Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32021R1147

    Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie

    PE/56/2021/INIT

    PB L 251 van 15.7.2021, p. 1–47 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 11/06/2024

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2021/1147/oj

    15.7.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 251/1


    VERORDENING (EU) 2021/1147 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 7 juli 2021

    tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, en artikel 79, leden 2 en 4,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    In het kader van de evoluerende uitdagingen op het gebied van migratie, die de noodzaak met zich meebrengen solide opvang-, asiel-, integratie- en migratiesystemen in de lidstaten te ondersteunen, situaties waarin sprake is van druk te voorkomen en die op een adequate en solidaire manier aan te pakken, en irreguliere en onveilige binnenkomsten te vervangen door legale en veilige routes, is het van cruciaal belang dat wordt geïnvesteerd in een doeltreffend en gecoördineerd migratiebeheer in de Unie, opdat de doelstelling van de Unie om een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, overeenkomstig artikel 67, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), wordt gerealiseerd.

    (2)

    Het belang van een gecoördineerde aanpak door de Unie en de lidstaten komt tot uitdrukking in de Europese migratieagenda van 13 mei 2015, waarin de noodzaak werd benadrukt van een consistent en duidelijk gemeenschappelijk beleid tot herstel van het vertrouwen in het vermogen van de Unie om Europese en nationale inspanningen te bundelen teneinde op doeltreffende wijze het migratieprobleem aan te pakken en samen te werken, in overeenstemming met het beginsel van solidariteit en een billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten als vastgelegd in artikel 80 VWEU; dat werd bevestigd in de tussentijdse evaluatie van 27 september 2017 en de voortgangsverslagen van 14 maart 2018 en 16 mei 2018.

    (3)

    In zijn conclusies van 19 oktober 2017 bevestigde de Europese Raad andermaal de noodzaak van een alomvattende, pragmatische en resolute aanpak van het migratiebeheer die erop is gericht de controle over de buitengrenzen te waarborgen, irreguliere binnenkomsten te verminderen en het aantal sterfgevallen op zee terug te dringen; die aanpak moet worden gebaseerd op het flexibele en gecoördineerde gebruik van alle instrumenten waarover de Unie en de lidstaten beschikken. De Europese Raad riep er voorts toe op de terugkeer sterk te intensiveren door middel van maatregelen op het niveau van zowel de Unie als de lidstaten, zoals doeltreffende overnameovereenkomsten en -regelingen.

    (4)

    Ter ondersteuning van de inspanningen om te zorgen voor een alomvattende aanpak van het migratiebeheer op basis van wederzijds vertrouwen, solidariteit en een billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten en de Unie-instellingen, met het oogmerk een gemeenschappelijk, duurzaam Uniebeleid inzake asiel en immigratie tot stand te brengen, moet een Fonds voor asiel, migratie en integratie (het “fonds”) worden opgericht dat de lidstaten van voldoende financiële middelen voorziet.

    (5)

    Alle uit hoofde van het fonds gefinancierde acties, met inbegrip van de acties in derde landen, moeten worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de rechten en beginselen die zijn verankerd in het acquis van de Unie en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), en moeten in overeenstemming zijn met de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten waarbij zij partij zijn, met name door ervoor te zorgen dat de beginselen van gendergelijkheid, non-discriminatie en het belang van het kind worden nageleefd.

    (6)

    Het belang van het kind moet een primaire overweging zijn bij alle acties of beslissingen met betrekking tot migrerende kinderen, met inbegrip van terugkeer, waarbij ten volle rekening moet worden gehouden met het recht van het kind om zijn mening te uiten.

    (7)

    Het fonds moet voortbouwen op de resultaten die zijn bereikt en investeringen die zijn gemaakt met steun van zijn voorgangers, namelijk het Europees Vluchtelingenfonds dat werd ingesteld bij Beschikking nr. 573/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) voor de periode 2008-2013, het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen dat werd opgericht bij Beschikking 2007/435/EG van de Raad (5) voor de periode 2007-2013, het Europees Terugkeerfonds dat werd opgericht bij Beschikking nr. 575/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) voor de periode 2008-2013, en het Fonds voor asiel, migratie en integratie dat werd opgericht bij Verordening (EU) nr. 516/2014 van het Europees Parlement en de Raad (7) voor de periode 2014-2020. Daarbij moet het ook rekening houden met alle relevante nieuwe ontwikkelingen.

    (8)

    Het fonds moet steun verstrekken voor solidariteit en de billijke verdeling van verantwoordelijkheid tussen de lidstaten en het doeltreffend beheer van migratiestromen, onder andere door gemeenschappelijke maatregelen op asielgebied te bevorderen, met inbegrip van de inspanningen van de lidstaten voor de opvang van personen die internationale bescherming nodig hebben, via hervestiging, toelating op humanitaire gronden en overbrenging tussen lidstaten van verzoekers om internationale bescherming of personen die internationale bescherming genieten, door kwetsbare asielzoekers zoals kinderen beter te beschermen, door integratiestrategieën te ondersteunen en door een beleid inzake legale migratie te ontwikkelen en te versterken, bijvoorbeeld door te voorzien in veilige en wettelijke mogelijkheden voor toegang tot de Unie, hetgeen ook moet helpen het concurrentievermogen van de Unie op lange termijn en de toekomst van haar sociaal model te waarborgen en de prikkels voor irreguliere migratie te reduceren via een duurzaam terugkeer- en overnamebeleid.

    (9)

    Gezien de interne aard van het fonds en het feit dat het fonds het voornaamste financieringsinstrument voor asiel en migratie op het niveau van de Unie is, moet het fonds in de eerste plaats acties ondersteunen die ten dienste staan van het interne beleid van de Unie inzake asiel en migratie, in overeenstemming met de doelstellingen van het fonds. Aangezien echter bepaalde buiten de Unie ondernomen acties bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds en onder bepaalde omstandigheden een meerwaarde voor de Unie kunnen opleveren, moet het fonds de versterking van de samenwerking en het partnerschap met derde landen met het oog op migratiebeheer ondersteunen om legale migratiemogelijkheden te versterken, effectieve, veilige en waardige terugkeer en overname te bevorderen en de eerste fase van de re-integratie in derde landen te stimuleren. De uit hoofde van het fonds verstrekte steun zou geen afbreuk doen aan het huidige vrijwillige karakter van hervestiging en herplaatsing van verzoekers om internationale bescherming en personen die internationale bescherming genieten uit hoofde van het juridisch kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat ten tijde van de vaststelling van deze verordening van toepassing is.

    (10)

    Om gebruik te kunnen maken van de deskundigheid van de relevante gedecentraliseerde agentschappen, moet de Commissie ervoor zorgen dat bij de ontwikkeling van de programma’s van de lidstaten rekening wordt gehouden met hun kennis en ervaring wat betreft hun bevoegdheden. Voorts moet het fonds de volgende activiteiten die door het bij Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad (8) opgerichte Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) worden gesteund, kunnen aanvullen om de werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel te faciliteren en te verbeteren: de praktische samenwerking versterken, met name de uitwisselingen van informatie inzake asiel en goede praktijken; het recht van de Unie en het internationaal recht bevorderen en bijdragen tot de uniforme toepassing van het recht van de Unie inzake asiel, op basis van hoge normen voor internationale beschermingsprocedures, voor opvangvoorzieningen en voor de beoordeling van beschermingsbehoeften in de hele Unie; de duurzame en billijke verdeling van de verzoeken om internationale bescherming mogelijk maken; convergentie bij de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming in de Unie faciliteren; de hervestigingsinspanningen van de lidstaten ondersteunen; en operationele en technische bijstand aan de lidstaten bieden voor het beheer van hun asiel- en opvangstelsels, met name die lidstaten waarvan de systemen onder onevenredige druk staan.

    (11)

    Het fonds moet steun verstrekken voor de inspanningen van de Unie en de lidstaten om de lidstaten meer capaciteit te bieden om hun asielbeleid te ontwikkelen, te monitoren en te toetsen aan hun verplichtingen uit hoofde van het recht van de Unie.

    (12)

    Het fonds moet de inspanningen van de lidstaten en van de Unie steunen om het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, met inbegrip van de externe dimensie ervan, volledig uit te voeren en verder te ontwikkelen.

    (13)

    Partnerschappen en samenwerking met derde landen vormen een essentieel onderdeel van het migratiebeheerbeleid van de Unie. Het fonds moet ertoe bijdragen dat onderdanen van derde landen of staatloze personen die internationale bescherming behoeven, niet langer op onveilige en irreguliere wijze, maar legaal en veilig op het grondgebied van de lidstaten aankomen, dat er solidariteit wordt betuigd met de landen in regio’s waarnaar of waarin een groot aantal personen die internationale bescherming behoeven, verdreven zijn, zulks door te helpen de druk op die landen te verlichten, en het moet daadwerkelijk bijdragen tot mondiale hervestigingsinitiatieven, waarbij de Unie en de lidstaten met één stem spreken op internationale fora en ten aanzien van derde landen. Het fonds moet, in de vorm van financiële stimulansen, steun verlenen voor de inspanningen van de lidstaten om internationale bescherming en een duurzame oplossing te bieden aan vluchtelingen en ontheemden die zijn toegelaten in het kader van programma’s voor hervestiging of voor toelating op humanitaire gronden.

    (14)

    Gezien de migratiestromen naar de Unie en het belang van integratie en inclusie voor mensen die naar Europa komen, voor lokale gemeenschappen en voor het welzijn van onze samenlevingen op lange termijn en de stabiliteit van onze economieën, is het van cruciaal belang het beleid van de lidstaten voor de integratie van legaal verblijvende onderdanen van derde landen te ondersteunen, onder meer op de prioritaire gebieden die zijn vermeld in het actieplan voor integratie en inclusie 2021-2027. Het fonds moet integratiemaatregelen ondersteunen die zijn toegesneden op de behoeften van onderdanen van derde landen, alsook horizontale maatregelen die erop gericht zijn lidstaten beter in staat te stellen integratiestrategieën te ontwikkelen, uitwisseling en samenwerking op te voeren, en de onderlinge contacten, constructieve dialoog en acceptatie tussen onderdanen van derde landen en de gastsamenleving te bevorderen.

    (15)

    Om het optreden ter bevordering van de integratie van onderdanen van derde landen doeltreffender te maken, en daarbij zo veel mogelijk meerwaarde voor de Unie te creëren en samenhang te waarborgen, moeten acties die uit het fonds worden gefinancierd in overeenstemming zijn met en een aanvulling vormen op acties die uit andere instrumenten van de Unie, met name externe instrumenten, het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) dat werd opgericht bij Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad (9), en het Europees Fonds voor Regionale ontwikkeling (EFRO) dat werd opgericht bij Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad (10), worden gefinancierd. Het fonds moet maatregelen ondersteunen die zijn toegesneden op de behoeften van onderdanen van derde landen en die in het algemeen in de vroegste stadia van integratie worden uitgevoerd, alsook horizontale maatregelen ter ondersteuning van de capaciteiten van de lidstaten op het gebied van integratie, terwijl optreden ten behoeve van onderdanen van derde landen met een effect op langere termijn uit het ESF+ en het EFRO moet worden gefinancierd. In dat verband moeten de met de uitvoering van het fonds belaste autoriteiten van de lidstaten worden verplicht samen te werken en te coördineren met de autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen voor het beheer van het optreden van het ESF+ en het EFRO en zo nodig samen te werken en te coördineren met hun beheerautoriteiten en de beheerautoriteiten van andere fondsen van de Unie die bijdragen tot de integratie van onderdanen van derde landen.

    (16)

    De integratiemaatregelen moeten ook gelden voor personen die internationale bescherming genieten, om met inachtneming van de bijzondere kenmerken van die doelgroep een brede aanpak van integratie te waarborgen. Indien integratiemaatregelen met opvang worden gecombineerd, moeten waar nodig ook asielzoekers in de acties kunnen worden opgenomen.

    (17)

    Bij de uitvoering van het fonds op het gebied van integratie moeten de gemeenschappelijke basisbeginselen van de Unie inzake integratie, die zijn vastgelegd in het actieplan voor integratie en inclusie 2021-2027, in acht worden genomen.

    (18)

    Voor lidstaten die dat wensen, moet het mogelijk zijn om in hun programma’s integratiemaatregelen op te nemen om ook de naaste verwanten van onderdanen van derde landen onder die maatregelen op te nemen, en zo de eenheid van het gezin te ondersteunen, voor zover dat nodig is om de doeltreffende uitvoering van die maatregelen. Onder “naaste verwanten” moeten worden verstaan de echtgenoten, partners, alsmede alle personen die rechtstreekse familiebanden in opgaande of neergaande lijn hebben met de onderdaan van een derde land voor wie de integratiemaatregelen bedoeld zijn en die anders niet onder het toepassingsgebied van het fonds zouden vallen.

    (19)

    Gezien de cruciale rol die de autoriteiten van de lidstaten en maatschappelijke organisaties op het gebied van integratie spelen en ter facilitering van toegang voor die entiteiten tot financiering op het niveau van de Unie, moet het fonds de uitvoering van acties op het gebied van integratie door nationale, regionale en lokale autoriteiten en maatschappelijke organisaties faciliteren, onder meer door gebruik te maken van de thematische faciliteit en door middel van een hoger medefinancieringspercentage voor die acties. In dat verband moet ten minste 5 % van de initiële toewijzing aan de thematische faciliteit gericht zijn op de uitvoering van integratiemaatregelen door lokale en regionale overheden.

    (20)

    De lidstaten worden aangemoedigd om, naast het medefinancieringspercentage van het fonds voor projecten, financiering uit de begrotingen van hun overheidsinstanties te verstrekken wanneer die financiering essentieel is voor de uitvoering van een project, met name wanneer het project door een maatschappelijke organisatie wordt uitgevoerd.

    (21)

    Gezien de economische en demografische uitdagingen waarvoor de Unie zich op lange termijn gesteld ziet, alsook de steeds mondialere aard van migratie, is het van cruciaal belang goed functionerende legale kanalen voor migratie naar de Unie tot stand te brengen, zodat de Unie een aantrekkelijke bestemming voor reguliere migratie blijft, in overeenstemming met de economische en sociale behoeften van de lidstaten, de houdbaarheid van de socialezekerheidsstelsels en duurzame groei van de economie van de Unie te waarborgen, en tegelijk arbeidsmigranten tegen uitbuiting te beschermen.

    (22)

    Het fonds moet de lidstaten steun verstrekken bij het opzetten van strategieën en het versterken en ontwikkelen van beleid inzake legale migratie, en bij het opvoeren van hun capaciteit voor het ontwikkelen, uitvoeren, monitoren en evalueren van strategieën, beleidsinitiatieven en maatregelen inzake immigratie en integratie van legaal verblijvende onderdanen van derde landen, met name juridische instrumenten van de Unie voor legale migratie. Het fonds moet ook steun verstrekken voor de uitwisseling van informatie en beste praktijken en voor de samenwerking tussen verschillende administratieve bestuursdiensten en -niveaus en tussen de lidstaten.

    (23)

    Een doeltreffend en waardig terugkeerbeleid maakt integraal deel uit van de alomvattende migratieaanpak die de Unie en haar lidstaten nastreven. Het fonds moet voorzien in steun en stimulansen voor de inspanningen van de lidstaten om de gemeenschappelijke terugkeernormen, met name de normen in Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (11), waarbij de nadruk op vrijwillige terugkeer ligt, en een geïntegreerde en gecoördineerde aanpak van het terugkeerbeleid daadwerkelijk toe te passen en verder te ontwikkelen. Voor een duurzaam terugkeerbeleid moet het fonds ook steun verstrekken voor maatregelen op dat gebied in derde landen, zoals maatregelen om een veilige en waardige terugkeer en overname, evenals de duurzame re-integratie van teruggekeerde personen, te faciliteren en te waarborgen, met inbegrip van de verstrekking van steun in geld of in natura.

    (24)

    De lidstaten moeten de voorkeur geven aan vrijwillige terugkeer en moeten zorgen voor een effectieve, veilige en waardige terugkeer. Om vrijwillige terugkeer te bevorderen, moeten de lidstaten nadenken over prikkels, zoals een voorrangsbehandeling in de vorm van extra ondersteuning bij de terugkeer en voor de eerste fase van de re-integratie. Uit het oogpunt van kosteneffectiviteit is dat soort vrijwillige terugkeer in het belang van zowel personen die terugkeren als autoriteiten.

