Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32019R1022

    Verordening (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 508/2014

    PE/32/2019/REV/1

    PB L 172 van 26/06/2019, p. 1–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 14/08/2019

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2019/1022/oj

    26.6.2019   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 172/1


    VERORDENING (EU) 2019/1022 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 20 juni 2019

    tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 508/2014

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    In het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982, waarbij de Unie partij is, zijn instandhoudingsverplichtingen vastgesteld, onder meer betreffende het behoud of het herstel van populaties van geoogste soorten op een niveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren.

    (2)

    Tijdens de top van de Verenigde Naties inzake duurzame ontwikkeling die in 2015 in New York heeft plaatsgevonden, hebben de Unie en haar lidstaten zich ertoe verbonden om uiterlijk in 2020 het oogsten van vis daadwerkelijk te hebben gereguleerd en een einde te hebben gemaakt aan overbevissing, aan illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij en aan destructieve visserijpraktijken, en wetenschappelijk gefundeerde beheersplannen uit te voeren teneinde de bestanden in zo kort mogelijke tijd te herstellen tot op zijn minst het niveau dat de door hun biologische kenmerken bepaalde MDO kan opleveren.

    (3)

    Bij de ministeriële verklaring MedFish4Ever van Malta van 30 maart 2017 (3) is een nieuw kader vastgesteld voor het beheer van de visserijen in de Middellandse Zee en een werkprogramma met vijf concrete acties voor de komende 10 jaar. Een van de toezeggingen is de vaststelling van meerjarenplannen.

    (4)

    Bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) zijn de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) vastgesteld in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Unie. Het GVB moet bijdragen tot de bescherming van het mariene milieu, tot het duurzame beheer van alle commercieel geëxploiteerde soorten en in het bijzonder tot het bereiken, uiterlijk in 2020, van een goede milieutoestand.

    (5)

    Het GVB heeft onder meer tot doel te garanderen dat visserij- en aquacultuuractiviteiten uit ecologisch, sociaal en economisch oogpunt duurzaam zijn op de lange termijn, en de voorzorgsbenadering en de ecosysteemgerichte benadering toe te passen bij het visserijbeheer. Het GVB draagt ook bij aan een redelijke levensstandaard voor de visserijsector, daaronder begrepen de kleinschalige, de ambachtelijke en de kustvisserij. Het verwezenlijken van die doelstellingen draagt ook bij aan de beschikbaarheid van voedselvoorraden en biedt voordelen op het gebied van de werkgelegenheid.

    (6)

    Om de GVB-doelstellingen te halen, dienen een aantal instandhoudingsmaatregelen zoals meerjarenplannen, technische maatregelen en de vaststelling en toewijzing van de maximaal toegestane visserijinspanning te worden vastgesteld.

    (7)

    Op grond van de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten meerjarenplannen gebaseerd zijn op wetenschappelijke, technische en economische adviezen. Volgens die bepalingen moet het bij deze verordening vastgestelde meerjarenplan ("het plan") doelstellingen, kwantificeerbare streefdoelen met duidelijke tijdschema's, instandhoudingsreferentiepunten en vrijwaringsmaatregelen bevatten alsook technische maatregelen om ongewenste vangsten te voorkomen en te beperken.

    (8)

    "Beste beschikbare wetenschappelijke advies" dient te worden begrepen als openbaar beschikbaar wetenschappelijk advies dat wordt geschraagd door de meest recente wetenschappelijke gegevens en methoden en dat is afgegeven of beoordeeld door een op internationaal of EU-niveau erkend onafhankelijk wetenschappelijk orgaan.

    (9)

    De Commissie dient het beste beschikbare wetenschappelijke advies in te winnen voor de bestanden die binnen het toepassingsgebied van het plan vallen. Daartoe dient zij met name het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) te raadplegen. De Commissie moet met name openbaar beschikbaar wetenschappelijk advies inwinnen, onder meer betreffende gemengde visserijen, waarbij rekening wordt gehouden met het plan en waarbij FMSY-bandbreedtes en instandhoudingsreferentiepunten (BPA en BLIM) zijn aangegeven.

    (10)

    Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad (5) stelt een beheerskader voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee in, en legt de vaststelling op van beheersplannen voor de visserij met trawlnetten, bootzegens, landzegens, omsluitingsnetten en dreggen binnen hun territoriale wateren.

    (11)

    Frankrijk, Italië en Spanje hebben beheersplannen aangenomen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1967/2006. Er is echter onvoldoende samenhang tussen die plannen en er wordt in de plannen niet met al het voor demersale bestanden gebruikt vistuig rekening gehouden, noch met het grensoverschrijdende karakter van bepaalde bestanden en vissersvloten. Daarnaast zijn die plannen ondoeltreffend gebleken voor de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen. De lidstaten en belanghebbenden hebben zich uitgesproken voor de opstelling en uitvoering van een beheersplan op Unieniveau voor de betrokken bestanden.

    (12)

    Het WTECV heeft aangetoond dat het niveau waarop veel demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee worden geëxploiteerd, veel te hoog ligt om de MDO te bereiken.

    (13)

    Bijgevolg is het wenselijk een meerjarenplan vast te stellen voor de instandhouding en duurzame exploitatie van demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee.

    (14)

    Het plan dient rekening te houden met de gemengde aard van de visserijen en met de dynamiek tussen de bestanden die deze visserijen bepalen, d.w.z. heek (Merluccius merluccius), zeebarbeel (Mullus barbatus), roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris), langoustine (Nephrops norvegicus), blauwrode diepzeegarnaal (Aristeus antennatus) en rode diepzeegarnaal (Aristaeomorpha foliacea). Tevens dient het rekening te houden met in het kader van demersale visserij gevangen bijvangstsoorten en met demersale bestanden waarvoor onvoldoende gegevens beschikbaar zijn. Het plan dient van toepassing te zijn op de demersale visserijen (in het bijzonder met trawlnetten, staande netten, vallen en beugen) in wateren van de Unie of door vissersvaartuigen van de Unie buiten de wateren van de Unie in het westelijke deel van de Middellandse Zee.

