EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31984L0360

Richtlijn 84/360/EEG van de Raad van 28 juni 1984 betreffende de bestrijding van door industriële inrichtingen veroorzaakte luchtverontreiniging

PB L 188 van 16/07/1984, p. 20–25 (DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (ES, PT, FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 29/10/2007; opgeheven door 32008L0001

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1984/360/oj

31984L0360

Richtlijn 84/360/EEG van de Raad van 28 juni 1984 betreffende de bestrijding van door industriële inrichtingen veroorzaakte luchtverontreiniging

Publicatieblad Nr. L 188 van 16/07/1984 blz. 0020 - 0025
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 4 blz. 0199
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 15 Deel 5 blz. 0043
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 4 blz. 0199
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 15 Deel 5 blz. 0043


++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 28 juni 1984

betreffende de bestrijding van door industriële inrichtingen veroorzaakte luchtverontreiniging

( 84/360/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op de artikelen 100 en 235 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ) ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ) ,

Overwegende dat in de actieprogramma's van de Europese Gemeenschappen inzake het milieu van 1973 ( 4 ) , 1977 ( 5 ) en 1983 ( 6 ) wordt gewezen op het belang van de voorkoming en vermindering van de luchtverontreiniging ;

Overwegende dat met name in het actieprogramma van 1973 , alsmede in dat van 1977 is bepaald dat niet alleen moet worden overgegaan tot een objectieve beoordeling van de gevaren van luchtverontreiniging voor de gezondheid van de mens en voor het milieu , maar ook tot de vaststelling van kwaliteitsdoelstellingen en kwaliteitsnormen , in het bijzonder voor een aantal luchtverontreinigende stoffen die als de gevaarlijkste worden beschouwd ;

Overwegende dat krachtens deze programma's door de Raad reeds verschillende richtlijnen zijn goedgekeurd ;

Overwegende dat de Gemeenschap tevens bij Besluit 81/462/EEG ( 7 ) partij is geworden bij het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand ;

Overwegende dat in het actieprogramma van 1983 , waarvan de Raad van de Europese Gemeenschappen en de Vertegenwoordigers van de Lid-Staten , in het kader van de Raad bijeen , de algemene richtlijnen hebben goedgekeurd , wordt gesteld dat de Commissie verder moet streven naar de vaststelling van luchtkwaliteitsnormen en dat er eventueel moet worden gewerkt aan emissienormen voor bepaalde typen emissiebronnen ;

Overwegende dat in alle Lid-Staten wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgesteld betreffende de bestrijding van door industriële inrichtingen veroorzaakte luchtverontreiniging en dat momenteel in verschillende Lid-Staten de bestaande bepalingen worden gewijzigd ;

Overwegende dat de verschillen tussen de bepalingen die thans in de verschillende Lid-Staten van kracht zijn of worden gewijzigd met betrekking tot de bestrijding van door industriële inrichtingen veroorzaakte luchtverontreiniging ongelijke concurrentievoorwaarden kunnen scheppen en derhalve rechtstreeks van invloed kunnen zijn op de werking van de gemeenschappelijke markt ; dat bijgevolg op dit gebied dient te worden overgegaan tot onderlinge aanpassing van de wetgevingen zoals bedoeld in artikel 100 van het Verdrag ;

Overwegende dat een van de voornaamste taken van de Gemeenschap is het bevorderen van de harmonische ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele Gemeenschap en van een gestadige en evenwichtige expansie , een taak die niet kan worden vervuld zonder bestrijding van verontreinigingen en hinder of zonder verbetering van de levenskwaliteit en milieubescherming ;

Overwegende dat het wenselijk en noodzakelijk is dat de Gemeenschap de doeltreffendheid helpt vergroten van de door de Lid-Staten gevoerde strijd tegen luchtverontreiniging die door industriële inrichtingen wordt veroorzaakt ;

Overwegende dat te dien einde bepaalde beginselen moeten worden ingevoerd met het oog op de tenuitvoerlegging van een geheel aan maatregelen en procedures ter voorkoming en vermindering van de luchtverontreiniging die in de Gemeenschap door industriële inrichtingen wordt veroorzaakt ;

Overwegende dat het streven van de Gemeenschap naar invoering van deze beginselen alleen geleidelijk kan plaatsvinden , gezien de complexiteit van de situaties en de essentiële beginselen waarop de verschillende nationale beleidslijnen zijn gebaseerd ;

Overwegende dat in een eerste stadium een algemeen kader tot stand moet worden gebracht dat de Lid-Staten in de gelegenheid moet stellen , indien nodig , hun bestaande bepalingen aan te passen aan de op communautair niveau aangehouden beginselen ;

