EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000PC0382

Voorstel voor een Richtlijn van de Raad inzake de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA)

/* COM/2000/0382 def. - CNS 2000/0164 */

PB C 337E van 28/11/2000, p. 149–152 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52000PC0382

Voorstel voor een Richtlijn van de Raad inzake de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA) /* COM/2000/0382 def. - CNS 2000/0164 */

Publicatieblad Nr. C 337 E van 28/11/2000 blz. 0149 - 0152


Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD inzake de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA)

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

I. Doel van het voorstel

1. Het doel van dit voorstel voor een richtlijn is de tenuitvoerlegging van de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart, die op 22 maart 2000 tussen de werkgevers- en werknemersorganisaties in de burgerluchtvaartsector werd gesloten (zie bijlage).

2. Toen het "Witboek over de van de richtlijn betreffende de arbeidstijd uitgesloten sectoren en activiteiten" [1] naar de sociale partners werd gestuurd, werd hen gevraagd dat te beschouwen als de eerste formele overlegronde over de arbeidstijd in de betrokken sectoren en activiteiten. Op 31 maart 1998 lanceerde de Commissie de tweede fase van het overlegproces over de inhoud van haar voorstel, naar aanleiding van de reacties op het witboek.

[1] COM(97) 334 def. van 15.7.1997.

3. Na de afronding van de tweede fase van het overleg sloten de werknemers- en werkgeversorganisaties in de burgerluchtvaart op Europees niveau, de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA), op 22 maart 2000 een Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart. Zij deden de Commissie de overeenkomst toekomen, met het verzoek om tenuitvoerlegging van de overeenkomst door middel van een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, overeenkomstig artikel 139, lid 2, van het Verdrag.

II. Analyse van de overeenkomst

4. In haar Mededeling "De aanpassing en de bevordering van de sociale dialoog op communautair niveau" [2] benadrukt de Commissie dat ze, alvorens een wetgevingsvoorstel tot tenuitvoerlegging van een overeenkomst aan de Raad voor te leggen, een beoordeling uitvoert, waarbij zij overweegt in hoeverre de partijen die de overeenkomst hebben gesloten, representatief zijn en hoe hun mandaat luidt, en zij voor elke clausule in de overeenkomst nagaat of deze in overeenstemming is met het Gemeenschapsrecht en de bepalingen inzake kleine en middelgrote ondernemingen.

[2] COM(98) 322 def. van 20.5.1998; zie ook COM(93) 600 def. van 14.12.1993.

Representativiteit van de partijen die de overeenkomst sluiten en hun respectieve mandaat

5. De partijen die de overeenkomst sluiten, zijn de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA). Deze vijf organisaties hebben sinds 1987, het jaar van oprichting, zitting in het Paritair Comité voor de Burgerluchtvaart. De werkzaamheden van het Paritair Comité voor de Burgerluchtvaart hebben geresulteerd in een aantal gemeenschappelijke adviezen over vraagstukken in verband met vervoer en sociaal beleid.

6. Zoals blijkt uit gegevens die zijn voorgelegd door de partijen die de overeenkomst sluiten, zijn ze actief in een bepaalde sector en zijn ze op Europees niveau georganiseerd. Daarnaast bestaan ze uit organisaties die zelf een geïntegreerd en erkend onderdeel uitmaken van de structuren voor sociale partners in de lidstaten, die over overeenkomsten kunnen onderhandelen en representatief zijn voor alle lidstaten. Ten slotte beschikken ze over adequate structuren zodat zij op doeltreffende wijze aan de uitvoering van de sociale bepalingen van het Verdrag kunnen deelnemen.

7. Alle partijen die de overeenkomst hebben gesloten, hebben informatie betreffende hun representativiteit voorgelegd. Uit deze informatie blijkt dat ze voldoende representatief zijn voor het mobiele personeel in de sector burgerluchtvaart. De Association of European Airlines (AEA) vertegenwoordigt hoofdzakelijk de nationale luchtvaartmaatschappijen. De leden van de AEA bieden met elkaar werk aan 75% van alle werknemers in de luchtvaart. De rest van de werknemers is in dienst van chartermaatschappijen, die op Europees niveau georganiseerd zijn in de International Association of Charter Airlines (IACA) en de European Regions Airlines Association (ERA). De ERA vertegenwoordigt Europese luchtvaartmaatschappijen, vliegtuigbouwers en luchthavens, maar heeft alleen werkgelegenheidscijfers voorgelegd betreffende de luchtvaartmaatschappijen. Wat de vakbonden betreft, is de overeenkomst ondertekend door de European Transport Workers' Federation (ETF), die het cabinepersoneel (zo'n twee derde van het totale mobiele personeel) vertegenwoordigt, en de European Cockpit Association, die de piloten en de boordwerktuigkundigen vertegenwoordigt.

