Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R0360

    Uitvoeringsverordening (EU) nr. 360/2014 van de Commissie van 9 april 2014 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ferrosilicium van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Rusland naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad

    PB L 107 van 10.4.2014, p. 13–38 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 01/07/2020

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2014/360/oj

    10.4.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 107/13


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 360/2014 VAN DE COMMISSIE

    van 9 april 2014

    tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ferrosilicium van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Rusland naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 11, leden 2, 5 en 6,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   PROCEDURE

    1.   Geldende maatregelen

    (1)

    Na een antidumpingonderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 172/2008 (2) een definitief antidumpingrecht ingesteld op ferrosilicium („FeSi”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7202 21 00, 7202 29 10 en 7202 29 90, van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”), Egypte, Kazachstan, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Rusland („de definitieve antidumpingmaatregelen”).

    (2)

    De maatregelen bestonden in een ad-valoremrecht van 31,2 % op FeSi van oorsprong uit de VRC, met uitzondering van Erdos Xijin Kuangye Co. (15,6 %) en Lanzhou Good Land Ferroalloy Factory Co. (29,0 %), van 18,0 % op FeSi van oorsprong uit Egypte, met uitzondering van The Egyptian Ferroalloys Co. (15,4 %), van 33,9 % op FeSi van oorsprong uit Kazachstan, van 5,4 % op FeSi van oorsprong uit de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en van 22,7 % op FeSi van oorsprong uit Rusland, met uitzondering van Bratsk Ferroalloy Plant (17,8 %).

    (3)

    Het bij Uitvoeringsverordening (EG) nr. 172/2008 ingestelde antidumpingrecht op FeSi van oorsprong uit de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië werd ingetrokken bij Verordening (EU) nr. 1297/2009 van de Raad (3).

    (4)

    Op 30 november 2009 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) een verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek („het tussentijdse nieuwe onderzoek”) op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening ontvangen, dat werd ingediend door een producent-exporteur uit Rusland, Joint Stock Company Chelyabinsk Electrometallurgical Integrated Plant, en zijn verbonden onderneming Joint Stock Company Kuznetsk Ferroalloy Works (hierna samen „de Russische groep” genoemd). Bij Verordening (EU) nr. 60/2012 (4) heeft de Raad het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek beëindigd omdat onvoldoende bewijsmateriaal beschikbaar was waaruit bleek dat de gewijzigde omstandigheden van blijvende aard waren. Met name de Russische groep heeft niet aangetoond dat zijn prijsbeleid van blijvende aard was. Bijgevolg werd de voor de Russische groep in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde dumpingmarge niet gewijzigd. De verbintenis die de Russische groep heeft voorgesteld, werd om dezelfde redenen verworpen.

    2.   Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

    (5)

    Na de bekendmaking van een bericht dat de definitieve antidumpingmaatregelen op korte termijn zouden vervallen (5), ontving de Commissie op 28 november 2012 een verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening. Het verzoek werd ingediend door Euroalliages („de indiener van het verzoek”) namens producenten die meer dan 25 % van de totale productie van FeSi in de Unie vertegenwoordigen.

    (6)

    Het verzoek betrof de volgende twee landen: de VRC en Rusland.

    (7)

    Het verzoek was gebaseerd op de overweging dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot het voortduren of opnieuw optreden van dumping en schade voor de bedrijfstak van de Unie.

    3.   Opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

    (8)

    Nadat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen te openen, heeft zij op 28 februari 2013 door de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (6) („het bericht van opening”) de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening aangekondigd.

    4.   Onderzoek

    4.1.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

    (9)

    Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van dumping had betrekking op de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 („tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van het voortduren of opnieuw optreden van de schade had betrekking op de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2012 („de beoordelingsperiode”).

    4.2.   Bij het onderzoek betrokken partijen

    (10)

    De Commissie heeft de indieners van het verzoek, de overige bekende producenten in de Europese Unie, de producenten-exporteurs in de VRC en in Rusland, de niet-verbonden importeurs, de bekende betrokken gebruikers en de vertegenwoordigers van de landen van uitvoer officieel van de opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

    (11)

    Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

    (12)

    Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs in de VRC en niet-verbonden importeurs in de Unie dat bij het onderzoek betrokken was, werd in het bericht van opening vermeld dat werd overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van steekproeven. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd bovengenoemde partijen verzocht zich binnen vijftien dagen na de opening van het nieuwe onderzoek bij haar kenbaar te maken en haar de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken.

    (13)

    Aangezien slechts één producent-exporteur in de VRC de in het bericht van opening gevraagde gegevens heeft verstrekt en bereid was om verder mee te werken met de Commissie, is besloten om voor de producenten-exporteurs in de VRC geen gebruik te maken van een steekproef. Nadat hij de vragenlijst had ontvangen, heeft de producent-exporteur besloten niet verder mee te werken. Er wordt derhalve van uitgegaan dat geen producenten-exporteurs in de VRC aan het onderzoek hebben meegewerkt.

    (14)

    In Rusland werden alle bekende Russische producenten verzocht aan het onderzoek mee te werken, namelijk Bratsk Ferroalloy Plant, Serov Ferroalloy Plant, NLMK en de Russische groep. Slechts één Russische groep heeft tijdens dit nieuwe onderzoek met de Commissie meegewerkt.

    (15)

    De niet-verbonden importeurs hebben de vragenlijst niet beantwoord. Er wordt derhalve van uitgegaan dat geen niet-verbonden importeurs in de Unie aan het onderzoek hebben meegewerkt.

    (16)

    Zes van de zeven bekende producenten van FeSi in de Unie hebben de vragenlijsten beantwoord. Gezien het relatief beperkte aantal producenten in de Unie werd in het nieuwe onderzoek niet overwogen om een steekproef samen te stellen.

    (17)

    Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd.

    a)

    Producenten in de Unie:

     

    De FERROATLANTICA-groep:

     

    Ferroatlantica S.L. — Madrid, Spanje

     

    Ferropem — Chambery, Frankrijk

     

    HUTA LAZISKA SA — Laziska Gorne, Polen

     

    OFZ a.s. — Istebne, Slowakije

     

    TDR LEGURE d.o.o. — Ruse, Slovenië

     

    VARGON ALLOYS A.B. — Vargon, Zweden

    b)

    Gebruikers in de Unie:

     

    Aperam SA — Luxemburg

     

    Ugitech — Ugine, Frankrijk

    c)

    Producent-exporteur in Rusland:

     

    De Russische groep:

     

    JSC Chelyabinsk Electrometallurgical Integrated Plant („JSC CHEMK”) — Chelyabinsk, Rusland

     

    JSC Kuznetsk Ferroalloy Works („JSC KF”) — Novokuznetsk, Rusland

     

    RFA International LP („RFAI”) — Mishawaka, VS

    d)

    Producenten in het referentieland:

     

    Elkem AS, Oslo, Noorwegen

     

    FESIL Rana Metall AS, Trondheim, Noorwegen

     

    Finnfjord AS, Finnsnes, Noorwegen.

    B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    1.   Betrokken product

    (18)

    Bij het betrokken product gaat het om ferrosilicium, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7202 21 00, 7202 29 10 en 7202 29 90, van oorsprong in de VRC en Rusland.

    (19)

    FeSi wordt vervaardigd in elektrische boogovens door het reduceren van kwarts met behulp van koolstofhoudende stoffen. Dat proces is energie-intensief. FeSi wordt verkocht in de vorm van brokken, korrels of poeder en bestaat in verschillende kwaliteiten, afhankelijk van het gehalte aan silicium en onzuiverheden (zoals aluminium). FeSi met een siliciumgehalte van 70 % en meer wordt beschouwd als een product met een hoge zuiverheidsgraad. Bij een siliciumgehalte van meer dan 55 % en minder dan 70 % gaat het om een product met een gemiddelde zuiverheidsgraad, en bij een siliciumgehalte van minder dan 55 % gaat het om een product met een lage zuiverheidsgraad. Het betrokken product wordt hoofdzakelijk gebruikt als desoxidatiemiddel en als legeringscomponent in de ijzer- en staalindustrie.

    2.   Soortgelijk product

    (20)

    FeSi dat wordt geproduceerd en verkocht in de Unie door de bedrijfstak van de Unie en FeSi dat wordt geproduceerd en verkocht in Noorwegen („het referentieland” — er werd voor een referentieland gekozen omdat de VRC geen land met een markteconomie is en tijdens dit onderzoek niet werd onderzocht), en in Rusland, bleek grotendeels dezelfde fysische en chemische kenmerken te hebben en voor dezelfde doeleinden te worden gebruikt als FeSi dat wordt geproduceerd in de VRC en in Rusland en naar de Unie wordt uitgevoerd. Daarom worden al deze producten beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

    C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING

    (21)

    Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het vervallen van de bestaande maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting of herhaling van dumping door beide betrokken landen.

    Invoer uit de VRC

    1.   Voorafgaande opmerkingen

    (22)

    Zoals vermeld in overweging 13 hebben geen Chinese producenten-exporteurs aan het onderzoek meegewerkt. Bij gebrek aan medewerking van de producenten-exporteurs in de VRC werd de algemene analyse, met inbegrip van de berekening van de dumpingmarge, dus overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens gebaseerd.

    (23)

    De waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping werd dus beoordeeld aan de hand van het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, in combinatie met andere bronnen van informatie, zoals handelsstatistieken over in- en uitvoer (Eurostat en uitvoergegevens van China) en andere algemeen beschikbare informatie.

    (24)

    Het gebrek aan medewerking had gevolgen voor de vergelijking van de normale waarde met de prijs bij uitvoer van de verschillende productsoorten. Zoals uiteengezet in overweging 30 werd het passend geacht om zowel de normale waarde als de prijs bij uitvoer op een algemene basis vast te stellen, namelijk op basis van één product overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening.

    (25)

    Telkens wanneer werd vastgesteld dat de omstandigheden niet waren gewijzigd, werd overeenkomstig artikel 11, lid 9, van de basisverordening dezelfde methode gebruikt als voor de vaststelling van de dumpingmarge in het oorspronkelijke onderzoek.

    2.   Invoer met dumping in het TNO

    2.1.   Vaststelling van de normale waarde

    (26)

    In het bericht van opening heeft de Commissie alle belanghebbenden verzocht opmerkingen te maken over haar voorstel om Noorwegen voor de vaststelling van de normale waarde voor de VRC als derde land met een markteconomie te gebruiken. Noorwegen diende bij het oorspronkelijke onderzoek als referentieland. Aangezien de Commissie over dit aspect van geen van de partijen opmerkingen heeft ontvangen, werd geconcludeerd dat Noorwegen opnieuw moet worden gekozen als referentieland om overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening de normale waarde voor de VRC vast te stellen.

