldoen aan bijlage III (deel 66), certificerings- en ondersteunend personeel inzetten dat gekwalificeerd is overeenkomstig de volgende bepalingen:”;

b)

de punten 1 tot en met 4 worden vervangen door:

“1.

Voor groot onderhoud dat wordt uitgevoerd op een plaats buiten een grondgebied waarvoor een lidstaat krachtens het Verdrag van Chicago verantwoordelijk is, mag het certificerings- en ondersteunend personeel gekwalificeerd zijn overeenkomstig de nationale luchtvaartvoorschriften van de staat waar de faciliteit voor groot onderhoud zich bevindt, mits voldaan is aan de in aanhangsel IV bij deze bijlage vermelde voorwaarden.

2.

Voor lijnonderhoud dat wordt uitgevoerd in een buitenstation buiten een grondgebied waarvoor een lidstaat krachtens het Verdrag van Chicago verantwoordelijk is, mag het certificeringspersoneel, met inachtneming van de in aanhangsel IV van deze bijlage gespecificeerde voorwaarden, gekwalificeerd zijn overeenkomstig de volgende alternatieve voorwaarden:

de nationale luchtvaartvoorschriften van de staat waar het buitenstation is gelegen;

de nationale luchtvaartvoorschriften van de staat waar de hoofdvestiging van de organisatie zich bevindt.

3.

Voor een periodiek aan de vlucht voorafgaande luchtwaardigheidsaanwijzing waarin specifiek wordt gesteld dat de vliegtuigbemanning deze luchtwaardigheidsaanwijzing mag uitvoeren, mag de organisatie de gezagvoerder een beperkte certificeringsautorisatie verlenen op grond van de bevoegdverklaring in het bezit van de bemanning. In dat geval moet de organisatie garanderen dat de gezagvoerder voldoende praktische opleiding heeft gevolgd om ervoor te zorgen dat hij of zij in staat is de luchtwaardigheidsaanwijzing uit te voeren.

4.

In het geval van een vlucht van een luchtvaartuig vanuit een ondersteunde locatie, mag de organisatie aan de gezagvoerder een beperkte certificeringsautorisatie verlenen op grond van de bevoegdverklaring in het bezit van de bemanning, op voorwaarde dat is aangetoond dat die gezagvoerder voldoende praktische opleiding heeft gevolgd om te waarborgen dat hij de vastgestelde taak kan uitvoeren.”;

e)

punt k) wordt vervangen door:

“k)

Als de organisatie beoordelingen van de luchtwaardigheid uitvoert en het overeenkomstige certificaat van beoordeling van de luchtwaardigheid afgeeft overeenkomstig ML.A.903 van bijlage V ter (deel ML), moet zij beschikken over personeel voor de beoordeling van de luchtwaardigheid dat gekwalificeerd is en gemachtigd is overeenkomstig punt 145.A.37.”.

8)

Punt 145.A.35 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de punten d), e) en f) worden vervangen door:

“d)

De organisatie dient te waarborgen dat al het certificeringspersoneel en ondersteunend personeel gedurende iedere periode van twee jaar voldoende periodieke opleiding krijgt om te waarborgen dat dit personeel over actuele kennis beschikt inzake relevante technologieën, organisatieprocedures en veiligheidsbeheer, met inbegrip van de aspecten betreffende de menselijke factor.

e)

De organisatie dient een programma voor periodieke opleiding op te stellen voor certificeringspersoneel en ondersteunend personeel, met inbegrip van een procedure om de naleving van de relevante onderdelen van dit punt te waarborgen en van een procedure om te waarborgen dat bijlage III (deel 66) wordt nageleefd.

f)

Behoudens in de onvoorziene gevallen als genoemd in punt 145.A.30 j) 5. dient de organisatie al het certificeringspersoneel, alvorens aan die personeelsleden overeenkomstig deze bijlage (opnieuw) een certificeringsautorisatie af te geven, te beoordelen op competentie, kwalificatie en geschiktheid om de beoogde certificeringstaken uit te voeren, overeenkomstig een in het MOE uiteengezette procedure.”;

b)

de punten i) tot en met n) worden vervangen door:

“i)

De in punt 145.A.30 c), bedoelde persoon of personen die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de naleving moeten ook verantwoordelijk blijven voor de afgifte van certificeringsautorisaties aan certificeringspersoneel. Deze personeelsleden kunnen andere personen aanwijzen om daadwerkelijk certificeringsautorisaties af te geven of in te trekken overeenkomstig een procedure in het MOE.

j)

De organisatie dient het certificeringspersoneel een papieren of een digitaal afschrift van hun certificeringsautorisatie te geven.

k)

Leden van het certificeringpersoneel dienen hun certificeringsautorisatie binnen 24 uur aan een bevoegd persoon te overleggen.

l)

De minimumleeftijd voor certificeringspersoneel en ondersteunend personeel is 21 jaar.

m)

De houder van een onderhoudslicentie van categorie A mag enkel certificeringsbevoegdheden uitoefenen op een specifiek type luchtvaartuig, nadat de bijbehorende categorie A takenopleiding, verzorgd door een krachtens bijlage II (deel 145) of bijlage IV (deel 147) erkende organisatie, naar behoren is afgerond. Die opleiding moet praktische “hands on”- en theoretische opleiding omvatten, zoals aangewezen voor elke toegelaten taak. De voltooiing van de opleiding moet worden aangetoond door een examen of beoordeling op de werkplek, uitgevoerd door de organisatie.

n)

De houder van een onderhoudslicentie van categorie B2 mag enkel certificeringsbevoegdheden uitoefenen als beschreven in punt 66.A.20 a) 3. ii) van bijlage III (deel 66) na de succesvolle voltooiing van:

i)

de categorie A takenopleiding, en

ii)

6 maanden aantoonbare praktijkervaring met betrekking tot de reikwijdte van de autorisatie die zal worden verleend.

De opleiding moet praktische “hands on”- en theoretische opleiding omvatten die relevant is voor elke toegelaten taak. De voltooiing van de opleiding moet worden aangetoond door een examen of beoordeling op de werkplek. Takenopleiding en examen/beoordeling moeten worden verzorgd door de onderhoudsorganisatie die de machtiging voor certificeringspersoneel afgeeft. De praktijkervaring moet tevens worden opgedaan in een dergelijke onderhoudsorganisatie.”;

c)

punt o) wordt geschrapt;

9)

Punt 145.A.36 wordt geschrapt.

10)

Het volgende punt 145.A.37 wordt ingevoegd:

“145.A.37   Personeel voor de beoordeling van de luchtwaardigheid

a)

Om te worden erkend voor het uitvoeren van beoordelingen van de luchtwaardigheid en de afgifte van de bijbehorende certificaten van beoordeling van de luchtwaardigheid (ARC) voor luchtvaartuigen die onder bijlage V ter (deel ML) vallen, moet de organisatie beschikken over personeel voor de beoordeling van de luchtwaardigheid dat aan alle volgende eisen voldoet:

1.

minstens 1 jaar ervaring op het gebied van permanente luchtwaardigheid hebben opgedaan voor zweefvliegtuigen en ballonnen en minstens 3 jaar voor alle andere luchtvaartuigen;

2.

houder zijn van een machtiging voor certificeringspersoneel voor het desbetreffende luchtvaartuig;

3.

kennis hebben verworven van bijlage I (deel M), subdeel C, of van bijlage V ter (deel ML), subdeel C;

4.

bewezen kennis verworven hebben van de procedures van de onderhoudsorganisatie die relevant zijn voor de beoordeling van de luchtwaardigheid en de afgifte van certificaten van beoordeling van de luchtwaardigheid.

b)

Voordat de organisatie aan een kandidaat een machtiging voor de beoordeling van de luchtwaardigheid afgeeft, dient die persoon een beoordeling van de luchtwaardigheid uit te voeren onder toezicht van de bevoegde autoriteit of onder toezicht van een persoon die reeds door de organisatie is gemachtigd als personeelslid voor de beoordeling van de luchtwaardigheid. Als deze beoordeling van de luchtwaardigheid onder toezicht goed verloopt, aanvaardt de bevoegde autoriteit de betrokkene formeel als personeelslid voor de beoordeling van de luchtwaardigheid.

c)

De organisatie zorgt ervoor dat haar personeel voor de beoordeling van de luchtwaardigheid kan aantonen dat het over passende en recente ervaring beschikt op het gebied van permanente luchtwaardigheid.”.

11)

Punt 145.A.45 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

“a)

De organisatie moet tijdens het uitvoeren van onderhoud de voor dat onderhoud vereiste actuele relevante onderhoudsgegevens — met inbegrip van wijzigingen en reparaties — bezitten en gebruiken. Met “relevant” wordt bedoeld relevant voor de luchtvaartuigen, onderdelen of processen die zijn opgenomen in de erkenningsvoorwaarden van de organisatie en in een eventuele lijst van onderdelen waaraan onderhoud mag worden verricht.

Indien de onderhoudsgegevens zijn verstrekt door de persoon of organisatie die opdracht geeft voor het onderhoud, moet de organisatie over die gegevens beschikken terwijl de werkzaamheden worden uitgevoerd, met dien verstande dat ook punt 145.A.55 a) 3. in acht moet worden genomen.”;

b)

de punten c), d) en e) worden vervangen door:

“c)

Als onderdeel van de interne regeling voor veiligheidsrapportering als bedoeld in punt 145.A.202 moet de organisatie procedures opstellen waarmee wordt gewaarborgd dat eventuele onnauwkeurige, onvolledige of dubbelzinnige procedures, praktijken, informatie of onderhoudsinstructies in de door het onderhoudspersoneel gebruikte onderhoudsgegevens worden geregistreerd en aan de auteur van de onderhoudsgegevens worden gemeld.

d)

De organisatie mag onderhoudsinstructies uitsluitend aanpassen overeenkomstig een in het MOE vastgestelde procedure. Met betrekking tot de aanpassingen van de onderhoudsinstructies dient de organisatie aan te tonen dat deze tot gelijkwaardige of verbeterde onderhoudsnormen leiden en de auteur van de onderhoudsinstructies in kennis te stellen van die aanpassingen. In het kader van dit punt staat “onderhoudsinstructies” voor instructies inzake de uitvoering van de betreffende onderhoudstaak; de term heeft geen betrekking op het technisch ontwerp van reparaties of wijzigingen.

e)

De organisatie dient te voorzien in een algemeen werkkaart- of werkbladsysteem dat in alle relevante afdelingen van de organisatie wordt gebruikt. Daarnaast dient de organisatie ofwel de in de punten b) en d) bedoelde onderhoudsgegevens correct op deze werkkaarten of werkbladen over te nemen ofwel exacte verwijzingen aan te brengen naar de specifieke onderhoudstaak of -taken die in de betreffende onderhoudsgegevens zijn opgenomen. Werkkaarten en werkbladen kunnen via de computer gegenereerd worden en kunnen worden opgeslagen in een elektronische databank die op adequate wijze beveiligd is tegen ongeoorloofde wijzigingen en waarvan binnen 24 uur na elke wijziging van de elektronische databank een reservekopie moet worden gemaakt. Complexe of lange onderhoudstaken moeten op de werkkaarten of werkbladen overgenomen worden en in duidelijke fasen worden onderverdeeld zodat de voortgangsregistratie van de volledige onderhoudstaak wordt gewaarborgd.