    (15)

    Wanneer de door recreatievisserij veroorzaakte visserijsterfte significante gevolgen heeft voor de betrokken bestanden, dient de Raad niet-discriminerende beperkingen voor recreatievissers te kunnen vaststellen. De Raad dient daarbij transparante en objectieve criteria te hanteren. In voorkomend geval dienen de lidstaten de nodige en evenredige maatregelen vast te stellen voor het toezicht op en het verzamelen van de gegevens op basis waarvan een betrouwbare raming kan worden verricht van de feitelijke vangstniveaus in de recreatievisserij. Voorts dienen ten aanzien van de recreatievisserij technische instandhoudingsmaatregelen vastgesteld te kunnen worden.

    (16)

    De geografische reikwijdte van het plan moet gebaseerd zijn op de geografische spreiding van bestanden als weergegeven in het beste beschikbare wetenschappelijke advies. In het licht van verbeterde wetenschappelijke informatie kunnen toekomstige wijzigingen in de geografische spreiding van de bestanden die is opgenomen in het plan, nodig zijn. Daarom dient de Commissie de bevoegdheid te krijgen gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanpassing van de in het plan opgenomen geografische spreiding van bepaalde bestanden indien wetenschappelijk advies wijst op een verandering in die spreiding.

    (17)

    Dit plan moet erop gericht zijn bij te dragen tot het verwezenlijken van het GVB en met name de MDO voor de doelbestanden te bereiken en te behouden de aanlandingsverplichting uit te voeren voor demersale bestanden en bijvangsten, in de demersale visserij, van pelagische soorten waarvoor een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte geldt, en een redelijke levensstandaard te bevorderen voor diegenen die leven van visserijactiviteiten, met aandacht voor de kustvisserij en de sociaaleconomische aspecten. Ook dient het plan een ecosysteemgerichte benadering toe te passen op het visserijbeheer om ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt. Het dient in samenhang te zijn met de milieuwetgeving van de Unie, met name met de doelstelling om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken, overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (6), en de doelstellingen van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (8).

    (18)

    Het is passend om het streefdoel voor de visserijsterfte (F) dat overeenkomt met de doelstelling inzake het bereiken en behouden van de MDO vast te stellen in de vorm van bandbreedtes van waarden die in overeenstemming zijn met het bereiken van de MDO (FMSY). Die op het beste beschikbare wetenschappelijke advies gebaseerde bandbreedtes zijn noodzakelijk om de flexibiliteit te bieden die nodig is om rekening te houden met ontwikkelingen in het wetenschappelijk advies, om bij te dragen aan de uitvoering van de aanlandingsverplichting en om rekening te houden met de gemengde visserij. Die bandbreedtes worden op basis van het plan zo bepaald dat bij toepassing ervan de langetermijnopbrengst ten hoogste 5 % lager vergeleken met de MDO. Bovendien is de bovengrens van de FMSY-bandbreedte geplafonneerd, zodat de waarschijnlijkheid dat het bestand onder het grensreferentiepunt voor biomassa (BLIM) terechtkomt, niet meer dan 5 % bedraagt.

    (19)

    Met het oog op de vaststelling van de maximaal toegestane visserijinspanning moeten er FMSY-bandbreedtes voor "normaal gebruik" komen en, mits het betrokken bestand in goede staat verkeert, ook de mogelijkheid om voor het meest kwetsbare bestand een maximaal toegestane visserijinspanning boven die FMSY-bandbreedtes vast te stellen indien dat volgens wetenschappelijk advies noodzakelijk is om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken in de gemengde visserijen, om schade aan een bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen of tussen soorten te voorkomen of om de jaarlijkse schommelingen van de maximaal toegestane visserijinspanning te beperken. Een streefdoel voor de visserijsterfte dat zich binnen die FMSY-bandbreedtes situeert, dient, geleidelijk toenemend, uiterlijk in 2020 indien mogelijk, en in ieder geval uiterlijk op 1 januari 2025 te worden verwezenlijkt.

    (20)

    In het licht van de toepassing van vrijwaringsmaatregelen moeten, voor bestanden waarvoor streefdoelen in verband met de MDO beschikbaar zijn, instandhoudingsreferentiepunten worden vastgesteld, uitgedrukt als preventieve referentiepunten (BPA) en grensreferentiepunten (BLIM).

    (21)

    Er moet worden voorzien in passende vrijwaringsmaatregelen om te waarborgen dat de streefdoelen worden gehaald en, indien nodig, om herstelmaatregelen op gang te brengen, onder meer wanneer een bestand tot onder de instandhoudingsreferentiepunten daalt. Die herstelmaatregelen dienen noodmaatregelen te omvatten overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, maximaal toegestane visserijinspanning en andere specifieke instandhoudingsmaatregelen.

    (22)

    Met het oog op transparante toegang tot de visserij en de verwezenlijking van de streefwaarden voor de visserijsterfte dient een visserijinspanningsregeling van de Unie te worden vastgesteld voor trawls, aangezien dit het meest gebruikte vistuig is voor demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee. Daartoe is het passend visserijinspanningsgroepen te bepalen zodat de Raad jaarlijks de maximaal toegestane visserijinspanning kan vaststellen, uitgedrukt in aantal visdagen. Waar nodig moet de visserijinspanningsregeling andere soorten vistuig omvatten.

    (23)

    Gezien de zorgwekkende toestand van veel demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee en ter vermindering van het huidige hoge niveau van de visserijsterfte moet de visserijinspanningsregeling voorzien in een significante vermindering van de visserijinspanning in de eerste vijf jaar van toepassing van het plan.

    (24)

    De lidstaten moeten specifieke maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de visserijinspanningsregeling doeltreffend en werkbaar is, door een methode voor de toewijzing van visserijinspanningsquota overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 op te nemen, een vaartuigenlijst op te stellen, vismachtigingen af te geven en vijsserijinspanningsgegevens te registreren en door te zenden.

    (25)

    Teneinde bij te dragen aan het effectief beheer van de doelstellingen van het plan, en overeenkomstig de in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 opgenomen beginselen van goed bestuur, moet de lidstaten worden toegestaan regelingen van participatief management op lokaal niveau te stimuleren.