    (27)

    In overeenstemming met artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd eerst onderzocht of de totale omvang van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers door de medewerkende producenten in Noorwegen representatief was in vergelijking met de totale omvang van de verkoop bij uitvoer uit de VRC naar de Unie, d.w.z. of de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van het betrokken product bedroeg. Op die basis werd vastgesteld dat de binnenlandse verkoop in het referentieland representatief was.

    (28)

    Ook werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het TNO vastgesteld.

    (29)

    De normale waarde werd bijgevolg gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, die werd berekend als een gewogen gemiddelde prijs van de winstgevende binnenlandse verkoop in het TNO.

    2.2.   Vaststelling van de uitvoerprijs

    (30)

    Zoals vermeld in overweging 24 hebben de Chinese producenten-exporteurs niet aan het onderzoek meegewerkt. De uitvoerprijs werd derhalve overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebaseerd op de beste beschikbare gegevens.

    (31)

    De omvang en de prijzen van de invoer werden eerst geëxtraheerd uit de invoergegevensbank van Eurostat voor de drie GN-codes die zijn opgenomen in overweging 18, met andere woorden rekening houdend met de kwaliteit. Aangezien het passend werd geacht de prijs bij uitvoer op basis van een gemiddelde vast te stellen, werden de gegevens die voor de GN-codes 7202 29 10 en 7202291090 werden geëxtraheerd, aangepast aan het siliciumgehalte van GN-code 7202 21 00. In het verzoek om een nieuw onderzoek wordt deze methode voorgesteld om de totale omvang van de invoer op basis van kwaliteit FeSi75 te schatten. Het volume van de invoer en de prijzen bij invoer voor deze drie GN-codes werden samengevoegd of gewogen om één gemiddelde weer te geven.

    (32)

    Deze gemiddelde prijs bij invoer op cif-niveau werd tot slot gecorrigeerd door met name de vervoerskosten af te trekken om tot een waarde af fabriek te komen. De uitvoerprijs voor die verkoop werd overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de volgens de invoerstatistieken van Eurostat werkelijk betaalde of te betalen prijs.

    2.3.   Vergelijking en correcties

    (33)

    De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek. Om een eerlijke vergelijking te waarborgen, werd eveneens rekening gehouden met verschillen die van invloed zijn op de prijsvergelijkbaarheid, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening. Bij gebrek aan medewerking van Chinese producenten-exporteurs werden er op basis van in het verzoek om een nieuw onderzoek vermelde gegevens met name correcties toegepast om met de douanerechten bij uitvoer rekening te houden.

    2.4.   Dumping in het TNO

    (34)

    Op basis van het bovenstaande bleek de dumpingmarge uitgedrukt als een percentage van de prijs franco grens Unie, vóór inklaring, 165 % te bedragen.

    (35)

    Er zij evenwel opgemerkt dat het totale volume van de invoer van het betrokken product in de Unie drastisch is afgenomen na de instelling van de oorspronkelijke maatregelen en dat de bovengenoemde dumpingmarge werd vastgesteld op basis van een beperkt invoervolume (minder dan 2 500 ton in het TNO).

    (36)

    Met het oog op de volledigheid van de analyse werd ook het prijsbeleid van de Chinese producenten-exporteurs op de drie belangrijkste niet-EU-markten, namelijk Japan, Zuid-Korea en de Verenigde Staten van Amerika („de VS”), onderzocht.

    (37)

    Daartoe werden Chinese uitvoercijfers gebruikt om de prijs van de Chinese uitvoer naar Japan, Zuid-Korea en de VS vast te stellen. Uit de vergelijking met de hierboven vastgestelde normale waarde bleek ook dat er sprake was van dumping, en dat de dumpingmarge varieerde van 86 tot 92 %, afhankelijk van het land van bestemming.

    3.   Ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen worden ingetrokken

    3.1.   Productiecapaciteit van de VRC

    (38)

    De VRC is verreweg het grootste FeSi-producerende land ter wereld. De productiecapaciteit werd geraamd op 10-11 miljoen ton per jaar in het TNO. De bedrijfstak van de VRC werkte dus naar schatting op 50 % van zijn productiecapaciteit. Dat betekent dat er momenteel een reservecapaciteit is van ongeveer 5,5 miljoen ton per jaar, wat overeenstemt met bijna zeven keer het totale verbruik in de Unie. Ondanks deze huidige overcapaciteit en volgens informatie van de indiener van het verzoek schijnt de capaciteit in de VRC nog te groeien, aangezien momenteel grotere en doeltreffender ovens worden gebouwd.

    (39)

    Er zijn geen aanwijzingen dat indien de reservecapaciteit van de Chinese producenten zou worden gebruikt, de consumptie op de Chinese binnenlandse markt of op andere markten van derde landen aanzienlijk zou toenemen en dus de gestegen productie zou absorberen.

    3.2.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

    (40)

    Na de instelling van definitieve maatregelen in februari 2008 is de invoer uit de VRC gestaag afgenomen en marginaal geworden; in het TNO bedroeg deze minder dan 1 % van het verbruik in de Unie. Na een piek van ongeveer 330 400 ton in 2007, daalde de invoer tot minder dan 2 500 ton in 2012. Toch blijft de EU-markt voor FeSi aantrekkelijk voor Chinese uitvoer, gezien de vastgestelde prijsniveaus.

    (41)

    Zoals hierboven vermeld is er een grote productieovercapaciteit in de VRC, wat een sterke motivering zou kunnen zijn om alternatieve markten te vinden om deze productieovercapaciteit te absorberen. Ingevolge diverse uitvoerbeperkingen die de Chinese regering heeft opgelegd (namelijk een uitvoerrecht van 25 %, 17 % niet-terugvorderbare btw en uitvoervergunningen), is de totale Chinese uitvoer echter gedaald van een piek van 1,5 miljoen ton in 2007 tot nog slechts 0,4 miljoen ton in 2009. Sinds 2010 trekt de uitvoer in zijn geheel echter weer aan; de omvang van de uitvoer steeg tot 0,8 miljoen ton en werd geschat op 0,7 miljoen ton in 2013. De recentste cijfers wijzen op een gestage uitvoer, waarvan de omvang groter is dan het totale verbruik in de Unie.

    (42)

    Ondanks deze uitvoerbeperkingen hebben Chinese producenten een aanzienlijke hoeveelheid FeSi uitgevoerd naar markten wereldwijd die niet aan invoerbeperkingen onderworpen waren (namelijk Japan, Zuid-Korea en de VS).

    (43)

    Op het eerste gezicht kan de Aziatische markt een alternatief zijn om een deel van de Chinese overproductie te absorberen. Volgens de informatie die de indiener van het verzoek heeft verstrekt, kunnen recente ontwikkelingen op die markt deze echter minder aantrekkelijk maken voor de Chinese uitvoer.

    (44)

    De Aziatische markt zal namelijk sterk de gevolgen ondervinden van de ingebruikname van twee nieuwe FeSi-fabrieken in Maleisië (de fabrieken Pertama Ferroalloys en Sarawak Ferroalloys). Naar verwachting zal de jaarlijkse FeSi-productie van Maleisië vanaf 2014 stijgen met 420 000 ton en worden verkocht aan buurlanden in Zuidoost-Azië, met name aan Japan, dat 600 000 ton FeSi per jaar verbruikt. De productie van de Maleisische productiefaciliteiten zal de Chinese uitvoer naar Zuidoost-Azië negatief beïnvloeden. Bovendien hebben Japanse staalproducenten en Zuid-Koreaanse staalfabrieken reeds overeenkomsten gesloten om bij de nieuwe Maleisische producenten jaarlijks aanzienlijke hoeveelheden FeSi aan te kopen, waardoor de Chinese uitvoer het op die markt moeilijker krijgt.

    (45)

    In zijn opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen voerde de producent-exporteur aan dat de Maleisische productie werd overschat. Deze opmerking werd na verificatie gegrond bevonden; de productie van Maleisië werd dan ook gecorrigeerd tot ongeveer 370 000 ton.

    (46)

    Bijgevolg wordt verwacht dat de extra Maleisische productie de concurrentie zal vergroten op deze reeds vezadigde markt, waar de VRC en Rusland momenteel een groot marktaandeel hebben.

    (47)

    Dat er in het TNO weinig Chinese producten op de markt van de Unie aanwezig waren, wordt vooral verklaard door de uitvoerbeperkingen die de Chinese regering heeft ingesteld, zoals uiteengezet in overweging 41.

    (48)

    Ook de prijzen op de EU-markt zouden de overcapaciteit van de Chinese producenten aantrekken. In 2012 was de gemiddelde prijs op de EU-markt namelijk minstens even hoog als de prijzen die de Chinese producenten aanrekenden bij uitvoer naar hun belangrijkste afzetlanden (Japan, Zuid-Korea en de VS), wat de markt van de Unie nog aantrekkelijker maakt wanneer de verkoop aan andere afnemers problematischer wordt.

    (49)

    Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat de Europese markt, die wereldwijd een van de grootste markten is, voor Chinese producenten aantrekkelijk blijft.

    4.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping

    (50)

    De beschikbare reservecapaciteit in de VRC en de relatief aantrekkelijke prijzen op de markt van de Unie leiden tot de conclusie dat het gevaar bestaat dat de Chinese uitvoer van het betrokken product zal toenemen wanneer de geldende maatregelen vervallen.

    (51)

    Gezien de huidige en potentiële reservecapaciteit in de VRC, het feit dat de markt van de Unie een van de grootste markten ter wereld is, en de verwachte druk op de Chinese uitvoer in Zuidoost-Azië, kan worden geconcludeerd dat de exporteurs in de VRC hun uitvoer met dumping naar de Unie waarschijnlijk zullen verhogen indien de antidumpingmaatregelen worden ingetrokken.

    INVOER UIT RUSLAND

    1.   Voorafgaande opmerkingen

    (52)

    Zoals vermeld in overweging 14 heeft slechts één groep producenten aan de procedure meegewerkt. Er werd echter vastgesteld dat de Russische groep een aanzienlijk aandeel van de totale Russische productie vertegenwoordigde, namelijk ongeveer 78 % van de totale Russische productie van FeSi, alsook het grootste deel van de invoer in de Unie van FeSi van oorsprong uit Rusland. Bijgevolg werd geoordeeld dat de informatie die de Russische groep heeft verstrekt, in combinatie met informatie uit andere bronnen, zoals het verzoek om een nieuw onderzoek en beschikbare handelsstatistieken over de invoer (van Eurostat), moest worden gebruikt om de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping te beoordelen.