Overwegende dat het bijgevolg noodzakelijk blijkt dat de Lid-Staten een stelsel invoeren waarbij voor exploitatie en belangrijke wijziging van industriële inrichtingen die luchtverontreiniging kunnen veroorzaken , een voorafgaande vergunning verplicht wordt gesteld ;

Overwegende dat bovendien een vergunning door de bevoegde nationale autoriteiten alleen kan worden verleend indien aan verschillende voorwaarden is voldaan , met name dat alle passende preventieve maatregelen zijn genomen en dat de exploitatie van de inrichting niet leidt tot luchtverontreiniging van betekenis ;

Overwegende dat in bijzonder verontreinigde gebieden , alsmede in gebieden die speciaal moeten worden beschermd , specifieke bepalingen moeten kunnen worden toegepast ;

Overwegende dat de voorschriften die gelden voor vergunningsprocedures en voor het bepalen van de emissies , aan bepaalde eisen moeten beantwoorden ;

Overwegende dat de bevoegde autoriteiten moeten onderzoeken of in bepaalde situaties aanvullende voorwaarden moeten worden opgelegd , die echter niet tot overmatig hoge kosten voor de betrokken onderneming mogen leiden ;

Overwegende dat bij de toepassing van de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen op bestaande inrichtingen geleidelijk te werk dient te worden gegaan en met name rekening dient te worden gehouden met de technische kenmerken , alsmede met het economisch effect ;

Overwegende dat , ten einde de tenuitvoerlegging van de maatregelen ter voorkoming en vermindering van luchtverontreiniging , alsmede de ontwikkeling van de preventietechnologie te vergemakkelijken , in samenwerking tussen de Lid-Staten onderling en met de Commissie dient te worden voorzien ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

Doel van deze richtlijn is , te voorzien in aanvullende maatregelen en procedures ter voorkoming of vermindering van door industriële inrichtingen binnen de Gemeenschap , met name door inrichtingen die tot de categorieën van bijlage I behoren , veroorzaakte luchtverontreiniging .

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder :

1 . Luchtverontreiniging : het direct of indirect door de mens in de atmosfeer invoeren van stoffen of energie waarvan de werking zodanig schadelijk is , dat de gezondheid van de mens wordt bedreigd , schade wordt berokkend aan de biologische hulpbronnen en de ecosystemen , materiële goederen worden aangetast en afbreuk wordt gedaan aan de recreatieve waarde en ander rechtmatig gebruik van het milieu ;

2 . Inrichting : een bedrijf of een andere inrichting die voor industriële doeleinden of voor het openbaar nut wordt gebruikt en die luchtverontreiniging kan veroorzaken ;

3 . Bestaande inrichting : een inrichting die in bedrijf is voor 1 juli 1987 of die is gebouwd of waarvoor een vergunning is verleend voor deze datum ;

4 . Grenswaarde van de luchtkwaliteit : concentratie , gedurende een bepaalde periode , van verontreinigende stoffen in de lucht , die niet mag worden overschreden ;

5 . Emissiegrenswaarde : concentratie en/of massa van verontreinigende stoffen , gedurende een bepaalde periode , in emissies afkomstig van inrichtingen , die niet mag worden overschreden .

Artikel 3

1 . De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om zich ervan te vergewissen dat voor de exploitatie van inrichtingen die behoren tot de in bijlage I vermelde categorieën , een door de bevoegde autoriteiten af te geven voorafgaande vergunning verplicht wordt gesteld . Al bij het ontwerpen van de inrichtingen dient er rekening mee te worden gehouden dat moet worden voldaan aan de voor dergelijke vergunningen gestelde voorwaarden .

2 . De vergunning is eveneens vereist in geval van een ingrijpende wijziging in alle inrichtingen die behoren tot de in bijlage I vermelde categorieën of die door deze wijziging onder deze categorieën komen te vallen .

3 . De Lid-Staten kunnen voor nog meer categorieën inrichtingen een voorafgaande vergunning of , indien zulks in de nationale bepalingen is vastgesteld , een voorafgaande verklaring verplicht stellen .

Artikel 4

Onverminderd de eisen van nationale en communautaire bepalingen die betrekking hebben op een ander doel dan hetgeen in deze richtlijn wordt beoogd , kan de vergunning alleen worden verleend indien de bevoegde autoriteit zich ervan heeft vergewist :

1 . dat alle passende maatregelen ter voorkoming van luchtverontreiniging zijn genomen , met inbegrip van het gebruik van de beste beschikbare techniek , op voorwaarde dat dergelijke preventieve maatregelen geen overmatig hoge kosten meebrengen ;

2 . dat de exploitatie van de inrichtingen geen belangrijke luchtverontreiniging veroorzaakt , in het bijzonder door de emissie van in bijlage II vermelde stoffen ;

3 . dat geen van de toepasselijke emissiegrenswaarden wordt overschreden ;

4 . dat met alle toepasselijke grenswaarden van de luchtkwaliteit rekening wordt gehouden .