    (26)

    Om kraamgebieden, kwetsbare habitats en de kleinschalige visserij te beschermen moet het kustgebied regelmatig worden voorbehouden voor selectievere visserijen. Daarom moet in het plan worden vastgesteld dat elk jaar gedurende drie maanden niet met trawls mag worden gevist binnen zes zeemijlen uit de kust, behalve in gebieden die dieper zijn dan de dieptelijn van 100 m. Het moet mogelijk zijn andere gesloten gebieden in te stellen wanneer de vangsten van jonge heek daardoor met ten minste 20 % kunnen worden verminderd.

    (27)

    Er dienen verdere instandhoudingsmaatregelen te worden vastgesteld voor demersale bestanden. Op basis van wetenschappelijk advies zijn met name in gebieden met hoge concentraties paaiende exemplaren extra sluitingen wenselijk om de omvang van het momenteel ernstig beschadigde bestand volwassen heek veilig te stellen.

    (28)

    De voorzorgsbenadering moet van toepassing zijn op bijvangstbestanden en op demersale bestanden waarvoor onvoldoende gegevens beschikbaar zijn. Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat herstelmaatregelen nodig zijn, moeten specifieke instandhoudingsmaatregelen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

    (29)

    Het plan moet voorzien in aanvullende technische instandhoudingsmaatregelen die moeten worden vastgesteld door middel van gedelegeerde handelingen. Dat is nodig om de doelstellingen van het plan te halen, met name wat betreft de instandhouding van demersale bestanden en de verbetering van de selectiviteit.

    (30)

    Met het oog op de naleving van de bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde aanlandingsverplichting dient het plan te voorzien in aanvullende beheersmaatregelen, die nader dienen te worden uitgewerkt overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

    (31)

    Teneinde het plan tijdig te kunnen aanpassen aan technische en wetenschappelijke vooruitgang moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de aanvulling van deze verordening met herstelmaatregelen en technische instandhoudingsmaatregelen, de uitvoering van de aanlandingsverplichting en de wijziging van bepaalde elementen van het plan. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (9). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

    (32)

    Voor de indiening van gemeenschappelijke aanbevelingen van lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer moet de uiterste termijn worden vastgesteld, zoals voorgeschreven bij Verordening (EU) nr. 1380/2013.

    (33)

    Om de vorderingen bij het verwezenlijken van de maximale duurzame opbrengst te beoordelen, moet het plan de mogelijkheid bieden tot regelmatige wetenschappelijke monitoring van de betrokken bestanden en, waar mogelijk, van bijvangstbestanden.

    (34)

    Overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moet de Commissie de toereikendheid en doeltreffendheid van deze verordening op gezette tijden beoordelen. Die beoordeling dient gebaseerd te zijn op een voorafgaande periodieke evaluatie van het plan die het WTECV uiterlijk op 17 juli 2024 en vervolgens elke drie jaar op basis van wetenschappelijk advies uitvoert. In die periode zou de aanlandingsverplichting ten volle kunnen worden uitgevoerd, zouden geregionaliseerde maatregelen kunnen worden vastgesteld en uitgevoerd en zouden de gevolgen van die maatregelen voor de bestanden en de visserijen voelbaar kunnen worden.

    (35)

    Met het oog op rechtszekerheid moet worden verduidelijkt dat maatregelen voor tijdelijke stopzetting die zijn vastgesteld om de doelstellingen van het plan te verwezenlijken, geacht worden in aanmerking te komen voor steun krachtens Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad (10).

    (36)

    Teneinde een evenwicht te bewerkstelligen tussen de vangstcapaciteit van de vloot en de beschikbare maximaal toegestane visserijinspanning, moet steun uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij beschikbaar worden gesteld met het oog op de definitieve beëindiging van visserijactiviteiten in de onder deze verordening vallende vlootsegmenten die onevenwichtigheden vertonen. Verordening (EU) nr. 508/2014 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (37)

    De verwachte economische en sociale effecten van het plan zijn naar behoren geëvalueerd voordat het plan werd opgesteld, overeenkomstig artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

    (38)

    Aangezien de maximaal toegestane visserijinspanning voor elk kalenderjaar wordt vastgesteld, moeten de bepalingen aangaande de visserijinspanningsregeling van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2020. Rekening houdend met de duurzaamheid op milieugebied en op maatschappelijk en economisch gebied moeten de bepalingen over de FMSY-bandbreedtes en over de vrijwaringsmaatregelen voor bestanden die zich onder de preventieve referentiepunten (BPA) bevinden, van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2025,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK 1

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1

    Onderwerp en toepassingsgebied

    1.   Bij deze verordening wordt een meerjarenplan (hierna "het plan" genoemd) vastgesteld voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee.

    2.   Deze verordening is van toepassing op de volgende bestanden:

    a)

    blauwrode diepzeegarnaal (Aristeus antennatus) in GFCM-deelgebieden 1, 5, 6 en 7;

    b)

    roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris) in de GFCM-deelgebieden 1, 5, 6 en 9-10-11;

    c)

    rode diepzeegarnaal (Aristaeomorpha foliacea) in de GFCM-deelgebieden 9-10-11;

    d)

    heek (Merluccius merluccius) in de GFCM-deelgebieden 1-5-6-7 en 9-10-11;

    e)

    langoustine (Nephrops norvegicus) in GFCM-deelgebieden 5, 6, 9 en 11;

    f)

    zeebarbeel (Mullus barbatus) in GFCM-deelgebieden 1, 5, 6, 7, 9, 10 en 11.

    3.   Deze verordening is tevens van toepassing op bijvangstbestanden die in het westelijke deel van de Middellandse Zee worden gevangen bij de visserij op de in lid 2 opgesomde bestanden. Zij is eveneens van toepassing op alle andere demersale bestanden die in het westelijke deel van de Middellandse Zee worden gevangen en waarvoor onvoldoende gegevens beschikbaar zijn.

    4.   Deze verordening is van toepassing op de commerciële visserij op de in de leden 2 en 3 bedoelde demersale bestanden in de wateren van de Unie of door vissersvaartuigen van de Unie buiten de wateren van de Unie van het westelijke deel van de Middellandse Zee.

    5.   Deze verordening bevat ook nadere bepalingen voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting in de wateren van de Unie van het westelijke deel van de Middellandse Zee voor alle bestanden van soorten waarvoor de aanlandingsverplichting krachtens artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 geldt en die in het kader van demersale visserij gevangen zijn.