    (25)

    Vrijwillige terugkeer moet weliswaar voorrang krijgen op gedwongen terugkeer, maar beide zijn niettemin met elkaar verbonden, met een wederzijds versterkend effect, en daarom moeten de lidstaten worden aangemoedigd om de complementariteit tussen beide vormen van terugkeer te versterken. De mogelijkheid tot verwijdering is een belangrijk element dat bijdraagt tot de integriteit van de stelsels voor asiel en legale migratie. Daarom moet het fonds steun verstrekken voor acties van lidstaten ter facilitering en uitvoering van verwijderingen volgens in het Unierecht vastgelegde normen, voor zover van toepassing, en met volledige inachtneming van de grondrechten en de waardigheid van de personen die terugkeren.

    (26)

    Specifieke maatregelen in de lidstaten en in de landen van terugkeer ter ondersteuning van personen die terugkeren, met bijzondere aandacht voor hun humanitaire en beschermingsbehoeften, kunnen de omstandigheden waaronder zij terugkeren en de re-integratie van personen die terugkeren, verbeteren. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar kwetsbare personen.

    (27)

    De effectieve overname van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen door derde landen vormt een integraal onderdeel van het terugkeerbeleid van de Unie en is een centraal instrument voor het doeltreffend beheer van migratiestromen, aangezien dit de vlotte terugkeer van irreguliere migranten faciliteert. Samenwerking op het gebied van overname speelt een belangrijke rol in het kader van dialoog en samenwerking met derde landen van herkomst en doorreis van irreguliere migranten, en voor de uitvoering ervan in derde landen moet steun worden verstrekt ten behoeve van een doeltreffend terugkeerbeleid op nationaal en Unieniveau.

    (28)

    Het fonds moet, naast steun voor de terugkeer van personen zoals bepaald in deze verordening, ook steun verstrekken voor andere maatregelen om irreguliere immigratie en de migrantensmokkel te bestrijden en om het naleven van de regelgeving inzake legale migratie te bevorderen, en zodoende de integriteit van de immigratiestelsels van de lidstaten te waarborgen.

    (29)

    De tewerkstelling van irreguliere migranten ondermijnt de ontwikkeling van een arbeidsmobiliteitsbeleid op basis van regelingen voor legale migratie en brengt de rechten van arbeidsmigranten in gevaar, waardoor zij kwetsbaar worden voor schendingen van hun rechten en misbruik. Het fonds moet lidstaten daarom, direct of indirect, steunen bij hun uitvoering van Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad (12), die de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen verbiedt en voorziet in sancties tegen werkgevers die dat verbod overtreden.

    (30)

    Het fonds moet lidstaten, direct of indirect, steunen bij hun uitvoering van Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (13), die bepalingen bevat inzake het bijstaan, ondersteunen en beschermen van slachtoffers van mensenhandel. Bij die maatregelen, met inbegrip van maatregelen voor de vroege identificatie van slachtoffers van mensenhandel en hun doorverwijzing naar gespecialiseerde diensten, moet rekening worden gehouden met de genderspecifieke aard van mensenhandel en kinderslachtoffers.

    (31)

    Het fonds moet een aanvulling vormen op de activiteiten op terugkeergebied van het Europees Grens- en kustwachtagentschap, dat onder Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad (14) valt, zonder te voorzien in een aanvullende financieringsstroom voor dat agentschap.

    (32)

    Overeenkomstig het beginsel van doeltreffendheid moet worden gestreefd naar synergieën en consistentie met andere Uniefondsen, en overlapping tussen acties moet worden vermeden.

    (33)

    Om een maximale meerwaarde van gedeeltelijk of geheel uit de Uniebegroting gefinancierde investeringen te genereren, moet naar synergie worden gestreefd, met name tussen het fonds en andere programma’s van de Unie, waaronder de programma’s in gedeeld beheer. Om die synergie zo groot mogelijk te maken, moet worden gezorgd voor belangrijke faciliteringsmechanismen, onder meer cumulatieve financiering van een actie uit hoofde van het fonds en uit hoofde van een ander programma van de Unie. Dergelijke cumulatieve financiering mag de totale subsidiabele kosten van die actie niet overschrijden. Daartoe moeten in deze verordening passende regels worden vastgelegd, met name betreffende de mogelijkheid om dezelfde kosten of uitgaven zowel uit hoofde van het fonds als uit hoofde van een ander programma van de Unie pro rata te declareren.

    (34)

    De uit hoofde van het fonds gesteunde acties in of met betrekking tot derde landen moeten worden uitgevoerd in synergie en samenhang met andere activiteiten buiten de Unie die door de externe financieringsinstrumenten van de Unie worden ondersteund. Bij de uitvoering van die acties moet met name worden gestreefd naar volledige samenhang met de beginselen en algemene doelstellingen van het externe beleid van de Unie, met het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling en samenhang met de strategische programmeringsdocumenten voor het land of de regio in kwestie, en met de internationale verplichtingen van de Unie. Wat de externe dimensie betreft, moet het fonds zich toespitsen op het ondersteunen van acties die niet op ontwikkeling zijn gericht en het belang van het interne beleid van de Unie dienen, en moeten ze stroken met de binnen de Unie ondernomen activiteiten. Het fonds moet op gebieden die van belang zijn voor het migratiebeleid van de Unie, gerichte steun verstrekken ter versterking van de samenwerking met derde landen en van belangrijke aspecten van migratiebeheer.

    (35)

    De financiering uit de Uniebegroting moet worden geconcentreerd op acties waarbij het optreden van de Unie voor een meerwaarde kan zorgen ten opzichte van acties door de lidstaten alleen. De in het kader van deze verordening verstrekte financiële steun moet met name bijdragen tot het versterken van de nationale en Uniecapaciteiten op het gebied van asiel en migratie, overeenkomstig artikel 80 VWEU.

    (36)

    Bij het promoten van door het fonds ondersteunde acties moeten de ontvangers van Uniefinanciering informatie verstrekken in de taal of talen van de doelgroep. Om de zichtbaarheid van de Uniefinanciering te waarborgen, moeten de ontvangers van die financiering de oorsprong ervan vermelden wanneer zij over de actie communiceren. Daartoe moeten de ontvangers ervoor zorgen dat in al het communicatiemateriaal dat tot de media en het grote publiek is gericht, het embleem van de Unie wordt weergegeven en uitdrukkelijk wordt vermeld dat de acties financieel door de Unie worden ondersteund.

    (37)

    De Commissie moet financiële middelen uit het fonds kunnen gebruiken om beste praktijken en de uitwisseling van informatie over de uitvoering van het fonds te bevorderen.

    (38)

    De Commissie moet tijdig informatie publiceren over de door de thematische faciliteit in direct of indirect beheer verleende steun en moet dergelijke informatie waar passend actualiseren. Het moet mogelijk zijn de gegevens te sorteren naar specifieke doelstelling, naam van de begunstigde, wettelijk vastgelegd bedrag en aard en doel van de maatregel.

    (39)

    Een lidstaat kan worden geacht niet aan het toepasselijke acquis van de Unie te voldoen, onder meer wat betreft het gebruik van operationele steun in het kader van het fonds, indien hij zijn verplichtingen uit hoofde van de Verdragen op de gebieden van asiel en terugkeer niet is nagekomen, indien er bij het uitvoeren van het acquis inzake asiel en terugkeer een duidelijk gevaar is voor een ernstige schending van Uniewaarden door die lidstaat, of indien in een evaluatieverslag in het kader van het in Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad (15) vastgestelde Schengenmechanisme voor evaluatie en toezicht tekortkomingen op het betrokken gebied zijn geconstateerd.

    (40)

    Het fonds moet ervoor zorgen dat de middelen eerlijk en transparant worden verdeeld ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening. Om aan de vereisten op het gebied van transparantie te voldoen, moet de Commissie informatie over de jaarlijkse en meerjarige werkprogramma’s van de thematische faciliteit publiceren. Overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (16) moet elke lidstaat binnen zes maanden na de goedkeuring van zijn programma zorgen voor een website waarop informatie over zijn programma beschikbaar is, met inbegrip van informatie over de doelstellingen, activiteiten, beschikbare financieringsmogelijkheden en verwezenlijkingen van het programma.

    (41)

    In deze verordening moeten de initiële, voor de programma’s van de lidstaten bestemde bedragen worden vastgesteld, die bestaan uit een vast bedrag als bepaald in bijlage I en een bedrag dat wordt berekend op basis van de in die bijlage vastgestelde criteria, en die een weerspiegeling vormen van de behoeften van de verschillende lidstaten en de druk die zij ondervinden op het gebied van asiel, migratie, integratie en terugkeer. Gelet op de speciale behoeften van de lidstaten waar in 2018 en 2019 het hoogste aantal asielverzoeken per hoofd van de bevolking werd ingediend, is het passend de vaste bedragen voor Cyprus, Malta en Griekenland te verhogen.

    (42)

    De initiële bedragen voor de programma’s van de lidstaten moeten de basis vormen voor langetermijninvesteringen van de lidstaten. Om rekening te houden met veranderingen in migratiestromen, te voorzien in de behoeften inzake het beheer van asiel- en opvangstelsels en inzake de integratie van legaal verblijvende onderdanen van derde landen, en om legale migratie te ontwikkelen en irreguliere migratie tegen te gaan door middel van een effectieve, veilige en waardige terugkeer, moet halverwege de programmeringsperiode een aanvullend bedrag aan de lidstaten worden toegekend volgens objectieve criteria. Dat bedrag moet worden gebaseerd op statistische gegevens, overeenkomstig bijlage I, zodat de wijzigingen in de uitgangssituatie van de lidstaten worden meegenomen.

    (43)

    Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de beleidsdoelstelling van het fonds, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun programma’s acties omvatten die gericht zijn op de specifieke doelstellingen van het fonds, dat de gekozen prioriteiten in overeenstemming zijn met de in bijlage II beschreven uitvoeringsmaatregelen, en dat de verdeling van middelen over de doelstellingen waarborgt dat de algemene beleidsdoelstelling kan worden bereikt. Daartoe moeten de lidstaten in beginsel zorgen voor een minimumtoewijzing voor het versterken en ontwikkelen van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, voor het versterken en ontwikkelen van legale migratie naar de lidstaten, overeenkomstig hun economische en sociale behoeften, en voor het bevorderen van en bijdragen tot de daadwerkelijke integratie en sociale inclusie van onderdanen van derde landen.

    (44)

    Omdat de uitdagingen op het gebied van migratie voortdurend evolueren, moet de toewijzing van de financiële middelen worden aangepast aan de veranderingen in migratiestromen. Om tegemoet te komen aan dringende behoeften van en veranderingen in het beleid en de prioriteiten van de Unie, en om de financiering toe te spitsen op acties met een hoge meerwaarde voor de Unie, moet een deel van de financiering periodiek worden toegewezen, via een thematische faciliteit, aan specifieke acties, aan acties van de Unie, aan acties van lokale en regionale autoriteiten, aan noodhulp, aan hervestiging en toelating op humanitaire gronden, en aan aanvullende steun voor lidstaten die bijdragen tot solidariteits- en verantwoordelijkheidsinspanningen. De thematische faciliteit biedt flexibiliteit bij het beheer van het fonds en kan ook door middel van programma’s van de lidstaten worden uitgevoerd.

    (45)

    De lidstaten moeten worden aangemoedigd om een deel van de aan hun programma toegewezen middelen te gebruiken voor de in bijlage IV opgenomen acties waarvoor een grotere bijdrage van de Unie geldt.

    (46)

    Een deel van de beschikbare middelen van het fonds kan worden toegewezen aan programma’s van de lidstaten voor de uitvoering van specifieke acties, in aanvulling op de initiële toewijzing. Die specifieke acties moeten worden vastgesteld op het niveau van de Unie en moeten acties betreffen die samenwerking vereisen of die nodig zijn om te reageren op ontwikkelingen in de Unie waarvoor aan een of meer lidstaten extra financiële middelen ter beschikking moeten worden gesteld.

    (47)

    Het fonds moet bijdragen tot het ondersteunen van de operationele kosten in verband met de specifieke doelstellingen van het fonds, om de lidstaten zodoende in staat te stellen capaciteiten te handhaven die cruciaal zijn voor taken en diensten die een openbaredienstverlening ten bate van de hele Unie vormen. Die ondersteuning moet bestaan in de volledige terugbetaling van specifieke kosten die verband houden met de doelstellingen van het fonds en moet integraal deel uitmaken van de programma’s van de lidstaten.

    (48)

    Als aanvulling op de verwezenlijking van de beleidsdoelstelling van het fonds op nationaal niveau via programma’s van de lidstaten, moet het fonds ook steun verstrekken voor acties op het niveau van de Unie. Met die acties moeten algemene strategische doelen binnen de werkingssfeer van het fonds worden nagestreefd in verband met beleidsanalyse en innovatie, transnationale vormen van wederzijds leren en partnerschappen, en het testen van nieuwe initiatieven en acties in de hele Unie.

    (49)

    Om de Unie beter in staat te stellen om onmiddellijk te reageren op uitzonderlijke situaties op het gebied van migratie in een of meer lidstaten in de vorm van een grote of disproportionele toestroom van onderdanen van derde landen, die de opvang- en detentievoorzieningen en de asiel- en migratiebeheerstelsels en -procedures van die lidstaten onder aanzienlijke en acute druk zetten, of om onmiddellijk te reageren op uitzonderlijke situaties op het gebied van migratie in derde landen ten gevolge van politieke ontwikkelingen of conflicten, moet het mogelijk zijn om noodhulp te bieden overeenkomstig het in deze verordening beschreven kader.

    (50)

    Deze verordening moet ervoor zorgen dat het bij Beschikking 2008/381/EG van de Raad (17) opgezette Europees migratienetwerk blijft bestaan en dat de financiële bijstand aansluit bij de doelstellingen en taken van dat migratienetwerk.

    (51)

    De beleidsdoelstelling van het fonds zal mede worden gerealiseerd via financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties in het kader van de beleidscomponenten van het programma InvestEU dat werd vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (18). Financiële steun moet worden gebruikt om tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties op proportionele wijze aan te pakken, en de acties mogen particuliere financiering niet overlappen of verdringen, noch de concurrentie op de interne markt verstoren. De acties moeten een duidelijke meerwaarde voor de Unie hebben.

    (52)

    Blendingverrichtingen zijn vrijwillig van aard en zijn door de Uniebegroting ondersteunde verrichtingen die een combinatie vormen van niet terug te betalen vormen van steun, terug te betalen vormen van steun, of beide, uit de Uniebegroting, en terug te betalen vormen van steun van stimulerings-, ontwikkelings- of andere openbare financiële instellingen, alsmede steun van commerciële financiële instellingen en investeerders.

    (53)

    In deze verordening worden de financiële middelen voor de gehele duur van het fonds vastgelegd die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (19).

    (54)

    Het fonds valt onder Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (20) (het “Financieel Reglement”). Het Financieel Reglement stelt regels vast voor de uitvoering van de Uniebegroting, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen.

    (55)

    Voor het uitvoeren van acties in gedeeld beheer moet het fonds deel uitmaken van een samenhangend kader bestaande uit deze verordening, het Financieel Reglement en Verordening (EU) 2021/1060.

    (56)

    Verordening (EU) 2021/1060 stelt het kader vast voor actie door het EFRO, het ESF+, het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur, het Fonds voor een rechtvaardige transitie, het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid, als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, en bepaalt met name de regels inzake programmering, monitoring en evaluatie, beheer en controle voor in gedeeld beheer uitgevoerde fondsen van de Unie. Daarnaast moeten in deze verordening de doelstellingen van het fonds worden omschreven en moeten specifieke bepalingen worden vastgelegd betreffende acties die uit het fonds kunnen worden gefinancierd.