8. De onderstaande tabel bevat een overzicht van de werkgelegenheidssituatie in de burgerluchtvaart, met schattingen van gegevens betreffende mobiel personeel. Op basis van de bestaande cijfers kan worden geschat dat het mobiele personeel in de burgerluchtvaart uit ongeveer 95.000 mensen bestaat. Wat de werkgevers betreft, is bijna 95% van al het mobiele personeel in dienst bij de drie partijen die de overeenkomst hebben gesloten; drie kwart hiervan werkt voor de leden van de AEA. De ECA vertegenwoordigt meer dan 80% van de Europese piloten en boordwerktuigkundigen, terwijl de ETF ongeveer 70% van het cabinepersoneel vertegenwoordigt [3].

[3] Bronnen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

9. De organisaties voldoen op basis van de gegevens in de tabel hierboven aan de criteria voor sociale partners op Europees niveau, zoals vastgelegd in de mededeling van de Commissie uit 1993 [4], en zijn dientengevolge opgenomen in de lijst van erkende organisaties van sociale partners in bijlage I bij de Mededeling "De aanpassing en de bevordering van de sociale dialoog op communautair niveau" [5]: de AEA, IACA en ERA als sectoriële werkgeversorganisaties; de ETF als bij de EVV aangesloten vakbond.

[4] COM(93) 600 def. van 14.12.1993.

[5] COM(98) 322 def.

Bepalingen met betrekking tot kleine en middelgrote ondernemingen

10. Artikel 137, lid 2, van het Verdrag bepaalt dat bij wetgeving inzake sociaal beleid zal worden vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.

11. De overeenkomst maakt geen onderscheid tussen werknemers van kleine en middelgrote ondernemingen enerzijds en andere werknemers anderzijds. De minimumnormen inzake de gezondheid en de veiligheid van werknemers mogen echter niet afhankelijk zijn van de grootte van de onderneming. Desalniettemin vertegenwoordigt de European Regions Airline Association (ERA) 59, hoofdzakelijk kleine en middelgrote luchtvaartmaatschappijen; overeenkomstig de meest recente statistieken (januari 2000) varieert hun grootte, gebaseerd op het aantal werknemers, van 28 tot 2.200 werknemers.

12. Het feit dat de ERA één van de partijen is die de overeenkomst hebben gesloten, toont aan dat mede rekening is gehouden met de belangen van kleine en middelgrote luchtvaartmaatschappijen. Daarnaast kan geen enkele bepaling van de overeenkomst worden beschouwd als een belemmering voor de toegang tot de markt van nieuwe, kleine en middelgrote luchtvaartmaatschappijen.

13. De Commissie concludeert derhalve dat de overeenkomst in overeenstemming is met de bepalingen betreffende kleine en middelgrote ondernemingen.

"Rechtsgeldigheid" van de clausules van de overeenkomst

14. De Commissie heeft elk van de clausules van de overeenkomst zorgvuldig bestudeerd en is van mening dat geen enkele clausule in strijd is met de Gemeenschapswetgeving. De verplichtingen die de lidstaten worden opgelegd, zijn niet rechtstreeks afgeleid van de overeenkomst tussen de sociale partners zelf, maar van de regeling betreffende de uitvoering van de overeenkomst uit hoofde van de richtlijn. De partijen stellen dat, wat het mobiele personeel in de burgerluchtvaartsector betreft, de bepalingen van deze richtlijn en de overeenkomst (zie bijlage) de meer algemene bepalingen van Richtlijn 93/104/EG van de Raad, gewijzigd bij Richtlijn 2000/xxx/EG van de Raad [6], vervangen. Het volgende deel bevat de beoordeling van de inhoud van de overeenkomst door de Commissie.

[6] Op 3 april 2000 bereikte het bemiddelingscomité een akkoord over een compromistekst, teneinde de van het toepassingsgebied van Richtlijn 93/104/EG uitgesloten sectoren en activiteiten af te dekken.

Beoordeling van de overeenkomst

15. Met het vastleggen van minimumvoorschriften inzake arbeidstijd geeft de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart uitvoering aan de punten 7, 8 en 19 van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden, waarnaar in artikel 136 van het Verdrag wordt verwezen.