    6.   Deze verordening voorziet in technische maatregelen, zoals vastgesteld in artikel 13, voor alle bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening gelden naast de definities die zijn vastgesteld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (11) en artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1967/2006, de volgende definities:

    1.   "westelijk deel van de Middellandse Zee": de wateren in de geografische deelgebieden (GDG's) nrs. 1 (Zee van Alborán (noord)), 2 (Alborán), 5 (Balearen), 6 (Noord-Spanje), 7 (Golfe du Lion), 8 (Corsica), 9 (Ligurische Zee en Tyrreense Zee (noord)), 10 (Tyrreense Zee (zuid)) en 11 (Sardinië) van de GFCM, als omschreven in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12);

    2.   "de betrokken bestanden": de in artikel 1, lid 2, opgesomde bestanden;

    3.   "meest kwetsbare bestand": het bestand waarvoor, op het tijdstip van de vaststelling van de maximaal toegestane visserijinspanning, de visserijsterfte voor het voorgaande jaar het verst verwijderd is van de FMSY-puntwaarde zoals bepaald in het best beschikbare wetenschappelijke advies;

    4.   "FMSY-bandbreedte": een bandbreedte van in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van het WTECV, of van een vergelijkbare onafhankelijke wetenschappelijke instantie die op het niveau van de Unie of op internationaal niveau wordt erkend, weergegeven waarden waarbij alle niveaus van visserijsterfte binnen de grenswaarden van die bandbreedte maximale duurzame opbrengsten (MDO) op de lange termijn opleveren bij een bepaald visserijpatroon en bij de heersende gemiddelde milieuomstandigheden, zonder beduidende nadelige gevolgen voor het reproductieproces voor de betrokken bestanden. De bandbreedte zorgt ervoor dat de langetermijnopbrengst ten hoogste 5 % lager is dan de MDO. De bandbreedte is geplafonneerd, zodat de waarschijnlijkheid dat het bestand onder het grensreferentiepunt (BLIM) terechtkomt, niet meer dan 5 % bedraagt;

    5.   "FMSY-puntwaarde": de waarde van de geraamde visserijsterfte die, bij een bepaald visserijpatroon en bij de heersende gemiddelde milieuomstandigheden, een maximale opbrengst op de lange termijn oplevert;

    6.   "MSY FLOWER": de laagste waarde binnen de FMSY-bandbreedte;

    7.   "MSY FUPPER": de hoogste waarde binnen de FMSY-bandbreedte;

    8.   "laagste segment van de FMSY-bandbreedte": een bandbreedte van waarden die gaat van MSY FLOWER tot de FMSY-puntwaarde;

    9.   "hoogste segment van de FMSY-bandbreedte": een bandbreedte van waarden die gaat van de FMSY-puntwaarde tot MSY FUPPER;

    10.   "BLIM": het grensreferentiepunt, uitgedrukt in paaibiomassa, als weergegeven in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van het WTECV, of van een vergelijkbare onafhankelijke wetenschappelijke instantie die op het niveau van de Unie of op internationaal niveau wordt erkend, onder hetwelk de reproductiecapaciteit verminderd kan zijn;

    11.   "BPA": het preventieve referentiepunt, uitgedrukt in paaibiomassa, als weergegeven in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van het WTECV, of van een vergelijkbare onafhankelijke wetenschappelijke instantie die op het niveau van de Unie of op internationaal niveau wordt erkend, dat garandeert dat de waarschijnlijkheid dat de paaibiomassa onder BLIM belandt, minder dan 5 % bedraagt;

    12.   "visserijinspanningsgroep": een vlootbeheerseenheid van een lidstaat waarvoor een maximaal toegestane visserijinspanning is vastgesteld;

    13.   "bestandsgroep": een groep gezamenlijk gevangen bestanden als vastgesteld in bijlage I;

    14.   "visdag": een aaneengesloten periode van 24 uur, of een gedeelte daarvan, tijdens welke een vaartuig zich in het westelijk deel van de Middellandse Zee bevindt en buitengaats is.

    Artikel 3

    Doel

    1.   Het plan is gebaseerd op een visserijinspanningsregeling en beoogt bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vermelde doelstellingen van het GVB, met name door de toepassing van de voorzorgsbenadering bij het visserijbeheer, alsmede ervoor te zorgen dat de biologische rijkdommen van de zee zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de beviste soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

    2.   Het plan draagt bij tot het uitbannen van teruggooi door ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken, alsook tot de tenuitvoerlegging van de bij artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde aanlandingsverplichting voor de onder deze verordening vallende bestanden waarvoor krachtens Unierecht minimuminstandhoudingsreferentiegrootten gelden.

    3.   Het plan past de ecosysteemgerichte benadering toe op het visserijbeheer teneinde ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt. Het is in overeenstemming met de milieuwetgeving van de Unie, met name met de doelstelling om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken, zoals omschreven in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG.

    4.   Het plan heeft met name tot doel:

    a)

    ervoor te zorgen dat de in beschrijvend element 3 van bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG beschreven voorwaarden worden vervuld;

    b)

    bij te dragen tot de vervulling van andere relevante beschrijvende elementen van bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG, in verhouding tot de rol die de visserijen voor de vervulling ervan spelen; en

    c)

    bij te dragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen die zijn opgenomen in de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 2009/147/EG en de artikelen 6 en 12 van Richtlijn 92/43/EEG, met name om ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor kwetsbare habitats en beschermde soorten tot een minimum worden beperkt.

    5.   De maatregelen in het kader van het plan worden genomen op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies.

    HOOFDSTUK II

    STREEFDOELEN, INSTANDHOUDINGSREFERENTIEPUNTEN EN VRIJWARINGSMAATREGELEN

    Artikel 4

    Streefdoelen

    1.   Het streefdoel voor visserijsterfte binnen de in artikel 2 omschreven FMSY-bandbreedtes wordt voor de betrokken bestanden geleidelijk toenemend, uiterlijk in 2020 indien mogelijk, en in ieder geval uiterlijk op 1 januari 2025 verwezenlijkt en wordt van dan af gehandhaafd binnen de FMSY-bandbreedtes.