    (57)

    Bij Verordening (EU) 2021/1060 is voor het fonds voorzien in een voorfinancieringsregeling en in deze verordening is een specifiek voorfinancieringspercentage vastgesteld. Daarnaast is het passend een specifiek voorfinancieringspercentage voor noodhulp op te nemen opdat ervoor wordt gezorgd dat er onmiddellijk op noodsituaties kan worden gereageerd. De voorfinancieringsregeling moet ervoor zorgen dat lidstaten over de middelen beschikken om begunstigden al vanaf het begin van de uitvoering van hun programma’s steun te verstrekken.

    (58)

    Zowel de vorm van financiering als de wijze van uitvoering in het kader van deze verordening moet worden gekozen op basis van de geschiktheid ervan om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en om resultaten te boeken, rekening houdend met, in het bijzonder, de kosten van controles, administratieve lasten en het risico van niet-naleving. Bij het maken van die keuze moet worden overwogen gebruik te maken van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten, en van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

    (59)

    Om optimaal gebruik te maken van het beginsel van één enkele audit, is het passend specifieke regels vast te stellen voor de controle en audit van projecten waarbij internationale organisaties waarvan de interne controlesystemen door de Commissie positief zijn beoordeeld, de begunstigden zijn. Voor dergelijke projecten moeten beheerautoriteiten de mogelijkheid hebben om hun beheersverificaties te beperken, mits de begunstigde tijdig alle nodige gegevens en informatie over de voortgang van het project en over de subsidiabiliteit van de onderliggende uitgaven verstrekt. Wanneer een door een dergelijke internationale organisatie uitgevoerd project deel uitmaakt van een controlesteekproef, moet het voor de auditautoriteit bovendien mogelijk zijn haar werkzaamheden uit te voeren overeenkomstig de beginselen van de internationale standaard inzake aanverwante diensten (ISRS) 4400 “Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie”.

    (60)

    Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (21) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (22), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (23) en (EU) 2017/1939 (24) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

    Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot het onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (25). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer, en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen. De lidstaten moeten ten volle samenwerken en de instellingen, organen en instanties van de Unie alle nodige assistentie verlenen met betrekking tot de bescherming van de financiële belangen van de Unie.

    (61)

    Een derde land dat met de Unie een overeenkomst heeft gesloten over de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in dat derde land wordt ingediend, moet aan het fonds kunnen deelnemen, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

    (62)

    De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op basis van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

    (63)

    Op grond van Besluit 2013/755/EU van de Raad (26) komen in landen of gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, met inachtneming van de voorschriften en doelstellingen van het fonds en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.

    (64)

    Op grond van artikel 349 VWEU en conform de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2017 met de titel: “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU”, waarvoor de Raad zijn steun heeft uitgesproken in zijn conclusies van 12 april 2018, moeten de betrokken lidstaten erop toezien dat de specifieke uitdagingen waarmee de ultraperifere regio’s worden geconfronteerd bij migratiebeheer, in hun nationale strategieën en programma’s aan de orde komen. Het fonds moet die lidstaten met passende middelen steunen om die regio’s te helpen migratie duurzaam te beheren en eventuele situaties waarin sprake is van druk aan te pakken.

    (65)

    Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (27) moet het fonds worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het fonds in de praktijk te evalueren. Om de resultaten van het fonds te kunnen meten, moeten voor elke specifieke doelstelling van het fonds indicatoren en bijbehorende streefdoelen worden vastgesteld. Die indicatoren moeten kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren omvatten.

    (66)

    Via indicatoren en de financiële verslaglegging moeten de Commissie en de lidstaten de uitvoering van het fonds monitoren overeenkomstig de relevante bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 en deze verordening. Vanaf 2023 moeten de lidstaten bij de Commissie jaarlijkse prestatieverslagen over het laatste boekjaar indienen. Die verslagen moeten informatie bevatten over de voortgang bij de uitvoering van de programma’s van de lidstaten. De lidstaten moeten ook samenvattingen van die verslagen bij de Commissie indienen. De Commissie moet die samenvattingen in alle officiële talen van de Unie vertalen en op haar website openbaar maken, samen met de links naar de websites van de lidstaten als bedoeld in Verordening (EU) 2021/1060.

    (67)

    Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, overeenkomstig de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (28) uit te voeren en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te verwezenlijken, moeten de acties uit hoofde van deze verordening bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstelling 30 % van alle uitgaven in het kader van het meerjarig financieel kader aan te wenden voor het integreren van klimaatdoelstellingen in beleid, en tot de ambitie om in 2024 7,5 % en in 2026 en 2027 10 % van de begroting te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen, daarbij rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen. Het fonds moet activiteiten ondersteunen die de normen en prioriteiten van de Unie op klimaat- en milieugebied eerbiedigen en geen ernstige afbreuk aan de milieudoelstellingen doen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (29).

    (68)

    Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad (30) en elke andere handeling die van toepassing is op de programmeringsperiode 2014-2020 moet van toepassing blijven op de programma’s en projecten die uit hoofde van het fonds zijn ondersteund tijdens de programmeringsperiode 2014-2020. Aangezien de uitvoeringsperiode van Verordening (EU) nr. 514/2014 overlapt met de programmeringsperiode die door deze verordening wordt bestreken, en ter waarborging van de continuïteit in de uitvoering van bepaalde bij die verordening goedgekeurde projecten, moeten er bepalingen inzake de fasering van projecten worden vastgelegd. Iedere afzonderlijke fase van het project moet worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van de programmeringsperiode in het kader waarvan financiering wordt verkregen.

    (69)

    Teneinde niet-essentiële elementen van deze verordening aan te vullen en te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de in bijlage III opgenomen lijst van acties die voor steun in aanmerking komen; de in bijlage IV opgenomen lijst van acties die in aanmerking komen voor een hoger medefinancieringspercentage; operationele steun uit hoofde van bijlage VII en de verdere ontwikkeling van het monitoring- en evaluatiekader. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

    (70)

    Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (31). De onderzoeksprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen die gemeenschappelijke verplichtingen voor de lidstaten vaststellen, met name verplichtingen inzake het verstrekken van informatie aan de Commissie, en de raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen betreffende de gedetailleerde regelingen voor het verstrekken van informatie aan de Commissie in het kader van de programmering en verslaglegging, gelet op de zuiver technische aard ervan. De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen in verband met de vaststelling van besluiten tot verlening van de noodhulp uit deze verordening vaststellen indien dat, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met de aard en het doel van die noodhulp, om dwingende redenen van urgentie vereist is.

    (71)

    Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

    (72)

    Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op die lidstaat.

    (73)

    Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op die lidstaat.

    (74)

    Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van het Financieel Reglement kan subsidiëring van reeds begonnen acties worden toegestaan indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst. Vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag gemaakte kosten komen evenwel niet in aanmerking voor Uniefinanciering, tenzij in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen. Om te voorkomen dat Uniefinanciering onderbroken wordt en de belangen van de Unie aldus mogelijk geschaad worden, moet het gedurende een beperkte periode aan het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027 mogelijk zijn om kosten die gemaakt zijn in verband met reeds begonnen acties die uit hoofde van deze verordening in direct beheer worden ondersteund, met ingang van 1 januari 2021 als voor Uniefinanciering in aanmerking komend te beschouwen, zelfs indien die kosten vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand gemaakt zijn.

    (75)

    Het is passend de toepassingstermijn van deze verordening af te stemmen op die van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (32).

    (76)

    Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden, en met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1

    Onderwerp

    Bij deze verordening wordt voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 het Fonds voor asiel, migratie en integratie (het “fonds”) opgericht.

    In deze verordening worden de doelstellingen van het fonds, de begroting voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027, de vormen van Uniefinanciering en de regels voor het verstrekken van die financiering vastgelegd.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1)

    “verzoeker om internationale bescherming”: een verzoeker in de zin van artikel 2, punt c), van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad (33);

    2)

    “persoon die internationale bescherming geniet”: een persoon die internationale bescherming geniet in de zin van artikel 2, punt b), van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad (34);

    3)

    “blendingverrichting”: door de Uniebegroting ondersteunde acties, onder meer in het kader van blendingfaciliteiten in de zin van artikel 2, punt 6), van het Financieel Reglement;

    4)

    “gezinslid”: een onderdaan van een derde land die als gezinslid wordt omschreven in het kader van het recht van de Unie dat van toepassing is op het beleidsterrein waartoe de uit hoofde van het fonds ondersteunde actie behoort;

    5)

    “toelating op humanitaire gronden”: de toelating tot het grondgebied van de lidstaten — na een door een lidstaat verzochte doorverwijzing door het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR) of een ander relevant internationaal orgaan — van onderdanen van derde landen of staatlozen die komen uit een derde land waarnaar zij zijn verdreven, en die internationale bescherming genieten of aan wie een humanitaire status naar nationaal recht is verleend die in rechten en verplichtingen voorziet die gelijkwaardig zijn aan die van de artikelen 20 tot en met 34 van Richtlijn 2011/95/EU voor personen die subsidiaire bescherming genieten;

    6)

    “operationele steun”: een onderdeel van een toewijzing aan een lidstaat dat kan worden gebruikt ter ondersteuning van de overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het verrichten van de taken en het verlenen van de diensten die een openbaredienstverlening ten bate van de Unie vormen;

    7)

    “verwijdering”: verwijdering in de zin van artikel 3, punt 5), van Richtlijn 2008/115/EG;

    8)

    “hervestiging”: de toelating tot het grondgebied van de lidstaten — na een doorverwijzing door de UNHCR — van onderdanen van derde landen of staatlozen uit een derde land waar zij als ontheemden verblijven, aan wie internationale bescherming is verleend en die toegang hebben tot een duurzame oplossing overeenkomstig het recht van de Unie en het nationale recht;

    9)

    “terugkeer”: terugkeer in de zin van artikel 3, punt 3), van Richtlijn 2008/115/EG;

    10)

    “specifieke acties”: transnationale of nationale projecten met een meerwaarde voor de Unie die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het fonds en waarvoor één, meerdere of alle lidstaten een aanvullende toewijzing voor hun programma’s kunnen ontvangen;

    11)

    “onderdaan van een derde land”: een persoon, met inbegrip van een staatloze persoon of een persoon met niet-vastgestelde nationaliteit, die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU;

    12)

    “niet-begeleide minderjarige”: een niet-begeleide minderjarige in de zin van artikel 2, punt l), van Richtlijn 2011/95/EU;

    13)

    “acties van de Unie”: transnationale projecten of projecten die van bijzonder belang zijn voor de Unie en die overeenkomstig de doelstellingen van het fonds worden uitgevoerd;

    14)

    “kwetsbare persoon”: een persoon die als kwetsbare persoon wordt omschreven in het kader van het recht van de Unie dat van toepassing is op het beleidsterrein waartoe de uit hoofde van het fonds ondersteunde actie behoort.

    Artikel 3

    Doelstellingen van het fonds

    1.   De beleidsdoelstelling van het fonds bestaat erin bij te dragen tot een doeltreffend beheer van migratiestromen en tot de uitvoering, versterking en ontwikkeling van het gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid overeenkomstig het relevante acquis van de Unie en met volledige eerbiediging van de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten waarbij zij partij zijn.

    2.   In het kader van de beleidsdoelstelling van lid 1 draagt het fonds bij tot de verwezenlijking van de volgende specifieke doelstellingen:

    a)

    versterken en ontwikkelen van alle aspecten van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, met inbegrip van de externe dimensie ervan;

    b)

    versterken en ontwikkelen van legale migratie naar de lidstaten, overeenkomstig hun economische en sociale behoeften, en bevorderen van en bijdragen tot de daadwerkelijke integratie en sociale inclusie van onderdanen van derde landen;

    c)

    bijdragen tot de bestrijding van irreguliere migratie, stimuleren van een effectieve, veilige en waardige terugkeer en overname, en bevorderen van en bijdragen tot een daadwerkelijk begin van re-integratie in derde landen;

    d)

    bevorderen van solidariteit en een billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten, met name ten aanzien van de lidstaten die het meest te maken hebben met uitdagingen op het gebied van migratie en asiel, onder meer door praktische samenwerking.

    3.   In het kader van de specifieke doelstellingen van lid 2 wordt het fonds uitgevoerd aan de hand van de in bijlage II opgenomen uitvoeringsmaatregelen.

    Artikel 4

    Partnerschap

    Wat het fonds betreft, omvatten partnerschappen op grond van artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 de regionale, lokale, stedelijke en andere overheden of verenigingen die dergelijke overheden vertegenwoordigen, relevante internationale organisaties, niet-gouvernementele organisaties, zoals vluchtelingenorganisaties en door migranten geleide organisaties, alsmede nationale mensenrechteninstellingen en organen voor gelijke behandeling, en economische en sociale partners.

    Artikel 5

    Reikwijdte van de steun

    1.   In het kader van zijn doelstellingen en overeenkomstig de in bijlage II opgenomen uitvoeringsmaatregelen verstrekt het fonds met name steun voor de in bijlage III opgenomen acties.

    Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden het hoofd te bieden, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst van acties in bijlage III zodat er nieuwe acties kunnen worden toegevoegd.

    2.   Teneinde zijn doelstellingen te verwezenlijken, kan het fonds overeenkomstig de prioriteiten van de Unie, waar passend, in bijlage III bedoelde acties in en met betrekking tot derde landen steunen, overeenkomstig artikel 7 of artikel 24, naargelang het geval.

    3.   Wat acties in en met betrekking tot derde landen betreft, zorgen de Commissie en de lidstaten samen met de Europese Dienst voor extern optreden, overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden, voor coördinatie met relevante beleidsmaatregelen, strategieën en instrumenten van de Unie. Zij zorgen er met name voor dat acties in en met betrekking tot derde landen:

    a)

    worden uitgevoerd in synergie en samenhang met andere acties buiten de Unie die door andere instrumenten van de Unie worden ondersteund;

    b)

    in overeenstemming zijn met het externe beleid van de Unie, met het beginsel van beleidssamenhang op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en met de strategische programmeringsdocumenten voor de regio of het land in kwestie;

    c)

    zich toespitsen op maatregelen die niet op ontwikkeling zijn gericht, en

    d)

    het belang van het interne beleid van de Unie dienen en consistent zijn met de binnen de Unie ondernomen activiteiten.

    4.   De doelstellingen van het fonds steunen acties die zijn gericht op een of meer doelgroepen die binnen het toepassingsgebied van de artikelen 78 en 79 VWEU vallen.

    Artikel 6

    Gendergelijkheid en non-discriminatie

    1.   De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat het genderperspectief wordt geïntegreerd en dat gendergelijkheid en gendermainstreaming tijdens de hele duur van de voorbereiding, uitvoering, monitoring, rapportage en evaluatie van uit hoofde van het fonds ondersteunde programma’s en projecten in aanmerking worden genomen en bevorderd.

    2.   De lidstaten en de Commissie zetten passende stappen om elke vorm van discriminatie die bij artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) verboden is, uit te sluiten bij de voorbereiding, uitvoering, monitoring, rapportage en evaluatie van uit hoofde van het fonds ondersteunde programma’s en projecten.

    Artikel 7

    Met het fonds geassocieerde derde landen

    1.   Derde landen die voldoen aan de in lid 2 genoemde criteria kunnen deelnemen aan het fonds, overeenkomstig de voorwaarden die zijn neergelegd in een specifieke overeenkomst over die deelname van het derde land aan het fonds.

    2.   Opdat een derde land in aanmerking komt voor associatie met het fonds als bedoeld in lid 1, moet het met de Unie een overeenkomst hebben gesloten over de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in dat derde land is ingediend.

    3.   De specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan het fonds moet ten minste:

    a)

    samenwerking met de lidstaten en de instellingen, organen en instanties van de Unie op het gebied van asiel, migratie en terugkeer mogelijk maken in de geest van het beginsel van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid;

    b)

    gedurende de looptijd van het fonds worden geschraagd door de beginselen van non-refoulement, democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten;

    c)

    een billijk evenwicht waarborgen tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan het fonds deelneemt;

    d)

    de voorwaarden voor deelname aan het fonds vaststellen, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan het fonds en de administratieve kosten daarvan;

    e)

    geen beslissingsbevoegdheid over het fonds aan het derde land verlenen;

    f)

    de rechten van de Unie waarborgen om voor een goed financieel beheer te zorgen en de financiële belangen van de Unie te beschermen;

    g)

    bepalen dat het derde land de nodige rechten en toegang verleent aan de bevoegde ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, overeenkomstig artikel 8.