    (53)

    Voor de berekening van de dumpingmarge worden de ondernemingen die deel uitmaken van de Russische groep, JSC CHEMK en JSC KF, net als in het oorspronkelijke onderzoek beschouwd als verbonden ondernemingen in de zin van artikel 143 van het Douanewetboek (7). Bijgevolg werd voor de hele groep één dumpingmarge berekend volgens de onderstaande methode. Het bedrag van de dumping werd voor elke afzonderlijke producent-exporteur berekend alvorens een gewogen gemiddelde dumpingmarge voor de hele groep werd vastgesteld. Deze methode verschilt van die van het jongste onderzoek, waar de dumping is berekend door alle productie, winstgevendheid en verkoop in de Unie van de verschillende productie-eenheden samen te nemen. Deze verschillende methode werd gebruikt in het afgesloten tussentijdse nieuwe onderzoek. Deze verandering van methode werd gerechtvaardigd door gewijzigde omstandigheden, namelijk de verandering van de bedrijfsstructuur van de groep, waardoor binnen de groep kan worden vastgesteld welke individuele producenten een product hebben verkocht of geproduceerd.

    2.   Invoer met dumping in het TNO

    2.1.   Vaststelling van de normale waarde

    (54)

    In overeenstemming met artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd eerst onderzocht of de totale omvang van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers door de medewerkende producenten-exporteurs representatief was in vergelijking met de totale omvang van de uitvoer naar de Unie, d.w.z. of de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van het betrokken product bedroeg.

    (55)

    Er werd eveneens onderzocht of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was voor de toepassing van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. Er werden productsoorten onderzocht die een producent-exporteur op de binnenlandse markt verkocht en die werden geacht rechtstreeks vergelijkbaar te zijn met een naar de Unie uitgevoerde productsoort. De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd voldoende representatief geacht wanneer de producent-exporteur van die productsoort op de binnenlandse markt aan onafhankelijke afnemers een totale hoeveelheid had verkocht die ten minste 5 % bedroeg van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort.

    (56)

    Ook werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van productsoorten had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties volgens artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor elke uitgevoerde soort van het betrokken product het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het TNO vastgesteld.

    (57)

    Voor de productsoorten waarbij meer dan 80 % van de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid van de productsoort werd verkocht tegen prijzen die hoger lagen dan de productiekosten en de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die soort gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten per eenheid, werd de normale waarde, naar productsoort, berekend als het gewogen gemiddelde van de werkelijke binnenlandse prijzen van alle verkoop van de soort in kwestie, ongeacht of die verkoop al dan niet winstgevend was.

    (58)

    Wanneer de winstgevende verkoop van deze productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten per eenheid, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als de gewogen gemiddelde prijs van alleen de winstgevende verkoop op de binnenlandse markt van die soort in het TNO.

    (59)

    Wanneer er geen binnenlandse verkoop van een specifieke productsoort had plaatsgevonden en voor productsoorten waarvan de binnenlandse verkoop onvoldoende bleek, werd de normale waarde berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening.

    (60)

    Bij de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening werden de bedragen voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening gebaseerd op de feitelijke gegevens over de productie en de verkoop van het soortgelijke product, in het kader van normale handelstransacties, door de medewerkende producenten-exporteurs, of op beschikbare gegevens.

    2.2.   Vaststelling van de uitvoerprijs

    (61)

    In het TNO voerde de Russische groep uit naar de Unie via RFAI, haar geassocieerde onderneming (de verbonden importeur), die alle invoerfuncties vervulde voor de goederen die in de Unie in het vrije verkeer werden gebracht, m.a.w. de functies van een verbonden importeur.

    (62)

    De uitvoerprijs werd dus overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening samengesteld aan de hand van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer werden doorverkocht, gecorrigeerd voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop en voor een redelijke marge voor de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (VAA-kosten) en de winst. Daartoe werd het werkelijke VAA-percentage gebruikt, en bij gebrek aan nieuwe informatie van onafhankelijke importeurs over de winst, werd gebruikgemaakt van dezelfde winstmarge als in het oorspronkelijke onderzoek, namelijk 6 %.

    (63)

    De Russische groep voerde aan dat RFAI moest worden beschouwd als deel van dezelfde economische eenheid, aangezien beide in handen zijn van en worden beheerd door dezelfde personen, en de ondernemingen als een enkele economische eenheid optreden. Bijgevolg mogen bij de vaststelling van de uitvoerprijzen de VAA-kosten en de winst van RFAI niet worden afgetrokken.

    (64)

    Of de band tussen de Russische groep en RFAI al dan niet de vorm had van een enkele economische eenheid is niet relevant voor een correctie overeenkomstig artikel 2, lid 9, met het oog op de samenstelling van de uitvoerprijs.

    (65)

    Aangezien de Russische groep via een dochteronderneming (RFAI) uitvoerde, moest de uitvoerprijs dus worden gecorrigeerd door een redelijke marge af te trekken voor VAA-kosten en winst, zoals uitdrukkelijk is vermeld in artikel 2, lid 9, van de basisverordening. Op grond hiervan moet het argument worden afgewezen.

    (66)

    De producent-exporteur herhaalde het argument dat de twee ondernemingen een enkele economische eenheid vormen en dat bijgevolg geen correcties voor VAA-kosten en winst overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening nodig zijn. Hij voerde tevens aan dat zelfs indien de correcties gerechtvaardigd waren, de samengestelde uitvoerprijs alleen kosten mocht omvatten die verband houden met de invoer door RFAI, en niet de volledige VAA-kosten in verband met de uitvoer van de enkele economische eenheid. Tot slot verklaarde hij dat hij het niet eens is met de bevinding dat er in dit geval geen sprake is van een enkele economische eenheid.

    (67)

    Het bestaan van een enkele economische eenheid is niet relevant voor de samenstelling van de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening. Zolang is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, leden 1 en 9, van de basisverordening, is de graad van zeggenschap of integratie niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de correcties overeenkomstig artikel 2, lid 9 (8). Overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening stelt de Commissie in bepaalde situaties een uitvoerprijs samen en corrigeert zij deze samengestelde uitvoerprijs voor een aantal parameters, onder meer wanneer de partijen „kennelijk geassocieerd zijn”. De formulering van artikel 2, lid 9, van de basisverordening is duidelijk in de zin dat „een correctie [wordt] toegepast” (aanhalingstekens toegevoegd door de Commissie). De Commissie heeft gecontroleerd of RFAI inderdaad alle functies vervulde die gewoonlijk door een verbonden importeur in de Unie worden vervuld. RFAI is inderdaad nauw betrokken bij de internationale activiteit van de groep (zoals de klantendienst, de logistiek en het tijdschema van de leveringen, de aankoop van kapitaalgoederen en belangrijke grondstoffen, enz.). Aldus is voldaan aan de voorwaarde voor een correctie overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, wat de toegepaste correcties rechtvaardigt. Bijgevolg wordt geconcludeerd dat de toegepaste correcties krachtens artikel 2, lid 9, van de basisverordening vereist waren.

    (68)

    De producent-exporteur argumenteerde dat uit het arrest in de zaak Nikopolsky/Interpipe (9) voortvloeit dat wanneer de exporteur en de verbonden handelaar een enkele economische eenheid vormen, geen correctie van de uitvoerprijs op grond van artikel 2, lid 9, van de basisverordening mag worden toegepast. Dat argument is ongegrond. Dat arrest betreft namelijk een correctie krachtens artikel 2, lid 10, onder i), voor nominale commissies die een handelaar heeft ontvangen wiens functies vergelijkbaar zijn met die van een op commissiebasis werkende agent. Deze jurisprudentie is dan ook niet relevant in dit geval, waar de Zwitserse onderneming RFAI alle functies vervult die gewoonlijk door een verbonden importeur worden vervuld. Het bestaan van een enkele economische eenheid heeft niet dezelfde gevolgen voor de correcties krachtens artikel 2, lid 10, van de basisverordening als voor de correcties krachtens artikel 2, lid 9, van die verordening waar het de producent-exporteur om gaat. Bovendien kan niet vrij worden beslist of er al dan niet een correctie wordt toegepast voor een redelijke marge voor VAA-kosten en winst. Een dergelijke correctie moet overeenkomstig artikel 2, lid 9, worden toegepast wanneer partijen zijn geassocieerd.

    (69)

    Wat de omvang van de correctie betreft, kan het argument inzake een gedeeltelijke aftrek van VAA-kosten en winst niet worden aanvaard omdat de producent-exporteur geen ter zake doend bewijsmateriaal heeft overgelegd. Bij de correcties overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening gaat het om de correcties die inherent zijn aan de samenstelling van een uitvoerprijs in de gangbaarste gevallen van een associatie. Een eventuele gedeeltelijke correctie van de totale VAA-kosten en winst zou gebaseerd moeten zijn op het door de producent-exporteur verstrekte bewijsmateriaal met betrekking tot de kosten, en met name met betrekking tot de vraag of dit speciale uitgaven zijn die verband houden met een activiteit die niet rechtstreeks gerelateerd is met de invoer van het betrokken product tussen de invoer en de latere wederverkoop.

    (70)

    De Russische groep voerde ook aan dat bij de berekening van de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 11, lid 10, van de basisverordening het antidumpingrecht niet in mindering mag worden gebracht, aangezien het recht wel degelijk terug te vinden is in de wederverkoopprijzen en de latere verkoopprijzen in de Unie.

    (71)

    Uit het onderzoek is met name gebleken dat het betaalde recht voor 99 % van de gemelde transacties niet in de wederverkoopprijzen van het betrokken product in de Unie was doorberekend. Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat het antidumpingrecht niet naar behoren werd doorberekend in de wederverkoopprijzen van de Russische groep. Bijgevolg kon dit argument van de Russische groep niet worden aanvaard en werd het bedrag van de antidumpingrechten bij de samenstelling van de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening afgetrokken.

    2.3.   Vergelijking en correcties

    (72)

    De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek. Om een eerlijke vergelijking te waarborgen, werd rekening gehouden met verschillen die van invloed zijn op de prijsvergelijkbaarheid, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

    (73)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening werden er, voor zover van toepassing en gerechtvaardigd, correcties toegepast voor vervoerkosten, verzekeringskosten, terminal- en verladingskosten, kredietkosten, en commissies.