    2.   Met name het WTECV, of een vergelijkbare onafhankelijke wetenschappelijke instantie die op het niveau van de Unie of op internationaal niveau wordt erkend, wordt verzocht om de FMSY-bandbreedtes op basis van het plan te verstrekken.

    3.   Overeenkomstig artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 stelt de Raad, wanneer hij de maximaal toegestane visserijinspanning vaststelt, die visserijinspanning voor elke visserijinspanningsgroep vast binnen de FMSY-bandbreedte die op dat moment beschikbaar is voor het meest kwetsbare bestand.

    4.   Niettegenstaande de leden 1 en 3 kan de maximaal toegestane visserijinspanning worden vastgesteld op een niveau dat lager ligt dan de FMSY-bandbreedte.

    5.   Niettegenstaande de leden 1 en 3 kan de maximaal toegestane visserijinspanning worden vastgesteld op een niveau dat hoger ligt dan de FMSY-bandbreedte die op dat moment beschikbaar is voor het meest kwetsbare bestand, mits alle betrokken bestanden zich boven het BPA bevinden:

    a)

    indien dat op grond van het best beschikbare wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 3 in het geval van gemengde visserijen;

    b)

    indien dat op grond van het best beschikbare wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is om ernstige schade aan een bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen of tussen soorten te vermijden, of

    c)

    om schommelingen in de maximaal toegestane visserijinspanning tussen opeenvolgende jaren te beperken tot niet meer dan 20 %.

    6.   Wanneer er voor een in artikel 1, lid 2, vermeld bestand geen FMSY-bandbreedtes kunnen worden bepaald vanwege het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie, wordt dat bestand beheerd overeenkomstig artikel 12 tot er FMSY-bandbreedtes beschikbaar zijn op grond van lid 2 van dit artikel.

    Artikel 5

    Instandhoudingsreferentiepunten

    Voor de toepassing van artikel 6 wordt met name het WTECV, of een vergelijkbare onafhankelijke wetenschappelijke instantie die op het niveau van de Unie of op internationaal niveau wordt erkend, op basis van het plan verzocht om de volgende instandhoudingsreferentiepunten te verstrekken:

    a)

    preventieve referentiepunten, uitgedrukt in paaibiomassa (BPA), en

    b)

    grensreferentiepunten, uitgedrukt in paaibiomassa (BLIM).

    Artikel 6

    Vrijwaringsmaatregelen

    1.   Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de paaibiomassa van een van de betrokken bestanden onder het BPA ligt, worden alle passende herstelmaatregelen genomen om ervoor te zorgen dat het betrokken bestand snel weer boven een niveau wordt gebracht dat de MDO kan opleveren. In het bijzonder wordt, niettegenstaande artikel 4, lid 3, de maximaal toegestane visserijinspanning vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met een visserijsterfte die is teruggebracht op een waarde binnen de FMSY-bandbreedte voor het meest kwetsbare bestand, rekening houdend met de afname van de biomassa van dat bestand.

    2.   Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de paaibiomassa van een van de betrokken bestanden onder het BLIM ligt, worden verdere herstelmaatregelen vastgesteld om ervoor te zorgen dat de betrokken bestanden snel weer boven een niveau worden gebracht dat de MDO kan opleveren. In het bijzonder kunnen dergelijke herstelmaatregelen, niettegenstaande artikel 4, lid 3, inhouden dat de gerichte visserij op de betrokken bestanden wordt geschorst en de maximaal toegestane visserijinspanning op passende wijze wordt verlaagd.

    3.   De in dit artikel bedoelde herstelmaatregelen kunnen bestaan in:

    a)

    maatregelen op grond van de artikelen 7, 8 en 11 tot en met 14 van deze verordening, en

    b)

    noodmaatregelen overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

    4.   De keuze van de in dit artikel bedoelde maatregelen wordt gemaakt navenant de aard, de ernst, de duur en de herhaling van de situatie waarbij de paaibiomassa zich onder de in artikel 5 bedoelde niveaus bevindt.

    HOOFDSTUK III

    VISSERIJINSPANNING

    Artikel 7

    Visserijinspanningsregeling

    1.   Een visserijinspanningsregeling is van toepassing op alle vaartuigen van de lengteklassen als omschreven in bijlage I die vissen met trawls in de gebieden en op de bestandsgroepen als omschreven in bijlage I.

    2.   Elk jaar bepaalt de Raad op basis van wetenschappelijk advies en op grond van artikel 4 per lidstaat een maximaal toegestane visserijinspanning voor elke visserijinspanningsgroep.

    3.   In afwijking van artikel 3, lid 1, en niettegenstaande lid 2 van dit artikel geldt tijdens de eerste vijf jaar van toepassing van het plan het volgende:

    a)

    voor het eerste jaar van toepassing van het plan wordt de maximaal toegestane visserijinspanning, met uitzondering van de deelgebieden waar de visserijinspanning tijdens de uitgangsperiode al met meer dan 20 % is verlaagd, met 10 % verlaagd ten opzichte van de uitgangswaarde;

    b)

    voor het tweede tot en met het vijfde jaar van toepassing van het plan wordt de maximaal toegestane visserijinspanning tijdens die periode verlaagd met ten hoogste 30 %. De verlaging van de visserijinspanning kan worden aangevuld met alle relevante technische of andere instandhoudingsmaatregelen die overeenkomstig het Unierecht worden genomen om de FMSY uiterlijk op 1 januari 2025 te verwezenlijken.

    4.   De in lid 3 bedoelde uitgangswaarde wordt door elke lidstaat voor elke visserijinspanningsgroep of deelgebied berekend als de gemiddelde visserijinspanning uitgedrukt in aantal visdagen tussen 1 januari 2015 en 31 december 2017 en daarbij wordt alleen rekening gehouden met de vaartuigen die tijdens die periode actief waren.

    5.   Wanneer het best beschikbare wetenschappelijke advies wijst op significante vangsten van een bepaald bestand met ander vistuig dan trawls, kan de maximaal toegestane visserijinspanning voor het vistuig in kwestie worden vastgesteld op basis van dat wetenschappelijke advies.