16. De Commissie is van mening dat de aanpassing, flexibiliteit en organisatie van de arbeidstijd wezenlijke aspecten van de arbeidsomstandigheden en de dynamiek van ondernemingen zijn en in belangrijke mate de situatie op de arbeidsmarktsituatie en het scheppen van werkgelegenheid beïnvloeden.

17. In deze context onderschrijft de Commissie ten volle het doel van de door de AEA, ETF, ECA, ERA en IACA gesloten Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd en beschouwt ze de overeenkomst in drieërlei opzicht als een belangrijke stap.

18. Ten eerste is de invoering van communautaire minimumvoorschriften betreffende de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart een belangrijke stap in de richting van een minimumpakket van fundamentele rechten van werknemers.

19. Ten tweede vindt de overeenkomst het juiste evenwicht tussen enerzijds de noodzaak van een adequate bescherming van de gezondheid en de veiligheid van mobiel personeel in de burgerluchtvaart inzake de arbeidstijd en anderzijds de vereisten inzake voldoende operationele flexibiliteit voor commerciële luchtvaartmaatschappijen en de handhaving van toereikende normen op het vlak van de openbare veiligheid. In dit verband is de overeenkomst in overeenstemming met het Sociaal actieprogramma 1998-2000 van de Commissie, het "Witboek over de van de richtlijn betreffende de arbeidstijd uitgesloten sectoren en activiteiten" [7], het Actieprogramma van de Commissie betreffende het gemeenschappelijk vervoerbeleid [8] en de Mededeling van de Commissie "Modernisering van de werkorganisatie" [9].

[7] COM(97) 334 def.

[8] COM(95) 302 def.

[9] COM(98) 592 def.

20. Ten derde vormt de overeenkomst een opmerkelijk succes voor de sectoriële sociale dialoog op communautair niveau, bevestigt ze de essentiële rol van de Europese sociale partners bij het aanvullen, vervolledigen en aanpassen op communautair niveau van nationale normen inzake arbeidsomstandigheden en illustreert ze de functie die de sociale partners kunnen vervullen in de Europese werkgelegenheidsstrategie, zoals overeengekomen tijdens de buitengewone Top van Luxemburg in 1997 en de daaropvolgende resoluties van de Raad, in het bijzonder de resolutie van de Raad over de werkgelegenheidsrichtsnoeren 2000 [10].

[10] Resolutie van de Raad van 13 maart 2000 betreffende richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten in het jaar 2000.

21. De Commissie is van mening dat aan alle voorwaarden is voldaan om een voorstel in te dienen voor de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst door middel van een besluit van de Raad.

III. Het voorstel van de Commissie

22. In haar mededeling van 14 december 1993 gaf de Commissie te kennen "dat de tenuitvoerlegging van een op communautair niveau gesloten overeenkomst door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, op gezamenlijk verzoek van de sociale partners, de Raad niet de mogelijkheid geeft de overeenkomst te wijzigen. Daarom stelt de Commissie, na bestudering van de overeenkomst tussen de sociale partners, alleen de goedkeuring voor van een besluit over de overeenkomst zoals gesloten". In dit geval is het voorgestelde instrument een richtlijn. Het instrument bevat derhalve de standaardclausules in verband met de tenuitvoerlegging van de richtlijn op nationaal niveau.

23. Daarnaast was de Commissie tevens van mening "dat het besluit van de Raad beperkt dient te zijn tot het bindend maken van de bepalingen van de tussen de betrokken sociale partners gesloten overeenkomst, zodat de tekst van de overeenkomst geen deel uitmaakt van het besluit, maar als bijlage daaraan wordt gehecht".

24. Ten slotte kondigde de Commissie aan "dat indien de Raad, overeenkomstig de in de laatste alinea van artikel 139, lid 2, beschreven procedures, besluit de overeenkomst zoals gesloten tussen de sociale partners niet ten uitvoer te leggen, zij haar voorstel voor een besluit terugtrekt en in het licht van de uitgevoerde werkzaamheden onderzoekt of het wenselijk is een wetgevend instrument voor het gebied in kwestie voor te leggen".

25. De Commissie heeft de tekst van de overeenkomst dus niet in haar voorstel opgenomen, maar daaraan gehecht. Overigens herhaalt zij dat indien de Raad de tussen de sociale partners gesloten overeenkomst mocht wijzigen, zij haar voorstel intrekt.