    2.4.   Dumping in het TNO

    (74)

    Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs per productsoort af fabriek voor elke medewerkende producent-exporteur die deel uitmaakt van de Russische groep.

    (75)

    De betrokken producent-exporteur voerde verschillende argumenten aan met betrekking tot de berekening van de dumpingmarge.

    (76)

    Een eerste argument betrof de kosten van kwartsiet dat één producent van de groep had aangekocht bij de andere producent van de groep, waarbij de betrokken producent-exporteur de toevoeging van een winstmarge van 5 % bovenop de herziene aankoopprijs betwistte. Hij voerde aan dat beide ondernemingen deel uitmaken van dezelfde economische eenheid.

    (77)

    Hoewel het argument van de enkele economische eenheid niet relevant is in de context van de correctie van de kosten van kwartsiet, erkent de Commissie dat transacties tussen verbonden partijen niet noodzakelijk winst moeten opleveren. Aangezien geen kwartsiet werd verkocht aan externe partijen, kon ook niet worden aangetoond dat er winst werd geboekt. Bijgevolg werd afgezien van de toevoeging van de winstmarge bovenop de gecorrigeerde kwartsietkosten en werd de dumpingmarge dienovereenkomstig aangepast.

    (78)

    Een tweede argument betrof de toepassing door de Commissie van de aanbevelingen van het WTO-Orgaan voor Geschillenbeslechting in het geschil over zalm met Noorwegen. In dat geval werd aanbevolen dat wanneer de binnenlandse verkoop van een specifieke productsoort niet representatief is, de VAA-kosten en de winst op die transacties desalniettemin worden gebruikt voor het door berekening vaststellen van de normale waarde. De producent-exporteur argumenteerde voorts dat in een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen geen nieuwe methode mocht worden toegepast, aangezien er zich geen substantiële verandering van de omstandigheden had voorgedaan die dit verantwoordde.

    (79)

    Tijdens een hoorzitting heeft de Commissie de methode van het panel in het geschil over zalm uitgelegd aan de producent-exporteur, die de aanbeveling van het panel bleef beschouwen als een inbreuk op artikel 2, leden 4 en 6, van de basisverordening. Het is echter de plicht van de Commissie om dergelijke beslissingen in het kader van haar WTO-verplichtingen ten uitvoer te leggen. Een dergelijke methode heeft gevolgen voor alle zaken, en niet alleen voor onderzoeken die op grond van artikel 5 van de basisverordening werden geopend.

    (80)

    Gevolg gevend aan een derde argument heeft de Commissie correcties doorgevoerd in de gevallen waar de kosten van één producent-exporteur van de groep werden vergeleken met bepaalde verkoop van de andere producent-exporteur.

    (81)

    De Commissie bevestigt voorts dat voor de omzet en de productiekosten dezelfde correcties werden toegepast, zoals vervoerkosten, verzekering en verlading om de winstgevendheid vast te stellen, en verpakkingskosten om de dumpingmarges vast te stellen.

    (82)

    Een vierde argument dat de producent-exporteur aanvoerde, was dat het geldende antidumpingrecht onterecht van de uitvoerprijs was afgetrokken. Om dit punt te bewijzen, verklaart hij dat de verkoopprijzen bij uitvoer in het tijdvak van het nieuwe onderzoek meer dan 100 % hoger waren dan in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek, waaruit zou moeten blijken dat het antidumpingrecht in de uitvoerprijzen werd doorberekend. Voorts hadden bepaalde invoerrechten en antidumpingrechten niet mogen worden afgetrokken omdat zij volgens de producent-exporteur vooruit werden betaald en betrekking hadden op een latere periode. Tot slot had de Commissie ook geen rekening mogen houden met de kosten voor een kantoor in Japan, noch met de Zwitserse federale en kantonnale inkomstenbelastingen.

    (83)

    De door de producent-exporteur verstrekte gegevens bieden geen afdoend bewijs dat het antidumpingrecht in dit geval en voor dit product naar behoren werd doorberekend in de uitvoerprijs. Sinds het oorspronkelijke onderzoek zijn zowel de wederverkoopprijzen als de productiekosten sterk gestegen. Bijgevolg kan de stijging van de uitvoerprijzen niet op afdoende wijze worden toegeschreven aan het recht dat volgens de producent-exporteur werd doorberekend. Om te illustreren dat het overgelegde bewijsmateriaal niet afdoend is, heeft de Commissie een vergelijking gemaakt tussen de uitvoerprijzen en de kosten van de goederen, inclusief het antidumpingrecht, in het tijdvak van het nieuwe onderzoek; daaruit blijkt dat de uitvoerprijs van 99 % van de uitvoertransacties niet hoog genoeg is om het antidumpingrecht te dekken. Tot slot zou het, zelfs indien het recht niet in mindering wordt gebracht, niet volstaan om de bevinding dat er sprake is van aanzienlijke dumping te herroepen, en zou dit evenmin gevolgen hebben voor de conclusie inzake de waarschijnlijkheid van de voortzetting van dumping. Dit zou dan ook geen enkel gevolg hebben voor het resultaat van het huidige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen.

    (84)

    De Commissie heeft opgemerkt dat invoerrechten en antidumpingrechten niet vooruit kunnen worden betaald en dat dergelijke rechten bij invoer worden geheven. De groep maakte bovendien gebruik van een entrepot, wat betekent dat de rechten slechts verschuldigd waren bij de daadwerkelijke invoer en verkoop. Daarenboven werd op grond van een vergelijking van de proefbalans van 31 december 2012 met de gecontroleerde rekeningen duidelijk vastgesteld dat de controlerende accountants de zogenoemde vooruitbetaalde antidumpingrechten hebben beschouwd als werkelijk betaalde antidumpingrechten en een kost in de winst- en verliesrekening.

    (85)

    De kosten van het kantoor in Japan hielden geen verband met het betrokken product en hebben de berekening van de Commissie dan ook niet beïnvloed. Het argument werd daarom afgewezen. Tot slot kunnen de vermelde Zwitserse belastingen alleen worden uitgesloten indien zij verband houden met de vennootschapsbelasting, wat gezien de reactie op de mededeling van feiten en overwegingen het geval lijkt te zijn. De dumpingmarge werd dan ook dienovereenkomstig aangepast.

    (86)

    De Commissie heeft de gecorrigeerde intrest op een lening door een onderneming van de groep op de Britse Maagdeneilanden aan een andere onderneming van de groep herzien in reactie op het argument dat dergelijke leningen kunnen worden gesloten tegen voorwaarden die gunstiger zijn dan de marktvoorwaarden, en dat dergelijke leningen in wezen slechts zinnig zijn wanneer op de lening lagere intresten verschuldigd zijn dan bij een bank. De Commissie bevestigt voorts dat de winstmarge voor RFAI werd toegepast op de nettofactuurwaarde in de door de onderneming gebruikte rekenvaluta, en niet was gebaseerd op de cif-prijs waaraan bepaalde kosten waren toegevoegd.

    (87)

    Rekening houdend met bovenstaande overwegingen, en na herziening van de berekening op grond van de argumenten inzake de verkoop van kwartsiet binnen de groep, de lening binnen de groep en de Zwitserse federale en kantonnale inkomstenbelastingen, werd de dumpingmarge, uitgedrukt als percentage van de prijs franco grens Unie, vóór inklaring, herzien en op 43 % vastgesteld.

    (88)

    Er zij op gewezen dat uit het in overweging 4 vermelde tussentijdse nieuwe onderzoek is gebleken dat de Russische groep tijdens de periode van oktober 2009 tot en met september 2010 met dumping invoerde.

    3.   Ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen worden ingetrokken

    (89)

    In aansluiting op het onderzoek naar het bestaan van dumping in het TNO werd ook de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping onderzocht.

    3.1.   Productiecapaciteit van Rusland

    (90)

    Rusland is de op één na grootste producent van FeSi ter wereld. Volgens het marktonderzoeksbureau Metal Expert bedraagt de productiecapaciteit voor FeSi in Rusland ongeveer 900 000 ton. Die capaciteit omvat de productie door ovens die FeSi maar ook andere soorten ferrolegeringen kunnen produceren. Het productieapparaat van de twee producenten (JSC CHEMK en Serov Ferroalloy Plant) kan namelijk in korte tijd worden overgeschakeld van FeSi op andere soorten ferrolegeringen. Het productieapparaat van de andere Russische producenten (Bratsk Ferroalloy Plant, NLMK en JSC KF) dient daarentegen uitsluitend voor de productie van FeSi.

    (91)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen argumenteerde de enige medewerkende producent-exporteur dat bij de berekening van de productiecapaciteit van Rusland geen rekening werd gehouden met zijn informatie. Zoals vermeld in overweging 52 werd echter in de eerste plaats gebruikgemaakt van de informatie van de Russische groep. Het verslag van Metal Expert werd gebruikt om de productiecapaciteit van andere Russische producenten vast te stellen. Dit argument wordt bijgevolg afgewezen.

    (92)

    Deze producent-exporteur argumenteerde voorts dat de productie van JSC CHEMK verkeerd werd beoordeeld, aangezien het volgens hem virtueel onmogelijk is om zonder aanzienlijke extra kosten en tijdverlies van de productie van de ene ferrolegering op de ander over te stappen. Tijdens de controle ter plaatse bij JSC CHEMK is echter gebleken dat de ovens van JSC CHEMK zonder het hierboven beschreven tijdverlies van de ene ferrolegering op de andere kunnen overschakelen. Dit argument wordt bijgevolg afgewezen.

    (93)

    De werkelijke productie in het TNO werd geschat op ongeveer 633 000 ton (basis-FeSi75), en de beschikbare reservecapaciteit op maximaal 267 000 ton. Bij een voorzichtige schatting en rekening houdend met de productiecapaciteit die voor de productie van de andere ferrolegeringen wordt gebruikt, bedraagt de reservecapaciteit voor FeSi minstens 120 000 ton.

    (94)

    De Russische groep voerde aan dat de Russische reservecapaciteit verkeerd werd ingeschat omdat de Commissie er geen rekening mee heeft gehouden dat de bezettingsgraad van de Russische groep 95 à 100 % bedroeg. Zoals vermeld in de bovenstaande overweging werd echter ook voor een voorzichtige schatting gekozen door rekening te houden met de werkelijke reservecapaciteit. Het argument wordt bijgevolg afgewezen.