    Artikel 8

    Recreatievisserij

    1.   Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de recreatievisserij significante gevolgen heeft voor de visserijsterfte bij een in artikel 1, lid 2, vermeld bestand kan de Raad niet-discriminerende beperkingen voor recreatievissers vaststellen.

    2.   Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde beperkingen hanteert de Raad transparante en objectieve criteria, waaronder sociale, economische en milieucriteria. De criteria die worden gehanteerd, kunnen onder meer betrekking hebben op de impact van de recreatievisserij op het milieu, het maatschappelijke belang van die activiteit en de bijdrage ervan aan de economie in kustgebieden.

    3.   In voorkomend geval nemen de lidstaten noodzakelijke en evenredige maatregelen voor het controleren en verzamelen van gegevens op basis waarvan een betrouwbare raming kan worden verricht van de feitelijke vangstniveaus in de recreatievisserij.

    Artikel 9

    Verplichtingen van de lidstaten

    1.   De lidstaten beheren de maximaal toegestane visserijinspanning overeenkomstig de in de artikelen 26 tot en met 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde voorwaarden.

    2.   Elke lidstaat bepaalt een methode voor de toewijzing van de maximaal toegestane visserijinspanning aan individuele vaartuigen of groepen vaartuigen die zijn vlag voeren, in overeenstemming met de in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde criteria.

    3.   Een lidstaat mag de hem toegewezen visserijinspanning wijzigen door visdagen over te dragen tussen visserijinspanningsgroepen van hetzelfde geografische gebied, op voorwaarde dat de lidstaat een omrekeningsfactor hanteert die wordt geschraagd door het best beschikbare wetenschappelijke advies. De uitgewisselde visdagen en de omrekeningsfactor worden onmiddellijk en uiterlijk na tien werkdagen beschikbaar gesteld aan de Commissie en de andere lidstaten.

    4.   Wanneer een lidstaat toestaat dat onder zijn vlag varende vaartuigen vissen met trawlnetten, zorgt hij ervoor dat dergelijke visserij is beperkt tot maximaal 15 uur per visdag, vijf visdagen per week of het equivalent daarvan.

    De lidstaten mogen een afwijking van maximaal 18 uur per visdag toestaan om rekening te houden met de vaartijd tussen de haven en de visgrond. Die afwijkingen worden onverwijld meegedeeld aan de Commissie en de andere betrokken lidstaten.

    5.   Niettegenstaande lid 3 wordt, wanneer een vaartuig op één visdag vist op twee verschillende bestandsgroepen, een halve dag in mindering gebracht op de maximaal toegestane visserijinspanning voor dat vaartuig voor elke bestandsgroep.

    6.   Voor de vaartuigen die zijn vlag voeren en de betrokken bestanden bevissen, geeft elke lidstaat vismachtigingen af voor de in bijlage I bedoelde gebieden overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

    7.   De lidstaten zorgen ervoor dat de totale capaciteit (uitgedrukt in BT en kW) waarvoor overeenkomstig lid 6 vismachtigingen zijn afgegeven, niet wordt verhoogd tijdens de looptijd van het plan.

    8.   Elke lidstaat stelt een lijst op van de vaartuigen waaraan overeenkomstig lid 6 een vismachtiging is afgegeven, actualiseert die lijst en stelt haar ter beschikking van de Commissie en de andere lidstaten. De lidstaten zenden hun lijsten voor de eerste maal toe binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens uiterlijk op 30 november van elk jaar.

    9.   De lidstaten monitoren hun visserijinspanningsregeling en garanderen dat de maximaal toegestane visserijinspanning als bedoeld in artikel 7 de vastgestelde grenzen niet overschrijdt.

    10.   In overeenstemming met de beginselen van goed bestuur als vastgesteld in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, kunnen de lidstaten regelingen voor participatief management op lokaal niveau stimuleren om de doelstellingen van het plan te verwezenlijken.

    Artikel 10

    Doorzenden van relevante gegevens

    1.   De lidstaten registreren de visserijinspanningsgegevens en sturen die door aan de Commissie in overeenstemming met artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en de artikelen 146 quater, 146 quinquies en 146 sexies van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie (13).

    2.   De visserijinspanningsgegevens worden samengevoegd per maand en bevatten de in bijlage II vermelde informatie. Het formaat van de samengevoegde gegevens is de XML-schemadefinitie, gebaseerd op UN/CEFACT-norm P1000-12.

    3.   De lidstaten zenden de in lid 1 bedoelde visserijinspanningsgegevens vóór de vijftiende van elke maand naar de Commissie.

    HOOFDSTUK IV

    TECHNISCHE INSTANDHOUDINGSMAATREGELEN

    Artikel 11

    Gesloten gebieden

    1.   Bovenop de bepalingen van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 geldt dat het gebruik van trawls in het westelijke deel van de Middellandse Zee elk jaar gedurende drie, indien passend aaneengesloten, maanden verboden is binnen zes zeemijlen uit de kust, behalve in gebieden die dieper zijn dan de dieptelijn van 100 m, op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies. Die jaarlijkse sluiting voor een periode van drie maanden wordt door elke lidstaat bepaald en geldt tijdens de meest relevante periode die wordt vastgesteld op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies. Die periode wordt onverwijld meegedeeld aan de Commissie en de andere betrokken lidstaten.

    2.   In afwijking van lid 1 en op voorwaarde dat de afwijking wordt gerechtvaardigd door bijzondere geografische beperkingen, zoals de beperkte afmetingen van het continentaal plat of de lange afstanden naar de visgronden, mogen de lidstaten op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies andere gesloten gebieden instellen, op voorwaarde dat er een vermindering van ten minste 20 % van de vangsten van jonge heek in elk geografisch deelgebied wordt bereikt. De afwijking wordt onverwijld meegedeeld aan de Commissie en de andere betrokken lidstaten.

    3.   Uiterlijk op 17 juli 2021 en op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies stellen de betrokken lidstaten andere gesloten gebieden in wanneer er aanwijzingen zijn van een hoge concentratie jonge vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte en van paaiplaatsen van demersale bestanden, in het bijzonder voor de betrokken bestanden.