Indien de organisatie onderhoud uitvoert voor een luchtvaartuigexploitant die vereist dat diens werkkaart- of werkbladsysteem wordt gebruikt, dan mag dit werkkaart- of werkbladsysteem worden gebruikt. In dat geval stelt de organisatie een procedure vast om ervoor te zorgen dat die werkkaarten of werkbladen correct worden ingevuld.”.

12)

Punt 145.A.47 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt b) wordt vervangen door:

“b)

Als onderdeel van het beheersysteem moet bij de planning van onderhoudstaken en de organisatie van ploegendiensten rekening worden gehouden met menselijke prestatiebeperkingen, met inbegrip van het risico op vermoeidheid voor onderhoudspersoneel.”;

b)

het volgende punt d) wordt toegevoegd:

“d)

De organisatie zorgt ervoor dat in haar beheersysteem rekening wordt gehouden met de gevaren voor de veiligheid van de luchtvaart die verbonden zijn aan door externe teams in de faciliteiten van de organisatie uitgevoerde onderhoudstaken.”.

13)

Punt 145.A.48 wordt vervangen door:

“145.A.48   Uitvoering van het onderhoud

a)

De organisatie mag uitsluitend onderhoud uitvoeren aan luchtvaartuigen of luchtvaartuigonderdelen die onder haar erkenning vallen indien alle benodigde faciliteiten, uitrusting, gereedschap, materialen, onderhoudsgegevens en personeel beschikbaar zijn.

b)

De organisatie is verantwoordelijk voor het onderhoud dat binnen de reikwijdte van haar erkenning wordt uitgevoerd.

c)

De organisatie dient te waarborgen dat:

1.

na de uitvoering van het onderhoud een algemene verificatie wordt verricht om te waarborgen dat het luchtvaartuig of het onderdeel vrij is van alle gereedschap, uitrusting en elk ander extern onderdeel en materieel, en dat alle verwijderde toegangsluiken werden teruggeplaatst;

2.

een methode om fouten vast te leggen wordt toegepast na de uitvoering van kritieke onderhoudstaken;

3.

het risico op fouten tijdens het onderhoud en het risico op herhaalde fouten in identieke onderhoudstaken tot een minimum wordt beperkt;

4)

beschadigingen worden beoordeeld en wijzigingen en herstellingen worden uitgevoerd aan de hand van de in punt M.A.304 van bijlage I (deel M) of punt ML.A.304 van bijlage V ter (deel ML), al naargelang van toepassing, gespecificeerde gegevens;

5.

de beoordeling van luchtvaartuigdefecten wordt verricht overeenkomstig punt M.A.403 b) van bijlage I (deel M) of ML.A.403 b) van bijlage V ter (deel ML), al naargelang van toepassing.”.

14)

Punt 145.A.50 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

“a)

Certificaten van vrijgave voor gebruik moeten door geautoriseerd certificeringspersoneel worden afgegeven namens de organisatie nadat het certificeringspersoneel heeft geverifieerd dat de organisatie al het opgedragen onderhoud correct heeft uitgevoerd overeenkomstig de procedures van punt 145.A.70, rekening houdend met de beschikbaarheid en het gebruik van de in punt 145.A.45 vermelde onderhoudsgegevens, en dat er geen sprake is van bekende tekortkomingen die een gevaar voor de vliegveiligheid opleveren.”;

b)

de punten c) en d) worden vervangen door:

“c)

Nieuwe defecten of onvolledige onderhoudswerkopdrachten die tijdens onderhoud aan het licht komen, moeten worden gemeld aan de persoon of organisatie die verantwoordelijk is voor de permanente luchtwaardigheid van het luchtvaartuig, met het specifieke doel overeenstemming te bereiken over het herstel van die defecten of de voltooiing van de ontbrekende elementen uit de onderhoudswerkopdracht. Indien die persoon of organisatie weigert het onderhoud krachtens dit punt te laten uitvoeren, is punt e) van toepassing.

d)

Naar behoren gemachtigd certificeringspersoneel geeft namens de organisatie een certificaat van vrijgave voor gebruik af nadat het bestelde onderhoud is uitgevoerd op een component die van het luchtvaartuig was verwijderd. Het in aanhangsel II van bijlage I (deel M) vermelde certificaat van vrijgave voor gebruik, “EASA-formulier 1”, vormt het vrijgavecertificaat voor onderdelen, behalve indien anders vermeld in punt M.A.502 van bijlage I (deel M) of ML.A.502 van bijlage V ter (deel ML), al naargelang van toepassing. Wanneer een organisatie een onderdeel onderhoudt voor eigen gebruik, is een EASA-formulier 1 niet nodig indien dat aldus is bepaald in de interne vrijgaveprocedure in het MOE van de organisatie.”;

c)

punt f) wordt vervangen door:

“f)

In afwijking op de punten 145.A.50 a) en 145.A.42 geldt dat, wanneer een luchtvaartuig als gevolg van het feit dat er geen luchtvaartuigonderdeel met het juiste certificaat van vrijgave voor gebruik beschikbaar is, aan de grond moet blijven op een andere locatie dan het voornaamste buitenstation of de onderhoudsbasis, de onderhoudsorganisatie waarmee een contract voor het onderhoud is gesloten tijdelijk een luchtvaartuigonderdeel zonder het juiste certificaat van vrijgave voor gebruik mag monteren voor maximaal 30 vlieguren of tot het luchtvaartuig naar het voornaamste buitenstation of de onderhoudsbasis op de thuisbasis terugkeert, als dat eerder is, op voorwaarde dat de persoon of organisatie die verantwoordelijk is voor de permanente luchtwaardigheid van het luchtvaartuig hiermee instemt en het genoemde luchtvaartuigonderdeel met een certificaat van vrijgave voor gebruik verder voldoet aan alle toepasselijke onderhouds- en operationele vereisten. Die onderdelen moeten binnen de in de eerste zin van dit punt bedoelde termijn worden vervangen, tenzij er in de tussentijd een geschikt vrijgavecertificaat is verkregen overeenkomstig de punten 145.A.50 a) en 145.A.42.”.

15)

Punt 145.A.55 wordt vervangen door:

“145.A.55    Administratie

a)

Onderhoudsadministratie

1.

De organisatie houdt de gegevens bij van de onderhoudswerkzaamheden die binnen de reikwijdte van haar erkenning worden uitgevoerd. Zij houdt ten minste alle gegevens bij die nodig zijn om aan te tonen dat voldaan is aan alle vereisten met betrekking tot de afgifte van certificaten van vrijgave voor gebruik, met inbegrip van eventuele vrijgavedocumenten van onderaannemers.

2.

De organisatie verstrekt een afschrift van elk certificaat van vrijgave voor gebruik aan de exploitant of klant, samen met een afschrift van de gedetailleerde onderhoudsgegevens die verband houden met de uitgevoerde werkzaamheden en die nodig zijn om de naleving van M.A.305 van bijlage I (deel M) of ML.A.305 van bijlage V ter (deel ML), al naargelang van toepassing, aan te tonen.

3.

De organisatie bewaart een afschrift van alle gedetailleerde onderhoudsgegevens (met inbegrip van vrijgavecertificaten) en alle gerelateerde onderhoudsgegevens gedurende drie jaar volgende op de dag waarop een certificaat van vrijgave voor gebruik is afgegeven voor het luchtvaartuig of het onderdeel waarop de werkzaamheden betrekking hebben.

4.

Indien een organisatie haar activiteiten stopzet, worden alle bewaarde onderhoudsgegevens van de laatste 3 jaar overgedragen aan de laatste eigenaar of klant van het respectieve luchtvaartuig of onderdeel, of worden ze bewaard op de door de bevoegde autoriteit bepaalde wijze.

b)

Luchtwaardigheidsbeoordelingsgegevens

1.

Indien een organisatie over de in punt 145.A.75 f), bedoelde bevoegdheid beschikt, bewaart zij een kopie van elk door haar afgegeven certificaat van beoordeling van de luchtwaardigheid, samen met alle ondersteunende documenten, en stelt zij die gegevens op verzoek ter beschikking van de eigenaar van het luchtvaartuig.

2.

De organisatie bewaart een kopie van alle in punt 1 bedoelde gegevens gedurende drie jaar na de afgifte van het certificaat van beoordeling van de luchtwaardigheid.

3.

Indien een organisatie haar activiteiten stopzet, worden alle bewaarde gegevens inzake beoordelingen van luchtwaardigheid betreffende de laatste 3 jaar overgedragen aan de laatste eigenaar of exploitant van het respectieve luchtvaartuig, of worden ze bewaard op de door de bevoegde autoriteit bepaalde wijze.

c)

Gegevens over het beheersysteem, contracten en uitbesteding

De organisatie zorgt ervoor dat de volgende gegevens gedurende ten minste 5 jaar worden bewaard:

i)

gegevens van belangrijke processen van het beheersysteem, zoals bedoeld in 145.A.200;

ii)

contracten en uitbestedingscontracten, zoals bedoeld in 145.A.205.

d)

Personeelsgegevens

1.