    (95)

    Volgens het verslag van Metal Expert wordt de hoge reservecapaciteit verklaard door een aanzienlijke daling (namelijk met 50 %) van de binnenlandse vraag tussen 2002 en 2009; deze reservecapaciteit bleef stabiel tot 2012. De productiecapaciteit overtreft dus sterk de vraag op de binnenlandse markt. De Russische producenten zijn bijgevolg aangewezen op uitvoer.

    3.2.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

    (96)

    Ondanks de huidige maatregelen is de EU-markt nog steeds aantrekkelijk voor de Russische uitvoer. Uit de omvang van de invoer in het TNO blijkt dat de uitvoer uit Rusland enigszins te lijden had onder de ingestelde antidumpingrechten, maar in het TNO was deze invoer nog steeds duidelijk aanwezig.

    (97)

    Eén partij voerde aan dat de EU-markt voor FeSi onaantrekkelijk was voor een leverancier die wereldwijd actief is, zoals de Russische groep, en dat de invoer tot in 2012 over het algemeen sterk is gedaald. Deze partij voerde aan dat er in de toekomst geen verandering zou komen in deze trend. Onderzoek van gegevens over de handel die Eurostat heeft verzameld overeenkomstig artikel 14, lid 6, van de basisverordening heeft echter uitgewezen dat de invoer uit Rusland tijdens de periode 2010-2012 vrij stabiel was.

    (98)

    Een vergelijking van de prijzen van het betrokken product bij uitvoer naar de Europese Unie met de prijzen die voor FeSi worden aangerekend op markten van derde landen heeft voorts uitgewezen dat de prijzen van de Russische groep bij uitvoer naar de EU, afhankelijk van het land van bestemming, hoger zijn.

    (99)

    De bewering dat de markt van de Unie niet aantrekkelijk is voor Russische producenten moet dan ook als ongegrond worden afgedaan.

    (100)

    Eén partij argumenteerde dat de Russische markt steeds aantrekkelijker wordt gezien verschillende geplande evenementen, zoals de Olympische winterspelen in 2014, die de binnenlandse vraag naar staal en bijgevolg ook het binnenlandse verbruik van FeSi zouden moeten stimuleren. In de eerste plaats zij er echter op gewezen dat deze partij geen ter zake doende gegevens of raming heeft overgelegd met betrekking tot het effect van deze evenementen op het binnenlandse verbruik van FeSi. Indien een dergelijke situatie zich inderdaad zou voordoen, had dat effect in ieder geval reeds in 2012 en 2013 merkbaar moeten zijn. Uit de beschikbare gegevens blijkt echter dat het binnenlandse verbruik stabiel is gebleven. Tot slot zou het effect van deze evenementen in ieder geval beperkt en tijdelijk zijn geweest. Bijgevolg wordt geen rekening gehouden met dit argument. Eén partij voerde aan dat de overcapaciteit in Rusland grotendeels wordt geabsorbeerd door uitvoer naar Aziatische marktenen de VS. In het TNO hebben Russische producenten inderdaad meer dan 73 % van hun output uitgevoerd over de hele wereld. Zoals vermeld in overweging 93 is er door het dalende binnenlandse verbruik echter nog een grote productieovercapaciteit in Rusland, wat een sterke behoefte laat vermoeden om alternatieve markten te vinden om het verlies aan binnenlandse verkoop te compenseren en de overtollige productiecapaciteit te absorberen.

    (101)

    Zoals vermeld in overweging 44 zal de concurrentie op de Aziatische markten toenemen door nieuwe faciliteiten in Maleisië, die vanaf 2014 goed zullen zijn voor een productie van 420 000 ton. Dat zal de uitvoer uit Rusland naar de Aziatische markt bemoeilijken.

    (102)

    Zoals uiteengezet in overweging 45 werden de ramingen voor de productie van Maleisië herzien en tot 370 000 ton teruggebracht.

    (103)

    Voorts worden de Russische exporteurs in de VS, een van hun belangrijkste uitvoermarkten, nu reeds geconfronteerd met een antidumpingonderzoek; de dumpingmarges zouden volgens het verzoek om dit onderzoek aanzienlijk zijn.

    (104)

    Bijgevolg moet worden geconcludeerd dat de Russische producenten-exporteurs sterk afhankelijk zijn van de uitvoer naar markten van derde landen, waar de concurrentie groter zal zijn. Daardoor zal de markt van de Unie voor hen nog aantrekkelijker worden.

    4.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping

    (105)

    Gezien de bevindingen hierboven kan worden geconcludeerd dat uit Rusland nog steeds met dumping wordt ingevoerd, en dat het zeer waarschijnlijk is dat die dumping wordt voortgezet. Gezien de huidige en potentiële toekomstige reservecapaciteit in Rusland, het feit dat de markt van de Unie een van de grootste markten ter wereld is, en de verwachte uitbreiding van de capaciteit op de Zuidoost-Aziatische markt, kan worden geconcludeerd dat de Russische exporteurs hun uitvoer met dumping naar de Unie waarschijnlijk verder zullen verhogen indien de antidumpingmaatregelen zouden vervallen.

    5.   Conclusie

    (106)

    In het licht van de bovenstaande overwegingen wordt geconcludeerd dat er een aanzienlijk en reëel risico bestaat van voortzetting van dumping van FeSi van oorsprong uit de VRC en Rusland indien de bestaande maatregelen vervallen.

    D.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

    (107)

    In het TNO werd het soortgelijke product door zeven bekende producenten in de Unie vervaardigd. Zij vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening en worden hierna „de bedrijfstak van de Unie” genoemd.

    (108)

    Zoals vermeld in overweging 16, hebben zes producenten in de Unie de gevraagde informatie verstrekt. Deze ondernemingen vertegenwoordigen naar schatting ongeveer 90 % van de totale productie in de Unie; hun situatie wordt representatief geacht voor de bedrijfstak van de Unie.

    E.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

    1.   Verbruik in de Unie

    (109)

    Het verbruik in de Unie werd vastgesteld op basis van de niet-verbonden en verbonden verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, een raming voor de niet-medewerkende producent (op basis van het verzoek om een nieuw onderzoek) en invoergegevens van Eurostat, op het niveau van de GN-code.

    (110)

    Tijdens de beoordelingsperiode nam het verbruik in de Unie met 40 % toe. Er moet echter rekening mee worden gehouden dat het eerste jaar van de beoordelingsperiode (2009) een uitzonderlijk slecht jaar was ingevolge de negatieve effecten van de economische crisis. Ondanks een gedeeltelijk herstel na 2009 bereikte het verbruik in de Unie nog steeds niet de niveaus die werden genoteerd tijdens het oorspronkelijke onderzoek, toen het verbruik elk jaar meer dan 850 000 ton bedroeg.

    Tabel 1

    Verbruik

     

    2009

    2010

    2011

    TNO

    Verbruik (ton)

    544 093

    799 233

    841 796

    760 128

    Index (2009 = 100)

    100

    147

    155

    140

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst, verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen en Eurostat

    2.   Volume, prijzen en marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen

    (111)

    Het volume en het marktaandeel van de invoer uit de VRC en Rusland werden geanalyseerd op basis van de gegevens van Eurostat en de gegevens die zijn verzameld overeenkomstig artikel 14, lid 6, van de basisverordening. Aangezien de volumes uit de VRC zeer klein zijn, werd de invoer uit de betrokken landen niet cumulatief beoordeeld.

    a)   Volume en marktaandeel van de betrokken invoer

    (112)

    Tijdens de beoordelingsperiode ontwikkelden de volumes en de marktaandelen van de invoer met dumping in de Unie zich als volgt:

    Tabel 2

    Volume en marktaandeel van de betrokken invoer

     

    2009

    2010

    2011

    TNO

    VRC

    Volume van de invoer (ton)

    8 105

    13 828

    5 125

    2 516

    Index (2009 = 100)

    100

    171

    63

    31

    Marktaandeel (%)

    1,5

    1,7

    0,6

    0,3

    Index (2009 = 100)

    100

    116

    41

    22

    Rusland

    Volume van de invoer (ton)

    74 678

    53 671

    29 338

    40 725

    Index (2009 = 100)

    100

    72

    39

    55

    Marktaandeel (%)

    13,7

    6,7

    3,5

    5,4

    Index (2009 = 100)

    100

    49

    25

    39

    Totaal betrokken landen

    Volume van de invoer (ton)

    82 783

    67 499

    34 463

    43 241

    Index (2009 = 100)

    100

    82

    42

    52

    Marktaandeel (%)

    15,2

    8,4

    4,1

    5,7

    Index (2009 = 100)

    100

    56

    27

    37

    Bron: Eurostat.

    (113)

    De hoeveelheden die uit de betrokken landen werden ingevoerd, zijn tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk afgenomen, namelijk met 48 %. Ook het marktaandeel van deze invoer daalde van 15,2 % in 2009 tot 5,7 % in het TNO. Deze trend resulteerde erin dat de Chinese uitvoer bijna van de markt van de Unie verdween. De Russische producenten-exporteurs behouden echter een aanzienlijk marktaandeel, waardoor Rusland de op drie na grootste exporteur naar de Unie wordt.

    b)   Invoerprijs en prijsonderbieding

    (114)

    Onderstaande tabel bevat de gemiddelde prijs van de invoer met dumping. Tijdens de beoordelingsperiode is de gemiddelde prijs bij invoer uit de VRC met 38 % gedaald. De gemiddelde prijs bij invoer uit Rusland is tijdens deze periode met 31 % gestegen, maar bleef onder de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie.

    Tabel 3

    Gemiddelde prijzen van de invoer met dumping

     

    2009

    2010

    2011

    TNO

    VRC

    Gemiddelde prijs (EUR/ton)

    991

    1 088

    873

    611

    Index (2009 = 100)

    100

    110

    88

    62

    Rusland

    Gemiddelde prijs (EUR/ton)

    716

    776

    889

    999

    Index (2009 = 100)

    100

    108

    124

    140

    Totaal betrokken landen

    Gemiddelde prijs (EUR/ton)

    742

    840

    887

    976

    Index (2009 = 100)

    100

    113

    119

    131

    Bron: Eurostat.

    (115)

    Voor de bepaling van de prijsonderbieding in het TNO werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen die de medewerkende producenten in de Unie in rekening brengen aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, per productsoort, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijzen van de invoer met dumping van de medewerkende Russische producenten voor de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-niveau, gecorrigeerd voor douanerechten.