    De in de eerste alinea, punt d), bedoelde bijdragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

    Artikel 8

    Bescherming van de financiële belangen van de Unie

    Indien een derde land dat aan het fonds deelneemt door middel van een op grond van een internationale overeenkomst of op basis van enig ander rechtsinstrument vastgesteld besluit, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de bevoegde ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten dergelijke rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

    HOOFDSTUK II

    FINANCIEEL EN UITVOERINGSKADER

    AFDELING 1

    Gemeenschappelijke bepalingen

    Artikel 9

    Algemene beginselen

    1.   De uit hoofde van het fonds verstrekte steun vormt een aanvulling op nationaal, regionaal en lokaal optreden en is erop gericht meerwaarde voor de Unie toe te voegen uit het oogpunt van de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds.

    2.   De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de steun die uit hoofde van het fonds en door de lidstaten wordt verstrekt, consistent is met de relevante acties, beleidsmaatregelen en prioriteiten van de Unie en een aanvulling vormt op de steun die wordt verleend uit hoofde van andere instrumenten van de Unie, met name de externe instrumenten, het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO).

    3.   Het fonds wordt uitgevoerd in direct, gedeeld of indirect beheer, overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), van het Financieel Reglement.

    Artikel 10

    Begroting

    1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het fonds over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 bedragen 9 882 000 000 EUR in lopende prijzen.

    2.   De financiële middelen worden als volgt gebruikt:

    a)

    6 270 000 000 EUR wordt toegewezen aan de programma’s van de lidstaten;

    b)

    3 612 000 000 EUR wordt toegewezen aan de in artikel 11 bedoelde thematische faciliteit.

    3.   Tot 0,42 % van de financiële middelen wordt toegewezen voor technische bijstand op initiatief van de Commissie, zoals bedoeld in artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060.

    4.   Overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2021/1060 kan maximaal 5 % van de initiële toewijzing aan een lidstaat uit een van de fondsen in het kader van die verordening in gedeeld beheer op verzoek van die lidstaat worden overgedragen naar het fonds in direct of indirect beheer. De Commissie voert die middelen op directe wijze uit overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement, dan wel op indirecte wijze overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement. Die middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

    Artikel 11

    Algemene bepalingen betreffende de uitvoering van de thematische faciliteit

    1.   Het bedrag bedoeld in artikel 10, lid 2, punt b), wordt flexibel toegewezen via een thematische faciliteit in het kader van gedeeld, direct of indirect beheer, zoals bepaald in de werkprogramma’s. Gezien de interne aard van het fonds dient de thematische faciliteit in de eerste plaats als ondersteuning van het interne beleid van de Unie overeenkomstig de in artikel 3, lid 2, bepaalde specifieke doelstellingen.

    De financiering uit de thematische faciliteit wordt gebruikt voor de onderdelen ervan, en die zijn de volgende:

    a)

    specifieke acties;

    b)

    acties van de Unie;

    c)

    noodhulp als bedoeld in artikel 31;

    d)

    hervestiging en toelating op humanitaire gronden;

    e)

    steun aan de lidstaten voor het overbrengen van verzoekers om internationale bescherming of van personen die internationale bescherming genieten als een onderdeel van de inspanningen op het gebied van solidariteit als bedoeld in artikel 20, en

    f)

    het Europees migratienetwerk als bedoeld in artikel 26.

    De in artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde technische bijstand op initiatief van de Commissie wordt eveneens gefinancierd met het in artikel 10, lid 2, punt b), van deze verordening bedoelde bedrag.

    2.   De financiering uit de thematische faciliteit wordt gebruikt voor prioriteiten met een hoge toegevoegde waarde voor de Unie of om te voorzien in dringende behoeften conform de overeengekomen prioriteiten van de Unie zoals uiteengezet in bijlage II.

    De in de eerste alinea van dit lid bedoelde financiering, met uitzondering van financiering die wordt gebruikt voor noodhulp overeenkomstig artikel 31, lid 1, eerste alinea, punten a) en b), ondersteunt alleen de in bijlage III opgenomen acties, met inbegrip van hervestiging en toelating op humanitaire gronden overeenkomstig artikel 19 als onderdeel van de externe dimensie van het migratiebeleid van de Unie.

    3.   De Commissie werkt samen met maatschappelijke organisaties en relevante netwerken, met name met het oog op de voorbereiding en evaluatie van de werkprogramma’s voor uit hoofde van het fonds gefinancierde acties van de Unie.

    4.   Ten minste 20 % van de middelen van de initiële toewijzing aan de thematische faciliteit wordt toegewezen aan de specifieke doelstelling bepaald in artikel 3, lid 2, punt d).

    5.   Indien financiering uit de thematische faciliteit in direct of indirect beheer aan de lidstaten wordt verstrekt, zorgt de Commissie ervoor dat projecten die het onderwerp vormen van een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures uit hoofde van artikel 258 VWEU die de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van die projecten in vraag stellen, niet worden geselecteerd.

    6.   Voor de toepassing van artikel 23 en artikel 24, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060 en indien financiering uit de thematische faciliteit onder gedeeld beheer wordt uitgevoerd, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat en beoordeelt de Commissie of de geplande acties niet het onderwerp vormen van een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures uit hoofde van artikel 258 VWEU die de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van de acties in vraag stellen.

    7.   De Commissie stelt het totaalbedrag vast dat voor de thematische faciliteit beschikbaar moet worden gesteld in het kader van de jaarlijkse kredieten van de Uniebegroting.

    8.   Voor de thematische faciliteit stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen financieringsbesluiten vast als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement, waarin de doelstellingen en de te ondersteunen acties worden aangeduid, en de bedragen voor elk van de in dit artikel, lid 1, tweede alinea, bedoelde onderdelen worden gespecificeerd. In de financieringsbesluiten wordt waar toepasselijk het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag opgenomen. De financieringsbesluiten kunnen betrekking hebben op één of meer jaren en op één of meer in dit artikel, lid 1, tweede alinea, bedoelde onderdelen van de thematische faciliteit. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 38, lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    9.   De thematische faciliteit verstrekt met name steun voor acties die onder uitvoeringsmaatregel 2, d), van bijlage II vallen en die worden uitgevoerd door nationale, regionale of lokale autoriteiten of door maatschappelijke organisaties. In dat verband moet ten minste 5 % van de initiële toewijzing aan de thematische faciliteit gericht zijn op de uitvoering van integratiemaatregelen door lokale en regionale overheden.

    10.   De Commissie zorgt ervoor dat de verdeling van de middelen over de in artikel 3, lid 2, bepaalde specifieke doelstellingen eerlijk en transparant is. De Commissie brengt verslag uit over het gebruik en de verdeling van de thematische faciliteit over de in dit artikel, lid 1, tweede alinea, bedoelde onderdelen, onder meer over de steun voor acties in of met betrekking tot derde landen in het kader van de acties van de Unie.

    11.   Na de vaststelling van een financieringsbesluit als bedoeld in lid 8 kan de Commissie de programma’s van de lidstaten dienovereenkomstig aanpassen.

    AFDELING 2

    Steun en uitvoering in gedeeld beheer

    Artikel 12

    Toepassingsgebied

    1.   Deze afdeling is van toepassing op het in artikel 10, lid 2, punt a), bedoelde bedrag en de aanvullende middelen die overeenkomstig het in artikel 11 bedoelde financieringsbesluit inzake de thematische faciliteit in gedeeld beheer moeten worden uitgevoerd.

    2.   De steun in het kader van deze afdeling wordt uitgevoerd in gedeeld beheer, overeenkomstig artikel 63 van het Financieel Reglement en Verordening (EU) 2021/1060.

    Artikel 13

    Begrotingsmiddelen

    1.   Het in artikel 10, lid 2, punt a), bedoelde bedrag wordt indicatief als volgt toegewezen aan de programma’s van de lidstaten:

    a)

    5 225 000 000 EUR overeenkomstig bijlage I;

    b)

    1 045 000 000 EUR voor de aanpassing van de toewijzingen voor de programma’s van de lidstaten bedoeld in artikel 17, lid 1.

    2.   Indien het in lid 1, punt b), van dit artikel bedoelde bedrag niet volledig wordt toegewezen, kan het resterende bedrag worden toegevoegd aan het in artikel 10, lid 2, punt b), bedoelde bedrag.

    Artikel 14

    Voorfinanciering

    1.   Overeenkomstig artikel 90, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt de voorfinanciering voor het fonds ieder jaar vóór 1 juli betaald in jaarlijkse tranches, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen, en wel als volgt:

    a)

    2021: 4 %;

    b)

    2022: 3 %;

    c)

    2023: 5 %;

    d)

    2024: 5 %;

    e)

    2025: 5 %;

    f)

    2026: 5 %.

    2.   Indien een programma van een lidstaat na 1 juli 2021 wordt vastgesteld, worden de eerdere tranches in het jaar van de vaststelling ervan betaald.

    Artikel 15

    Medefinancieringspercentages

    1.   De bijdrage uit de Uniebegroting bedraagt ten hoogste 75 % van de totale subsidiabele uitgaven voor een project.

    2.   Voor in het kader van specifieke acties uitgevoerde projecten kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 90 % van de totale subsidiabele uitgaven.

    3.   Voor in bijlage IV genoemde acties kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 90 % van de totale subsidiabele uitgaven.

    4.   Voor operationele steun kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven.

    5.   Voor de in artikel 31 bedoelde noodhulp kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven.

    6.   De bijdrage uit de Uniebegroting kan op initiatief van de lidstaten binnen de in artikel 36, lid 5, punt b), vi), van Verordening (EU) 2021/1060 beschreven limieten worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven voor technische bijstand.

    7.   In het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een programma van een lidstaat worden het medefinancieringspercentage en het maximumbedrag van de steun uit het fonds bepaald voor de soorten acties die gedekt worden door de in de leden 1 tot en met 6 bedoelde bijdrage.

    8.   Voor elke soort actie vermeldt het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een programma van een lidstaat of het medefinancieringspercentage wordt toegepast ten aanzien van:

    a)

    het totaal van de overheidsbijdragen en de particuliere bijdragen, of

    b)

    alleen de overheidsbijdragen.

    Artikel 16

    Programma’s van de lidstaten

    1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de door zijn programma bestreken prioriteiten consistent zijn met en afgestemd zijn op de prioriteiten en uitdagingen van de Unie op het gebied van asiel- en migratiebeheer, en dat zij ten volle stroken met het relevante acquis en de overeengekomen prioriteiten van de Unie, alsook met de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten waarbij zij partij zijn. Bij het vaststellen van de prioriteiten van hun programma’s zorgen de lidstaten ervoor dat de in bijlage II opgenomen uitvoeringsmaatregelen voldoende in hun programma’s aan bod komen.

    Gezien de interne aard van het fonds dienen de programma’s van de lidstaten in de eerste plaats als ondersteuning van het interne beleid van de Unie overeenkomstig de specifieke doelstellingen van artikel 3, lid 2, van deze verordening.

    De Commissie beoordeelt de programma’s van de lidstaten overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) 2021/1060.

    2.   Binnen de in artikel 13, lid 1, toegewezen middelen, en onverminderd lid 3 van dit artikel wijst elke lidstaat in zijn programma:

    a)

    minimaal 15 % van de hem toegewezen middelen toe aan de in artikel 3, lid 2, punt a), vermelde specifieke doelstelling, en

    b)

    minimaal 15 % van de hem toegewezen middelen toe aan de in artikel 3, lid 2, punt b), vermelde specifieke doelstelling.

    3.   Een lidstaat kan enkel minder dan de in lid 2 bedoelde minimumpercentages toewijzen indien hij in zijn programma op gedetailleerde wijze verklaart waarom het onder dat niveau toewijzen van middelen de verwezenlijking van de relevante doelstelling niet in gevaar brengt.

    4.   De Commissie zorgt ervoor dat bij de ontwikkeling van de programma’s van de lidstaten in een vroeg stadium en tijdig rekening wordt gehouden met de kennis en deskundigheid van de relevante gedecentraliseerde agentschappen, met name het EASO, het Europees Grens- en kustwachtagentschap en het bij Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad (35) opgerichte Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten.

    5.   De Commissie kan waar passend de relevante gedecentraliseerde agentschappen, waaronder de in lid 4 genoemde agentschappen, betrekken bij monitoring- en evaluatietaken als bedoeld in afdeling 5, met name om te waarborgen dat de met steun van het fonds uitgevoerde acties in overeenstemming zijn met het relevante acquis van de Unie en de overeengekomen prioriteiten van de Unie.

    6.   Na de aanneming van aanbevelingen in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1053/2013 die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, onderzoekt de betrokken lidstaat, samen met de Commissie, hoe via zijn programma en, indien van toepassing met de steun van het fonds, op de bevindingen en de aanbevelingen moet worden gereageerd.

    De Commissie kan, indien relevant, ook een beroep doen op de deskundigheid van gedecentraliseerde agentschappen met betrekking tot specifieke kwesties die onder de bevoegdheden van die agentschappen vallen.

    7.   Zo nodig wordt het betrokken programma van een lidstaat aangepast overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) 2021/1060 om rekening te houden met de in lid 6 van dit artikel bedoelde aanbevelingen.

    8.   In samenwerking en overleg met de Commissie en, naargelang het geval, de relevante gedecentraliseerde agentschappen wat hun bevoegdheidsdomein betreft, kan de betrokken lidstaat middelen in het kader van zijn programma opnieuw toewijzen om uitvoering te geven aan de in lid 6 bedoelde aanbevelingen, indien die aanbevelingen financiële gevolgen hebben.

    9.   De lidstaten streven in hun programma’s met name naar de uitvoering van in bijlage IV vermelde acties die in aanmerking komen voor een hoger medefinancieringspercentage. Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen of de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in bijlage IV opgenomen lijst van acties die in aanmerking komen voor een hoger medefinancieringspercentage.

    10.   Programma’s van de lidstaten kunnen de mogelijkheid bieden dat ook de naaste verwanten van personen die onder de in bijlage III bedoelde integratiemaatregelen vallen, worden opgenomen, voor zover dat noodzakelijk is voor de doeltreffende uitvoering van die maatregelen.

    11.   Indien een lidstaat besluit met steun uit het fonds een project uit te voeren met of in een derde land, raadpleegt de betrokken lidstaat de Commissie vóór de goedkeuring van het project.

    12.   De programmering als bedoeld in artikel 22, lid 5, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt gebaseerd op de in de tabel 1 van bijlage VI bij deze verordening genoemde interventietypes en omvat een indicatieve uitsplitsing van de geprogrammeerde middelen per interventietype binnen elke specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, van deze verordening.

    Artikel 17

    Tussentijdse evaluatie

    1.   In 2024 wijst de Commissie het aanvullend bedrag bedoeld in artikel 13, lid 1, punt b), toe aan de programma’s van de betrokken lidstaten overeenkomstig de criteria bedoeld in bijlage I, punt 1, b), en punten 2 tot en met 5. De financiering geldt vanaf 1 januari 2025.

    2.   Indien ten minste 10 % van de initiële toewijzing van een programma als bedoeld in artikel 13, lid 1, punt a), van deze verordening niet wordt gedekt door betalingsaanvragen die zijn ingediend overeenkomstig artikel 91 van Verordening (EU) 2021/1060, komt de betrokken lidstaat niet in aanmerking voor de in artikel 13, lid 1, punt b), van deze verordening bedoelde aanvullende toewijzing voor zijn programma.

    3.   Bij de toewijzing van de middelen uit de in artikel 11 van deze verordening bedoelde thematische faciliteit vanaf 1 januari 2025 houdt de Commissie rekening met de vooruitgang van de lidstaten bij het bereiken van de intermediaire doelen van het prestatiekader bedoeld in artikel 16 van Verordening (EU) 2021/1060, en met de bij de uitvoering vastgestelde tekortkomingen.

    Artikel 18

    Specifieke acties

    1.   Naast zijn toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, kan een lidstaat financiering ontvangen voor specifieke acties, mits die financiering vervolgens in zijn programma daartoe wordt aangewezen en wordt gebruikt om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds.