    4.   De op grond van lid 3 ingestelde nieuwe gesloten gebieden worden met name beoordeeld door het WTECV of door een vergelijkbare onafhankelijke wetenschappelijke instantie die op het niveau van de Unie of op internationaal niveau wordt erkend. Indien uit die beoordeling blijkt dat die gesloten gebieden niet stroken met hun doelstellingen, herzien de lidstaten de gesloten gebieden in het licht van de aanbevelingen.

    5.   Wanneer de in lid 3 van dit artikel bedoelde gesloten gebieden gevolgen hebben voor vissersvaartuigen van verschillende lidstaten, is de Commissie bevoegd om op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en artikel 18 van de onderhavige verordening gedelegeerde handelingen tot instelling van de betrokken gesloten gebieden vast te stellen.

    Artikel 12

    Beheer van bijvangstbestanden en demersale bestanden waarvoor onvoldoende gegevens beschikbaar zijn

    1.   De in artikel 1, lid 3, van deze verordening bedoelde bestanden worden beheerd op basis van de voorzorgsbenadering van het visserijbeheer als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

    2.   Beheersmaatregelen voor de in artikel 1, lid 3, bedoelde bestanden, met name technische instandhoudingsmaatregelen zoals die welke zijn vermeld in artikel 13, worden vastgesteld met inachtneming van het best beschikbare wetenschappelijke advies.

    Artikel 13

    Specifieke instandhoudingsmaatregelen

    1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door de volgende technische instandhoudingsmaatregelen vast te stellen:

    a)

    de specificatie van kenmerken en gebruiksvoorschriften van vistuig, om te zorgen voor selectiviteit of deze te verbeteren, ongewenste vangsten te verminderen of de negatieve gevolgen op het ecosysteem tot een minimum te beperken;

    b)

    de specificatie van aanpassingen van of aanvullende hulpmiddelen voor vistuig, om de selectiviteit te behouden of te verbeteren, ongewenste vangsten te verminderen of de negatieve gevolgen op het ecosysteem tot een minimum te beperken;

    c)

    de beperking van of het verbod op het gebruik van bepaald vistuig en visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of perioden, om paaiende vis, vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte of niet-doelvissoorten te beschermen of de negatieve gevolgen op het ecosysteem tot een minimum te beperken;

    d)

    de vaststelling van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor de bestanden waarop deze verordening van toepassing is, om de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen te waarborgen, en

    e)

    maatregelen inzake de recreatievisserij.

    2.   De in lid 1 bedoelde maatregelen dragen bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen.

    HOOFDSTUK V

    AANLANDINGSVERPLICHTING

    Artikel 14

    Bepalingen betreffende de aanlandingsverplichting

    Voor alle bestanden van soorten in het westelijke deel van de Middellandse Zee waarvoor de aanlandingsverplichting geldt krachtens artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en voor incidentele vangsten van pelagische soorten in visserijen die de in artikel 1, lid 2, opgesomde bestanden exploiteren waarop de aanlandingsverplichting van toepassing is, is de Commissie bevoegd om, na raadpleging van de lidstaten, overeenkomstig artikel 18 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door nadere bepalingen met betrekking tot die verplichting vast te leggen, als bedoeld in artikel 15, lid 5, onder a) tot en met e), van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

    HOOFDSTUK VI

    REGIONALISERING

    Artikel 15

    Regionale samenwerking

    1.   Artikel 18, leden 1 tot en met 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is van toepassing op de in de artikelen 11 tot en met 14 van deze verordening bedoelde maatregelen.

    2.   Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel kunnen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer gezamenlijke aanbevelingen indienen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013:

    a)

    voor de eerste keer niet later dan twaalf maanden na 16 juli 2019 en vervolgens niet later dan twaalf maanden na elke indiening van een evaluatie van het plan overeenkomstig artikel 17, lid 2, van deze verordening;

    b)

    uiterlijk op 1 juli van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de maatregelen moeten worden toegepast; en/of

    c)

    wanneer zij dat noodzakelijk achten, met name wanneer de toestand van een van de bestanden waarop deze verordening van toepassing is, plotseling verandert.

    3.   De krachtens de artikelen 11 tot en met 14 van deze verordening toegekende bevoegdheden laten de bevoegdheden die krachtens andere bepalingen van het Unierecht aan de Commissie zijn verleend, onder andere krachtens Verordening (EU) nr. 1380/2013, onverlet.

    HOOFDSTUK VII

    WIJZIGINGEN EN FOLLOW-UP

    Artikel 16

    Wijzigingen van het plan

    1.   Wanneer wetenschappelijk advies wijst op een verandering in de geografische spreiding van de betrokken bestanden, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze verordening door de in artikel 1, lid 2, en bijlage I vermelde gebieden aan die verandering aan te passen.

    2.   Wanneer de Commissie op basis van wetenschappelijk advies van oordeel is dat de lijst van de betrokken bestanden moet worden gewijzigd, kan de Commissie een voorstel tot wijziging van die lijst indienen.

    Artikel 17

    Monitoring en evaluatie van het plan

    1.   Voor het in artikel 50 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde jaarverslag omvatten de kwantificeerbare indicatoren onder meer jaarlijkse ramingen van de huidige visserijsterfte over FMSY (F/FMSY), paaibiomassa (PBM) en sociaal-economische indicatoren voor de betrokken bestanden en, waar mogelijk, voor de bijvangstbestanden. Deze kunnen worden aangevuld met andere indicatoren op basis van het wetenschappelijke advies.

    2.   Uiterlijk op 17 juli 2024 en vervolgens om de drie jaar brengt de Commissie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de resultaten en de effecten van het plan op de betrokken bestanden en op de visserijen die deze bestanden exploiteren, met name met betrekking tot de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 3.

    HOOFDSTUK VIII

    PROCEDURELE BEPALINGEN

    Artikel 18

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.   De in de artikelen 11 tot en met 14 en 16 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 16 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

    3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 11 tot en met 14 en 16 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in het besluit genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

    5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgevingen aan het Europees Parlement en de Raad.

    6.   Een op grond van de artikelen 11 tot en met 14 en 16 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

    HOOFDSTUK IX

    EUROPEES FONDS VOOR MARITIEME ZAKEN EN VISSERIJ

    Artikel 19

    Steun uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij

    Maatregelen voor tijdelijke stopzetting die zijn vastgesteld om de doelstellingen van het plan te verwezenlijken, worden voor de toepassing van artikel 33, lid 1, onder a) en c), van Verordening (EU) nr. 508/2014 als de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten beschouwd.