    (116)

    Aangezien geen enkele Chinese producent-exporteur aan het nieuwe onderzoek heeft meegewerkt, werd de prijsonderbieding voor de Chinese uitvoer vastgesteld door de gemiddelde gewogen prijzen van de producenten in de Unie bij verkoop aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, te vergelijken met de van Eurostat verkregen gemiddelde cif-prijzen van de Chinese uitvoer, gecorrigeerd voor douanerechten.

    (117)

    Het resultaat van de vergelijking, uitgedrukt als percentage van de omzet van de medewerkende producenten in de Unie in het TNO, gaf een gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge op de markt van de Unie van 6 tot 39 % voor Rusland en 46 % voor de VRC te zien.

    3.   Niet aan maatregelen onderworpen invoer uit andere derde landen

    (118)

    De omvang van de invoer uit derde landen op de markt van de Unie is tijdens de beoordelingsperiode met 33 % toegenomen en volgde aldus de stijgende trend van het verbruik. Het marktaandeel van de invoer uit derde landen bleef relatief stabiel tijdens de beoordelingsperiode en bedroeg ongeveer 70 % van het verbruik in de Unie, met een lichte neergang in het TNO. De geografische structuur van de invoer was echter veranderlijker, met een merkbare toename van de ingevoerde hoeveelheden en marktaandelen van Brazilië en Noorwegen; deze landen lijken van het gestegen verbruik te hebben geprofiteerd.

    (119)

    De gemiddelde prijzen van de invoer uit derde landen zijn tijdens de beoordelingsperiode met 22 % gestegen en blijven ver boven het niveau van de prijzen van invoer uit de VRC en Rusland.

    4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

    (120)

    Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle economische factoren en parameters die gevolgen hebben voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

    (121)

    Met het oog op de schadeanalyse wordt de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie beoordeeld op basis van indicatoren zoals productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, volume van de verkoop, marktaandeel en groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de werkelijke dumpingmarge en herstel van eerdere dumping, gemiddelde prijzen per eenheid, kosten per eenheid, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken, voorraden en loonkosten.

    a)   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

    (122)

    De productie van de bedrijfstak van de Unie nam tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk toe. Deze toename deed zich met name tussen 2009 en 2011 voor, toen de productie met 178 % groeide. Later in het TNO bleef de productie stabiel. De aandacht wordt erop gevestigd dat het eerste jaar van de beoordelingsperiode door de economische crisis uitzonderlijk was en werd gekenmerkt door een uitzonderlijk lage productie. Ondanks een aanzienlijk herstel na 2009 moet er namelijk op worden gewezen dat de productie van de bedrijfstak van de Unie nog steeds niet het startniveau van het oorspronkelijke onderzoek (2003) bereikte, toen een productie van meer dan 270 000 ton werd gemeld.

    Tabel 5

    Totale productie van de bedrijfstak van de Unie

     

    2009

    2010

    2011

    TNO

    Productie (ton)

    81 147

    192 495

    225 376

    224 540

    Index (2009 = 100)

    100

    237

    278

    277

    Bron: Gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek en antwoorden op de vragenlijst

    (123)

    De productiecapaciteit bleef tijdens de beoordelingsperiode relatief stabiel en vertoonde een lichte stijging in het TNO. Aangezien de productie in de periode 2009-2011 aanzienlijk toenam, vertoonde de bezettingsgraad over het geheel genomen een stijging met 179 %. Deze trend veranderde in het TNO, toen de bezettingsgraad daalde. Deze negatieve verandering was echter niet het gevolg van een daling van de werkelijke productie, maar van een toename van de productiecapaciteit.

    Tabel 6

    Productiecapaciteit en bezettingsgraad

     

    2009

    2010

    2011

    TNO

    Productiecapaciteit (ton)

    301 456

    301 456

    299 914

    324 884

    Index (2009 = 100)

    100

    100

    99

    108

    Bezettingsgraad (%)

    27

    64

    75

    69

    Index (2009 = 100)

    100

    237

    279

    257

    Bron: Gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek en antwoorden op de vragenlijst

    b)   Verkoopvolume, marktaandeel en groei

    (124)

    Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie (vastgesteld op basis van verkoop aan zowel verbonden als niet-verbonden afnemers in de Unie) volgde de trend van het verbruik in de periode 2009-2011. Een latere plotselinge stijging van de verkoop in het TNO is toe te schrijven aan de verschuiving van verkoop aan verbonden afnemers naar verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie tijdens dat jaar. Een verandering in de bedrijfsstructuur van één producent in de Unie lag daaraan ten grondslag.

    Tabel 7

    Verkoop van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers

     

    2009

    2010

    2011

    OPŠ

    Volume (ton)

    60 257

    113 048

    122 860

    191 525

    Index (2009 = 100)

    100

    188

    204

    318

    Bron: Gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek en antwoorden op de vragenlijst

    (125)

    Aangezien het volume van de verkoop op de markt van de Unie de trend van het verbruik volgde, bleef het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie, na in 2010 eerst sterk te zijn gestegen, tijdens de beoordelingsperiode relatief stabiel en vertoonde een licht stijgende trend.

    Tabel 8

    Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie

     

    2009

    2010

    2011

    OPŠ

    Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie (%)

    14

    21

    22

    25

    Index (2009 = 100)

    100

    155

    165

    187

    Bron: Antwoorden op vragenlijst en Eurostat

    (126)

    Zoals vermeld in overweging 111 steeg het verbruik in de Unie tussen 2009 en het eind van het TNO met 40 %. De bedrijfstak van de Unie wist van deze groei te profiteren en zijn verkoopvolume en marktaandeel in deze periode licht te verhogen.

    c)   Werkgelegenheid en productiviteit

    (127)

    De aan het betrokken product gerelateerde werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie is tijdens de beoordelingsperiode met bijna 50 % gestegen. Deze stijging van het aantal werknemers ging gepaard met een nog sterkere stijging van de productiviteit, gemeten als output (ton) per werknemer per jaar, die in dezelfde periode 86 % bedroeg.

    Tabel 9

    Werkgelegenheid en productiviteit

     

    2009

    2010

    2011

    TNO

    Aantal werknemers

    701

    869

    1064

    1042

    Index (2009 = 100)

    100

    124

    152

    149

    Productiviteit (eenheden per werknemer)

    116

    222

    212

    216

    Index (2009 = 100)

    100

    191

    183

    186

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst, verzoek om nieuw onderzoek

    d)   Hoogte van de werkelijke dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

    (128)

    Zoals vermeld in de overwegingen 37 en 87 blijven de dumpingmarges van de invoer uit de betrokken landen hoog. Uit onderzoek van de schade-indicatoren is gebleken dat de bedrijfstak zich van eerdere dumping herstelt. Het herstel is echter recent, en in het TNO is op de markt van de Unie voor een aantal schade-indicatoren, zoals winstgevendheid, kasstroom en rendement van investeringen, een zekere achteruitgang vastgesteld. Voorts zij opgemerkt dat deze positieve ontwikkeling zich voordoet onder de bescherming van de huidige antidumpingmaatregelen. Indien de maatregelen zouden worden ingetrokken, zou dit aanzienlijke gevolgen hebben voor de bedrijfstak van de Unie.

    e)   Gemiddelde verkoopprijzen per eenheid op de markt van de Unie en productiekosten per eenheid

    (129)

    De gemiddelde verkoopprijzen van de medewerkende producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie is in de periode 2009-2011 met 25 % gestegen, en daalde vervolgens opnieuw in het TNO. Deze prijsschommelingen geven over het algemeen veranderingen in de kosten van grondstoffen en energie tijdens dezelfde periode weer. Een vergelijkbare trend, namelijk een stijging tijdens de periode 2009-2011 en een daling in het TNO, doet zich voor in de verkoopprijzen van de invoer uit derde landen, die het grootste deel van de markt van de Unie in handen heeft.

    Tabel 10

    Verkoopprijzen en kosten

     

    2009

    2010

    2011

    TNO

    Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie voor niet-verbonden afnemers (EUR/ton)

    1 136

    1 282

    1 421

    1 151

    Index (2009 = 100)

    100

    113

    125

    101

    Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

    1 094

    1 031

    1 228

    1 063

    Index (2009 = 100)

    100

    94

    112

    97

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    f)   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

    (130)

    Tijdens de beoordelingsperiode ontwikkelden de kasstroom, de investeringen, het rendement van investeringen en het vermogen om kapitaal aan te trekken zich als volgt:

    Tabel 11

    Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen

     

    2009

    2010

    2011

    TNO

    Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

    2,3

    27,0

    18,3

    7,4

    Kasstroom (EUR)

    4 554 714

    44 888 689

    39 959 668

    19 353 017

    Investeringen (EUR)

    26 599 036

    20 962 570

    25 274 658

    27 076 802

    Index (2009 = 100)

    100

    79

    95

    102

    Rendement van investeringen (%)

    – 62,6

    159,2

    58,3

    24,8

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    (131)

    De winstgevendheid van de medewerkende producenten in de Unie werd vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als een percentage van de desbetreffende omzet. In 2009 was de winstmarge erg klein, en zelfs negatief voor bepaalde producenten in de Unie; in 2010, toen het verbruik en de verkoop stegen, begon ook de winstmarge zich te herstellen. Er zij echter op gewezen dat de winstmarge in het TNO krimpt ondanks de stabiele verkoopvolumes van de medewerkende bedrijfstak van de Unie (tevens rekening houdend met de veranderingen van de bedrijfsstructuur). Dat wekt bezorgdheid over de toekomstige ontwikkeling van de winstmarges van de bedrijfstak van de EU.

    (132)

    De kasstroom — het vermogen van de bedrijfstak om zelf zijn activiteiten te financieren -, die op basis van de activiteiten werd berekend, was tijdens de hele beoordelingsperiode positief. Deze indicator verbeterde echter alleen in 2010; in de twee daarop volgende jaren verslechterde hij aanzienlijk. Uit het onderzoek is eveneens gebleken dat de verslechtering van de kasstroom uitgesprokener was bij de kleine producenten in de Unie. Dat doet vragen rijzen bij het vermogen van de bedrijfstak van de EU om zijn activiteiten in de huidige economische context zelf te blijven financieren.

    (133)

    De ontwikkeling van de winstgevendheid en de kasstroom tijdens de beoordelingsperiode heeft het vermogen van de medewerkende producenten in de Unie om in hun activiteiten te investeren, aangetast. Het niveau van de investeringen blijft tijdens de beoordelingsperiode dan ook relatief hoog en stabiel. Het rendement van investeringen, uitgedrukt als de winst in percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen, werd pas na 2009 positief. Deze indicator volgde echter de trend van de winstgevendheid en de kasstroom, en bereikte eveneens een piek in 2010; in 2011 en 2012 daalde hij constant.