    2.   Financiering voor specifieke acties wordt niet gebruikt voor andere acties in het programma van een lidstaat, tenzij in naar behoren gemotiveerde omstandigheden en na goedkeuring door de Commissie door middel van een wijziging van het programma van een lidstaat.

    Artikel 19

    Middelen voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden

    1.   De lidstaten ontvangen naast hun toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, een bedrag van 10 000 EUR voor elke persoon die wordt toegelaten via hervestiging.

    2.   De lidstaten ontvangen naast hun toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, een bedrag van 6 000 EUR voor elke persoon die is toegelaten op humanitaire gronden.

    3.   Het in lid 2 vermelde bedrag wordt tot 8 000 EUR verhoogd voor elke persoon die is toegelaten op humanitaire gronden en die tot een of meer van de volgende kwetsbare groepen behoort:

    a)

    vrouwen en kinderen die gevaar lopen;

    b)

    niet-begeleide minderjarigen;

    c)

    personen met medische behoeften waarin alleen door middel van toelating op humanitaire gronden kan worden voorzien;

    d)

    personen die met het oog op juridische of fysieke bescherming op humanitaire gronden moeten worden toegelaten, met inbegrip van slachtoffers van geweld of foltering.

    4.   Indien een lidstaat een persoon toelaat die onder meerdere van de in de leden 2 en 3 bedoelde categorieën valt, ontvangt die lidstaat het bedrag voor die persoon slechts eenmaal.

    5.   Waar passend kunnen lidstaten ook voor de verschillende bedragen in aanmerking komen voor gezinsleden van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde personen indien die gezinsleden worden toegelaten om de eenheid van het gezin te waarborgen.

    6.   De in dit artikel bedoelde bedragen worden uitgekeerd in de vorm van financiering die niet gekoppeld is aan kosten overeenkomstig artikel 125 van het Financieel Reglement.

    7.   De in dit artikel, leden 1, 2, 3 en 5 bedoelde bedragen worden voor het eerst aan het programma van een lidstaat toegewezen in het financieringsbesluit tot goedkeuring van dat programma. Die bedragen worden niet gebruikt voor andere acties in het programma van een lidstaat tenzij in naar behoren gemotiveerde omstandigheden, na goedkeuring door de Commissie door middel van een wijziging van dat programma. Die bedragen kunnen worden opgenomen in de bij de Commissie ingediende betalingsaanvragen mits de persoon voor wie het bedrag wordt toegewezen, daadwerkelijk hervestigd of toegelaten is.

    8.   Voor controle- en auditdoeleinden bewaren de lidstaten de informatie die nodig is om de identiteit van de hervestigde of toegelaten personen en de datum van hun hervestiging of toelating naar behoren te kunnen vaststellen.

    9.   Om rekening te houden met de actuele inflatiepercentages, relevante ontwikkelingen op hervestigingsgebied en andere factoren die kunnen bijdragen tot een optimaal gebruik van de financiële stimulans die met de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde bedragen wordt gegeven, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen, teneinde, zo nodig, en binnen de grenzen van de beschikbare middelen, die bedragen aan te passen.

    Artikel 20

    Middelen voor het overbrengen van verzoekers om internationale bescherming of personen die internationale bescherming genieten

    1.   Een lidstaat ontvangt naast de toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, van deze verordening een aanvullend bedrag van 10 000 EUR per verzoeker om internationale bescherming die uit een andere lidstaat is overgebracht overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad (36) of ten gevolge van soortgelijke herplaatsingsvormen.

    2.   Waar passend kunnen lidstaten ook voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde bedragen in aanmerking komen voor elk gezinslid van de in dat lid bedoelde personen, mits die gezinsleden zijn overgebracht om de eenheid van het gezin te waarborgen overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 604/2013 of zijn overgebracht ten gevolge van soortgelijke herplaatsingsvormen.

    3.   De lidstaten ontvangen naast de toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, een aanvullend bedrag van 10 000 EUR voor elke persoon die internationale bescherming geniet en die is overgebracht uit een andere lidstaat.

    4.   Waar passend kunnen de lidstaten ook voor de verschillende bedragen in aanmerking komen voor gezinsleden van de in de lid 3 bedoelde personen indien die gezinsleden werden overgebracht om de eenheid van het gezin te waarborgen.

    5.   De lidstaat die de kosten voor overbrenging als bedoeld in de leden 1 tot en met 4 dekt, ontvangt een bijdrage van 500 EUR voor elke naar een andere lidstaat overgebrachte verzoeker om internationale bescherming of elke naar een andere lidstaat overgebrachte persoon die internationale bescherming geniet.

    6.   De in dit artikel bedoelde bedragen worden uitgekeerd in de vorm van financiering die niet gekoppeld is aan kosten overeenkomstig artikel 125 van het Financieel Reglement.

    7.   De in dit artikel, leden 1 tot en met 5, bedoelde bedragen worden aan het programma van een lidstaat toegewezen mits de persoon ten aanzien van wie het bedrag werd toegewezen, daadwerkelijk naar een lidstaat werd overgebracht of als een verzoeker werd geregistreerd in de lidstaat die verantwoordelijk is overeenkomstig Verordening (EU) nr. 604/2013, al naargelang het geval. Die bedragen worden niet gebruikt voor andere acties in het programma van een lidstaat tenzij in naar behoren gemotiveerde omstandigheden, na goedkeuring van de Commissie door middel van een wijziging van dat programma.

    8.   Voor controle- en auditdoeleinden bewaren de lidstaten de informatie die nodig is om de identiteit van de overgebrachte personen en de datum van hun overbrenging naar behoren te kunnen vaststellen.

    9.   Om rekening te houden met de actuele inflatiepercentages, relevante ontwikkelingen op het gebied van herplaatsing en andere factoren die kunnen bijdragen tot een optimaal gebruik van de financiële stimulans die met de in de leden 1, 3 en 5 van dit artikel bedoelde bedragen wordt gegeven, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen, teneinde, zo nodig, en binnen de grenzen van de beschikbare middelen, die bedragen aan te passen.

    Artikel 21

    Operationele steun

    1.   De lidstaten kunnen tot 15 % van het bedrag dat in het kader van het fonds aan hun programma is toegewezen, gebruiken voor de financiering van operationele steun in het kader van de specifieke doelstellingen van het fonds.

    2.   Bij het gebruik van operationele steun, leven de lidstaten het relevante acquis van de Unie en het Handvest na.

    3.   De lidstaten leggen in hun programma en in het in artikel 35 van deze verordening bedoelde jaarlijkse prestatieverslag uit hoe het gebruik van operationele steun bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds. Vóór de goedkeuring van het programma van een lidstaat beoordeelt de Commissie de uitgangssituatie in de lidstaten die kenbaar hebben gemaakt dat zij van plan zijn gebruik te maken van operationele steun. De Commissie houdt rekening met de door die lidstaten verstrekte informatie en, waar relevant, de informatie die beschikbaar is als resultaat van de overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1053/2013 uitgevoerde monitoringactiviteiten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

    4.   Operationele steun wordt toegespitst op acties die gedekt worden door uitgaven als opgenomen in bijlage VII.

    5.   Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen of de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in bijlage VII opgenomen subsidiabele acties.

    Artikel 22

    Beheersverificaties en audits van door internationale organisaties uitgevoerde projecten

    1.   Dit artikel is van toepassing op internationale organisaties of hun agentschappen als bedoeld in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), ii), van het Financieel Reglement waarvan de systemen, regels en procedures door de Commissie positief zijn beoordeeld op grond van artikel 154, leden 4 en 7, van die verordening voor de indirecte uitvoering van uit de Uniebegroting gefinancierde subsidies (“internationale organisaties”).

    2.   Onverminderd artikel 83, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 en artikel 129 van het Financieel Reglement is de beheerautoriteit, wanneer de internationale organisatie een begunstigde is in de zin van artikel 2, punt 9), van Verordening (EU) 2021/1060, niet verplicht de in artikel 74, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde beheersverificaties uit te voeren, mits de internationale organisatie de in artikel 155, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), van het Financieel Reglement bedoelde documenten bij de beheerautoriteit indient.

    3.   Onverminderd artikel 155, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bevestigd dat het project in overeenstemming is met het toepasselijke recht en de voorwaarden voor ondersteuning van het project.

    4.   Wanneer de kosten moeten worden vergoed op grond van artikel 53, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060, wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bovendien bevestigd dat:

    a)

    de facturen en het bewijs van betaling ervan door de begunstigde zijn gecontroleerd;

    b)

    de boekhoudkundige gegevens of boekhoudcodes die door de begunstigde worden bijgehouden voor verrichtingen die verband houden met de bij de beheerautoriteit gedeclareerde uitgaven, zijn gecontroleerd.

    5.   Wanneer de kosten moeten worden vergoed op grond van artikel 53, lid 1, punt b), c) of d), van Verordening (EU) 2021/1060, wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bevestigd dat aan de voorwaarden voor de vergoeding van de uitgave is voldaan.

    6.   De in artikel 155, lid 1, eerste alinea, punten a) en c), van het Financieel Reglement bedoelde documenten worden samen met elke door de begunstigde ingediende betalingsaanvraag aan de beheerautoriteit verstrekt.

    7.   De begunstigde dient de rekeningen elk jaar uiterlijk op 15 oktober bij de beheerautoriteit in. De rekeningen gaan vergezeld van een advies van een onafhankelijk auditorgaan dat is opgesteld overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen. In dat advies wordt vastgesteld of de ingevoerde controlesystemen naar behoren functioneren en kosteneffectief zijn, en of de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn. In dat advies wordt ook vermeld of de beweringen in de door de internationale organisatie ingediende beheersverklaringen bij de auditwerkzaamheden in twijfel worden getrokken, met inbegrip van informatie over vermoedens van fraude. Dat advies biedt zekerheid dat de uitgaven die zijn opgenomen in de betalingsaanvragen die door de internationale organisatie bij de beheerautoriteit zijn ingediend, wettig en regelmatig zijn.

    8.   Onverminderd de bestaande mogelijkheden voor het uitvoeren van verdere audits als bedoeld in artikel 127 van het Financieel Reglement, stelt de beheerautoriteit de in artikel 74, lid 1, eerste alinea, punt f), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde beheersverklaring op. De beheerautoriteit vertrouwt daarbij op de documenten die de internationale organisatie op grond van de leden 2 tot en met 5 en lid 7 van dit artikel heeft verstrekt, in plaats van te vertrouwen op de in artikel 74, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde beheersverificaties.

    9.   Het document met de voorwaarden voor steun als bedoeld in artikel 73, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 bevat de in dit artikel vastgestelde vereisten.

    10.   Lid 2 is niet van toepassing, en bijgevolg is een beheerautoriteit verplicht beheersverificaties uit te voeren, wanneer:

    a)

    die beheerautoriteit wijst op een specifiek risico op onregelmatigheden of op een aanwijzing van fraude met betrekking tot een project dat geheel of gedeeltelijk door de internationale organisatie is uitgevoerd;

    b)

    de internationale organisatie de in de leden 2 tot en met 5 en in lid 7 genoemde documenten niet bij die beheerautoriteit indient;

    c)

    de in de leden 2 tot en met 5 en in lid 7 genoemde documenten die door de internationale organisatie zijn ingediend, onvolledig zijn.

    11.   Indien een project, waarbij een internationale organisatie een begunstigde is in de zin van artikel 2, punt 9), van Verordening (EU) 2021/1060, deel uitmaakt van een steekproef als bedoeld in artikel 79 van die verordening, kan de auditautoriteit haar werkzaamheden uitvoeren op basis van een substeekproef van verrichtingen die verband houden met dat project. Wanneer in de substeekproef fouten worden aangetroffen, kan de auditautoriteit, indien relevant, de auditor van de internationale organisatie verzoeken de volledige reikwijdte en het totale bedrag aan fouten in dat project te beoordelen.

    AFDELING 3

    Steun en uitvoering in direct of indirect beheer

    Artikel 23

    Toepassingsgebied

    De Commissie voert de steun in het kader van deze afdeling ofwel op directe wijze uit overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement ofwel op indirecte wijze overeenkomstig punt c) van die alinea.

    Artikel 24

    Entiteiten die in aanmerking komen

    1.   De volgende entiteiten komen in aanmerking voor Uniefinanciering:

    a)

    juridische entiteiten die gevestigd zijn in:

    i)

    een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;

    ii)

    een met het fonds geassocieerd derde land op grond van een specifieke overeenkomst uit hoofde van artikel 7, op voorwaarde dat het land onder het werkprogramma en de daarin vervatte voorwaarden valt;

    iii)

    een in het werkprogramma opgenomen derde land, onder de in lid 3 genoemde voorwaarden;

    b)

    juridische entiteiten die zijn opgericht uit hoofde van het recht van de Unie of elke internationale organisatie die relevant is voor de doeleinden van het fonds.

    2.   Natuurlijke personen komen niet in aanmerking voor Uniefinanciering.

    3.   De in lid 1, punt a), iii), bedoelde entiteiten nemen deel als onderdeel van een consortium dat bestaat uit ten minste twee onafhankelijke entiteiten waarvan er ten minste één in een lidstaat is gevestigd.

    Entiteiten die deelnemen als onderdeel van een consortium als bedoeld in de eerste alinea van dit lid zorgen ervoor dat de acties waaraan zij deelnemen de beginselen van het Handvest naleven en bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds.

    Artikel 25

    Acties van de Unie

    1.   Op initiatief van de Commissie kan het fonds worden gebruikt voor het financieren van acties van de Unie in verband met de doelstellingen van het fonds overeenkomstig bijlage III.

    2.   In het kader van acties van de Unie kan financiering worden verstrekt in alle vormen die zijn vastgelegd in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen. Er kan eveneens financiering worden verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen.

    3.   In direct beheer uitgevoerde subsidies worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.

    4.   De leden van het in artikel 150 van het Financieel Reglement bedoelde evaluatiecomité dat de voorstellen beoordeelt, kunnen externe deskundigen zijn.

    5.   Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kunnen het risico dekken dat is verbonden aan de terugvordering van door de ontvangers verschuldigde middelen en worden beschouwd als een afdoende garantie uit hoofde van het Financieel Reglement. Artikel 37, lid 7, van Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (37) is van toepassing.

    Artikel 26

    Europees migratienetwerk

    1.   Het fonds ondersteunt het Europees migratienetwerk en verstrekt de financiële bijstand die nodig is voor de activiteiten en de toekomstige ontwikkeling van het netwerk.

    2.   Het voor het Europees migratienetwerk te bestemmen bedrag uit de jaarlijkse kredieten van het fonds en het werkprogramma met de prioriteiten voor de activiteiten van het netwerk worden, na goedkeuring door de raad van bestuur overeenkomstig artikel 4, lid 5, punt a), van Beschikking 2008/381/EG, door de Commissie vastgesteld. Het besluit van de Commissie vormt een financieringsbesluit overeenkomstig artikel 110 van het Financieel Reglement. Om ervoor te zorgen dat de middelen op tijd beschikbaar zijn, kan de Commissie het werkprogramma voor het Europees migratienetwerk in een afzonderlijk financieringsbesluit vaststellen.

    3.   De financiële bijstand voor de activiteiten van het Europees migratienetwerk wordt naargelang het geval verstrekt in de vorm van subsidies aan de nationale contactpunten bedoeld in artikel 3 van Beschikking 2008/381/EG of in de vorm van aanbestedingen, in overeenstemming met het Financieel Reglement.

    Artikel 27

    Blendingverrichtingen

    Blendingverrichtingen waartoe in het kader van het fonds wordt besloten, worden uitgevoerd in overeenstemming met Verordening (EU) 2021/523 en titel X van het Financieel Reglement.

    Artikel 28

    Technische bijstand op initiatief van de Commissie

    Overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060 kan het fonds tegen een financieringspercentage van 100 % steun verlenen voor technische bijstand die op initiatief van of namens de Commissie wordt uitgevoerd.

    Artikel 29

    Audits

    Audits inzake het gebruik van de bijdrage van de Unie uitgevoerd door personen of entiteiten, daaronder begrepen andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen, organen of instanties van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid op grond van artikel 127 van het Financieel Reglement.