De organisatie ziet erop toe dat de volgende gegevens worden geregistreerd:

i)

gegevens over de kwalificaties, opleiding en ervaring van personeelsleden die betrokken zijn bij het onderhoud, het toezicht op de naleving en het veiligheidsbeheer;

ii)

gegevens over de kwalificaties, opleiding en ervaring van al het personeel voor de beoordeling van de luchtwaardigheid.

2.

De gegevens van al het personeel voor de beoordeling van de luchtwaardigheid moeten nadere gegevens bevatten over alle passende kwalificaties van die personeelsleden, samen met een overzicht van hun relevante ervaring en opleiding op het gebied van permanente luchtwaardigheid, en een kopie van de door de organisatie aan dat personeel afgegeven machtiging voor de beoordeling van de luchtwaardigheid.

3.

De gegevens van al het certificeringspersoneel en ondersteunend personeel moeten het volgende omvatten:

i)

bijzonderheden over afgegeven bewijzen van bevoegdheid voor het onderhoud van luchtvaartuigen krachtens bijlage III (deel 66) of gelijkwaardig;

ii)

de reikwijdte van de certificeringsautorisaties die aan dat personeel zijn afgegeven, indien van toepassing;

iii)

de gegevens van het personeel dat beschikt over een beperkte of eenmalige certificeringsautorisatie als bedoeld in punt 145.A.30 j).

4.

De personeelsadministratie wordt bewaard zolang een persoon voor de organisatie werkt en tot ten minste 3 jaar nadat de persoon de organisatie heeft verlaten of nadat een aan die persoon verleende autorisatie is ingetrokken.

5.

De organisatie verleent het in de punten 2 en 3 bedoelde personeel op hun verzoek toegang tot de in die punten beschreven personeelsdossiers. Bovendien verstrekt de onderhoudsorganisatie elk personeelslid bij het vertrek uit de organisatie op verzoek een afschrift van zijn of haar personeelsgegevens.

e)

De organisatie stelt een systeem voor het bewaren van gegevens op, dat passende archivering en betrouwbare traceerbaarheid van al haar activiteiten mogelijk maakt.

f)

De vorm van de gegevens wordt gespecificeerd in de procedures van de organisatie.

g)

De gegevens moeten op dusdanige wijze worden bewaard dat zij zijn beschermd tegen beschadiging, wijziging en diefstal.”.

16)

Punt 145.A.60 wordt vervangen door:

“145.A.60    Melding van voorvallen

a)

Als onderdeel van haar beheersysteem dient de organisatie een rapportagesysteem voor voorvallen, met inbegrip van verplichte en vrijwillige rapportage, in te voeren en te onderhouden. Organisaties die hun hoofdvestiging in een lidstaat hebben, mogen één enkel systeem invoeren om te voldoen aan de eisen van Verordening (EU) nr. 376/2014 en de bijbehorende uitvoeringshandelingen, en van Verordening (EU) 2018/1139 en de bijbehorende gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

b)

De organisatie dient de bevoegde autoriteit en de houder van de ontwerpgoedkeuring van het luchtvaartuig of luchtvaartuigonderdeel in kennis te stellen van elk veiligheidsvoorval of elke toestand die zij heeft geconstateerd aan het luchtvaartuig of het luchtvaartuigonderdeel en die, als hij niet wordt gecorrigeerd of aangepakt, een gevaar vormt voor of zou kunnen vormen voor het luchtvaartuig, zijn inzittenden of andere personen, en die met name tot een ernstig ongeval of incident zou kunnen leiden.

c)

De organisatie rapporteert elk voorval of elke toestand die gevolgen heeft voor een luchtvaartuig ook aan de persoon of organisatie die verantwoordelijk is voor de permanente luchtwaardigheid van dat luchtvaartuig overeenkomstig M.A.201 van bijlage I (deel M) of ML.A.201 van bijlage V ter (deel ML), naargelang van toepassing. Voor voorvallen of toestanden die een impact hebben op luchtvaartuigonderdelen rapporteert de organisatie aan de persoon of organisatie die de opdracht voor het onderhoud heeft gegeven.

d)

Voor organisaties die hun hoofdvestiging niet in een lidstaat hebben:

1.

moeten eerste verplichte verslagen:

i)

de vertrouwelijkheid van de identiteit van de melder en de in het verslag genoemde personen op passende wijze waarborgen;

ii)

zo spoedig mogelijk worden opgesteld, maar in ieder geval uiterlijk 72 uur nadat de organisatie weet heeft gekregen van het voorval, tenzij buitengewone omstandigheden dit verhinderen;

iii)

worden opgesteld in een vorm en op een wijze die door de bevoegde autoriteit zijn vastgesteld;

iv)

alle relevante, voor de organisatie bekende informatie over de toestand bevatten;

2.

moet, voor zover relevant en zo snel mogelijk nadat die acties zijn bepaald, een follow-upverslag worden opgesteld met nadere informatie over de acties die de organisatie voornemens is te nemen om soortgelijke voorvallen in de toekomst te voorkomen. Die follow-upverslagen moeten:

i)

worden toegezonden aan de onder b) en c) bedoelde entiteiten waaraan het eerste verslag is toegezonden;

ii)

worden opgesteld in een vorm en op een wijze die door de bevoegde autoriteit zijn vastgesteld.”.

17)

Punt 145.A.65 wordt vervangen door:

“145.A.65   Onderhoudsprocedures

a)

De organisatie dient procedures vast te stellen die waarborgen dat bij het onderhoud, met inbegrip van uitbestede activiteiten, rekening wordt gehouden met menselijke factoren en goede onderhoudspraktijken en die voldoen aan de toepasselijke eisen van deze bijlage, bijlage I (deel M) en bijlage V ter (deel ML). Die procedures moeten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.

b)

De in dit punt vastgestelde onderhoudsprocedures:

1.

waarborgen dat een duidelijke onderhoudsopdracht of een duidelijk onderhoudscontract is overeengekomen tussen de organisatie en de persoon of organisatie die om onderhoud verzoekt om duidelijk vast te stellen dat het onderhoud zo wordt uitgevoerd dat luchtvaartuigen en onderdelen overeenkomstig 145.A.50 voor gebruik kunnen worden vrijgegeven;

2.

bestrijken alle aspecten van de uitvoering van het onderhoud, met inbegrip van de levering en de controle van de gespecialiseerde diensten, en bepalen overeenkomstig welke normen de organisatie dient te werken.”.

18)

Punt 145.A.70 wordt vervangen door:

“145.A.70   Handboek van de onderhoudsorganisatie (MOE)

a)

De organisatie dient een handboek van de onderhoudsorganisatie (MOE) op te stellen en bij te houden, waarin alle onderstaande informatie is opgenomen of naar die elementen wordt verwezen:

1.

een door de verantwoordelijke manager ondertekende verklaring die bevestigt dat de onderhoudsorganisatie te allen tijde zal werken conform deze bijlage, bijlage I (deel M) en bijlage V ter (deel ML), naargelang van toepassing, en overeenkomstig het goedgekeurde MOE. Indien de verantwoordelijke manager niet de directeur van de organisatie is, dient de directeur in kwestie de verklaring mede te ondertekenen;

2.

het veiligheidsbeleid van de organisatie en de daarmee verband houdende veiligheidsdoelstellingen als bedoeld in punt 145.A.200 a) 2.;

3.

de titel/titels en naam/namen van de onder punt 145.A.30 b), c) en c bis) benoemde persoon/personen;

4.

de taken en verantwoordelijkheden van de onder punt 145.A.30 b), c) en c bis) benoemde persoon/personen, met inbegrip van de aangelegenheden waarover deze/zij direct namens de organisatie met de bevoegde autoriteit in contact mag/mogen treden;

5.

een organigram met de aansprakelijkheden en bijbehorende verantwoordingsplichten, vastgesteld overeenkomstig punt 145.A.200 a) 1, van alle in punt 145.A.30 a), b), c) en c bis) bedoelde personen;

6.

een lijst van het certificeringspersoneel en, indien van toepassing, ondersteunend personeel en personeel voor de beoordeling van de luchtwaardigheid, met de reikwijdte van hun autorisatie;

7.

een algemene beschrijving van de personele middelen en van het systeem om de beschikbaarheid van personeel te plannen, zoals vereist bij punt 145.A.30 d);

8.

een algemene beschrijving van de faciliteiten op elke goedgekeurde locatie;

9.

een specificatie van de reikwijdte van de werkzaamheden van de organisatie die relevant is voor de erkenningsvoorwaarden zoals vereist in punt 145.A.20;

10.

de procedure die de reikwijdte aangeeft van wijzigingen waarvoor geen voorafgaande goedkeuring vereist is en waarin wordt beschreven hoe dergelijke wijzigingen worden beheerd en aan de bevoegde autoriteit zullen worden gemeld, overeenkomstig punt 145.A.85 c);

11.

de procedure voor de wijziging van het MOE;

12.

de procedures waarin wordt gespecificeerd hoe de organisatie de naleving van deze bijlage waarborgt;

13.

een lijst van de commerciële exploitanten waarvoor de organisatie regelmatig onderhoud van luchtvaartuigen verricht, en de bijbehorende procedures;

14.

indien van toepassing, een lijst van de in punt 145.A.75 b) bedoelde onderaannemende organisaties;

15.

een lijst van de goedgekeurde locaties, met inbegrip van, indien van toepassing, de in punt 145.A.75 d) bedoelde locaties voor lijnonderhoud;

16.

een lijst van de gecontracteerde organisaties;

17.

een lijst van de momenteel goedgekeurde alternatieve wijzen van naleving die door de organisatie worden gebruikt.

b)

De initiële versie van het MOE moet worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit. Het MOE moet zo nodig worden gewijzigd zodat het een actuele beschrijving van de organisatie blijft.

c)

Wijzigingen van het MOE worden beheerd volgens de procedures onder a), 10 en 11. Alle wijzigingen die buiten het toepassingsgebied van de in punt a) 10. bedoelde procedure vallen en alle in 145.A.85 a) opgesomde wijzigingen moeten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.”.