    (134)

    In het licht van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de financiële prestaties van de medewerkende producenten in de Unie gedurende het grootste deel van de beoordelingsperiode gezond bleven, maar naar het eind van die periode toe en in het bijzonder in het TNO begonnen de verslechteren. Zoals blijkt uit tabel 11 is de winstgevendheid van de verkoop in de EU aanzienlijk gedaald en was de kasstroom van de bedrijfstak van de Unie kleiner dan de waarde van de investeringen; dit wijst erop dat de bedrijfstak in het TNO een beroep moest doen op externe financiering.

    (135)

    Tegelijkertijd werden problemen gemeld met betrekking tot het vermogen om kapitaal aan te trekken. Deze factor kan een kritiek element voor de kwetsbaarheid van de Unie zijn indien de maatregelen vervallen. In de huidige economische situatie is het waarschijnlijk dat de bedrijfstak van de Unie problemen heeft om de financiële middelen te vinden teneinde nieuwe invoer met dumping uit de betrokken landen het hoofd te bieden; de bedrijfstak van de Unie zou in korte tijd weer ernstige schade kunnen lijden. Dat is in het bijzonder problematisch voor de kleine en middelgrote ondernemingen die deel uitmaken van de bedrijfstak van de Unie.

    g)   Voorraden

    (136)

    Hoewel de eindvoorraden van de medewerkende producenten in de Unie tussen 2009 en het eind van het TNO met 32 % zijn toegenomen, namen zij af in verhouding tot de productieniveaus en worden zij door de producenten niet uitzonderlijk groot geacht.

    Tabel 12

    Eindvoorraad

     

    2009

    2010

    2011

    TNO

    Eindvoorraad (ton)

    23 946

    21 214

    26 117

    31 504

    Index (2009 = 100)

    100

    89

    109

    132

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    h)   Loonkosten

    (137)

    Het aantal werknemers van de medewerkende producenten in de Unie steeg tijdens de beoordelingsperiode met bijna 50 %, maar hun gemiddelde lonen bleven tijdens deze periode stabiel.

    Tabel 13

    Loonkosten

     

    2009

    2010

    2011

    TNO

    Gemiddelde loonkosten per werknemer

    (EUR)

    29 705

    30 296

    28 991

    29 837

    Index (2009 = 100)

    100

    102

    98

    100

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    Conclusie betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Unie

    (138)

    Uit het onderzoek is gebleken dat de invoer met dumping van laaggeprijsde producten uit de betrokken landen op de markt van de Unie na de instelling van de oorspronkelijke maatregelen in 2008 is gedaald. Hierdoor wist de bedrijfstak van de Unie een hoge productiviteit te bereiken, zijn verkoopvolume te vergroten, zijn marktaandeel uit te breiden, zijn winstgevendheid te verbeteren en zijn algemene financiële positie te versterken.

    (139)

    Derhalve kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie in het TNO geen aanmerkelijke schade heeft geleden. Gezien de daling van het verbruik en de verslechtering van bepaalde financiële indicatoren in het TNO, zoals de winstgevendheid, de kasstroom en het rendement van investeringen, blijft de situatie van de bedrijfstak van de Unie echter kwetsbaar.

    F.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING VAN SCHADE

    1.   Voorafgaande opmerkingen

    (140)

    Om te beoordelen of het waarschijnlijk is dat opnieuw schade zal worden toegebracht indien de maatregelen zouden komen te vervallen, werden de potentiële gevolgen van de invoer uit de VRC en Rusland voor de markt van de Unie en de bedrijfstak van de Unie overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening geanalyseerd.

    (141)

    In de analyse werd met name aandacht besteed aan de trend van het verbruik op de markt van de Unie, reservecapaciteit, handelsstromen en aantrekkelijkheid van de markt van de Unie, alsook het prijsbeleid van de betrokken landen.

    2.   Verbruik in de Unie

    (142)

    Het verbruik van het betrokken product in de Unie is in het TNO in vergelijking met het jaar daarvoor met 10 % afgenomen. In vergelijking met het niveau van vóór de crisis, namelijk het niveau van 2007, was dit een daling met meer dan 25 %. De daling van het verbruik van het betrokken product is te wijten aan een daling van de staalproductie in de Unie, die zich in de komende jaren waarschijnlijk zal voortzetten. Dit wordt een uitdaging voor de bedrijfstak van de Unie, die met een zeer concurrerende omgeving zal worden geconfronteerd. Bijgevolg wordt geoordeeld dat invoer met dumping tegen lage prijzen uit de VRC en Rusland niet kan worden getolereerd. Deze zou een neerwaartse druk uitoefenen op de marktprijzen en de concurrentie vervalsen, waardoor de producenten in de Unie aanmerkelijke schade zou worden berokkend.

    3.   Reservecapaciteit, handelsstromen en aantrekkelijkheid van de markt van de Unie, en prijsbeleid van de betrokken landen

    a)   De VRC

    (143)

    De totale productiecapaciteit van het betrokken product in de VRC wordt geschat op 10-11 miljoen ton, wat meer is dan het wereldwijde verbruik van FeSi. Tegelijkertijd bedraagt de totale bezettingsgraad ongeveer 50 %.

    (144)

    Tijdens de beoordelingsperiode was de wereldwijde uitvoer van FeSi door de VRC relatief stabiel op een niveau van 0,8 miljoen ton. Dit niveau van de uitvoer is grotendeels toe te schrijven aan de in overweging 41 beschreven uitvoerbeperkingen. De Unie heeft echter geen controle over deze mechanismen, en de Chinese regering kan de uitvoerbeperkingen op elk moment opheffen, waardoor de markt van de Unie ernstig gevaar loopt te worden overspoeld door uitvoer van het betrokken product uit China.

    (145)

    Er zij op gewezen dat zelfs indien niet aan de huidige uitvoerbeperkingen wordt geraakt, de huidige omvang van de Chinese uitvoer wereldwijd groter is dan het totale verbruik in de Unie.

    (146)

    Er kan redelijkerwijs worden verwacht dat gezien de aantrekkelijkheid van de markt (zoals beschreven in de overwegingen 40 — 49) ten minste een deel van de huidige Chinese uitvoer in de Unie zou worden afgezet indien de maatregelen zouden vervallen, temeer daar de Chinese uitvoer zeer binnenkort extra concurrentie zal ondervinden op zijn traditionele Aziatische markten door de ontwikkeling van extra productiecapaciteit in Maleisië (zoals uiteengezet in overweging 44).

    (147)

    De combinatie van vervallende antidumpingrechten en grotere concurrentie in Azië zal de markt van de Unie beslist tot een aantrekkelijk doelwit voor de Chinese exporteurs maken. In deze context wordt eraan herinnerd dat China vóór de instelling van de maatregelen een belangrijke exporteur naar de markt van de Unie was.

    (148)

    Tot slot bevestigen het huidige niveau van de prijzen van de Chinese uitvoer, de hoogte van de vastgestelde dumpingmarge en de aanzienlijke prijsonderbieding dat de oneerlijke concurrentie door de Chinese uitvoer zich bij gebrek aan antidumpingmaatregelen zal herhalen en de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade zal toebrengen.

    b)   Rusland

    (149)

    Tijdens het nieuwe onderzoek werd vastgesteld dat de productie van het betrokken product in Rusland in het TNO 633 000 ton bedroeg, en dat de productiecapaciteit op 900 000 ton wordt geschat. Dat betekent dat er een reservecapaciteit is van ongeveer 267 000 ton, die op zich reeds volstaat om aan één derde van de vraag in de Unie te voldoen.

    (150)

    De aandacht zij erop gevestigd dat Rusland momenteel 73 % van zijn productie van het betrokken product uitvoert. Behalve de Unie zijn de andere traditionele uitvoermarkten van Rusland de VS, Japan en Zuid-Korea. Gezien de gestegen concurrentie op de Aziatische markten, zoals beschreven in overweging 44, zijn er sterke aanwijzingen dat het grootste deel van deze handelsstromen naar de Unie zullen worden omgebogen indien de antidumpingmaatregelen zouden worden ingetrokken. Dit effect kan nog worden versterkt indien het antidumpingonderzoek dat in de VS loopt ten aanzien van invoer uit Rusland (als gevolg van een in juli 2013 geopend onderzoek) leidt tot de instelling van maatregelen.

    (151)

    Op dit punt heeft één producent-exporteur uit Rusland aangevoerd dat het onwaarschijnlijk is dat in de VS rechten worden ingesteld op FeSi van oorsprong uit Rusland. Er werden een aantal officieuze bevindingen van het lopende onderzoek aangevoerd om dit argument te staven. De producent verstrekt echter geen bewijsmateriaal om zijn argumenten te staven, en aangezien het antidumpingonderzoek in de VS is geopend en nog loopt, kan niet worden uitgesloten dat nog maatregelen worden ingesteld.

    (152)

    De combinatie van vervallende antidumpingrechten met grotere concurrentie op hun belangrijkste uitvoermarkten zal de markt van de Unie tot een aantrekkelijk doelwit voor de Russische exporteurs maken. In deze context wordt eraan herinnerd dat Rusland vóór de instelling van de maatregelen een belangrijke exporteur naar de markt van de Unie was, en dat het ondanks de maatregelen die gedurende vijf jaar golden, nog steeds op die markt aanwezig is.

    (153)

    Tot slot moet worden onderstreept dat de Russische dreiging wat volumes betreft wordt versterkt door zijn prijsbeleid op zijn uitvoermarkten. Zowel het oorspronkelijke onderzoek als het huidige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen hebben uitgewezen dat de Russische dumping structureel lijkt te zijn: zijn uitvoerprijs is systematisch lager dan de prijs op de Russische binnenlandse markt. Bovendien bevestigt dit onderzoek dat de prijzen van de Russische uitvoer de verkoopprijzen van de producenten in de Unie nog steeds onderbieden.

    4.   Conclusie

    (154)

    In het licht van de bevindingen van het onderzoek, met name wat betreft de beschikbare reservecapaciteit in de betrokken landen, de voortzetting van dumping en het beperkte vermogen van de Chinese en Russische exporteurs om op andere belangrijke markten van andere derde landen te verkopen, waardoor de markt van de Unie aantrekkelijker wordt, is de Commissie van oordeel dat de intrekking van de maatregelen de positie van de bedrijfstak van de Unie op haar thuismarkt zou verzwakken en dat de schade zich zou herhalen door waarschijnlijke Chinese en Russische invoer tegen dumpingprijzen.