    Artikel 30

    Informatie, communicatie en publiciteit

    1.   De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende, zinvolle en proportionele wijze gericht te informeren. De zichtbaarheid van de Uniefinanciering wordt gewaarborgd en er wordt dergelijke informatie verstrekt, tenzij in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin het afficheren van dergelijke informatie niet mogelijk of passend is of de openbaarmaking van dergelijke informatie wettelijk beperkt is, met name om redenen van veiligheid, openbare orde, strafrechtelijk onderzoek of wegens de bescherming van persoonsgegevens. Om de zichtbaarheid van de Uniefinanciering te waarborgen, vermelden de ontvangers van Uniefinanciering de oorsprong van die financiering wanneer zij over de betrokken actie in het openbaar communiceren en zorgen zij ervoor dat het embleem van de Unie zichtbaar is.

    2.   Om een zo breed mogelijk publiek te bereiken, voert de Commissie informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het fonds, tot de op grond van het fonds uitgevoerde acties en tot de behaalde resultaten.

    De aan het fonds toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten met de doelstellingen van het fonds verband houden.

    3.   De Commissie publiceert de werkprogramma’s van de in artikel 11 bedoelde thematische faciliteit. Voor steun in direct of indirect beheer publiceert de Commissie de in artikel 38, lid 2, van het Financieel Reglement bedoelde informatie op een voor het publiek toegankelijke website en werkt zij die informatie geregeld bij. Die informatie wordt gepubliceerd in een open, machinaal leesbaar formaat waarbij gegevens kunnen worden gesorteerd, doorzocht, geëxtraheerd en vergeleken.

    AFDELING 4

    Steun en uitvoering in gedeeld, direct of indirect beheer

    Artikel 31

    Noodhulp

    1.   Het fonds verstrekt financiële bijstand om in urgente en specifieke behoeften te voorzien in geval van naar behoren gemotiveerde noodsituaties die voortvloeien uit een of meer van de volgende gevallen:

    a)

    een uitzonderlijke migratiesituatie die wordt gekenmerkt door een grote of onevenredige toestroom van onderdanen van derde landen in een of meer lidstaten, waardoor de voorzieningen voor opvang en detentie en de asiel- en migratiebeheerstelsels en -procedures van die lidstaten onder grote en acute druk komen te staan;

    b)

    een massale toestroom van ontheemden in de zin van Richtlijn 2001/55/EG van de Raad (38);

    c)

    een uitzonderlijke migratiesituatie in een derde land, onder meer wanneer personen die bescherming behoeven, daar gestrand zijn als gevolg van politieke ontwikkelingen of conflicten, met name wanneer die druk van invloed kan zijn op migratiestromen naar de Unie.

    De Commissie kan, naar aanleiding van dergelijke naar behoren gemotiveerde noodsituaties, besluiten noodhulp te verlenen, onder meer voor vrijwillige herplaatsing, binnen de grenzen van de beschikbare middelen. In dergelijke gevallen stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad daar tijdig van op de hoogte.

    2.   Maatregelen in derde landen worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 5, leden 2 en 3.

    3.   Noodhulp kan aan programma’s van lidstaten worden toegewezen, bovenop de toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, en bijlage I, mits het bedrag daarvoor vervolgens in het programma van de lidstaat wordt aangewezen. Die financiering wordt niet gebruikt voor andere acties in het programma van de lidstaat, tenzij in naar behoren gemotiveerde omstandigheden en na goedkeuring van de Commissie door middel van een wijziging van het programma van de lidstaat. De voorfinanciering voor noodhulp kan oplopen tot 95 % van de bijdrage van de Unie, afhankelijk van de beschikbaarheid van middelen.

    4.   In direct beheer uitgevoerde subsidies worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.

    5.   Wanneer dat noodzakelijk is voor de uitvoering van een actie, kan noodhulp worden ingezet voor uitgaven die zijn verricht vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand voor die actie, mits die uitgaven niet eerder dan 1 januari 2021 zijn gedaan.

    6.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie en om een tijdige beschikbaarheid van middelen voor noodhulp te waarborgen, kan de Commissie afzonderlijk een financieringsbesluit, als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement, voor noodhulp vaststellen door middel van een onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandeling overeenkomstig de in artikel 38, lid 4, bedoelde procedure. Een dergelijk besluit blijft van kracht gedurende een periode van maximaal 18 maanden.

    Artikel 32

    Cumulatieve en alternatieve financiering

    1.   Aan een actie waaraan een bijdrage uit hoofde van het fonds is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit andere programma’s van de Unie, met inbegrip van fondsen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het desbetreffende programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend overeenkomstig de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

    2.   Overeenkomstig artikel 73, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060 kan het EFRO of het ESF+ acties steunen waaraan een Excellentiekeurmerk in de zin van artikel 2, punt 45), van die verordening is toegekend. Om een Excellentiekeurmerk te ontvangen, voldoen de acties aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

    a)

    zij zijn beoordeeld na een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het fonds;

    b)

    zij voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen;

    c)

    zij kunnen als gevolg van budgettaire beperkingen niet uit de middelen van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd.

    AFDELING 5

    Monitoring, verslaglegging en evaluatie

    Onderafdeling 1

    Gemeenschappelijke bepalingen

    Artikel 33

    Monitoring en verslaglegging

    1.   Overeenkomstig haar verplichtingen inzake verslaglegging op grond van artikel 41, lid 3, eerste alinea, punt h), iii), van het Financieel Reglement verstrekt de Commissie het Europees Parlement en de Raad informatie over de in bijlage V bij deze verordening opgenomen essentiële prestatie-indicatoren.

    2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde bijlage V te wijzigen om de nodige aanpassingen aan te brengen in de in die bijlage opgesomde essentiële prestatie-indicatoren.

    3.   De indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang van het fonds bij de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, genoemde specifieke doelstellingen zijn opgenomen in bijlage VIII. Voor de outputindicatoren bedragen de uitgangswaarden nul. De intermediaire doelen voor 2024 en de streefdoelen voor 2029 zijn cumulatief.

    4.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van het programma efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van financiële middelen van de Unie en, waar passend, aan de lidstaten.

    5.   Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het fonds bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage VIII te wijzigen teneinde de indicatoren indien nodig te herzien of aan te vullen en deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader, onder meer met betrekking tot het verstrekken van projectinformatie door de lidstaten. Wijzigingen van bijlage VIII zijn alleen van toepassing op projecten die na de inwerkingtreding van die wijziging worden geselecteerd.

    Artikel 34

    Evaluatie

    1.   Uiterlijk op 31 december 2024 voert de Commissie een tussentijdse evaluatie van deze verordening uit. In aanvulling op het bepaalde in artikel 45, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt in de tussentijdse evaluatie het volgende beoordeeld:

    a)

    de doeltreffendheid van het fonds, onder meer de geboekte vooruitgang ter verwezenlijking van zijn doelstellingen, rekening houdend met alle reeds beschikbare relevante informatie, met name de jaarlijkse prestatieverslagen als bedoeld in artikel 35 en de output- en resultaatindicatoren als opgenomen in bijlage VIII;

    b)

    de efficiëntie van het gebruik van de aan het fonds toegewezen middelen en de efficiëntie van de beheers- en controlemaatregelen die voor de uitvoering ervan zijn genomen;

    c)

    de blijvende relevantie en geschiktheid van de uitvoeringsmaatregelen die zijn opgesomd in bijlage II;

    d)

    de coördinatie, samenhang en complementariteit tussen de in het kader van het fonds ondersteunde acties en de door andere fondsen van de Unie verleende ondersteuning;

    e)

    de meerwaarde voor de Unie van in het kader van het fonds uitgevoerde acties.

    Bij die tussentijdse evaluatie wordt rekening gehouden met de resultaten van de retrospectieve evaluatie van de effecten van het Fonds voor asiel, migratie en integratie voor de periode 2014-2020.

    2.   In aanvulling op het bepaalde in artikel 45, lid 2, van Verordening 2021/1060 omvat de retrospectieve evaluatie de in lid 1 van dit artikel genoemde elementen. Daarnaast wordt ook de impact van het fonds geëvalueerd.

    3.   De tussentijdse evaluatie en de retrospectieve evaluatie worden tijdig uitgevoerd zodat ze aan het besluitvormingsproces kunnen bijdragen, onder meer, waar passend, aan de herziening van deze verordening.

    4.   In de tussentijdse evaluatie en in de retrospectieve evaluatie besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de evaluatie van acties die zijn uitgevoerd met, in of met betrekking tot derde landen, in overeenstemming met artikel 7, artikel 16, lid 11, en artikel 24.

    Onderafdeling 2

    Voorschriften inzake gedeeld beheer

    Artikel 35

    Jaarlijkse prestatieverslagen

    1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 15 februari 2023 en vervolgens uiterlijk op 15 februari van elk volgend jaar tot en met 2031 een jaarlijks prestatieverslag als bedoeld in artikel 41, lid 7, van Verordening (EU) 2021/1060 in bij de Commissie.

    Het verslag bestrijkt het laatste boekjaar in de zin van artikel 2, punt 29), van Verordening (EU) 2021/1060 dat voorafgaat aan het jaar van indiening van het verslag. Het uiterlijk op 15 februari 2023 in te dienen verslag bestrijkt de periode vanaf 1 januari 2021.

    2.   De jaarlijkse prestatieverslagen bevatten met name informatie over:

    a)

    de vorderingen bij de uitvoering van het programma van de lidstaat en bij het bereiken van de daarin opgenomen intermediaire doelen en streefdoelen, rekening houdend met de meest recente gegevens, zoals vereist uit hoofde van artikel 42 van Verordening (EU) 2021/1060;

    b)

    kwesties die van invloed zijn op de prestaties van het programma van de lidstaat en de actie die is ondernomen om deze op te lossen, met inbegrip van informatie over eventuele met redenen omklede adviezen van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures uit hoofde van artikel 258 VWEU in verband met de uitvoering van het fonds;

    c)

    de complementariteit tussen de in het kader van het fonds ondersteunde acties en de door andere fondsen van de Unie verstrekte steun, met name de acties in of met betrekking tot derde landen;

    d)

    de bijdrage van het programma van de lidstaat aan de tenuitvoerlegging van het acquis en de actieplannen van de Unie ter zake, alsook aan de samenwerking en de solidariteit tussen de lidstaten;

    e)

    de uitvoering van acties op het terrein van communicatie en zichtbaarheid;

    f)

    de vervulling van de toepasselijke randvoorwaarden en de toepassing daarvan tijdens de gehele programmeringsperiode, met name de naleving van grondrechten;

    g)

    het aantal personen dat wordt toegelaten via hervestiging en humanitaire toelating, door te verwijzen naar de in artikel 19 genoemde bedragen;

    h)

    het aantal personen dat om internationale bescherming verzoekt en dat van internationale bescherming geniet, dat naar een andere lidstaat is overgebracht als bedoeld in artikel 20;

    i)

    de uitvoering van de projecten in of met betrekking tot een derde land.

    De jaarlijkse prestatieverslagen bevatten een samenvatting met alle in de eerste alinea van dit lid vermelde punten. De Commissie zorgt ervoor dat de door de lidstaten verstrekte samenvattingen in alle officiële talen van de Unie worden vertaald en openbaar worden gemaakt.

    3.   De Commissie kan binnen twee maanden na de ontvangst ervan opmerkingen maken over de jaarlijkse prestatieverslagen. Indien de Commissie geen opmerkingen maakt binnen die termijn, wordt het verslag geacht te zijn aanvaard.

    4.   Op haar website verstrekt de Commissie de links naar de websites als bedoeld in artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060.

    5.   Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit artikel, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast tot bepaling van de template voor het jaarlijks prestatieverslag. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 38, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

    Artikel 36

    Monitoring en verslaglegging in het kader van gedeeld beheer

    1.   Bij de monitoring en verslaglegging overeenkomstig titel IV van Verordening (EU) 2021/1060 wordt waar passend gebruikgemaakt van de in bijlage VI bij deze verordening genoemde codes voor de interventietypes. Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen en de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VI.

    2.   De in bijlage VIII bij deze verordening vastgelegde indicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel 16, lid 1, artikel 22 en artikel 42 van Verordening (EU) 2021/1060.

    HOOFDSTUK III

    OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

    Artikel 37

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.   De in artikel 5, lid 1, tweede alinea, artikel 16, lid 9, artikel 19, lid 9, artikel 20, lid 9, artikel 21, lid 5, artikel 33, leden 2 en 5, en artikel 36, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2027.

    3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 1, tweede alinea, artikel 16, lid 9, artikel 19, lid 9, artikel 20, lid 9, artikel 21, lid 5, artikel 33, leden 2 en 5, en artikel 36, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

    5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.

    6.   Een op grond van artikel 5, lid 1, tweede alinea, artikel 16, lid 9, artikel 19, lid 9, artikel 20, lid 9, artikel 21, lid 5, artikel 33, lid 2 of lid 5, of artikel 36, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

    Artikel 38

    Comitéprocedure

    1.   De Commissie wordt bijgestaan door het comité voor het fonds van binnenlandse zaken dat is ingesteld bij artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1148 van het Europees Parlement en de Raad (39). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

    2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

    Artikel 39

    Overgangsbepalingen

    1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of wijziging van de acties die zijn geïnitieerd op grond van Verordening (EU) nr. 516/2014, die op die acties van toepassing blijft totdat zij worden afgesloten.

    2.   De financiële middelen voor het fonds kunnen tevens de uitgaven dekken voor de technische en administratieve bijstand die noodzakelijk zijn om de overgang te waarborgen tussen het fonds en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 516/2014.

    3.   Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement kunnen, rekening houdend met de vertraagde inwerkingtreding van deze verordening en met het oog op de continuïteit, gedurende een beperkte periode, kosten die gemaakt zijn in verband met acties die uit hoofde van deze verordening in direct beheer worden ondersteund en die reeds zijn begonnen, met ingang van 1 januari 2021 als in aanmerking komend voor financiering worden beschouwd, zelfs indien die kosten gemaakt zijn vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand.

    4.   De lidstaten kunnen een in het kader van Verordening (EU) nr. 516/2014 geselecteerd en gestart project overeenkomstig Verordening (EU) nr. 514/2014 blijven steunen na 1 januari 2021, op voorwaarde dat aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    het project heeft twee uit financieel oogpunt te onderscheiden fasen met afzonderlijke auditsporen;

    b)

    de totale kosten van het project bedragen meer dan 500 000 EUR;

    c)

    de betalingen die door de verantwoordelijke instantie aan de begunstigden worden gedaan voor de eerste fase van het project, worden opgenomen in betalingsverzoeken aan de Commissie uit hoofde van Verordening (EU) nr. 514/2014, en de uitgaven voor de tweede fase van het project worden opgenomen in betalingsaanvragen uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1060;

    d)

    de tweede fase van het project leeft het toepasselijke recht na en komt in aanmerking voor steun uit het fonds uit hoofde van deze verordening en Verordening (EU) 2021/1060;

    e)

    de lidstaat verbindt zich ertoe het project te voltooien, operationeel te maken en er verslag over uit te brengen in het jaarlijks prestatieverslag dat uiterlijk op 15 februari 2024 wordt ingediend.

    De bepalingen van deze verordening en van Verordening (EU) 2021/1060 zijn van toepassing op de tweede fase van een project als bedoeld in de eerste alinea van dit lid.

    Dit lid is alleen van toepassing op projecten die in gedeeld beheer zijn geselecteerd op grond van Verordening (EU) nr. 514/2014.

    Artikel 40

    Inwerkingtreding en toepassing

    Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

    Gedaan te Straatsburg, 7 juli 2021.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    D.M. SASSOLI

    Voor de Raad

    De voorzitter

    A. LOGAR


    (1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 184.

    (2)  PB C 461 van 21.12.2018, blz. 147.

    (3)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (PB C 23 van 21.1.2021, blz. 356) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 14 juni 2021 (PB C 259 van 2.7.2021, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 6 juli 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

    (4)  Beschikking nr. 573/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma Solidariteit en beheer van de migratiestromen en tot intrekking van Beschikking 2004/904/EG van de Raad (PB L 144 van 6.6.2007, blz. 1).