Artikel 5

De Lid-Staten kunnen :

- de sterk verontreinigde gebieden bepalen , waarvoor strengere dan de in artikel 4 vermelde emissiegrenswaarden kunnen worden vastgesteld ;

- de speciaal te beschermen gebieden bepalen , waarvoor strengere dan de in artikel 4 vermelde grenswaarden van luchtkwaliteit en emissie kunnen worden vastgesteld ;

- besluiten dat binnen de hierboven vermelde gebieden inrichtingen van bepaalde in bijlage I genoemde categorieën alleen mogen worden gebouwd of geëxploiteerd , indien aan bijzondere voorwaarden is voldaan .

Artikel 6

De aanvraag voor een vergunning omvat een beschrijving van de inrichting met de vereiste inlichtingen met het oog op een besluit ter verlening van de vergunning overeenkomstig de artikelen 3 en 4 .

Artikel 7

Onder voorbehoud van de bepalingen inzake het handelsgeheim wisselen de Lid-Staten onderling en met de Commissie inlichtingen uit over hun ervaring en kennis inzake maatregelen ter voorkoming en beperking van luchtverontreiniging , technische apparatuur en methoden , alsmede grenswaarden van luchtkwaliteit en emissie .

Artikel 8

1 . De Raad stelt , indien nodig , op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen grenswaarden voor emissies vast die gebaseerd zijn op de beste beschikbare technologie die geen overmatig hoge kosten veroorzaakt , waarbij de aard , de hoeveelheden en de schadelijkheid van de betreffende emissies in aanmerking worden genomen .

2 . De Raad stelt op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen overeenkomstige meet - en evaluatietechnieken en -methoden vast .

Artikel 9

1 . De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om zich ervan te vergewissen dat de aanvragen voor een vergunning en de besluiten van de bevoegde autoriteiten ter beschikking van het betrokken publiek worden gesteld volgens de overeenkomstig de in de nationale wetgeving vastgestelde voorschriften .

2 . Lid 1 is van toepassing onverminderd de bijzondere nationale of communautaire bepalingen betreffende de milieu-effectbeoordeling van openbare en particuliere projecten en onder voorbehoud van de naleving van de bepalingen op het gebied van het handelsgeheim .

Artikel 10

De Lid-Staten stellen dezelfde gegevens als die zij ten behoeve van hun eigen onderdanen verspreiden , ter beschikking van de overige belanghebbende Lid-Staten als grondslag voor overleg in het kader van hun bilaterale betrekkingen .

Artikel 11

De Lid-Staten stellen de nodige bepalingen vast om de emissies van de inrichtingen te bepalen ten einde te controleren of de in artikel 4 bedoelde verplichtingen worden nageleefd . De bepalingsmethoden moeten door de bevoegde autoriteiten worden goedgekeurd .

Artikel 12

De Lid-Staten volgen de ontwikkeling van de best beschikbare techniek en van de situatie van het milieu .

In het licht van dat onderzoek leggen zij , indien nodig , aan de inrichtingen waarvoor overeenkomstig deze richtlijn een vergunning is verleend , passende voorwaarden op waarbij ze enerzijds rekening houden met deze ontwikkeling en anderzijds met de wenselijkheid geen overmatig hoge kosten te veroorzaken voor de betrokken inrichtingen met name gezien de economische situatie van de tot de betrokken categorie behorende ondernemingen .

Artikel 13

In het licht van het onderzoek naar de ontwikkeling van de beste beschikbare techniek en van de situatie van het milieu , passen de Lid-Staten beleidslijnen en strategieën toe , die passende maatregelen omvatten , om de bestaande inrichtingen die behoren tot de in bijlage I vermelde categorieën geleidelijk aan te passen aan de beste beschikbare techniek , met name rekening houdende met :

- de technische kenmerken van de inrichting ;

- de gebruiksgraad en de residuele levensduur van de inrichting ;

- de aard en het volume van de verontreinigende emissies van de inrichting ;

- de wenselijkheid geen overmatig hoge kosten te veroorzaken voor de betrokken inrichting met name rekening houdende met de economische situatie van de tot de betrokken categorie behorende ondernemingen .