19)

Punt 145.A.75 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de inleidende zin wordt vervangen door:

“Overeenkomstig het MOE heeft de organisatie het recht de volgende taken uit te voeren.”;

b)

de punten a) en b) worden vervangen door:

“a)

het onderhouden van elk luchtvaartuig of luchtvaartuigonderdeel waarvoor erkenning is afgegeven en op de plaatsen vermeld in het certificaat en het MOE;

b)

het treffen van regelingen waarbij luchtvaartuigen of luchtvaartuigonderdelen die onder de erkenning vallen, worden onderhouden door andere, onderaannemende organisaties voor zover deze volgens het beheersysteem van de organisatie werken. Dit geldt alleen voor werkzaamheden die zijn toegestaan onder de in punt 145.A.65 omschreven procedures en mag geen groot onderhoud van een luchtvaartuig, een volledige werkplaatsinspectie of een revisie van een motor of motoronderdeel omvatten;”;

c)

punt f) wordt vervangen door:

“f)

Indien de organisatie specifiek erkend is om dit te doen voor luchtvaartuigen die onder bijlage V ter (deel ML) vallen en haar hoofdvestiging zich in een lidstaat bevindt, mag zij luchtwaardigheidsbeoordelingen uitvoeren en het bijbehorende certificaat van beoordeling van de luchtwaardigheid afgeven, overeenkomstig de voorwaarden van ML.A.903 van bijlage V ter (Deel ML).”.

20)

Punt 145.A.80 wordt geschrapt.

21)

Punt 145.A.85 wordt vervangen door:

“145.A.85   Wijzigingen binnen de organisatie

a)

De volgende wijzigingen in de organisatie moeten vooraf worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit:

1.

wijzigingen van het certificaat, met inbegrip van de erkenningsvoorwaarden van de organisatie;

2.

wijzigingen van de in 145.A.30 a), b), c) en c bis) bedoelde personen;

3.

wijzigingen in de rapportagelijnen tussen het overeenkomstig punt 145.A.30 b), c) en c bis) aangewezen personeel en de verantwoordelijke manager;

4.

de procedure met betrekking tot wijzigingen waarvoor de onder c) bedoelde voorafgaande goedkeuring niet nodig is;

5.

andere aanvullende locaties van de organisatie dan die waarop punt 145.A.75 c) van toepassing is.

b)

Voor de onder a) bedoelde wijzigingen en voor alle andere wijzigingen waarvoor overeenkomstig deze bijlage een voorafgaande goedkeuring vereist is, dient de organisatie goedkeuring te vragen aan en te krijgen van de bevoegde autoriteit. De aanvraag wordt ingediend alvorens wijzigingen worden doorgevoerd, zodat de bevoegde autoriteit kan bepalen of er nog altijd wordt voldaan aan deze bijlage en zij zo nodig het organisatiecertificaat en de bijbehorende erkenningsvoorwaarden kan aanpassen.

De organisatie dient de bevoegde autoriteit alle ter zake dienende documenten te bezorgen.

De wijziging wordt pas ingevoerd na ontvangst van de officiële erkenning door de bevoegde autoriteit in overeenstemming met 145.B.330.

De organisatie moet bij de exploitatie voldoen aan de voorwaarden die de bevoegde autoriteit in voorkomend geval voorschrijft tijdens dit wijzigingsproces.

c)

Alle wijzigingen waarvoor geen voorafgaande goedkeuring is vereist, worden beheerd en doorgegeven aan de bevoegde autoriteit zoals uiteengezet in de door de bevoegde autoriteit goedgekeurde procedure overeenkomstig punt 145.B.310 h).”.

22)

Punt 145.A.90 wordt vervangen door:

“145.A.90   Blijvende geldigheid

a)

Het certificaat van de organisatie blijft geldig mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

1.

de organisatie blijft Verordening (EU) 2018/1139 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarvan naleven, rekening houdend met de bepalingen van punt 145.B.350 van deze bijlage betreffende de afhandeling van bevindingen;

2.

de bevoegde autoriteit krijgt toegang tot de organisatie, zoals gespecificeerd in 145.A.140;

3.

de organisatie doet geen afstand van het certificaat, of dat certificaat wordt niet geschorst of ingetrokken door de bevoegde autoriteit overeenkomstig punt 145.B.355.

b)

In geval van afstand of intrekking moet het certificaat direct worden ingeleverd bij de bevoegde autoriteit.”.

23)

Punt 145.A.95 wordt vervangen door:

“145.A.95   Bevindingen en observaties

a)

Na ontvangst van een kennisgeving van bevindingen overeenkomstig punt 145.B.350 moet de organisatie:

1.

bepalen welke de fundamentele oorzaak of oorzaken van het geval van niet-naleving zijn en welke factoren daartoe hebben bijgedragen;

2.

een corrigerend actieplan opstellen;

3.

aantonen dat corrigerende maatregelen ten genoegen van de bevoegde autoriteit zijn genomen.

b)

De onder a) bedoelde acties worden uitgevoerd binnen de termijn die met die bevoegde autoriteit is overeengekomen overeenkomstig punt 145.B.350.

c)

De organisatie dient terdege rekening te houden met de overeenkomstig punt 145.B.350 f) ontvangen observaties. De organisatie registreert de besluiten die naar aanleiding van die observaties zijn genomen.”.

24)

Het volgende punt 145.A.120 wordt toegevoegd:

”145.A.120   Wijzen van naleving

a)

Een organisatie mag alternatieve wijzen van naleving gebruiken om overeenstemming met deze verordening te bereiken.

b)

Indien een organisatie een alternatieve wijze van naleving wenst te gebruiken, dient zij de bevoegde autoriteit voorafgaand aan het gebruik een volledige beschrijving te verstrekken. Die beschrijving omvat eventuele herzieningen van handboeken of procedures die relevant kunnen zijn, alsmede een toelichting op de wijze waarop conformiteit met deze verordening wordt bereikt.

De organisatie mag deze alternatieve wijzen van naleving gebruiken na voorafgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteit.”.

25)

Het volgende punt 145.A.140 wordt toegevoegd:

“145.A.140   Toegang

Om te kunnen nagaan of de relevante eisen van Verordening (EU) 2018/1139 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarvan worden nageleefd, moet de organisatie de toegang waarborgen tot alle faciliteiten, luchtvaartuigen, documenten, archieven, gegevens, procedures en al het overige materiaal dat relevant is voor zijn, al dan niet uitbestede, certificeringsplichtige activiteiten, aan elke persoon die is gemachtigd door:

a)

de in punt 145.1 gedefinieerde bevoegde autoriteit;

b)

de autoriteit die de toezichtstaken uitvoert overeenkomstig punt 145.B.300 d).”.

26)

Het volgende punt 145.A.155 wordt toegevoegd:

“145.A.155   Onmiddellijke reactie op een veiligheidsprobleem

De organisatie dient:

a)

alle veiligheidsmaatregelen uit te voeren die zijn voorgeschreven door de bevoegde autoriteit overeenkomstig punt 145.B.135;

b)

alle relevante verplichte veiligheidsinformatie toe te passen die door het Agentschap wordt verstrekt.”.

27)

Het volgende punt 145.A.200 wordt toegevoegd:

“145.A.200   Beheersysteem

a)

De organisatie dient een beheersysteem op te zetten, toe te passen en in stand te houden dat het volgende omvat:

1.

duidelijk afgebakende aansprakelijkheden en verantwoordelijkheden binnen de organisatie, met inbegrip van een rechtstreekse aansprakelijkheid van de verantwoordelijke manager op het gebied van veiligheid;

2.

een beschrijving van de algemene filosofie en beginselen van de organisatie met betrekking tot veiligheid (“het veiligheidsbeleid”) en de daarmee verband houdende veiligheidsdoelstellingen;

3.

de inventarisatie van gevaren voor de luchtvaartveiligheid die worden veroorzaakt door de activiteiten van de organisatie, de beoordeling daarvan en het beheer van de daarmee gepaard gaande risico's, waaronder het nemen van risicobeperkende maatregelen en het controleren van de doeltreffendheid van deze maatregelen;

4.

de instandhouding van het opleidings- en bekwaamheidsniveau van het personeel met het oog op de uitvoering van hun taken;

5.

documentatie over alle belangrijke processen met betrekking tot het beheersysteem, waaronder een proces waarmee het personeel bewust wordt gemaakt van zijn verantwoordelijkheden en de procedure voor wijziging van die documentatie;

6.

een functie om toezicht te houden op de naleving van de relevante eisen door de organisatie. Het toezicht op de naleving moet een systeem voor terugkoppeling van bevindingen naar de aansprakelijke manager omvatten, om te verzekeren dat corrigerende acties, voor zover nodig, doeltreffend worden uitgevoerd.

b)

Het managementsysteem moet zijn afgestemd op de grootte van de organisatie en op de aard en complexiteit van haar activiteiten, rekening houdend met de gevaren en daarmee samenhangende risico’s die eigen zijn aan die activiteiten.

c)

Indien de organisatie houder is van een of meer aanvullende organisatiecertificaten die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/1139 vallen, mag het beheersysteem worden geïntegreerd met het systeem dat vereist is op grond van die aanvullende certificaten waarover de organisatie beschikt.”.

28)

Het volgende punt 145.A.202 wordt toegevoegd:

“145.A.202   Interne regeling voor veiligheidsrapportering

a)

Als onderdeel van haar beheersysteem stelt de organisatie een interne regeling voor veiligheidsrapportering vast teneinde de voorvallen die volgens punt 145.A.60 moeten worden gerapporteerd, te kunnen verzamelen en evalueren.

b)

De regeling moet het ook mogelijk maken de intern gerapporteerde fouten, bijna-botsingen en gevaren die niet onder punt a) vallen, te verzamelen en te evalueren.

c)

Via deze regeling moet de organisatie:

1.

nagaan wat de oorzaken zijn van en welke factoren hebben bijgedragen tot de gerapporteerde fouten, bijna-botsingen en gevaren, en deze aanpakken in het kader van haar veiligheidsrisicobeheerproces overeenkomstig punt 145.A.200 a) 3;

2.

zorgen voor een evaluatie van alle bekende relevante informatie over fouten, bijna-botsingen, gevaren en de onmogelijkheid om procedures te volgen, en voor een methode om de informatie indien nodig te verspreiden.

d)

De organisatie treft regelingen om ervoor te zorgen dat informatie over veiligheidskwesties in verband met uitbestede activiteiten wordt verzameld.”.