    (5)  Beschikking 2007/435/EG van de Raad van 25 juni 2007 tot oprichting van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemeen programma Solidariteit en beheer van de migratiestromen (PB L 168 van 28.6.2007, blz. 18).

    (6)  Beschikking nr. 575/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot oprichting van het Europees Terugkeerfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma Solidariteit en beheer van de migratiestromen (PB L 144 van 6.6.2007, blz. 45).

    (7)  Verordening (EU) nr. 516/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie, tot wijziging van Beschikking 2008/381/EG van de Raad en tot intrekking van Beschikkingen nr. 573/2007/EG en nr. 575/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad en Beschikking 2007/435/EG van de Raad (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 168).

    (8)  Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11).

    (9)  Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 21).

    (10)  Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 betreffende het Europees Fonds voor Regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 60).

    (11)  Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98).

    (12)  Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (PB L 168 van 30.6.2009, blz. 24).

    (13)  Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).

    (14)  Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (PB L 295 van 14.11.2019, blz. 1).

    (15)  Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en houdende intrekking van het Besluit van 16 september 1998 tot oprichting van de Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 27).

    (16)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

    (17)  Beschikking 2008/381/EG van de Raad van 14 mei 2008 betreffende het opzetten van een Europees migratienetwerk (PB L 131 van 21.5.2008, blz. 7).

    (18)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het programma InvestEU en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).

    (19)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

    (20)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

    (21)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

    (22)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

    (23)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

    (24)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

    (25)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

    (26)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

    (27)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

    (28)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

    (29)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

    (30)  Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel, migratie en integratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 112).

    (31)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

    (32)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).

    (33)  Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60).

    (34)  Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9).

    (35)  Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1).

    (36)  Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 31).

    (37)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).

    (38)  Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12).

    (39)  Verordening (EU) 2021/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot instelling, als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (zie bladzijde 48 van dit Publicatieblad).


    BIJLAGE I

    Criteria voor de toewijzing van financiering aan de programma’s van de lidstaten

    1.   

    De uit hoofde van artikel 13 beschikbare begrotingsmiddelen worden als volgt over de lidstaten verdeeld:

    a)

    aan het begin van de programmeringsperiode ontvangt elke lidstaat een vast bedrag van 8 000 000 EUR uit het fonds, met uitzondering van Cyprus, Malta en Griekenland, die elk een vast bedrag van 28 000 000 EUR ontvangen;

    b)

    de in artikel 13 bedoelde resterende begrotingsmiddelen worden verdeeld op basis van de volgende criteria:

    35 % voor asiel;

    30 % voor legale migratie en integratie;

    35 % voor de aanpak van irreguliere migratie, met inbegrip van terugkeer.

    2.

    De volgende criteria op het gebied van asiel worden in aanmerking genomen en worden als volgt gewogen:

    a)

    30 % naar rato van het aantal personen dat in een van de volgende categorieën valt:

    elke onderdaan van een derde land of staatloze aan wie de in het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, als gewijzigd bij het protocol van New York van 31 januari 1967, omschreven status is verleend;

    elke onderdaan van een derde land of staatloze die een vorm van subsidiaire bescherming geniet in de zin van Richtlijn 2011/95/EU;

    elke onderdaan van een derde land of staatloze die onder een regeling inzake tijdelijke bescherming in de zin van Richtlijn 2001/55/EG valt (1);

    b)

    60 % naar rato van het aantal onderdanen van derde landen of staatlozen dat om internationale bescherming heeft verzocht;

    c)

    10 % naar rato van het aantal onderdanen van derde landen of staatlozen dat in een lidstaat wordt of is hervestigd.

    3.

    De volgende criteria op het gebied van legale migratie en integratie worden in aanmerking genomen en worden als volgt gewogen:

    a)

    50 % naar rato van het totale aantal onderdanen van derde landen dat legaal in een lidstaat verblijft;

    b)

    50 % naar rato van het aantal onderdanen van derde landen dat een eerste verblijfsvergunning heeft verkregen; de volgende categorieën van personen worden evenwel buiten beschouwing gelaten:

    onderdanen van derde landen aan wie een werkgerelateerde eerste verblijfsvergunning is afgegeven met een geldigheidsduur van minder dan twaalf maanden;

    onderdanen van derde landen die overeenkomstig Richtlijn 2004/114/EG van de Raad (2) of, indien van toepassing, Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad (3) zijn toegelaten met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk;

    onderdanen van derde landen die overeenkomstig Richtlijn 2005/71/EG van de Raad (4) of, indien van toepassing, Richtlijn (EU) 2016/801 zijn toegelaten met het oog op wetenschappelijk onderzoek.

    4.

    De volgende criteria op het gebied van de aanpak van irreguliere migratie, met inbegrip van terugkeer, worden in aanmerking genomen en worden als volgt gewogen:

    a)

    70 % naar rato van het aantal onderdanen van derde landen dat niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toegang en verblijf op het grondgebied van de lidstaat en tegen wie uit hoofde van het nationale recht een terugkeerbesluit is gericht, d.w.z. een administratieve of rechterlijke beslissing of handeling, waarin de illegaliteit van het verblijf wordt vastgesteld of verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd;

    b)

    30 % naar rato van het aantal onderdanen van derde landen dat ingevolge een administratief of rechterlijk bevel daartoe, vrijwillig of onder dwang, ook daadwerkelijk het grondgebied van de lidstaat heeft verlaten.

    5.

    Voor de initiële toewijzing worden de referentiecijfers gebaseerd op de jaarlijkse statistische gegevens die de Commissie (Eurostat) met betrekking tot de jaren 2017, 2018 en 2019 heeft geproduceerd op basis van gegevens die de lidstaten overeenkomstig het recht van de Unie hebben verstrekt vóór de datum waarop deze verordening van toepassing wordt. Voor de tussentijdse evaluatie worden de referentiecijfers gebaseerd op de jaarlijkse statistische gegevens die de Commissie (Eurostat) met betrekking tot de jaren 2021, 2022 en 2023 heeft geproduceerd op basis van gegevens die de lidstaten overeenkomstig het recht van de Unie hebben verstrekt. Indien de lidstaten de Commissie (Eurostat) de betrokken statistische gegevens niet hebben verstrekt, verstrekken zij zo spoedig mogelijk voorlopige gegevens.

    6.

    Alvorens de in punt 5 bedoelde gegevens als referentiecijfers te aanvaarden, beoordeelt de Commissie (Eurostat) de kwaliteit, vergelijkbaarheid en volledigheid van de statistische informatie volgens de normale operationele procedures. Op verzoek van de Commissie (Eurostat) leveren de lidstaten de Commissie alle daarvoor benodigde informatie.

    (1)  Met deze gegevens wordt alleen rekening gehouden indien Richtlijn 2001/55/EG van toepassing wordt.

    (2)  Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk (PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12).

    (3)  Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 21).

    (4)  Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (PB L 289 van 3.11.2005, blz. 15).


    BIJLAGE II

    Uitvoeringsmaatregelen

    1.   

    Het fonds draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, punt a), genoemde specifieke doelstelling door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

    a)

    het waarborgen van de uniforme toepassing van het acquis van de Unie en van de prioriteiten met betrekking tot het gemeenschappelijk Europees asielstelsel;

    b)

    het waar nodig ondersteunen van de capaciteit van de infrastructuur en de diensten van de asielstelsels van de lidstaten, ook op lokaal en regionaal niveau;

    c)

    het bevorderen van samenwerking en partnerschap met derde landen ten behoeve van migratiebeheer, onder meer door versterking van hun capaciteit om de bescherming van personen die internationale bescherming behoeven, te verbeteren in het kader van de mondiale samenwerkingsinspanningen;

    d)

    het bieden van technische en operationele bijstand aan een of meer lidstaten, onder meer in samenwerking met het EASO.

    2.   

    Het fonds draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, punt b), genoemde specifieke doelstelling door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

    a)

    het ondersteunen van de ontwikkeling en uitvoering van beleid ter bevordering van legale migratie en de uitvoering van het acquis van de Unie inzake legale migratie, met inbegrip van gezinshereniging en de handhaving van arbeidsnormen;

    b)

    het steunen van maatregelen ter facilitering van de reguliere toegang tot en het reguliere verblijf in de Unie;

    c)

    het bevorderen van samenwerking en partnerschap met derde landen ten behoeve van migratiebeheer, onder meer via legale mogelijkheden voor toegang tot de Unie, in het kader van de mondiale samenwerkingsinspanningen op het gebied van migratie;

    d)

    het bevorderen van integratiemaatregelen met het oog op de sociale en economische inclusie van onderdanen van derde landen, en van beschermingsmaatregelen voor kwetsbare personen in het kader van integratiemaatregelen, het faciliteren van gezinshereniging en het voorbereiden van de actieve deelname van onderdanen van derde landen aan, en hun acceptatie door, de ontvangende samenleving, in samenwerking met nationale en, met name, regionale of lokale autoriteiten en maatschappelijke organisaties, met inbegrip van vluchtelingenorganisaties en door migranten geleide organisaties, en sociale partners.

    3.   

    Het fonds draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, punt c), genoemde specifieke doelstelling door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

    a)

    het zorgen voor de uniforme toepassing van het acquis van de Unie en beleidsprioriteiten van de Unie met betrekking tot infrastructuur, procedures en diensten;

    b)

    het ondersteunen van een geïntegreerde en gecoördineerde benadering van terugkeerbeheer op het niveau van de Unie en op dat van de lidstaten, alsook van de ontwikkeling van capaciteiten voor effectieve, waardige en duurzame terugkeer en de vermindering van prikkels voor irreguliere migratie;

    c)

    het ondersteunen van gefaciliteerde vrijwillige terugkeer, opsporing van familieleden en re-integratie, onder eerbiediging van het belang van het kind;

    d)

    het versterken van de samenwerking met derde landen en van hun capaciteit met betrekking tot overname en duurzame terugkeer.

    4.   

    Het fonds draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, punt d), genoemde specifieke doelstelling door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

    a)

    het bevorderen van solidariteit en samenwerking met derde landen die de gevolgen van migratiestromen ondervinden, onder meer via hervestiging in de Unie en via andere legale mogelijkheden om bescherming in de Unie te zoeken;

    b)

    het ondersteunen van overdrachten van de ene lidstaat naar de andere van verzoekers om internationale bescherming of van personen die internationale bescherming genieten.


    BIJLAGE III

    Reikwijdte van de steun

    1.   

    Binnen de in artikel 3, lid 1, genoemde beleidsdoelstelling verleent het fonds met name steun voor:

    a)

    het opstellen en ontwikkelen van nationale, regionale en lokale strategieën inzake asiel, legale migratie, integratie, terugkeer en irreguliere migratie overeenkomstig het relevante acquis van de Unie;

    b)

    het opzetten van administratieve structuren, instrumenten en systemen, waaronder ICT-systemen, en het opleiden van personeel, waaronder het personeel van lokale autoriteiten en van andere relevante belanghebbenden, waar passend in samenwerking met de relevante gedecentraliseerde agentschappen;

    c)

    het oprichten van contactpunten op nationaal, regionaal en lokaal niveau om potentiële begunstigden en subsidiabele entiteiten onpartijdig advies, praktische informatie en bijstand te verstrekken met betrekking tot alle aspecten van het fonds;

    d)

    het ontwikkelen, monitoren en evalueren van beleid en procedures, onder meer op het gebied van de verzameling, uitwisseling en analyse van informatie en gegevens; het verspreiden van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens en statistieken over migratie en internationale bescherming; alsmede het ontwikkelen en toepassen van gemeenschappelijke statistische instrumenten, methoden en indicatoren voor het meten van vooruitgang en het beoordelen van beleidsontwikkelingen;

    e)

    het uitwisselen van informatie, beste praktijken en strategieën; onderling leren, studies en onderzoek; het ontwikkelen en uitvoeren van gezamenlijke acties en gezamenlijk optreden; en het oprichten van transnationale netwerken voor samenwerking;

    f)

    bijstand en ondersteunende diensten die op genderbewuste wijze en in overeenstemming met de status en de behoeften van de betrokken persoon worden verstrekt, met name waar het gaat om kwetsbare personen;

    g)

    acties gericht op de doeltreffende bescherming van migrerende kinderen, met inbegrip van de uitvoering van beoordelingen van het belang van het kind, de verbetering van voogdijstelsels en de ontwikkeling, monitoring en evaluatie van beleid en procedures ter bescherming van kinderen;

    h)

    acties om het beleid inzake asiel, integratie, legale migratie en terugkeer, met specifieke aandacht voor kwetsbare personen, waaronder minderjarigen, beter onder de aandacht van belanghebbenden en het algemene publiek te brengen.

    2.   

    Binnen de in artikel 3, lid 2, punt a), genoemde specifieke doelstelling verstrekt het fonds met name steun voor de volgende acties:

    a)

    het verstrekken van materiële hulp, met inbegrip van bijstand aan de grens;

    b)

    het uitvoeren van asielprocedures in overeenstemming met het asielacquis, waaronder het verstrekken van ondersteunende diensten zoals vertaling en vertolking, rechtsbijstand, opsporing van familieleden en andere diensten die stroken met de status van de betrokken persoon;

    c)

    het identificeren van verzoekers die speciale behoeften hebben op het gebied van procedures of opvang, met inbegrip van de vroegtijdige identificatie van slachtoffers van mensenhandel, met het oog op hun doorverwijzing naar gespecialiseerde diensten zoals psychosociale diensten en rehabilitatiediensten;

    d)

    het verstrekken van gespecialiseerde diensten, zoals gekwalificeerde psychosociale diensten en rehabilitatiediensten, aan verzoekers die speciale behoeften hebben op het gebied van procedures of opvang;

    e)

    het realiseren of verbeteren van infrastructuur inzake opvangaccommodatie, zoals kleinschalige opvangfaciliteiten om tegemoet te komen aan de behoeften van gezinnen met minderjarigen, met inbegrip van faciliteiten die door lokale en regionale autoriteiten worden aangeboden en het eventuele gebruik van de betreffende faciliteiten door meer dan één lidstaat;

    f)

    het verbeteren van de capaciteit van de lidstaten om informatie over het land van herkomst te verzamelen, te analyseren en met hun bevoegde autoriteiten te delen;

    g)

    acties in verband met hervestigingsprogramma’s van de Unie of nationale hervestigingsregelingen en regelingen voor toelating op humanitaire gronden, waaronder het uitvoeren van procedures voor de tenuitvoerlegging van die programma’s en regelingen;

    h)

    het versterken van de capaciteit van derde landen om de bescherming van personen die bescherming behoeven te verbeteren, onder meer door de ontwikkeling van stelsels voor de bescherming van migrerende kinderen te ondersteunen;

    i)

    het vaststellen, ontwikkelen en verbeteren van doeltreffende alternatieven voor detentie, met name met betrekking tot niet-begeleide minderjarigen en gezinnen, met inbegrip van, waar passend, niet-geïnstitutionaliseerde zorg die in de nationale kinderbeschermingsstelsels is geïntegreerd.

    3.   

