Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 32022R2328

Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/2328 van de Commissie van 16 augustus 2022 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van exotische onderliggende waarden en aan restrisico’s onderhevige instrumenten ten behoeve van de berekening van eigenvermogensvereisten voor restrisico’s (Voor de EER relevante tekst)

C/2022/5647

PB L 308 van 29.11.2022, blz. 1–4 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Juridische status van het document Van kracht

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2022/2328/oj

29.11.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 308/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/2328 VAN DE COMMISSIE

van 16 augustus 2022

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van exotische onderliggende waarden en aan restrisico’s onderhevige instrumenten ten behoeve van de berekening van eigenvermogensvereisten voor restrisico’s

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 325 duovicies, lid 5, vierde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De nadere bepaling van instrumenten die verwijzen naar een exotische onderliggende waarde in artikel 325 duovicies, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 is voldoende duidelijk zodat instellingen kunnen identificeren wat een exotische onderliggende waarde is voor de berekening van de eigenvermogensvereisten voor restrisico’s als bedoeld in artikel 325 duovicies. Daarom hoeft de betekenis van een exotische onderliggende waarde niet nader te worden bepaald.

(2)

Met name het langlevenrisico, het weer, natuurrampen en toekomstige gerealiseerde volatiliteit voldoen aan de nadere bepaling van een exotische onderliggende waarde, in overeenstemming met de indicatie in het desbetreffende internationale kader dat door het Bazels Comité voor bankentoezicht (Basel Committee on Banking Supervision, afgekort “BCBS”) is vastgesteld.

(3)

De definitie van instrumenten die aan restrisico’s onderhevig zijn in artikel 325 duovicies, lid 2, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 is niet duidelijk genoeg om instellingen in staat te stellen bepaalde aan restrisico’s onderhevige instrumenten te identificeren. Daarom moet een lijst van aan restrisico’s onderhevige instrumenten worden vastgesteld, zij het niet-limitatief, om bij de behandeling van instrumenten die aan deze risico’s onderhevig zijn, in de hele Unie een zekere mate van harmonisatie en consistentie te waarborgen. De elementen van een dergelijke lijst moeten worden geselecteerd met inachtneming van het relevante internationale BCBS-kader. Voor andere instrumenten waarvan wordt aangenomen dat zij aan restrisico’s onderhevig zijn, moeten instellingen beoordelen of die instrumenten voldoen aan de definitie van artikel 325 duovicies, lid 2, punt b), van die verordening.

(4)

Gezien de atypische aard van veel instrumenten die aan restrisico onderhevig zijn, moet met het oog op meer rechtszekerheid en transparantie ook een niet-limitatieve lijst worden vastgesteld van risico’s die er op zich niet toe mogen leiden dat een instrument onder de definitie van aan restrisico onderhevige instrumenten valt. De instellingen moeten echter beoordelen of een aan die risico’s blootgesteld instrument nog steeds als een aan restrisico blootgesteld instrument kan worden beschouwd indien het aan een van de andere voorwaarden van artikel 325 duovicies, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 voldoet.

(5)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Bankautoriteit aan de Commissie heeft voorgelegd.

(6)

De Europese Bankautoriteit heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd en de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (2) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen om advies verzocht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Nadere bepaling van exotische onderliggende waarden

Het langlevenrisico, het weer, natuurrampen en toekomstige gerealiseerde volatiliteit worden voor de toepassing van artikel 325 duovicies, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 als exotische onderliggende waarden beschouwd.

Artikel 2

Nadere bepaling van aan restrisico onderhevige instrumenten

De in de bijlage bij deze verordening vermelde instrumenten worden beschouwd als instrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 325 duovicies, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en aan restrisico onderhevige instrumenten zijn.

Artikel 3

Nadere bepaling van instrumenten die vermoedelijk niet aan restrisico’s onderhevig zijn

Een instrument wordt niet geacht te voldoen aan de voorwaarden van artikel 325 duovicies, lid 2, punt b), i) en ii), van Verordening (EU) nr. 575/2013 louter op grond van het feit dat het onderhevig is aan een of meer van de volgende risico’s:

a)

het risico dat voortvloeit uit transacties waarbij aan de leveringsverplichting kan worden voldaan binnen een reeks leverbare instrumenten en waarbij de tegenpartij de mogelijkheid heeft om de minst waardevolle daarvan te leveren;

b)

het risico van een verandering in de impliciete volatiliteit van een instrument met optionaliteit, ten opzichte van de impliciete volatiliteit van andere instrumenten met optionaliteit met dezelfde onderliggende waarde en looptijd, maar een andere moneyness;

c)

het correlatierisico dat voortvloeit uit een indexoptie, indien de index voldoet aan de voorwaarden van artikel 325 decies, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

d)

het correlatierisico dat voortvloeit uit een optie in een instelling voor collectieve belegging die een indexbenchmark volgt, indien de tracking voldoet aan de voorwaarden van artikel 325 undecies, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en de index voldoet aan de voorwaarden van artikel 325 decies, lid 3, van die verordening;

e)

dividendrisico dat voortvloeit uit een afgeleid instrument waarvan de onderliggende waarde niet uitsluitend uit dividenduitkeringen bestaat.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 augustus 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).


BIJLAGE

Lijst van aan restrisico’s onderhevige instrumenten als bedoeld in artikel 2

De instrumenten bedoeld in artikel 2 zijn de volgende:

1.

opties waarvan de uitbetalingen afhankelijk zijn van het prijspad van de onderliggende waarde en niet enkel de uiteindelijke prijs op de datum van uitoefening;

2.

opties met een vooraf bepaalde aanvangsdatum in de toekomst waarvan de uitoefenprijs nog niet bepaald is op het tijdstip waarop de optie zich in de handelsportefeuille van de instelling bevindt;

3.

opties met een andere optie als onderliggende waarde;

4.

opties met discontinue uitbetalingen;

5.

opties die de houder ervan in staat stellen de uitoefenprijs of andere contractvoorwaarden te wijzigen vóór de vervaldatum van de opties;

6.

opties die kunnen worden uitgeoefend op een eindige reeks vooraf bepaalde data;

7.

opties waarvan de onderliggende waarde in de ene munt luidt maar waarvoor de uitbetalingen in een andere munt gebeuren, met een vooraf bepaalde wisselkoers tussen de munten;

8.

opties met meerdere onderliggende waarden, met uitzondering van die welke worden bedoeld in artikel 3, punten c) en d);

9.

opties waarvoor een gedragsgerelateerd risico bestaat, enkel wanneer aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

a)

de optie is in handen van een niet-professionele cliënt;

b)

de handelsportefeuille bevat een aanzienlijke hoeveelheid van dergelijke opties;

c)

de instelling oordeelt dat het gedragsgerelateerde risico van deze opties een substantieel risico vormt.


Naar boven