29)

Het volgende punt 145.A.205 wordt toegevoegd:

“145.A.205   Aanbesteding en onderaanbesteding

a)

Als een deel van haar onderhoudsactiviteiten wordt aanbesteed of onderaanbesteed, zorgt de organisatie ervoor dat:

1.

het onderhoud voldoet aan de toepasselijke eisen;

2.

alle gevaren voor de luchtvaartveiligheid die gepaard gaan met dergelijke aanbesteding of onderaanbesteding meegenomen worden als onderdeel van het beheersysteem van de organisatie.

b)

Als de organisatie een deel van haar onderhoudsactiviteiten uitbesteedt aan een andere organisatie, dan werkt de onderaannemer onder de erkenning van de uitbestedende organisatie.”.

30)

Sectie B wordt vervangen door:

SECTIE B

EISEN VOOR DE AUTORITEIT

145.B.005   Toepassingsgebied

In dit deel worden de voorwaarden vastgesteld voor de uitvoering van de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken, alsmede de eisen betreffende de administratieve en beheerssystemen die moeten worden nageleefd door de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de uitvoering en handhaving van sectie A.

145.B.115   Documentatie van het toezicht

De bevoegde autoriteit verstrekt alle wetteksten, normen, voorschriften, technische publicaties en daarmee samenhangende documenten aan de betrokken personeelsleden, zodat zij hun taken kunnen uitvoeren en zich van hun verantwoordelijkheden kunnen kwijten.

145.B.120   Wijzen van naleving

a)

Het Agentschap stelt aanvaardbare wijzen van naleving (acceptable means of compliance, AMC) op die mogen worden gebruikt om overeenstemming te bereiken met Verordening (EU) 2018/1139 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarvan.

b)

Alternatieve wijzen van naleving mogen worden gebruikt om overeenstemming met deze verordening te bereiken.

c)

De bevoegde autoriteiten stellen het Agentschap in kennis van alle alternatieve wijzen van naleving die zij zelf gebruiken of die worden gebruikt door organisaties waarop zijn toezicht uitoefenen om de overeenstemming met deze verordening te waarborgen.

145.B.125   Informatieverstrekking aan het Agentschap

a)

Binnen 30 dagen nadat de bevoegde autoriteit van de lidstaat weet heeft gekregen van eventuele significante problemen met de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2018/1139 en de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen daarvan, stelt zij het Agentschap daarvan in kennis.

b)

Onverminderd Verordening (EU) nr. 376/2014 en de bijbehorende gedelegeerde en uitvoeringshandelingen verstrekt de bevoegde autoriteit het Agentschap zo spoedig mogelijk alle veiligheidsrelevante informatie die afkomstig is van de voorvalmeldingen die overeenkomstig artikel 6, lid 6, van Verordening (EU) nr. 376/2014 in de nationale gegevensbank zijn opgeslagen.

145.B.135   Onmiddellijke reactie op een veiligheidsprobleem

a)

Onverminderd Verordening (EU) nr. 376/2014 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarvan voert de bevoegde autoriteit een systeem in voor een adequate verzameling, analyse en verspreiding van veiligheidsinformatie.

b)

Het Agentschap voert een systeem in om alle ontvangen relevante veiligheidsinformatie op adequate wijze te analyseren en de betrokken autoriteiten van de lidstaten en de Commissie zonder nodeloze vertraging alle informatie, met inbegrip van aanbevelingen of te nemen corrigerende maatregelen, te verstrekken die zij nodig hebben om tijdig te reageren op een veiligheidsprobleem met producten, onderdelen, uitrustingsstukken, personen of organisaties die onder Verordening (EU) 2018/1139 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarvan vallen.

c)

Bij ontvangst van de onder a) en b) bedoelde informatie neemt de bevoegde autoriteit passende maatregelen om het veiligheidsprobleem op te lossen.

d)

De bevoegde autoriteit stelt alle personen of organisaties die deze uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1139 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarvan in acht moeten nemen, onmiddellijk in kennis van de onder c) bedoelde maatregelen. De bevoegde autoriteit stelt ook het Agentschap in kennis van die maatregelen, alsmede de andere betrokken lidstaten als een gezamenlijk optreden vereist is.

145.B.200   Beheersysteem

a)

De bevoegde autoriteit zorgt voor de opstelling en instandhouding van een beheersysteem met minstens:

1.

gedocumenteerde beleidslijnen en procedures ter beschrijving van de organisatie daarvan, de wijzen en methoden voor het vaststellen van de naleving van Verordening (EU) 2018/1139 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarvan. De procedures worden bijgehouden en dienen binnen die bevoegde autoriteit als basiswerkdocumenten voor alle daarmee samenhangende taken;

2.

voldoende personeel om haar taken uit te voeren en zich van haar verantwoordelijkheden te kwijten. Er moet een systeem worden opgezet om de beschikbaarheid van het personeel te plannen teneinde alle taken naar behoren te volbrengen;

3.

het personeel dat over de nodige kwalificaties beschikt om de toegewezen taken te vervullen, de nodige kennis en ervaring heeft en een basisopleiding en regelmatige bijscholingen heeft gekregen om zijn vaardigheden op peil te houden;

4.

adequate faciliteiten en kantoorruimte voor het personeel om de hem toegewezen taken uit te voeren;

5.

een functie om te controleren of het beheersysteem voldoet aan de toepasselijke eisen en om te beoordelen of de procedures, waaronder de invoering van een proces voor interne controle en voor het beheer van veiligheidsrisico's, goed functioneren. De nalevingscontrole omvat een terugkoppelingssysteem van controlebevindingen naar de hoogste leiding van de bevoegde autoriteit om te waarborgen dat waar nodig corrigerende maatregelen worden uitgevoerd;

6.

een persoon of groep personen die aan de hoogste leiding van de bevoegde autoriteit verantwoording aflegt betreffende de functie van nalevingscontrole.

b)

De bevoegde autoriteit wijst voor elk werkterrein, inclusief het beheersysteem, één of meer personen aan die de algemene verantwoordelijkheid dragen voor het beheer van de desbetreffende taak of taken.

c)

De bevoegde autoriteit stelt procedures vast voor de deelname aan de wederzijdse uitwisseling van alle nodige informatie en bijstand met andere betrokken bevoegde autoriteiten in dezelfde of andere lidstaten, met inbegrip van:

1.

de vastgestelde bevindingen en follow-upmaatregelen die voortvloeien uit het toezicht op personen en organisaties die activiteiten uitvoeren op het grondgebied van een lidstaat, maar gecertificeerd zijn door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat of door het Agentschap;

2.

informatie afkomstig van de verplichte en vrijwillige melding van voorvallen zoals vereist in 145.A.60.

d)

Een kopie van de met het beheersysteem verband houdende procedures en wijzigingen daarvan moet voor normalisatiedoeleinden aan het Agentschap ter beschikking worden gesteld.

145.B.205   Toewijzing van taken aan gekwalificeerde entiteiten

a)

De bevoegde autoriteit kan taken in verband met de initiële certificering of het permanente toezicht op organisaties die onder Verordening (EU) 2018/1139 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarvan vallen, toewijzen aan gekwalificeerde entiteiten. Bij het toewijzen van die taken zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat:

1.

zij een systeem heeft opgezet om in het begin en op permanente basis te beoordelen of de gekwalificeerde entiteit voldoet aan bijlage VI bij Verordening (EU) 2018/1139. Dit systeem en de beoordelingsresultaten worden gedocumenteerd;

2.

zij een schriftelijke overeenkomst met de gekwalificeerde entiteit heeft opgesteld, die door beide partijen op het passende beheersniveau is goedgekeurd en waarin het volgende bepaald is:

i)

de uit te voeren taken;

ii)

de te verstrekken verklaringen, rapporten en registers;

iii)

de technische voorwaarden waaraan moet worden voldaan bij de uitvoering van deze taken;

iv)

de daarmee samenhangende aansprakelijkheidsdekking;

v)

de bescherming van bij de uitvoering van die taken verkregen informatie.

b)

De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat het interne auditproces en het overeenkomstig punt 145.B.200 a) 5. vastgestelde proces voor het beheer van veiligheidsrisico’s alle certificerings- en permanente toezichtstaken bestrijken die namens haar door de gekwalificeerde entiteit worden uitgevoerd.

145.B.210   Wijzigingen in het beheersysteem

a)

De bevoegde autoriteit moet over een systeem beschikken dat wijzigingen in kaart brengt die haar vermogen beïnvloeden om haar taken uit te voeren en zich van haar verantwoordelijkheden te kwijten zoals omschreven in Verordening (EU) 2018/1139 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarvan. Dit systeem stelt de bevoegde autoriteit in staat de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat haar beheersysteem toereikend en doeltreffend blijft.

b)

De bevoegde autoriteit dient haar beheersysteem tijdig te actualiseren om alle wijzigingen in Verordening (EU) 2018/1139 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarvan weer te geven teneinde een effectieve tenuitvoerlegging daarvan te waarborgen.

c)

De bevoegde autoriteit dient het Agentschap in kennis te stellen van alle wijzigingen die haar vermogen beïnvloeden om haar taken uit te voeren en zich van haar verantwoordelijkheden te kwijten zoals voorzien in Verordening (EU) 2018/1139 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarvan.