Rechtsgrond

26. Artikel 139, lid 2, van het Verdrag bepaalt dat "de tenuitvoerlegging van de op communautair niveau gesloten overeenkomsten voor zaken die onder artikel 137 vallen, geschiedt op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie". De overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart betreft de gezondheid en veiligheid van werknemers, die onder artikel 137, lid 1, van het Verdrag vallen. Deze materie valt onder de gebieden waarop de Raad met gekwalificeerde meerderheid besluiten kan nemen. Bijgevolg vormt artikel 139, lid 2, de passende rechtsgrond voor het voorstel van de Commissie.

27. Dit artikel voorziet niet in raadpleging van het Europees Parlement over door de sociale partners aan de Commissie gerichte verzoeken. Niettemin heeft de Commissie, overeenkomstig de in haar mededeling gedane toezegging, het Parlement op de hoogte gehouden van de verschillende fasen van overleg met de sociale partners. Zij doet het Parlement dit voorstel ook toekomen zodat het, indien het zulks wenselijk acht, zijn advies aan de Commissie en de Raad kan mededelen. Hetzelfde geldt voor het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

Vorm van het besluit

28. De term "besluit" in artikel 139, lid 2, is van algemene aard, teneinde de keuze van het wetgevende instrument uit hoofde van artikel 249 van het Verdrag mogelijk te maken. Het is aan de Commissie de Raad het meest geschikte van de drie bindende instrumenten uit genoemd artikel (verordening, richtlijn of beschikking) voor te stellen. In het onderhavige geval is het gezien de aard en inhoud van de tekst van de sociale partners duidelijk dat deze overeenkomst in aanmerking komt om indirect door middel van door de lidstaten of de sociale partners in het nationaal recht van de lidstaten om te zetten bepalingen te worden toegepast. Het meest geschikte instrument voor de tenuitvoerlegging ervan is in dat geval dan ook een richtlijn van de Raad. Voorts is de Commissie, overeenkomstig de gedane toezeggingen, van mening dat de tekst van de overeenkomst geen deel moet uitmaken van de richtlijn, maar daaraan moet worden gehecht.

29. Ten aanzien van de afzonderlijke artikelen van haar voorstel merkt de Commissie het volgende op:

Artikel 1

30. Dit artikel beperkt zich tot het bindend maken van de tussen de sociale partners gesloten overeenkomst, hetgeen het doel is van een besluit van de Raad krachtens artikel 139, lid 2, van het Verdrag.

Artikelen 2-6

31. Artikel 2, lid 1, stelt dat de richtlijn alleen minimumvoorschriften vaststelt en dat de lidstaten op het betrokken gebied strengere regels kunnen aannemen.

32. Artikel 2, lid 2, is een standaard "non-regressieclausule" voor lidstaten die op het tijdstip van goedkeuring van de richtlijn een hoger beschermingsniveau hebben dan door de overeenkomst wordt verzekerd. Deze clausule zorgt ervoor dat het algemene beschermingsniveau voor de werknemers bij de goedkeuring van de communautaire richtlijn niet daalt. Zij biedt de lidstaten evenwel de mogelijkheid om afwijkende maatregelen te treffen indien hun economisch en sociaal beleid dat vereist, zulks met inachtneming van de door de overeenkomst vastgestelde minimumvoorschriften. In ieder geval is het duidelijk dat de manoeuvreerruimte van de lidstaten alleen betrekking heeft op een beschermingsniveau dat het door de richtlijn voorgeschreven niveau overstijgt.

33. Artikel 3 verplicht de lidstaten sancties vast te stellen die doeltreffend, evenredig met de inbreuk en afschrikkend zijn. Bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht is het, zoals in elk rechtsstelsel, enerzijds nodig inbreuken op de wettelijke verplichtingen te ontraden en anderzijds overtreders te straffen.

34. De artikelen 4-6 bevatten de gebruikelijke bepalingen voor de omzetting in het nationaal recht van de lidstaten.

IV. Rechtvaardiging van de richtlijn in verband met subsidiariteit

35. Het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA) gesloten overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart voldoet aan de twee componenten van het subsidiariteitsbeginsel, te weten noodzakelijkheid en evenredigheid, zoals bepaald in artikel 5 van het Verdrag.

36. De noodzaak voor de Gemeenschap om op te treden, blijkt niet alleen uit het feit dat de sociale partners, volgens de in artikel 138 van het Verdrag vastgestelde procedure, overeen zijn gekomen dat optreden van de Gemeenschap nodig is en verzocht hebben hun overeenkomst op communautair niveau ten uitvoer te leggen door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, overeenkomstig artikel 139, lid 2 van het Verdrag, maar ook uit het feit dat het luchtvervoer een sterk geïntegreerde sector met een hoge mate van concurrentie is.