Artikel 14

De Lid-Staten kunnen met het oog op de bescherming van de volksgezondheid en het milieu maatregelen nemen die strenger zijn dan de bepalingen van deze richtlijn .

Artikel 15

Deze richtlijn is niet van toepassing op industriële inrichtingen die bestemd zijn voor nationale defensie .

Artikel 16

1 . De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 30 juni 1987 aan deze richtlijn te voldoen en stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis .

2 . De Lid-Staten zien erop toe de tekst van de bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen ter kennis van de Commissie te brengen .

Artikel 17

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Luxemburg , 28 juni 1984 .

Voor de Raad

De Voorzitter

H . BOUCHARDEAU

( 1 ) PB nr . C 139 van 27 . 5 . 1983 , blz . 5 .

( 2 ) PB nr . C 342 van 19 . 12 . 1983 , blz . 160 .

( 3 ) PB nr . C 23 van 30 . 1 . 1984 , blz . 27 .

( 4 ) PB nr . C 112 van 20 . 12 . 1973 , blz . 1 .

( 5 ) PB nr . C 139 van 13 . 6 . 1977 , blz . 1 .

( 6 ) PB nr . C 46 van 17 . 2 . 1983 , blz . 1 .

( 7 ) PB nr . L 171 van 27 . 6 . 1981 , blz . 11 .

BIJLAGE I

CATEGORIEEN VAN INDUSTRIELE INRICHTINGEN ( 1 )

( die onder de bepalingen van artikel 3 vallen )

1 . Energie-industrie

1.1 . Cokesfabrieken

1.2 . Olieraffinaderijen ( met uitzondering van ondernemingen die uitsluitend smeermiddelen uit ruwe olie vervaardigen )

1.3 . Inrichtingen voor vergassing en vloeibaarmaking van steenkool

1.4 . Thermische centrales ( met uitzondering van kerncentrales ) en andere verbrandingsinrichtingen met een nominaal verwarmingsvermogen van meer dan 50 MW

2 . Produktie en omzetting van metalen

2.1 . Inrichtingen met een capaciteit van meer dan 1 000 ton per jaar voor het roosten en sinteren van ertsen

2.2 . Geïntegreerde inrichtingen voor de produktie van ruwijzer en ruwstaal

2.3 . Smelterijen van ferrometalen met smeltinrichtingen met een totale capaciteit van meer dan 5 ton

2.4 . Inrichtingen voor de produktie en het smelten van non-ferrometalen met inrichtingen met een totale capaciteit van meer dan 1 ton voor zware metalen of 0,5 ton voor lichte metalen

3 . Industrieën op het gebied van niet-metaalachtige minerale produkten

3.1 . Inrichtingen voor de produktie van cement en kalk door middel van draaiovens

3.2 . Inrichtingen voor produktie en omzetting van asbest en voor fabricage van asbestprodukten

3.3 . Inrichtingen voor de produktie van glas - of rotsvezels

3.4 . Inrichtingen voor de fabricage van glas ( gewoon en speciaal glas ) met een jaarcapaciteit van meer dan 5 000 ton

3.5 . Inrichtingen voor de fabricage van grove ceramiek , met name vuurvaste stenen , gresbuizen , sier - en bestratingsstenen en dakpannen

4 . Chemische industrie

4.1 . Chemische inrichtingen voor de produktie van alkenen , alkeenderivaten , monomeren en polymeren

4.2 . Chemische inrichtingen voor de fabricage van organische tussenprodukten

4.3 . Inrichtingen voor de fabricage van anorganische chemische basisprodukten

5 . Afvalverwijdering

5.1 . Inrichtingen voor de verwijdering van giftige en gevaarlijke afvalstoffen door verbranding

5.2 . Inrichtingen voor behandeling van andere vaste en vloeibare afvalstoffen door verbranding

6 . Diverse industrieën

Inrichtingen voor de chemische fabricage van papierpap met een produktiecapaciteit van 25 000 ton of meer per jaar

( 1 ) De in deze bijlage genoemde drempels hebben betrekking op produktiecapaciteit .

BIJLAGE II

LIJST VAN DE BELANGRIJKSTE VERONTREINIGENDE STOFFEN

( als bedoeld in artikel 4 , punt 2 )

1 . Zwaveldioxyde en andere zwavelverbindingen

2 . Stikstofoxyden en andere stikstofverbindingen

3 . Koolmonoxyde

4 . Organische stoffen , met name koolwaterstoffen ( met uitzondering van methaan )

5 . Zware metalen en verbindingen daarvan

6 . Stof , asbest ( zwevende deeltjes en vezels ) , glas - en rotsvezels

7 . Chloor en chloorverbindingen

8 . Fluor en fluorverbindingen

Top