145.B.220   Bijhouden van gegevens

a)

De bevoegde autoriteit zet een systeem op voor het registreren van gegevens dat voorziet in de mogelijkheid van een adequate opslag, toegankelijkheid en betrouwbare traceerbaarheid van:

1.

de gedocumenteerde beleidslijnen en procedures van het beheersysteem;

2.

de opleiding, kwalificaties en autorisaties van zijn personeel;

3.

de taakverdeling, waaronder de bij 145.B.205 vereiste elementen, alsook de bijzonderheden over de toegewezen taken;

4.

certificeringsprocessen en permanent toezicht op gecertificeerde organisaties, met inbegrip van;

i)

de aanvraag van een organisatiecertificaat;

ii)

het programma voor permanent toezicht van de bevoegde autoriteit, met inbegrip van alle gegevens over beoordelingen, audits en inspecties;

iii)

het certificaat van de organisatie, met inbegrip van eventuele wijzigingen daarvan;

iv)

een kopie van het toezichtsprogramma, met een opsomming van de data waarop audits moeten worden uitgevoerd, respectievelijk zijn uitgevoerd;

v)

kopieën van alle formele correspondentie;

vi)

aanbevelingen voor de afgifte of verlenging van een certificaat, bijzonderheden over de bevindingen en de maatregelen die de organisaties hebben genomen om die bevindingen af te sluiten, met inbegrip van de datum van afsluiting, handhavingsmaatregelen en opmerkingen;

vii)

alle verslagen van beoordelingen, audits en inspecties die door een andere bevoegde autoriteit zijn opgesteld overeenkomstig punt 145.B.300 d);

viii)

kopieën van alle hanleidingen of handboeken van de organisatie, en van eventuele wijzigingen daarvan;

ix)

kopieën van alle andere documenten die door de bevoegde autoriteit zijn goedgekeurd;

5.

documenten die het gebruik van alternatieve wijzen van naleving staven;

6.

overeenkomstig punt 145.B.125 verstrekte veiligheidsinformatie en follow-upmaatregelen;

7.

het gebruik van vrijwarings- en flexibiliteitsbepalingen overeenkomstig artikel 70, artikel 71, lid 1, en artikel 76, lid 4, van Verordening (EU) 2018/1139.

b)

De bevoegde autoriteit houdt een lijst bij van alle organisatiecertificaten die zij heeft afgegeven.

c)

Alle onder de punten a) en b) bedoelde gegevens worden minstens vijf jaar bijgehouden, met inachtneming van de toepasselijke wetgeving inzake gegevensbescherming.

d)

Alle onder de punten a) en b) bedoelde gegevens worden op verzoek ter beschikking gesteld van een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat of van het Agentschap.

145.B.300   Beginselen van het toezicht

a)

De bevoegde autoriteit dient het volgende te controleren:

1.

de naleving van de eisen die van toepassing zijn op organisaties, voordat een organisatiecertificaat wordt afgegeven;

2.

de permanente naleving van de eisen die van toepassing zijn op de door haar gecertificeerde organisaties;

3.

de uitvoering van passende veiligheidsmaatregelen die zijn voorgeschreven door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de punten 145.B.135 c) en d);

b)

Deze controle:

1.

moet worden gestaafd met documenten die specifiek tot doel hebben het met het toezicht belaste personeel te begeleiden bij de uitvoering van zijn taken;

2.

moet de resultaten van de toezichtsactiviteiten kenbaar maken aan de betrokken organisaties;

3.

moet gebaseerd zijn op beoordelingen, audits en inspecties en, indien nodig, onaangekondigde inspecties;

4.

moet de bevoegde autoriteit het benodigde bewijs verschaffen om verdere acties te motiveren, inclusief de maatregelen van punt 145.B.350.

c)

De bevoegde autoriteit bepaalt de reikwijdte van het onder a) en b) bedoelde toezicht, rekening houdend met de resultaten van toezichtsactiviteiten in het verleden en de veiligheidsprioriteiten.

d)

Indien de faciliteiten van een organisatie zich in meer dan één staat bevinden, kan de bevoegde autoriteit, zoals gedefinieerd in punt 145.1, ermee instemmen dat de toezichthoudende taken worden uitgevoerd door de bevoegde autoriteit(en) van de lidstaat (lidstaten) waar de faciliteiten zich bevinden, of door het Agentschap voor faciliteiten die niet gelegen zijn op een grondgebied waarvoor de lidstaten krachtens het Verdrag van Chicago verantwoordelijk zijn. Elke organisatie waarop deze instemming van toepassing is, wordt geïnformeerd over het bestaan en de reikwijdte daarvan.

e)

Voor toezichtactiviteiten die worden verricht in faciliteiten in een andere lidstaat dan waar de organisatie haar hoofdvestiging heeft, stelt de bevoegde autoriteit, zoals gedefinieerd in punt 145.1, de bevoegde autoriteit van die lidstaat vooraf in kennis alvorens in die faciliteiten een audit of inspectie ter plaatse te verrichten.

f)

De bevoegde autoriteit verzamelt en verwerkt alle informatie die zij voor het verrichten van toezichtactiviteiten nodig acht.

145.B.305   Toezichtsprogramma

a)

De bevoegde autoriteit moet een toezichtsprogramma opstellen en in stand houden dat de in punt 145.B.300 vereiste toezichtsactiviteiten bestrijkt.

b)

Dat toezichtprogramma houdt rekening met de specifieke aard van de organisatie, de complexiteit van haar activiteiten, de resultaten van vroegere certificerings- en/of toezichtsactiviteiten en is gebaseerd op de beoordeling van de bijbehorende risico's. Dit programma omvat in elke planningcyclus van het toezicht:

1.

beoordelingen, audits en inspecties, met inbegrip van, in voorkomend geval:

i)

beoordelingen van het beheersysteem en procesaudits;

ii)

productaudits van een relevante steekproef van het door de organisatie uitgevoerde onderhoud;

iii)

steekproeven van de uitgevoerde luchtwaardigheidsbeoordelingen;

iv)

onaangekondigde inspecties;

2.

vergaderingen tussen de verantwoordelijke beheerder en de bevoegde autoriteit om ervoor te zorgen dat beide partijen op de hoogte blijven van belangrijke kwesties.

c)

De planningscyclus voor het toezicht mag niet meer dan 24 maanden bedragen.

d)

Onverminderd punt c) mag de planningcyclus van het toezicht worden verlengd tot maximaal 36 maanden indien de bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat tijdens de afgelopen 24 maanden:

1.

de organisatie heeft aangetoond dat zij de gevaren voor de veiligheid van de luchtvaart doeltreffend kan identificeren en de daaraan verbonden risico’s kan beheersen;

2.

de organisatie permanent heeft aangetoond dat zij voldoet aan punt 145.A.85 en volledige controle heeft over alle wijzigingen;

3.

er geen bevindingen van niveau 1 zijn opgesteld;

4.

alle corrigerende maatregelen zijn toegepast binnen de door de bevoegde autoriteit aanvaarde of verlengde termijn zoals bepaald in 145.B.350.

Onverminderd punt c) mag de planningcyclus van het toezicht verder worden verlengd tot ten hoogste 48 maanden indien de organisatie, in aanvulling op de voorwaarden van de punten d) 1. t.e.m. 4., een doeltreffend systeem heeft opgezet voor continue rapportering aan de bevoegde autoriteit over de veiligheidsprestaties en de naleving van de regelgeving door de organisatie zelf, en de bevoegde autoriteit dit systeem heeft aanvaard.

e)

De planningcyclus van het toezicht mag worden verkort wanneer er bewijzen zijn dat de veiligheidsprestaties van de organisatie zijn afgenomen.

f)

Het toezichtprogramma bevat gegevens over de data waarop beoordelingen, audits, inspecties en vergaderingen moeten plaatsvinden en waarop daadwerkelijk beoordelingen, audits, inspecties en vergaderingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.

g)

Na afloop van elke planningcyclus van het toezicht stelt de bevoegde autoriteit op basis van de resultaten van het toezicht een aanbeveling op met betrekking tot de verlenging van de goedkeuring.

145.B.310   Initiële certificeringsprocedure

a)

Bij ontvangst van een aanvraag van een organisatie voor de eerste afgifte van een certificaat dient de bevoegde autoriteit te controleren of de organisatie aan de toepasselijke eisen voldoet.

b)

Tijdens het onderzoek met het oog op een initiële certificering wordt minstens één vergadering met de verantwoordelijke manager van de organisatie georganiseerd om ervoor te zorgen dat die persoon zijn of haar rol en verantwoordingsplicht begrijpt.

c)

De bevoegde autoriteit registreert alle gedane bevindingen, afsluitende handelingen en aanbevelingen voor de afgifte van het certificaat.

d)

De bevoegde autoriteit bevestigt de organisatie schriftelijk alle bevindingen die tijdens de verificatie zijn geconstateerd. Bij een eerste certificering moeten alle bevindingen tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit worden gecorrigeerd alvorens het certificaat kan worden afgegeven.

e)

Als zij ervan overtuigd is dat de organisatie voldoet aan de toepasselijke vereisten, zal de bevoegde autoriteit:

1.

het certificaat afgeven zoals vastgesteld in aanhangsel III “EASA-formulier 3-145” overeenkomstig het klasse- en classificatiesysteem van aanhangsel II;

2.

het MOE formeel goedkeuren.

f)

Het referentienummer van het certificaat moet op een door het Agentschap voorgeschreven wijze op EASA-formulier 3-145 worden vermeld.

g)

Het certificaat wordt afgegeven voor onbepaalde tijd. De rechten en reikwijdte van de activiteiten die de organisatie mag uitoefenen, met inbegrip van eventuele beperkingen, worden vermeld in de bij het certificaat gevoegde erkenningsvoorwaarden.

h)

Om de organisatie in staat te stellen de wijzigingen ten uitvoer te leggen zonder voorafgaande goedkeuring overeenkomstig punt 145A.85 c) valideert de bevoegde autoriteit de relevante MOE-procedure, waarin het toepassingsgebied van de wijzigingen is gedefinieerd en is beschreven hoe deze wijzigingen zullen worden beheerd en aangemeld bij de bevoegde autoriteit.