37. De richtlijn van de Raad voldoet aan het evenredigheidsvereiste doordat zij uitsluitend de belangrijkste doelstellingen vaststelt die dienen te worden bereikt.

V. Conclusie

38. De Raad wordt verzocht het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA) gesloten overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart goed te keuren.

2000/0164 (CNS)

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD inzake de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA)

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 139, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie [11],

[11] PB C ..., ..., blz. ...

Gezien het advies van het Europees Parlement [12],

[12] PB C ..., ..., blz. ...

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [13],

[13] PB C ..., ..., blz. ...

Gezien het advies van het Comité van de Regio's [14],

[14] PB C ..., ..., blz. ...

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Werkgevers en werknemers (de sociale partners) mogen, overenkomstig artikel 139, lid 2, van het Verdrag, gezamenlijk verzoeken dat op communautair niveau gesloten overeenkomsten ten uitvoer worden gelegd door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie.

(2) De Raad heeft Richtlijn 93/104/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd goedgekeurd.

(3) De burgerluchtvaart was één van de van het toepassingsgebied van die richtlijn uitgesloten sectoren en activiteiten.

(4) De Commissie heeft, overeenkomstig artikel 138, lid 2, van het Verdrag, de sociale partners geraadpleegd over de mogelijke richting van het communautaire optreden in verband met de van richtlijn 93/104/EG uitgesloten sectoren en activiteiten.

(5) De Commissie, die naar aanleiding van de resultaten van de bedoelde raadpleging van mening is dat communautair optreden wenselijk is, heeft de sociale partners op Europees niveau opnieuw geraadpleegd over de inhoud van het overwogen voorstel, overeenkomstig artikel 138, lid 2, van het Verdrag.

(6) De Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Federation (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA) hebben de Commissie in kennis gesteld van hun wens de in artikel 139 bedoelde onderhandelingen te beginnen, overeenkomstig artikel 138, lid 4, van het Verdrag.

(7) De genoemde organisaties hebben op 22 maart 2000 een Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart gesloten.

(8) Deze overeenkomst bevat een gemeenschappelijk verzoek aan de Commissie om de overeenkomst ten uitvoer te leggen door een besluit van de Raad op verzoek van de Commissie, overeenkomstig artikel 139, lid 2, van het Verdrag.

(9) De Raad heeft, in zijn resolutie van 13 maart 2000 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, de sociale partners op alle gepaste niveaus uitgenodigd te onderhandelen over overeenkomsten ter modernisering van de arbeidsorganisatie, met inbegrip van flexibele arbeidsregelingen, teneinde ondernemingen productief en concurrerend te maken en het nodige evenwicht te bereiken tussen flexibiliteit en zekerheid.

(10) Deze richtlijn en de als bijlage aangehechte overeenkomst bevatten meer specifieke voorschriften, zoals bedoeld in artikel 14 van Richtlijn 93/104/EG, inzake de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart.

(11) Het gepaste wetgevende besluit voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomst is een richtlijn, zoals bedoeld in artikel 249 van het Verdrag, die voor de lidstaten bindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat, doch hen de bevoegdheid laat vorm en middelen te kiezen.

(12) Vanwege de hoge mate van integratie van en de concurrentiesituatie in de luchtvaartsector kunnen de doelstellingen van deze richtlijn, het beschermen van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en daarom is optreden door de Gemeenschap vereist. Deze richtlijn gaat niet verder dan hetgeen nodig is voor de verwezenlijking van deze doelstellingen.

(13) Wat de in de overeenkomst gebruikte, maar niet nader gedefinieerde termen betreft, laat de richtlijn de lidstaten vrij die termen te definiëren overeenkomstig hun nationale wetgeving en praktijk, zoals dat het geval is voor de overige richtlijnen inzake sociaal beleid waarin soortgelijke termen worden gebruikt, mits deze definities verenigbaar zijn met de overeenkomst.

(14) De Commissie heeft haar voorstel voor een richtlijn opgesteld overeenkomstig haar mededeling van 20 mei 1998 over de aanpassing en bevordering van de sociale dialoog op communautair niveau, rekening houdend met de representatieve status van de partijen die de overeenkomst sluiten en de rechtsgeldigheid van elke clausule in de overeenkomst.

(15) De Commissie heeft haar voorstel voor een richtlijn opgesteld overeenkomstig artikel 137, lid 2, van het Verdrag, dat bepaalt dat in richtlijnen op sociaal gebied "wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd".

(16) De richtlijn en de overeenkomst in de bijlage stellen minimumnormen vast. De lidstaten en/of de sociale partners mogen gunstiger bepalingen handhaven of invoeren.

