Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32005E0411

Gemeenschappelijk Standpunt 2005/411/GBVB van de Raad van 30 mei 2005 met betrekking tot restrictieve maatregelen tegen Soedan en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2004/31/GBVB

PB L 139 van 02/06/2005, p. 25–28 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
PB L 164M van 16/06/2006, p. 93–96 (MT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 17/07/2011; opgeheven door 32011D0423

ELI: http://data.europa.eu/eli/compos/2005/411/oj

2.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 139/25


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 2005/411/GBVB VAN DE RAAD

van 30 mei 2005

met betrekking tot restrictieve maatregelen tegen Soedan en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2004/31/GBVB

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 9 januari 2004 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2004/31/GBVB (1) met betrekking tot de instelling van een embargo op wapens, munitie en militaire uitrusting ten aanzien van Soedan vastgesteld.

(2)

Op 10 juni 2004 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2004/510/GBVB tot wijziging van Gemeenschappelijk Standpunt 2004/31/GBVB vastgesteld met de bedoeling uitzonderingen op het embargo te kunnen maken ten behoeve van de door de Afrikaanse Unie geleide staakt-het-vurencommissie.

(3)

De Raad acht het passend het embargo op wapens tegen Soedan te handhaven. De Europese Unie stelt zich in dit verband ten doel om met haar beleid blijvende vrede en verzoening in Soedan na te streven.

(4)

Op 30 juli 2004 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie 1556(2004) (UNSCR 1556/2004) aangenomen waarbij een wapenembargo wordt ingesteld tegen alle niet-gouvernementele entiteiten en personen, waartoe de Janjaweed worden gerekend, die in de staten Noord-, Zuid- en West-Darfur actief zijn.

(5)

Op 29 maart 2005 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie 1591(2005) (UNSCR 1591/2005) aangenomen, waarbij maatregelen worden opgelegd die moeten voorkomen dat alle personen die zijn aangemerkt door het bij punt 3 van die Resolutie ingestelde Comité (het Comité), het grondgebied van de lidstaten binnenkomen of door het grondgebied reizen.

(6)

UNSCR 1591/2005 bevriest ook alle tegoeden, financiële activa of economische middelen die direct of indirect in bezit zijn of onder beheer staan van de door het Comité aangewezen personen of van entiteiten waarvan de eigendom of waarover de zeggenschap direct of indirect berust bij personen die namens hen of op hun aanwijzing handelen.

(7)

Voorts worden in UNSCR 1591 (2005) de bij UNSCR 1556 (2004) opgelegde maatregelen bevestigd en wordt er bepaald dat deze maatregelen ook zullen gelden voor alle partijen bij de staakt-het-vuren-overeenkomst van N’djamena en alle andere oorlogvoerende partijen in de staten Noord-, Zuid- en West-Darfur.

(8)

In punt 4 van UNSCR 1591 (2005) staat dat de maatregelen over binnenkomst in of reizen door het grondgebied van de lidstaten en het bevriezen van tegoeden, financiële activa of economische middelen op 28 april 2005 ingaan, tenzij de Veiligheidsraad voordien vaststelt dat alle partijen in het conflict in Darfur hebben voldaan aan alle toezeggingen en verzoeken van de Veiligheidsraad, bedoeld in UNSCR 1556 (2004), 1564 (2004) en 1574 (2004), en onmiddellijk stappen hebben genomen teneinde te voldoen aan hun toezeggingen om de staakt-het-vuren-overeenkomst van N’djamena en de protocollen van Abuja na te komen, inclusief het bekend maken van de posities van hun strijdkrachten, om humanitaire hulp mogelijk te maken en om volledig samen te werken met de missie van de Afrikaanse Unie.

(9)

De maatregelen, opgelegd bij Gemeenschappelijk Standpunt 2004/31/GBVB en de maatregelen opgelegd bij UNSCR 1591 (2005), moeten in één enkel juridisch instrument worden geïntegreerd.

(10)

Gemeenschappelijk Standpunt 2004/31/GBVB dient derhalve te worden ingetrokken.

(11)

Voor de uitvoering van bepaalde maatregelen is communautaire actie noodzakelijk,

STELT ONDERSTAAND GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VAST:

Artikel 1

Overeenkomstig UNSCR 1591 (2005) dienen er restrictieve maatregelen te worden genomen tegen personen die het vredesproces belemmeren, die een bedreiging vormen voor de stabiliteit in Darfur en de regio, die internationale humanitaire wetgeving of wetgeving inzake de mensenrechten schenden of andere afschuwelijke daden begaan, die het wapenembargo schenden en/of verantwoordelijk zijn voor offensieve militaire vluchten boven Darfur, zoals aangewezen door het bij punt 3 van UNSCR 1591 (2005) ingestelde Comité.