145.B.330   Wijzigingen — organisaties

a)

Bij ontvangst van een vooraf goed te keuren wijzigingsaanvraag gaat de bevoegde autoriteit na of de organisatie voldoet aan de toepasselijke eisen alvorens goedkeuring te verlenen.

b)

De bevoegde autoriteit stelt vast onder welke voorwaarden de organisatie mag werken tijdens de wijziging, tenzij zij oordeelt dat het certificaat van de organisatie moet worden geschorst.

c)

Als zij ervan overtuigd is dat de organisatie aan de toepasselijke vereisten voldoet, keurt de bevoegde autoriteit de wijziging goed.

d)

Onverminderd aanvullende handhavingsmaatregelen dient de bevoegde autoriteit na te gaan of het organisatiecertificaat moet worden geschorst, beperkt of ingetrokken wanneer de organisatie vooraf goed te keuren wijzigingen toepast zonder voorafgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteit overeenkomstig punt c).

e)

Voor wijzigingen waarvoor geen voorafgaande goedkeuring vereist is, neemt de bevoegde autoriteit de toetsing van die wijzigingen op in haar permanent toezicht overeenkomstig de beginselen van punt 145.B.300. Indien een geval van niet-naleving wordt geconstateerd, stelt de bevoegde autoriteit de organisatie daarvan in kennis, verzoekt zij om verdere wijzigingen en handelt zij overeenkomstig punt 145.B.350.

145.B.350   Bevindingen en corrigerende maatregelen; opmerkingen

a)

De bevoegde autoriteit beschikt over een systeem om de veiligheidsimpact van bevindingen te analyseren.

b)

De bevoegde autoriteit geeft een bevinding van niveau 1 af bij vaststelling van een significant geval van niet-naleving van de toepasselijke eisen van Verordening (EU) 2018/1139 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarvan, van de procedures en handboeken van de organisatie, of van het certificaat van de organisatie, met inbegrip van de erkenningsvoorwaarden, voor zover dat geval van niet-naleving de veiligheid vermindert of ernstig gevaar oplevert voor de vliegveiligheid.

Ook de volgende punten leiden tot bevindingen van niveau 1:

1.

na twee schriftelijke verzoeken de bevoegde autoriteit nog steeds geen toegang geven tot de faciliteiten van de organisatie tijdens de normale werktijd, als bedoeld in 145.A.140;

2.

een organisatiecertificaat verkrijgen of de geldigheid daarvan behouden door vervalste bewijsstukken in te dienen;

3.

alle bewijzen van wanpraktijken of frauduleus gebruik van het organisatiecertificaat;

4.

het ontbreken van een verantwoordelijke beheerder.

c)

De bevoegde autoriteit geeft een bevinding van niveau 2 af bij vaststelling van een geval van niet-naleving van de toepasselijke eisen van Verordening (EU) 2018/1139 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarvan, van de procedures en handboeken van de organisatie, of van het certificaat, met inbegrip van de erkenningsvoorwaarden, van de organisatie, voor zover dat geval van niet-naleving niet als een bevinding van niveau 1 is geclassificeerd.

d)

Wanneer tijdens het toezicht of anderszins een bevinding wordt vastgesteld, deelt de bevoegde autoriteit, onverminderd aanvullende maatregelen die zijn vereist bij Verordening (EU) 2018/1139 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarvan, de bevinding schriftelijk mee aan de organisatie en verzoekt zij corrigerende maatregelen te nemen om het vastgestelde geval van niet-naleving te verhelpen. Als een bevinding van niveau 1 rechtstreeks verband houdt met een luchtvaartuig, stelt de bevoegde autoriteit de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het luchtvaartuig is geregistreerd daarvan in kennis.

1.

In het geval van bevindingen van niveau 1 neemt de bevoegde autoriteit onmiddellijk passende maatregelen om de activiteiten van de betrokken organisatie te verbieden of te beperken en, indien van toepassing, om het certificaat geheel of gedeeltelijk in te trekken, te beperken of te schorsen in verhouding tot de bevinding van niveau 1, totdat de organisatie met succes corrigerende maatregelen heeft genomen.

2.

In het geval van bevindingen van niveau 2 zal de bevoegde autoriteit:

i)

de organisatie een eerste periode van niet meer dan drie maanden toekennen om corrigerende acties te nemen die aangepast zijn aan de aard van de bevinding. Die periode begint op de datum waarop de bevinding schriftelijk aan de organisatie wordt meegedeeld en waarop gevraagd wordt maatregelen te nemen om de vastgestelde niet-naleving te verhelpen. Aan het einde van die periode en afhankelijk van de aard van de bevinding, kan de bevoegde autoriteit de periode van drie maanden verlengen als met de bevoegde autoriteit overeenstemming bereikt is over een correctief actieplan;

ii)

het correctief actieplan en het uitvoeringsplan die door de organisatie worden voorgesteld, beoordelen en aanvaarden voor zover uit deze beoordeling blijkt dat ze toereikend zijn om het geval van niet-naleving te verhelpen.

3.

Indien een organisatie geen aanvaardbaar actieplan voor corrigerende maatregelen voorlegt, of geen corrigerende maatregelen heeft getroffen binnen de door de bevoegde autoriteit aanvaarde of verlengde periode, wordt de bevinding verhoogd tot niveau 1 en wordt de onder d) 1. bepaalde maatregel genomen.

4.

De bevoegde autoriteit registreert alle bevindingen die zij heeft vastgesteld of die aan haar werden meegedeeld overeenkomstig punt e) en, voor zover van toepassing, de door haar toegepaste handhavingsmaatregelen en alle corrigerende maatregelen, alsook de datums waarop de bevindingen worden gesloten.

e)

Wanneer een autoriteit die overeenkomstig punt 145.B.300 d) toezichtstaken verricht, vaststelt dat de toepasselijke eisen van Verordening (EU) 2018/1139 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarvan niet worden nageleefd door een organisatie die werd gecertificeerd door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat of door het Agentschap, stelt zij, onverminderd aanvullende handhavingsmaatregelen, die bevoegde autoriteit daarvan in kennis en geeft zij een indicatie van het niveau van de bevinding.

f)

De bevoegde autoriteit kan opmerkingen maken voor elk van de volgende gevallen waarvoor geen bevindingen van niveau 1 of niveau 2 vereist zijn:

1.

voor elk onderdeel waarvan de prestaties als ondoeltreffend zijn beoordeeld;

2.

wanneer is vastgesteld dat een onderdeel niet-naleving als bedoeld onder b) of c) kan veroorzaken;

3.

wanneer suggesties of verbeteringen van belang zijn voor de algemene veiligheidsprestaties van de organisatie.

De uit hoofde van dit punt geformuleerde opmerkingen worden schriftelijk aan de organisatie meegedeeld en door de bevoegde autoriteit geregistreerd.

145.B.355   Opschorting, beperking en intrekking

De bevoegde autoriteit dient:

a)

een certificaat te schorsen als zij van oordeel is dat er redelijke gronden zijn om een geloofwaardige bedreiging voor de veiligheid van luchtvaartuigen te voorkomen;

b)

een certificaat op te schorten, in te trekken of te beperken als een dergelijke actie vereist is overeenkomstig punt 145.B.350;

c)

een certificaat geheel of gedeeltelijk op te schorten of te beperken indien onvoorziene omstandigheden buiten de controle van de bevoegde autoriteit beletten dat haar inspecteurs zich van hun toezichtverantwoordelijkheden over de toezichtplanningscyclus kwijten.”.

31)

Aanhangsel II wordt vervangen door:

“Aanhangsel II

Klasse en classificatiesysteem voor de erkenningsvoorwaarden van onderhoudsorganisaties die zijn erkend op grond van deel 145

a)

Tenzij anders vermeld voor de kleinste organisaties als bedoeld in punt m), zijn de mogelijke klassen en classificaties die moeten worden gebruikt om de erkenningsvoorwaarden vast te stellen voor het certificaat van de overeenkomstig bijlage II (deel 145) erkende organisatie opgenomen in de tabel onder punt l). Aan een organisatie moet een erkenning worden toegekend die zich uitstrekt van een enkele klasse en classificatie met beperkingen tot alle klassen en classificaties met beperkingen.

b)

Als aanvulling op de tabel in punt l) moet elke onderhoudsorganisatie de omvang van haar werkzaamheden vermelden in haar MOE.

c)

Binnen de erkenningsklasse(n) en classificatie(s) die door de bevoegde autoriteit zijn vastgesteld, worden de exacte grenzen van de erkenning gedefinieerd door de reikwijdte van de in het MOE gespecificeerde werkzaamheden. Het is dan ook van essentieel belang dat de erkenningsklasse(n) en classificatie(s) overeenstemmen met het toepassingsgebied van de werkzaamheden van de organisatie.

d)

Een classificatie Categorie A houdt in dat de onderhoudsorganisatie uitsluitend onderhoud aan het luchtvaartuig en onderdelen (met inbegrip van motoren en/of APU’s) mag uitvoeren, conform de onderhoudsgegevens van het luchtvaartuig of, indien toegestaan door de bevoegde autoriteit, conform de onderhoudsgegevens van de onderdelen, terwijl de onderdelen in kwestie aan/in het luchtvaartuig gemonteerd zijn. Een onderhoudsorganisatie met een classificatie Categorie A mag een onderdeel niettemin tijdelijk voor onderhoud demonteren om de toegang tot dat onderdeel te vergemakkelijken, tenzij door de demontage daarvan extra onderhoudswerk moet gebeuren waarvoor de organisatie niet erkend is. In het MOE moet een passende controleprocedure worden opgenomen voor de verwijdering van onderdelen voor onderhoud door onderhoudsorganisaties met een classificatie categorie A.

In de kolom “Beperkingen” wordt de reikwijdte van dergelijk onderhoud aangegeven, en aldus de reikwijdte van de erkenning.

e)

Classificaties in Categorie A zijn onderverdeeld in de categorieën “groot onderhoud” en “lijnonderhoud”. Organisaties kunnen worden erkend voor “groot onderhoud”, “lijnonderhoud” of voor beide. Een faciliteit voor “lijnonderhoud” op een hoofdfaciliteit voor groot onderhoud moet over een erkenning voor “lijnonderhoud” beschikken.

f)

Een classificatie Categorie B houdt in dat de onderhoudsorganisatie uitsluitend onderhoud mag uitvoeren van gedemonteerde motoren en/of gedemonteerde APU’s en aan onderdelen van motoren en/of APU’s, conform de onderhoudsgegevens van de motor en/of APU of, indien toegestaan door de bevoegde autoriteit, conform de onderhoudsgegevens van de onderdelen, terwijl de onderdelen in kwestie aan/in de motor en/of de APU gemonteerd zijn. Een erkende onderhoudsorganisatie met een classificatie Categorie B mag een onderdeel niettemin tijdelijk demonteren voor onderhoud om de toegang tot het onderdeel te vergemakkelijken, tenzij door de demontage daarvan extra onderhoudswerk moet gebeuren waarvoor de organisatie niet erkend is.