(17) De tenuitvoerlegging van deze richtlijn mag niet dienen als rechtvaardiging voor enige regressie in de bestaande situatie in elke lidstaat.

(18) De tenuitvoerlegging van de overeenkomst draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 136 van het Verdrag bedoelde doelstellingen;

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Het doel van deze richtlijn is rechtsgevolg geven aan de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart, die op 22 maart 2000 tussen de werkgevers- en werknemersorganisaties in de burgerluchtvaartsector, de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Federation (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA), werd gesloten (zie bijlage).

Artikel 2

1. De lidstaten kunnen gunstigere dan de in deze richtlijn bedoelde bepalingen handhaven of invoeren.

2. De tenuitvoerlegging van deze richtlijn vormt in geen enkel geval een rechtvaardiging voor een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de werknemers op de onder deze richtlijn vallende gebieden. Dit doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten en/of de sociale partners om in het licht van de ontwikkelingen andersluidende wettelijke, bestuursrechtelijke en contractuele bepalingen aan te nemen dan die welke op het tijdstip van de goedkeuring van deze richtlijn van kracht zijn, mits de hand wordt gehouden aan de minimumeisen van deze richtlijn.

Artikel 3

De lidstaten stellen het stelsel van sancties van toepassing op overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen vast en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de tenuitvoerlegging van die sancties te verzekeren. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 4 vermelde datum van deze bepalingen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen zo spoedig mogelijk mee.

Artikel 4

De lidstaten doen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden die nodig zijn om uiterlijk (twee jaar na de goedkeuring ervan) aan deze richtlijn te voldoen, of zorgen er uiterlijk op die datum voor dat de sociale partners bij overeenkomst de nodige bepalingen invoeren, waarbij de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen nemen om te allen tijde de door deze richtlijn geëiste resultaten te kunnen waarborgen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, dan wel bij de officiële bekendmaking ervan, wordt naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden door de lidstaten vastgesteld.

Artikel 5

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, op [...]

Voor de Raad

De voorzitter

BIJLAGE

Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA)

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid de artikelen 138 en 139, lid 2;

Overwegende dat artikel 139, lid 2, van het Verdrag bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de op communautair niveau gesloten overeenkomsten op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen kan geschieden door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie;

Overwegende dat de ondertekenende partijen hierbij een dergelijk verzoek doen;

Overwegende dat de ondertekenende partijen van mening zijn dat de bepalingen van deze Overeenkomst "meer specifieke voorschriften" zijn in de zin van artikel 14 van Richtlijn 93/104/EG van de Raad, en dat de bepalingen van die richtlijn niet moeten gelden;

Zijn de ondertekenende partijen het volgende overeengekomen:

Clausule 1

1. De Overeenkomst is van toepassing op de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart.

2. De Overeenkomst bevat "meer specifieke voorschriften" betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de zin van artikel 14 van Richtlijn 93/104/EG van de Raad.

Clausule 2

1. Onder "arbeidstijd" wordt verstaan de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent, overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijk.

2. Onder "mobiel personeel in de burgerluchtvaart" wordt verstaan bemanningsleden aan boord van een burgerluchtvaartuig, in dienst van een onderneming gevestigd in een lidstaat.

3. Onder "bloktijd" wordt verstaan de tijd tussen het moment waarop een vliegtuig voor het eerst zijn parkeerplaats verlaat om op te stijgen tot het moment waarop het op de aangeduide parkeerplaats tot stilstand komt en alle motoren zijn uitgezet.

Clausule 3

1. Mobiel personeel in de burgerluchtvaart heeft recht op een betaald verlof van minstens vier weken per jaar, overeenkomstig de voorwaarden voor het recht op en het toekennen van een dergelijk verlof krachtens de nationale wetgeving en/of praktijk.

2. De minimumperiode van betaald verlof mag niet worden vervangen door een geldelijke vergoeding, behalve bij beëindiging van de arbeidsverhouding.

Clausule 4

1. (a) Mobiel personeel in de burgerluchtvaart heeft recht op een gratis medische keuring alvorens het voor de arbeid wordt ingezet en daarna op gezette tijden;

(b) Mobiel personeel in de burgerluchtvaart met gezondheidsproblemen waarvan vaststaat dat deze verband houden met het feit dat het ook 's nachts werkt, krijgt indien mogelijk mobiel of niet-mobiel passend dagwerk.