De betrokken personen worden in de bijlage bij dit gemeenschappelijk standpunt genoemd.

Artikel 2

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen ter voorkoming van de binnenkomst in of doorreis door hun grondgebieden van de in artikel 1 bedoelde personen.

2.   Lid 1 houdt niet in dat de lidstaten verplicht zijn de binnenkomst op hun grondgebied van hun eigen onderdanen te beletten.

3.   Lid 1 is niet van toepassing wanneer het Comité bepaalt dat dergelijke reizen verantwoord zijn om dringende humanitaire redenen, met inbegrip van religieuze voorschriften, of wanneer het Comité concludeert dat een vrijstelling zou bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen van de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, namelijk de totstandbrenging van vrede en stabiliteit in Soedan en de regio.

4.   In de gevallen waarin een lidstaat krachtens lid 3 machtiging verleent tot binnenkomst in of doorreis via zijn grondgebied van door het Comité aangewezen personen, geldt deze machtiging alleen voor het doel waarvoor ze is verleend en alleen voor de daarbij betrokken personen.

Artikel 3

1.   Alle tegoeden, andere financiële activa en economische middelen die direct of indirect in bezit zijn of onder beheer staan van de in artikel 1 bedoelde personen of van entiteiten waarvan de eigendom of waarover de zeggenschap direct of indirect berust bij personen die namens hen of op hun aanwijzing handelen, zoals genoemd in de bijlage, worden bevroren.

2.   Er worden geen tegoeden, financiële activa of economische middelen direct of indirect ter beschikking gesteld aan of ten behoeve van bedoelde personen of entiteiten.

3.   Uitzonderingen kunnen worden gemaakt voor tegoeden, andere financiële activa of economische middelen die:

a)

noodzakelijk zijn ter dekking van basisuitgaven, zoals betalingen voor voedsel, huur of hypotheeklasten, geneesmiddelen of geneeskundige behandelingen, belastingen, verzekeringspremies of openbare nutsvoorzieningen;

b)

uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van redelijke honoraria en vergoeding van gemaakte kosten in verband met de verlening van juridische diensten;

c)

uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van honoraria of kosten, overeenkomstig het nationale recht, voor alleen het houden of beheren van bevroren tegoeden, andere financiële activa of economische middelen,

na kennisgeving door de betrokken lidstaat aan het Comité van zijn voornemen om, waar van toepassing, toestemming te verlenen voor de toegang tot dergelijke tegoeden, andere financiële activa en economische middelen en bij uitblijven van een negatief besluit van het Comité binnen twee werkdagen na deze kennisgeving;

d)

noodzakelijk zijn ter dekking van uitzonderlijke uitgaven, na kennisgeving door de betrokken lidstaat aan het Comité en goedkeuring door het Comité;

e)

het voorwerp zijn van een justitieel, administratief of arbitrair retentierecht of uitspraak; in dat geval kunnen de tegoeden, andere financiële activa en economische middelen worden gebruikt om het retentierecht uit te oefenen of de uitspraak ten uitvoer te leggen mits het retentierecht of de uitspraak voor de datum van inwerkingtreding van UNSCR 1591 (2005) is ingegaan, respectievelijk is gedaan, en niet ten goede komt aan een persoon of entiteit, genoemd in dit artikel, een en ander na kennisgeving door de betrokken lidstaat aan het Comité.

4.   Lid 2 is niet van toepassing op de bijboeking op bevroren rekeningen van:

a)

rente of andere inkomsten op bevroren rekeningen, of

b)

betalingen die verschuldigd zijn uit hoofde van contracten, overeenkomsten of verplichtingen die zijn gesloten of zijn ontstaan voor de datum waarop beperkende maatregelen op de betrokken rekeningen van toepassing werden,

mits deze rente, andere inkomsten en betalingen onder lid 1 blijven vallen.

Artikel 4

1.   De verkoop, levering, overdracht of uitvoer van wapens en alle soorten aanverwant materieel, waaronder wapens en munitie, militaire voertuigen en militaire uitrusting, paramilitaire uitrusting en onderdelen daarvoor, aan Soedan door onderdanen van de lidstaten of vanaf het grondgebied van de lidstaten — ongeacht of de goederen daar oorspronkelijk vandaan komen — of met gebruik van onder hun vlag varende schepen of tot hun nationale luchtvaartmaatschappij behorende vliegtuigen, is verboden.