    (155)

    Het is niet aannemelijk dat de verbetering van de prestaties van de bedrijfstak van de Unie, die zich als gevolg van de geldende maatregelen heeft voorgedaan, zal doorzetten of zal worden versterkt indien de maatregelen zouden worden ingetrokken. Integendeel, de omstandigheden duiden erop dat waarschijnlijk een hervatting van de invoer tegen dumpingprijzen van grote hoeveelheden van het betrokken product vanuit de betrokken landen naar de Unie zou plaatsvinden, wat de positieve ontwikkelingen op de markt van de Unie die in het TNO zijn bereikt waarschijnlijk zou ondermijnen. De invoer met dumping die zich waarschijnlijk zou voordoen, zou de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie onder druk kunnen zetten en ervoor kunnen zorgen dat hij marktaandelen verliest, wat van negatieve invloed zou zijn op de financiële prestaties van deze bedrijfstak, die nog steeds kwetsbaar is.

    (156)

    Hieromtrent heeft de Commissie een opmerking van een Russische producent-exporteur ontvangen, namelijk dat de herhaling van schade niet kan worden gebaseerd op de eenvoudige mogelijkheid dat de schade zich zou herhalen, maar dat die herhaling waarschijnlijk moet zijn. Uit het onderzoek zijn echter een aantal feitelijke elementen gebleken, zoals het feit dat Russische producenten met dumping zijn blijven invoeren, alsook het bestaan van reservecapaciteit in Rusland. Het is bovendien een feit dat het verbruik in de Unie in het TNO lager is dan vóór het oorspronkelijke onderzoek. Tot slot wordt verwacht dat de output van het product wereldwijd zal stijgen, vooral op de Aziatische markt. Wanneer deze elementen samen worden beschouwd, leidt dat op grond van de beschikbare feiten tot een redelijke zekerheid dat de bedrijfstak van de Unie opnieuw schade door invoer met dumping zou lijden indien de maatregelen vervallen.

    G.   BELANG VAN DE UNIE

    1.   Inleiding

    (157)

    Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen in strijd is met het belang van de Unie als geheel. Het belang van de Unie werd bepaald aan de hand van een afweging van de belangen van de betrokkenen, namelijk die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers. De belanghebbenden werden overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening in de gelegenheid gesteld hun standpunt uiteen te zetten.

    (158)

    Aangezien het bij dit onderzoek om een nieuw onderzoek met betrekking tot de bestaande maatregelen gaat, kon in het kader ervan worden nagegaan of de bestaande antidumpingmaatregelen ongewenste negatieve gevolgen voor de betrokken partijen hebben.

    2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

    (159)

    In overweging 154 werd geconcludeerd dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk ernstig zou verslechteren indien de antidumpingmaatregelen zouden komen te vervallen. De voortzetting van de maatregelen zou ten goede komen aan de bedrijfstak van de Unie, aangezien de producenten in de Unie in dat geval hun verkoopvolume, hun marktaandeel, de winstgevendheid en hun algemene economische positie zouden kunnen handhaven. De opheffing van de maatregelen zou daarentegen een ernstige bedreiging vormen voor de levensvatbaarheid van de bedrijfstak van de Unie, daar het aannemelijk is dat in dat geval een hervatting van de invoer tegen dumpingprijzen van grote hoeveelheden van het betrokken product vanuit de VRC en Rusland naar de Unie zou plaatsvinden, waardoor opnieuw schade aan de bedrijfstak van de Unie zou worden toegebracht.

    3.   Belang van de gebruikers

    (160)

    In dit nieuwe onderzoek hebben tien gebruikers in de Unie (gieterijen en staalproducenten) de Commissie hun medewerking verleend. Vier van de antwoorden bestonden uit algemene opmerkingen; slechts zes antwoorden bevatten een volledig ingevulde vragenlijst. Op basis van deze gegevens werd vastgesteld dat de kosten van het betrokken product gemiddeld ongeveer 1 % vertegenwoordigen van de totale productiekosten van de gebruikers; voor geen enkele medewerkende gebruiker vertegenwoordigen deze kosten 2 %. Hoewel bepaalde gebruikers in 2011 en in het TNO verliesgevend waren, kan dit dus niet worden geweten aan de antidumpingrechten op FeSi.

    (161)

    Er moet rekening mee worden gehouden dat het marktaandeel van China en Rusland in de Unie tijdens het oorspronkelijke onderzoek ongeveer 40 % bedroeg, en dat de rechten voor deze twee landen variëren van 15,6 tot 31,2 %. Het mogelijke effect van het vervallen van de rechten kan bijgevolg worden geraamd op een kostenbesparing van gemiddeld hoogstens 0,1 % (berekend op basis van een marktaandeel van 40 % voor de landen waarvoor maatregelen gelden en een gemiddeld ad-valoremrecht van 20 %). Daarom is het onwaarschijnlijk dat het vervallen van het recht gevolgen zou hebben voor het opnieuw winstgevend worden van de gebruikers, die tijdens de laatste twee jaar van de beoordelingsperiode verliezen hebben geleden. Voorts kunnen de gebruikers vanwege de aard van het product en doordat diverse leveranciers het op de markt aanbieden, gemakkelijk van leverancier wisselen.

    4.   Belang van de importeurs

    (162)

    Alle bekende importeurs zijn van de opening van het nieuwe onderzoek op de hoogte gesteld. Geen enkele importeur van het betrokken product heeft de aan het bericht van opening gehechte vragenlijst met het oog op de samenstelling van de steekproef beantwoord. Het onderzoek wees uit dat de importeurs het product gemakkelijk uit verschillende bronnen kunnen betrekken die momenteel op de markt beschikbaar zijn, met name van de bedrijfstak van de Unie en van exporteurs uit belangrijke derde landen die het product zonder dumping verkopen. Daar de importeurs geen belangstelling hebben getoond, werd geconcludeerd dat het niet in strijd met hun belang zou zijn om de maatregelen te handhaven.

    5.   Conclusie

    (163)

    Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er, wat het belang van de Unie betreft, geen dwingende redenen zijn om de bestaande antidumpingmaatregelen niet te handhaven.

    H.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

    (164)

    Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wilde aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover ook binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Wanneer deze opmerkingen gegrond waren, werd daarmee rekening gehouden.

    (165)

    Uit het voorgaande vloeit voort dat de antidumpingmaatregelen die bij Verordening (EG) nr. 172/2008 van de Raad werden ingesteld op de invoer van FeSi van oorsprong uit de VRC en Rusland, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening moeten worden gehandhaafd.

    (166)

    Om, gelet op het grote verschil tussen de hoogte van de rechten, het gevaar van ontwijking zoveel mogelijk te beperken, moeten in dit geval bijzondere maatregelen worden genomen om een goede toepassing van de antidumpingrechten te garanderen. Deze bijzondere maatregelen, die alleen van toepassing zijn op ondernemingen waarvoor een individueel recht is vastgesteld, omvatten: overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige handelsfactuur die voldoet aan de vereisten die zijn vermeld in de bijlage bij deze verordening. Voor invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, geldt het residuele antidumpingrecht dat van toepassing is op alle andere producenten.

    (167)

    Het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op FeSi, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7202 21 00, 7202 29 10 en 7202 29 90, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Rusland.

    2.   De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

    Land

    Onderneming

    Antidumping-recht (%)

    Aanvullende Taric-code

    Volks-republiek China

    Erdos Xijin Kuangye Co., Ltd, Qipanjing Industry Park

    15,6

    A829

    Lanzhou Good Land Ferroalloy Factory Co., Ltd, Xicha Villa

    29,0

    A830

    Alle andere ondernemingen

    31,2

    A999

    Rusland

    Bratsk Ferroalloy Plant, Bratsk

    17,8

    A835

    Alle andere ondernemingen

    22,7

    A999

    3.   De individuele rechten voor de in lid 2 genoemde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorwaarden in de bijlage, wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het antidumpingrecht voor „alle andere ondernemingen” toegepast.

    4.   Tenzij anders vermeld zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 9 april 2014.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    José Manuel BARROSO


    (1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

    (2)  PB L 55 van 28.2.2008, blz. 6.

    (3)  PB L 351 van 30.12.2009, blz. 1.

    (4)  PB L 22 van 25.1.2012, blz. 1.

    (5)  PB C 186 van 26.6.2012, blz. 8.

    (6)  PB C 58 van 28.2.2013, blz. 15.

    (7)  Overeenkomstig artikel 143 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1) houdende bepalingen ter uitvoering van het communautaire douanewetboek worden personen slechts geacht te zijn verbonden indien: a) zij functionaris of directeur zijn in elkaars ondernemingen; b) zij door de wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken verbonden; c) zij werkgever en werknemer zijn; d) enig persoon direct of indirect 5 % of meer van het stemgerechtigde uitstaande kapitaal of aandelen van beiden bezit, controleert of houdt; e) één van hen direct of indirect zeggenschap over de anderen heeft; f) beiden, rechtstreeks of zijdelings, worden gecontroleerd door een derde persoon; g) zij samen, rechtstreeks of zijdelings, een derde persoon controleren; of h) zij tot dezelfde familie behoren. Personen worden slechts geacht leden te zijn van dezelfde familie indien zij op een van de volgende wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn: i) echtgenoot en echtgenote, ii) ouder en kind, iii) broers en zusters (of halfbroers en halfzusters), iv) grootouder en kleinkind, v) oom of tante en neef of nicht (oomzeggers), vi) schoonouder en schoondochter of schoonzoon, vii) zwagers en schoonzusters. In deze context worden onder persoon zowel natuurlijke als rechtspersonen verstaan.

    (8)  Zaak C-260/84, Minebea Company Limited/Raad van de Europese Gemeenschappen, punt 37.

    (9)  Zaak T-249/06, Interpipe Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube ZAT (Interpipe Niko Tube ZAT) en Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant VAT (Interpipe NTRP VAT)/Raad [2009] Jurispr. blz. II-00383. Dat arrest is later door het Hof van Justitie in hogere voorziening bevestigd in de Gevoegde Zaken C-191/09 P en C-200/09 P.


    BIJLAGE

    De in artikel 1, lid 3, bedoelde geldige handelsfactuur moet een verklaring, ondertekend door een daartoe bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft, bevatten met de volgende gegevens:

    1.

    de naam en functie van de bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft;

    2.

    de volgende verklaring:

    „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) ferrosilicium die naar de Europese Unie is uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (het betrokken land). Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”.

    Datum en handtekening


    Top