In de kolom “Beperkingen” wordt de reikwijdte van dergelijk onderhoud aangegeven, en aldus de reikwijdte van de erkenning.

Een erkende onderhoudsorganisatie met een classificatie Categorie B mag ook een geïnstalleerde motor onderhouden tijdens “groot onderhoud” en “lijnonderhoud” voor zover haar MOE voorziet in een adequate controleprocedure die is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit. De reikwijdte van de werkzaamheden in het MOE moet overeenstemmen met de activiteiten die door de bevoegde autoriteit zijn toegestaan.

g)

Een classificatie Categorie C houdt in dat de onderhoudsorganisatie onderhoud mag uitvoeren aan gedemonteerde luchtvaartuigonderdelen (met uitzondering van complete motoren en APU's) die bedoeld zijn om te worden gemonteerd aan/in het luchtvaartuig of de motor of het APU.

In de kolom “Beperkingen” wordt de reikwijdte van dergelijk onderhoud aangegeven, en aldus de reikwijdte van de erkenning.

Een erkende onderhoudsorganisatie met een classificatie Categorie C mag ook geïnstalleerde onderdelen (behalve complete motoren/APU’s) onderhouden tijdens “groot onderhoud” en “lijnonderhoud” of in een faciliteit voor onderhoud van motoren/APU’s, voor zover haar MOE voorziet in een adequate controleprocedure die is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit. De reikwijdte van de werkzaamheden in het MOE moet overeenstemmen met de activiteiten die door de bevoegde autoriteit zijn toegestaan.

h)

Een classificatie Categorie D is een onafhankelijke classificatie die niet noodzakelijkerwijs aan een specifiek luchtvaartuig, een specifieke motor of een ander specifiek luchtvaartuigonderdeel is gerelateerd. De classificatie D1 — NDT (Non-Destructive Testing: niet-destructief onderzoek) is alleen nodig voor onderhoudsorganisaties die niet-destructieve onderzoekstaken voor andere organisaties uitvoeren. Een erkende onderhoudsorganisatie met een classificatie van categorie A, B of C mag NDT uitvoeren op producten die zij onderhoudt zonder dat een classificatie van klasse D1 vereist is, op voorwaarde dat de MOE passende NDT-procedures bevat.

i)

De kolom “Beperkingen” is bedoeld om de bevoegde autoriteit flexibiliteit te bieden bij het aanpassen van erkenningen aan specifieke organisaties. De classificaties mogen uitsluitend op de erkenning worden vermeld als ze op gepaste wijze beperkt zijn. In de tabel in punt l) zijn de mogelijke typen beperkingen gespecificeerd. In de kolom “beperkingen” mag de nadruk worden gelegd op de onderhoudstaak in plaats van op het type of de fabrikant van het luchtvaartuig of de motor, als dat voor de organisatie relevanter is (bijvoorbeeld voor het onderhoud van avionische systemen). Een dergelijke vermelding in de kolom “Beperkingen” betekent dat de onderhoudsorganisatie erkend is voor het uitvoeren van onderhoud tot en met deze welbepaalde taak/dit welbepaalde type.

j)

Als in de kolom “beperkingen” van de klassen A en B wordt verwezen naar de serie, het type en de groep, moet dit als volgt worden gelezen:

“serie”: een specifieke typeserie zoals de serie Airbus 300, 310 of 319, de Boeing 737-300, de serie RB211-524, de Cessna 150 of Cessna 172, de serie Beech 55, de serie Continental O-200 enz.;

“type”: een specifiek type of model zoals het type Airbus 310-240, RB 211-524 B4 of Cessna 172RG.

Er mag een onbeperkt aantal series of typen worden vermeld;

“groep”: bijvoorbeeld een Cessna met enkele zuigermotor of Lycoming-zuigermotoren zonder drukvulling.

k)

In afwijking van punt 145.A.85 a) 1. kan de organisatie, wanneer de gebruikte lijst van onderdelen waaraan onderhoud mag worden verricht vaak kan worden gewijzigd, voorstellen aanpassingen betreffende wijzigingen waarvoor geen voorafgaande goedkeuring vereist is op te nemen in de procedure als bedoeld in 145.A.85 c).

l)

Tabel

KLASSE

CLASSIFICATIE

BEPERKING

GROOT ONDERHOUD

LIJNONDERHOUD

LUCHTVAARTUIG

A1

Vliegtuigen met een maximale startmassa (MTOM) van meer dan 5 700  kg

[Te vermelden: fabrikant vleugelvliegtuig of groep of serie of type en/of de onderhoudstaken]

Voorbeeld: Airbus A320-serie

JA/NEEN (*1)

JA/NEEN (*1)

A2

Vleugelvliegtuigen met een maximale startmassa van ten hoogste 5 700  kg

[Te vermelden: fabrikant vleugelvliegtuig of groep of serie of type en/of de onderhoudstaken]

Voorbeeld: DHC-6 Twin Otter-serie

Vermeld of de afgifte van certificaten van beoordeling van de luchtwaardigheid is toegestaan (alleen mogelijk voor luchtvaartuigen die onder bijlage V ter (deel ML) vallen)

JA/NEEN (*1)

JA/NEEN (*1)

A3

Helikopters

[Te vermelden: fabrikant helikopter of groep of serie of type en/of de onderhoudstaken]

Voorbeeld: Robinson R44

Vermeld of de afgifte van certificaten van beoordeling van de luchtwaardigheid is toegestaan (alleen mogelijk voor luchtvaartuigen die onder bijlage V ter (deel ML) vallen)

JA/NEEN (*1)

JA/NEEN (*1)

A4

Ander luchtvaartuig dan A1, A2 en A3

[Te vermelden: categorie luchtvaartuig (zweefvliegtuig, ballon, zeppelin enz.), fabrikant of groep of serie of type en/of de onderhoudstaak of -taken]

Vermeld of de afgifte van certificaten van beoordeling van de luchtwaardigheid is toegestaan (alleen mogelijk voor luchtvaartuigen die onder bijlage V ter (deel ML) vallen)

JA/NEEN (*1)

JA/NEEN (*1)

MOTOREN

B1

Turbinemotor

[Te vermelden: motorserie of -type en/of onderhoudstaak of -taken]

Voorbeeld: PT6A-serie

B2

Zuiger

[Te vermelden: fabrikant motor of groep of serie of type en/of de onderhoudstaak of -taken]

B3

APU

[Te vermelden: fabrikant motor of serie of type en/of de onderhoudstaak of -taken]

ANDERE ONDERDELEN DAN VOLLEDIGE MOTOREN OF APU’S

C1 Airco & Druk

[Te vermelden: type luchtvaartuig of fabrikant luchtvaartuig of fabrikant luchtvaartuigonderdeel of het bepaalde luchtvaartuigonderdeel en/of verwijzing naar lijst van onderdelen waaraan onderhoud mag worden verricht (capability list) in het handboek en/of de onderhoudstaak of -taken.]

Voorbeeld: PT6A-brandstofcontrole

C2 Automatische vluchtsystemen

C3 Comm. en nav.

C4 Deuren — luiken

C5 Elektrisch vermogen & lampen

C6 Uitrusting

C7 Motor — APU

C8 Besturingsorganen

C9 Brandstof

C10 Helikopter — rotoren

C11 Helikopter — transmissie

C12 Hydraulica

C13 Aanwijsinrichting - registratiesysteem

C14 Landingsgestel

C15 Zuurstof

C16 Propellers

C17 Pneumatiek & vacuüm

C18 Bescherming ijs/regen/brand

C19 Vensters

C20 Structureel

C21 Waterballast

C22 Voortstuwingsversterking

GESPECIALISEERDE DIENSTEN

D1 Niet-destructief onderzoek

[Te vermelden: specifieke NDT-methode(n)]

m)

Een organisatie die slechts één persoon in dienst heeft die al haar onderhoudsactiviteiten zowel moet plannen als uitvoeren, kan slechts een beperkte erkenning krijgen. De maximaal toegestane limieten zijn:

KLASSE

CLASSIFICATIE

BEPERKING

LUCHTVAARTUIG

A2

VLEUGELVLIEGTUIG MET ZUIGERMOTOR MET EEN MTOM VAN HOOGSTENS 5 700  KG

LUCHTVAARTUIG

A3

HELIKOPTER MET ÉÉN ZUIGERMOTOR MET EEN MTOM VAN HOOGSTENS 3 175  KG

LUCHTVAARTUIG

A4

GEEN BEPERKINGEN

MOTOREN

B2

MINDER DAN 450 PK

ANDERE ONDERDELEN DAN VOLLEDIGE MOTOREN OF APU'S

C1 TOT EN MET C22

CONFORM LIJST VAN WERKZAAMHEDEN WAARVOOR DE ORGANISATIE IS ERKEND

GESPECIALISEERDE DIENSTEN

D1 NDT

NDT-METHODE(N) TE SPECIFICEREN

Er moet worden opgemerkt dat een de reikwijdte van de erkenning van een dergelijke organisatie, afhankelijk van haar bekwaamheden, verder door de bevoegde autoriteit beperkt kan worden.

”.

(*1)  Schrappen wat niet van toepassing is.


BIJLAGE III

In bijlage V ter (deel ML), punt ML.A.906 a) wordt de inleidende zin vervangen door:

“Als een aanvrager een luchtvaartuig uit een derde land of uit een regelgevingskader waarin Verordening (EU) 2018/1139 niet van toepassing is, invoert in het register van een lidstaat, dient hij:”.


BIJLAGE IV

In bijlage I (deel M), punt M.A.502 c), wordt de derde zin vervangen door:

“Een organisatie voor onderhoud van motoren mag het onderdeel tijdelijk verwijderen voor onderhoud als dit nodig is om de toegang tot het onderdeel te verbeteren, behalve als extra onderhoud nodig is ten gevolge van de verwijdering.”.


Top