2.   Er wordt ook een verbod ingesteld op:

a)

de verstrekking, de verkoop, de levering of de overdracht van technische bijstand, de tussenhandel en andere aan militaire activiteiten gerelateerde diensten, en de levering, de fabricage, het onderhoud of het gebruik van wapens en soortgelijk materieel van enigerlei aard, met inbegrip van wapens en munitie, militaire voertuigen en uitrusting, paramilitaire uitrusting en onderdelen daarvoor, direct of indirect, aan personen, entiteiten of lichamen in, of voor gebruik in Soedan;

b)

het verstrekken van financieringsmiddelen of financiële bijstand in verband met militaire activiteiten, met inbegrip van subsidies, leningen en exportkredietverzekering, voor de verkoop, de levering, het overbrengen of de uitvoer van wapens en alle soorten aanverwante uitrusting, of voor de verstrekking, de verkoop, de levering of de overdracht van aanverwante technische bijstand, de tussenhandel en andere diensten, direct of indirect, aan personen, entiteiten of lichamen in, of voor gebruik in Soedan.

Artikel 5

1.   Artikel 4 is niet van toepassing op:

a)

de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van niet-dodelijke militaire uitrusting die uitsluitend is bedoeld voor toezicht op de mensenrechten, humanitair of beschermend gebruik, of voor programma’s voor institutionele opbouw van de Verenigde Naties, de Afrikaanse Unie, de Europese Unie en de Gemeenschap, of voor materieel dat bedoeld is voor crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie, de VN en de Afrikaanse Unie;

b)

technische opleiding en bijstand in verband met bovengenoemde uitrusting;

c)

de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van mijnopruimingsuitrusting en materiaal dat bij het opruimen van mijnen wordt gebruikt;

d)

bijstand en leveringen ter ondersteuning van de uitvoering van het algehele vredesakkoord;

mits deze van tevoren door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zijn goedgekeurd.

2.   Artikel 4 is evenmin van toepassing op beschermende kleding, met inbegrip van kogelvrije vesten en militaire helmen, die door personeel van de Verenigde Naties, personeel van de Europese Unie, de Gemeenschap of haar lidstaten, vertegenwoordigers van de media, medewerkers van humanitaire en ontwikkelingsorganisaties en daarmee geassocieerd personeel, louter voor persoonlijk gebruik tijdelijk naar Soedan worden uitgevoerd.

3.   De lidstaten nemen de onder dit artikel bedoelde leveringen per geval in overweging, met volledige inachtneming van de criteria in de op 8 juni 1998 aangenomen Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer. De lidstaten eisen afdoende waarborgen tegen misbruik van de krachtens dit artikel verleende vergunningen en treffen zo nodig maatregelen voor het terughalen van de uitrusting.

Artikel 6

De Raad stelt de lijst in de bijlage vast en implementeert eventuele wijzigingen daarvan op basis van de bevindingen van het Comité.

Artikel 7

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt van kracht op de datum van de vaststelling ervan, met uitzondering van de in artikel 2 en artikel 3 bepaalde maatregelen, die van kracht worden op 29 april 2005, tenzij de Raad anderszins besluit, afhankelijk van het gegeven of de Veiligheidsraad kan vaststellen dat de voorwaarden van de punten 1 en 6 van UNSCR 1591 (2005) zijn nagekomen.

Artikel 8

De in de artikelen 2 en 3 bedoelde maatregelen worden twaalf maanden nadat zij zijn vastgesteld getoetst, of eerder, in het licht van de vaststellingen van de Veiligheidsraad inzake de situatie in Soedan. De in artikel 4 bedoelde maatregelen worden twaalf maanden na de vaststelling van dit gemeenschappelijk standpunt getoetst, en vervolgens om de twaalf maanden. Zij worden ingetrokken indien de Raad oordeelt dat de doelstellingen ervan niet zijn bereikt.

Artikel 9

Gemeenschappelijk Standpunt 2004/31/GBVB wordt hierbij ingetrokken.

Artikel 10

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 30 mei 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

F. BODEN


(1)  PB L 6 van 10.1.2004, blz. 55. Gemeenschappelijk standpunt gewijzigd bij Gemeenschappelijk Standpunt 2004/510/GBVB (PB L 209 van 11.6.2004, blz. 28).


BIJLAGE

Lijst van in de artikelen 1 en 3 bedoelde personen en entiteiten


Top