    Artikel 20

    Wijziging van Verordening (EU) nr. 508/2014 wat betreft bepaalde voorschriften betreffende het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij

    Artikel 34 van Verordening (EU) nr. 508/2014 wordt als volgt gewijzigd:

    1.

    lid 4 wordt vervangen door:

    "4.   Steun op grond van dit artikel mag tot en met 31 december 2017 worden verleend, behalve wanneer definitieve stopzettingsmaatregelen worden vastgesteld ter verwezenlijking van de doelstellingen van het meerjarenplan voor de instandhouding en duurzame exploitatie van demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee, ingesteld bij Verordening (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad (*1).

    (*1)  Verordening (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 508/2014 (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 1).";"

    2.

    het volgende lid wordt toegevoegd:

    "4 bis.   Uitgaven voor definitieve stopzettingsmaatregelen die zijn vastgesteld ter verwezenlijking van de doelstellingen van Verordening (EU) 2019/1022 komen vanaf de inwerkingtreding van die verordening in aanmerking voor steun uit het EFMZV.".

    HOOFDSTUK X

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 21

    Inwerkingtreding en toepassing

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Rekening houdend met de ecologische, sociale en economische duurzaamheid, zijn artikel 4 en artikel 6, lid 1, van toepassing met ingang van 1 januari 2025.

    Artikel 7 is van toepassing met ingang van 1 januari 2020.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 20 juni 2019.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    A. TAJANI

    Voor de Raad

    De voorzitter

    G. CIAMBA


    (1)  PB C 367 van 10.10.2018, blz. 103.

    (2)  Standpunt van het Europees Parlement van 4 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 6 juni 2019.

    (3)  Ministeriële verklaring MedFish4Ever van Malta. Ministeriële conferentie inzake de duurzaamheid van de visserij in de Middellandse Zee (Malta, 30 maart 2017).

    (4)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

    (5)  Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11).

    (6)  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).

    (7)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

    (8)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

    (9)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

    (10)  Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1).

    (11)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008 en (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

    (12)  Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean — Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee (PB L 347 van 30.12.2011, blz. 44).

    (13)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1).


    BIJLAGE I

    Visserijinspanningsregeling

    (als bedoeld in artikel 7)

    De visserijinspanningsgroepen worden als volgt gedefinieerd:

    A)

    Trawls waarmee wordt gevist op zeebarbeel, heek, roze diepzeegarnaal en langoustine in het continentaal plat en het hoogste gedeelte van de continentale helling

    Vistuigtype

    Geografisch gebied

    Bestandsgroepen

    Lengte over alles van de vaartuigen

    Code visserijinspanningsgroep

    Trawls

    (TBB, OTB, PTB, TBN, TBS, TB, OTM, PTM, TMS, TM, OTT, OT, PT, TX, OTP, TSP)

    GFCM-deelgebieden 1-2-5-6-7

    zeebarbeel in deelgebieden 1, 5, 6 en 7; heek in deelgebieden 1-5-6-7; roze diepzeegarnaal in deelgebieden 1, 5 en 6; en langoustine in deelgebieden 5 en 6.

    < 12 m

    EFF1/MED1_TR1

    ≥ 12 m en < 18 m

    EFF1/MED1_TR2

    ≥ 18 m en < 24 m

    EFF1/MED1_TR3

    ≥ 24 m

    EFF1/MED1_TR4

    GFCM-deelgebieden 8-9-10-11

    zeebarbeel in deelgebieden 9, 10 en 11; heek in deelgebieden 9-10-11; roze diepzeegarnaal in deelgebieden 9-10-11; en langoustine in deelgebieden 9 en 10.

    < 12 m

    EFF1/MED2_TR1

    ≥ 12 m en < 18 m

    EFF1/MED2_TR2

    ≥ 18 m en < 24 m

    EFF1/MED2_TR3

    ≥ 24 m

    EFF1/MED1_TR4

    B)

    Trawls waarmee wordt gevist op blauwrode diepzeegarnaal en rode diepzeegarnaal in de diepzee

    Vistuigtype

    Geografisch gebied

    Bestandsgroepen

    Lengte over alles van de vaartuigen

    Code visserijinspanningsgroep

    Trawls

    (TBB, OTB, PTB, TBN, TBS, TB, OTM, PTM, TMS, TM, OTT, OT, PT, TX, OTP, TSP)

    GFCM-deelgebieden 1-2-5-6-7

    blauwrode diepzeegarnaal in deelgebieden 1, 5, 6 en 7.

    < 12 m

    EFF2/MED1_TR1

    ≥ 12 m en < 18 m

    EFF2/MED1_TR2

    ≥ 18 m en < 24 m

    EFF2/MED1_TR3

    ≥ 24 m

    EFF2/MED1_TR4

    GFCM-deelgebieden 8-9-10-11

    rode diepzeegarnaal in deelgebieden 9, 10 en 11.

    < 12 m

    EFF2/MED2_TR1

    ≥ 12 m en < 18 m

    EFF2/MED2_TR2

    ≥ 18 m en < 24 m

    EFF2/MED2_TR3

    ≥ 24 m

    EFF2/MED1_TR4


    BIJLAGE II

    Lijst van informatie betreffende visserijinspanningsgegevens

    (als bedoeld in artikel 10)

    Informatie

    Definitie en opmerkingen

    1.

    Lidstaat

    ISO-drielettercode van de rapporterende vlaggenlidstaat

    2.

    Visserijinspanningsgroep

    Code visserijinspanningsgroep als vastgesteld in bijlage I

    3.

    Visserijinspanningsperiode

    Begin- en einddatum van de verslagmaand

    4

    Aangifte van visserijinspanning

    Totaal aantal visdagen


    Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad

    Het Europees Parlement en de Raad zijn voornemens de bevoegdheid krachtens artikel 13 van onderhavige verordening om technische maatregelen vast te stellen via gedelegeerde handelingen, in te trekken zodra zij een nieuwe verordening inzake technische maatregelen vaststellen waarin bevoegdheidsdelegatie is opgenomen met betrekking tot dezelfde maatregelen.


    Top