2. Bij de in lid 1, onder a), bedoelde gratis medische keuring moet het medisch geheim worden gerespecteerd.

3. De in lid 1, onder a), bedoelde gratis medische keuring kan deel uitmaken van de nationale gezondheidszorg.

Clausule 5

1. Mobiel personeel in de burgerluchtvaart geniet ten aanzien van hun veiligheid en gezondheid een mate van bescherming die op de aard van hun werk is afgestemd.

2. De passende beschermings- en preventiediensten of -voorzieningen voor de veiligheid en de gezondheid van mobiel personeel in de burgerluchtvaart staan steeds ter beschikking.

Clausule 6

1. De nodige maatregelen worden genomen opdat een werkgever die voornemens is de werkzaamheden volgens een bepaald rooster in te delen, rekening houdt met het algemene beginsel van de aanpassing van de arbeid aan de mens

Clausule 7

2. Informatie betreffende specifieke roosters van mobiel personeel in de burgerluchtvaart dient aan de bevoegde autoriteiten ter beschikking te worden gesteld, wanneer deze daarom vragen.

Clausule 8

1. De arbeidstijd moet worden vastgesteld onverminderd enige toekomstige Gemeenschapswetgeving inzake beperkingen van de vlieg- en de diensttijden en vereisten inzake de rusttijden, en in combinatie met de nationale wetgeving over dit onderwerp, die bij alle hiermee verband houdende aangelegenheden in aanmerking moet worden genomen.

2. De maximale werktijd per jaar, met inbegrip van een aantal elementen betreffende het stand-by zijn voor de dienst zoals vastgesteld in de van toepassing zijnde wetgeving, bedraagt 2.000 uur, waarvan ten hoogste 900 uur bloktijd.

3. De maximale werktijd per jaar moet zo gelijk mogelijk over het jaar worden gespreid.

Clausule 9

Onverminderd clausule 3 krijgt het mobiel personeel in de burgerluchtvaart dagen vrij van dienst en stand-by, die vooraf worden gemeld, en wel als volgt:

(a) minstens 7 lokale dagen in elke kalendermaand, met inbegrip van eventuele wettelijke rustperioden; en

(b) minstens 96 lokale dagen in elk kalenderjaar, met inbegrip van eventuele wettelijke rustperioden.

Clausule 10

Twee jaar na afloop van de in het besluit van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van deze Overeenkomst vastgelegde toepassingsperiode worden de bovenstaande bepalingen door de partijen opnieuw besproken.

Brussel, 22 maart 2000

Association of European Airlines (AEA)

Karl-Heinz Neumeister, secretaris-generaal

Manfred Merz, vice-voorzitter van de commissie Sociale zaken van de AEA, voorzitter van het onderhandelingsteam

European Transport Workers' Federation (ETF)

Brenda O'Brien, adjunct-secretaris-generaal

Betty Lecouturier, president, comité cabinepersoneel

Bent Gehlsen, lid van het onderhandelingsteam, comité cabinepersoneel

European Cockpit Association (ECA)

Gezagvoerder Francesco Gentile, voorzitter

Gezagvoerder Bill Archer, vice-voorzitter

Giancarlo Crivellaro, secretaris-generaal

European Regions Airline Association (ERA)

Mike Ambrose, directeur-generaal

The International Air Carrier Association (IACA)

Marc Frisque, directeur-generaal

Allan Brown, directeur, luchtvaartbeleid- en industriezaken

IMPACTBEOORDELINGSFORMULIER DE IMPACT VAN HET VOORSTEL OP DE SECTOR, IN HET BIJZONDER OP KLEINE EN MIDDELGROTE ONDERNEMINGEN

Benaming van het voorstel

Richtlijn van de Raad inzake de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA).

Referentienummer van het document

xxxx

Het voorstel

1. Waarom is er, rekening houdend met het beginsel van subsidiariteit, communautaire wetgeving nodig en wat zijn de belangrijkste doelstellingen van die wetgeving-

Communautair optreden is gerechtvaardigd door het feit dat de sociale partners, krachtens de procedure die is vastgelegd in artikel 138 van het Verdrag, zijn overeengekomen dat het noodzakelijk is actie te ondernemen op communautair niveau en uit hoofde van artikel 139, lid 2, van het Verdrag een verzoek hebben ingediend betreffende de tenuitvoerlegging van hun op communautair niveau gesloten overeenkomst door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie. Bovendien kan het, zoals staat in de preambule bij Richtlijn 93/104/EG van de Raad, "vanwege de specifieke aard van de arbeid nodig zijn afzonderlijke maatregelen te treffen voor de aanpassing van de arbeidstijd in bepaalde sectoren of voor bepaalde activiteiten die buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen". Tot slot heeft het Hof van Justitie, in een zaak in verband met Richtlijn 93/104/EG, voor recht verklaard dat "zodra de Raad heeft vastgesteld dat de huidige graad van bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers moet worden verbeterd en dat de op dit gebied bestaande omstandigheden op de weg van de vooruitgang moeten worden geharmoniseerd, de verwezenlijking van een dergelijke doelstelling door middel van minimumvoorschriften slechts mogelijk is door een actie op communautair niveau, die overigens de vaststelling van de noodzakelijke uitvoeringsbepalingen grotendeels aan de lidstaten overlaat" [15].

[15] Zaak C-84/94 Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tegen Raad van de Europese Unie, Jurispr. 1996, blz. I-5755.

De impact op de sector

2. Wie wordt door het voorstel getroffen-

De burgerluchtvaartsector, in het bijzonder het mobiele personeel werkzaam in de burgerluchtvaartsector.

De grootte van de luchtvaartmaatschappijen, gebaseerd op het aantal werknemers, varieert van 28 tot enkele duizenden. Door de aard van de sector domineren grote maatschappijen de markt; hun marktaandeel bedraagt ongeveer 80-90%. Er zijn evenwel ongeveer 30 luchtvaartmaatschappijen met minder dan 500 werknemers en een groter aantal luchtvaartmaatschappijen met 500-1.000 werknemers. In alle lidstaten bestaat ten minste één kleine of middelgrote luchtvaartmaatschappij.

3. Wat moet de sector doen om zich aan het voorstel te houden-

De sector moet het werk op zodanige wijze organiseren dat de naleving van de bepalingen van de richtlijn en de nationale uitvoeringsbepalingen is gegarandeerd.

4. Welke is de te verwachten economische impact van het voorstel-

Het voorstel bevat minimumnormen betreffende de arbeidsorganisatie van mobiel personeel in de burgerluchtvaartsector. De wetgeving van de lidstaten en/of contractuele regels op nationaal niveau voorzien echter vaak in ten minste hetzelfde beschermingsniveau voor mobiel personeel. Wat de sector betreft, betekent het voorstel dat voor alle Europese luchtvaartmaatschappijen identieke voorwaarden van toepassing zijn, zonder evenwel verplichtingen op te leggen die de toegang tot de markt voor nieuwe luchtvaartmaatschappijen zouden kunnen belemmeren. Bovendien betekent het feit dat de materiële bepalingen van de richtlijn zijn opgenomen in de door de sectoriële sociale partners aangehechte overeenkomst dat zorgvuldig met de specifieke kenmerken van de sector rekening is gehouden. Aangezien de tenuitvoerlegging van de richtlijn en de aangehechte overeenkomst op nationaal niveau moet geschieden, en aangezien het voorstel de lidstaten toestaat een betere bescherming te bieden, zal de concrete impact afhangen van de vorm en de inhoud van de nationale uitvoeringsbepalingen.

5. Bevat het voorstel maatregelen om rekening te houden met de specifieke situatie van kleine en middelgrote ondernemingen (lagere of afwijkende voorschriften)-

De overeenkomst maakt geen onderscheid tussen werknemers van kleine en middelgrote ondernemingen enerzijds en andere werknemers anderzijds. De minimumnormen inzake de gezondheid en veiligheid van werknemers mogen echter niet afhankelijk zijn van de grootte van de onderneming. Desalniettemin vertegenwoordigt de European Regions Airline Association (ERA) 59, hoofdzakelijk kleine en middelgrote luchtvaartmaatschappijen; overeenkomstig de meest recente statistieken (januari 2000) varieert hun grootte, gebaseerd op het aantal werknemers, van 28 tot 2.200 werknemers. Het feit dat de ERA één van de partijen is die de overeenkomst hebben gesloten, toont aan dat mede rekening is gehouden met de belangen van kleine en middelgrote luchtvaartmaatschappijen. Daarnaast kan geen enkele bepaling van de overeenkomst worden beschouwd als een belemmering voor de toegang tot de markt van nieuwe kleine en middelgrote luchtvaartmaatschappijen.

Raadpleging

6. Lijst van organisaties die over het voorstel zijn geraadpleegd en hun belangrijkste standpunten hebben uiteengezet.

Een breed scala aan organisaties is geraadpleegd. Over de bij het voorstel voor een richtlijn aangehechte overeenkomst is tussen de werkgevers- en werknemersorganisaties in de burgerluchtvaartsector onderhandeld.

Top