    Binnen de in artikel 3, lid 2, punt b), genoemde specifieke doelstelling verleent het fonds met name steun voor:

    a)

    voorlichtingspakketten en -campagnes om meer bekendheid te geven aan de legale mogelijkheden om naar de Unie te migreren, alsook aan het acquis van de Unie inzake legale migratie;

    b)

    de ontwikkeling van mobiliteitsregelingen voor migratie naar de Unie, zoals regelingen inzake circulaire of tijdelijke migratie, waaronder opleiding om de inzetbaarheid te vergroten;

    c)

    samenwerking tussen derde landen en de wervingsbureaus, de diensten voor arbeidsvoorziening en de immigratiediensten van lidstaten;

    d)

    de beoordeling en erkenning van in een derde land verworven vaardigheden en kwalificaties, met inbegrip van beroepservaring, alsook de transparantie daarvan, en de gelijkwaardigheid daarvan met in een lidstaat erkende vaardigheden en kwalificaties;

    e)

    bijstand bij verzoeken tot gezinshereniging om te zorgen voor een geharmoniseerde uitvoering van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad (1);

    f)

    bijstand, met inbegrip van rechtsbijstand en vertegenwoordiging, in verband met een wijziging in de status van onderdanen van derde landen die reeds legaal in een lidstaat verblijven, met name voor de verwerving van een legale verblijfsstatus zoals gedefinieerd op het niveau van de Unie;

    g)

    bijstand aan onderdanen van derde landen die hun rechten willen uitoefenen, met name in verband met mobiliteit, uit hoofde van rechtsinstrumenten van de Unie voor legale migratie;

    h)

    integratiemaatregelen, zoals op de behoeften van onderdanen van derde landen afgestemde ondersteuning, en integratieprogramma’s die gericht zijn op begeleiding, onderwijs, taal en andere opleiding, zoals inburgeringscursussen en beroepsadvies;

    i)

    acties om te bevorderen dat onderdanen van derde landen gelijke behandeling genieten bij de toegang tot overheids- en particuliere diensten, en de verstrekking van die diensten aan onderdanen van derde landen, waaronder de toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en psychosociale ondersteuning, waarbij die diensten worden aangepast aan de behoeften van de doelgroep;

    j)

    geïntegreerde samenwerking tussen gouvernementele en niet-gouvernementele instanties, onder meer door middel van gecoördineerde integratie-ondersteuningscentra, zoals éénloketsystemen;

    k)

    acties om de introductie van onderdanen van derde landen in en hun actieve deelname aan de gastsamenleving mogelijk te maken en te ondersteunen en acties ter bevordering van de acceptatie door de gastsamenleving;

    l)

    de bevordering van uitwisseling en dialoog tussen onderdanen van derde landen, de gastsamenleving en overheidsinstanties, onder meer door overleg met de onderdanen van derde landen, en interculturele en interreligieuze dialoog;

    m)

    capaciteitsopbouw van integratiediensten die door lokale autoriteiten en andere relevante belanghebbenden worden verleend.

    4.   

    Binnen de in artikel 3, lid 2, punt c), genoemde specifieke doelstelling verleent het fonds met name steun voor:

    a)

    het realiseren of verbeteren van infrastructuur voor open opvang of detentie, onder meer door het eventuele gebruik van dergelijke faciliteiten door meer dan één lidstaat;

    b)

    het invoeren, ontwikkelen, uitvoeren en verbeteren van doeltreffende maatregelen als alternatief voor detentie, waaronder lokaal dossierbeheer, met name met betrekking tot niet-begeleide minderjarigen en gezinnen;

    c)

    het invoeren en verbeteren van onafhankelijke en doeltreffende systemen voor het toezicht op de verplichte terugkeer als bedoeld in artikel 8, lid 6, van Richtlijn 2008/115/EG;

    d)

    het tegengaan van prikkels voor irreguliere migratie, zoals de tewerkstelling van irreguliere migranten, door doeltreffende en adequate inspecties op basis van risicobeoordeling, de opleiding van personeel, de instelling en uitvoering van mechanismen waarmee irreguliere migranten terugbetaling kunnen vorderen en klachten kunnen indienen tegen hun werkgevers, en informatie- en voorlichtingscampagnes om werkgevers en irreguliere migranten te informeren over hun rechten en plichten op grond van Richtlijn 2009/52/EG;

    e)

    de voorbereiding van terugkeer, met inbegrip van maatregelen die leiden tot de afgifte van terugkeerbesluiten, de identificatie van onderdanen van derde landen, de afgifte van reisdocumenten en de opsporing van gezinsleden;

    f)

    samenwerking met de consulaire autoriteiten en immigratiediensten of andere relevante autoriteiten en diensten van derde landen om reisdocumenten te verkrijgen, terugkeer te faciliteren en overname te garanderen, onder meer door de inzet van verbindingsofficieren van derde landen;

    g)

    bijstand bij terugkeer, met name gefaciliteerde vrijwillige terugkeer en informatie over programma’s voor gefaciliteerde vrijwillige terugkeer, onder meer door specifieke begeleiding van kinderen bij terugkeerprocedures;

    h)

    verwijderingsoperaties, met inbegrip van daarmee verband houdende maatregelen, overeenkomstig de normen die zijn vastgelegd in het recht van de Unie, met uitzondering van steun voor dwanguitrusting;

    i)

    maatregelen om de duurzame terugkeer en re-integratie van de terugkeerder te ondersteunen, zoals financiële stimulansen, opleiding, hulp bij het vinden van werk, en steun voor het starten van economische activiteiten;

    j)

    faciliteiten en ondersteunende diensten in derde landen om te zorgen voor passende tijdelijke accommodatie en opvang bij aankomst en, waar passend, een snelle overgang naar accommodatie in de gemeenschap;

    k)

    samenwerking met derde landen inzake de aanpak van irreguliere migratie en inzake effectieve terugkeer en overname;

    l)

    maatregelen om de passende legale migratiekanalen en de risico’s van irreguliere immigratie meer onder de aandacht te brengen;

    m)

    bijstand en acties in derde landen ter verbetering van de doeltreffende samenwerking tussen derde landen en de Unie en haar lidstaten inzake terugkeer en overname en ter ondersteuning van de re-integratie in de samenleving van herkomst.

    5.   

    Binnen de in artikel 3, lid 2, punt d), genoemde specifieke doelstelling verleent het fonds met name steun voor:

    a)

    de uitvoering van vrijwillige overdrachten van de ene lidstaat naar de andere van verzoekers om internationale bescherming of van personen die internationale bescherming genieten;

    b)

    operationele ondersteuning in de zin van gedetacheerd personeel of financiële bijstand die door een lidstaat wordt geboden aan een andere lidstaat die te maken heeft met uitdagingen op het gebied van migratie, waaronder ondersteuning van het EASO;

    c)

    de vrijwillige uitvoering van nationale regelingen voor hervestiging of toelating op humanitaire gronden;

    d)

    steun van een lidstaat aan een andere lidstaat die te maken heeft met uitdagingen op het gebied van migratie, in de zin van de totstandbrenging of verbetering van opvangfaciliteiten.


    (1)  Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12).


    BIJLAGE IV

    Overeenkomstig artikel 15, lid 3, en artikel 16, lid 9, voor hogere medefinancieringspercentages in aanmerking komende acties

    integratiemaatregelen die worden uitgevoerd door lokale en regionale autoriteiten en door maatschappelijke organisaties, waaronder vluchtelingenorganisaties en door migranten geleide organisaties;

    acties inzake het ontwikkelen en uitvoeren van doeltreffende alternatieven voor detentie;

    programma’s voor gefaciliteerde vrijwillige terugkeer en re-integratie en daarmee verband houdende activiteiten;

    maatregelen die zijn gericht op kwetsbare personen en verzoekers om internationale bescherming met bijzondere behoeften inzake opvang of procedures, waaronder maatregelen die de doeltreffende bescherming van minderjarigen waarborgen, met name niet-begeleide minderjarigen, onder meer door middel van alternatieve, niet-geïnstitutionaliseerde zorgsystemen.


    BIJLAGE V

    Essentiële prestatie-indicatoren als bedoeld in artikel 33, lid 1

    Alle indicatoren met betrekking tot personen worden uitgesplitst naar leeftijdscategorie (< 18, 18-60, > 60) en naar geslacht gemeld.

    De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt a)

    1.

    Het aantal deelnemers dat de opleiding nuttig acht voor zijn werk.

    2.

    Het aantal deelnemers dat drie maanden na de opleidingsactiviteit meldt de tijdens de opleiding verworven vaardigheden en competenties te gebruiken.

    3.

    Het aantal personen aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd, waarbij afzonderlijk het volgende wordt gespecificeerd:

    3.1.

    het aantal niet-begeleide minderjarigen aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd;

    3.2.

    het aantal gezinnen aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd.

    De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt b)

    1.

    Het aantal deelnemers aan taalcursussen dat na afloop van de taalcursus zijn vaardigheidsniveau in de taal van het gastland heeft verbeterd met ten minste één niveau in het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen of een nationaal equivalent.

    2.

    Het aantal deelnemers dat te kennen heeft gegeven dat de activiteit nuttig was voor zijn integratie.

    3.

    Het aantal deelnemers dat een aanvraag heeft ingediend voor de erkenning of beoordeling van zijn in een derde land verworven kwalificaties of vaardigheden.

    4.

    Het aantal deelnemers dat een aanvraag voor de status van langdurig ingezetene heeft ingediend.

    De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt c)

    1.

    Het aantal terugkeerders dat vrijwillig is teruggekeerd.

    2.

    Het aantal terugkeerders dat is verwijderd.

    3.

    Het aantal terugkeerders aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd.

    De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt d)

    1.

    Het aantal personen dat om internationale bescherming heeft verzocht of internationale bescherming geniet dat van een lidstaat naar een andere lidstaat is overgebracht.

    2.

    Het aantal personen dat is hervestigd.

    3.

    Het aantal personen dat is toegelaten via toelating op humanitaire gronden.

    BIJLAGE VI

    Interventietypes

    TABEL 1: CODES VOOR DE DIMENSIE “INTERVENTIEGEBIED”

    I.

    Gemeenschappelijk Europees asielstelsel

    001

    Opvangvoorzieningen

    002

    Asielprocedures

    003

    Tenuitvoerlegging van het acquis van de Unie

    004

    Migrerende kinderen

    005

    Personen met bijzondere behoeften op het gebied van opvang en procedures

    006

    Hervestigingsprogramma’s van de Unie of nationale hervestigingsregelingen en regelingen voor toelating op humanitaire gronden (Bijlage III, punt 2, g))

    007

    Operationele steun

    II.

    Legale migratie en integratie

    001

    Ontwikkeling van integratiestrategieën

    002

    Slachtoffers van mensenhandel

    003

    Integratiemaatregelen — informatie en oriëntatie, éénloketsystemen

    004

    Integratiemaatregelen — taalcursussen

    005

    Integratiemaatregelen — inburgeringscursussen en andere opleiding

    006

    Integratiemaatregelen — introductie in, deelname aan en uitwisseling met de gastsamenleving

    007

    Integratiemaatregelen — basisbehoeften

    008

    Maatregelen vóór vertrek

    009

    Mobiliteitsregelingen

    010

    Verwerving van legaal verblijf

    011

    Kwetsbare personen, waaronder niet-begeleide minderjarigen

    012

    Operationele steun

    III.

    Terugkeer

    001

    Alternatieven voor detentie

    002

    Voorzieningen inzake opvang/detentie

    003

    Terugkeerprocedures

    004

    Gefaciliteerde vrijwillige terugkeer

    005

    Hulp bij re-integratie

    006

    Verwijderings-/terugkeeroperaties

    007

    Systeem voor toezicht op de verplichte terugkeer

    008

    Kwetsbare personen, waaronder niet-begeleide minderjarigen

    009

    Maatregelen om de prikkels voor irreguliere migratie tegen te gaan

    010

    Operationele steun

    IV.

    Solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid

    001

    Overbrengingen naar een andere lidstaat (“herplaatsing”)

    002

    Steun van een lidstaat aan een andere lidstaat, met inbegrip van steun aan het EASO

    003

    Hervestiging (Artikel 19)

    004

    Toelating op humanitaire gronden (Artikel 19)

    005

    Steun aan een andere lidstaat wat betreft opvangfaciliteiten

    006

    Operationele steun

    V.

    Technische bijstand

    001

    Informatie en communicatie

    002

    Voorbereiding, uitvoering, monitoring en controle

    003

    Evaluatie en studies, gegevensverzameling

    004

    Capaciteitsopbouw


    TABEL 2: CODES VOOR DE DIMENSIE “SOORT ACTIE”

    001

    Ontwikkeling van nationale strategieën

    002

    Capaciteitsopbouw

    003

    Onderwijs en opleiding voor onderdanen van derde landen

    004

    Ontwikkeling van statistische instrumenten, methoden en indicatoren

    005

    Uitwisseling van informatie en beste praktijken

    006

    Gezamenlijke acties/acties tussen lidstaten

    007

    Campagnes en informatie

    008

    Uitwisseling en detachering van deskundigen

    009

    Studies, pilotprojecten, risicobeoordelingen

    010

    Voorbereidende, monitoring-, administratieve en technische activiteiten

    011

    Verstrekken van bijstand en ondersteunende diensten aan onderdanen van derde landen

    012

    Infrastructuur

    013

    Uitrusting


    TABEL 3: CODES VOOR DE DIMENSIE “UITVOERING”

    001

    Acties die onder artikel 15, lid 1, vallen

    002

    Specifieke acties

    003

    Acties opgenomen in bijlage IV

    004

    Operationele steun

    005

    Noodhulp


    TABEL 4: CODES VOOR DE DIMENSIE “BIJZONDERE THEMA’S”

    001

    Samenwerking met derde landen

    002

    Acties in of met betrekking tot derde landen

    003

    Geen van beide


    BIJLAGE VII

    Uitgaven die in aanmerking komen voor operationele steun

    Binnen alle in artikel 3, lid 2, genoemde specifieke doelstellingen wordt de operationele steun gebruikt voor:

    personeelskosten;

    kosten voor dienstverlening, zoals onderhoud of vervanging van uitrusting, met inbegrip van ICT-systemen;

    kosten van dienstverlening, zoals onderhoud of herstel van infrastructuur.


    BIJLAGE VIII

    Output- en resultaatindicatoren als bedoeld in artikel 33, lid 3

    Alle indicatoren met betrekking tot personen worden uitgesplitst naar leeftijdscategorie (< 18, 18-60, > 60) en naar geslacht gemeld.

    De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt a)

    Outputindicatoren

    1.

    Het aantal gesteunde deelnemers, waarbij afzonderlijk het volgende wordt gespecificeerd:

    1.1.

    het aantal deelnemers dat rechtsbijstand heeft gekregen;

    1.2.

    het aantal deelnemers dat andere vormen van steun dan rechtsbijstand krijgt, zoals informatie en bijstand gedurende de gehele asielprocedure (1);

    1.3.

    het aantal kwetsbare deelnemers dat bijstand heeft gekregen.

    2.

    Het aantal deelnemers aan opleidingsactiviteiten.

    3.

    Het aantal nieuw gecreëerde plaatsen in opvangfaciliteiten overeenkomstig het acquis van de Unie, waarbij afzonderlijk het volgende wordt gespecificeerd:

    3.1.

    het aantal nieuw gecreëerde plaatsen voor niet-begeleide minderjarigen.

    4.

    Het aantal gerenoveerde of heringerichte plaatsen in opvangfaciliteiten overeenkomstig het acquis van de Unie, waarbij afzonderlijk het volgende wordt gespecificeerd:

    4.1.

    het aantal gerenoveerde of heringerichte plaatsen voor niet-begeleide minderjarigen.

    Resultaatindicatoren

    5.

    Het aantal deelnemers dat de opleiding nuttig acht voor zijn werk.

    6.

    Het aantal deelnemers dat drie maanden na de opleidingsactiviteit meldt de tijdens de opleiding verworven vaardigheden en competenties te gebruiken.

    7.

    Het aantal personen aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd, waarbij afzonderlijk het volgende wordt gespecificeerd:

    7.1.

    het aantal niet-begeleide minderjarigen aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd;

    7.2.

    het aantal gezinnen aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd.

    De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt b)

    Outputindicatoren

    1.

    Het aantal deelnemers aan maatregelen vóór hun vertrek.

    2.

    Het aantal lokale en regionale instanties dat steun heeft ontvangen voor het uitvoeren van integratiemaatregelen.

    3.

    Het aantal gesteunde deelnemers, waarbij afzonderlijk het volgende wordt gespecificeerd:

    3.1.

    het aantal deelnemers aan een taalcursus;

    3.2.

    het aantal deelnemers aan een inburgeringscursus;

    3.3.

    het aantal deelnemers dat gepersonaliseerd beroepsadvies heeft gekregen.

    4.

    Het aantal informatiepakketten en bewustmakingscampagnes over legale migratiekanalen naar de Unie.

    5.

    Het aantal deelnemers dat informatie of bijstand ontvangt om een verzoek tot gezinshereniging in te dienen.

    6.

    Het aantal deelnemers dat in aanmerking komt voor mobiliteitsregelingen.

    7.

    Het aantal integratieprojecten waarbij lokale en regionale overheden de begunstigde zijn.

    Resultaatindicatoren

    8.

    Het aantal deelnemers aan taalcursussen dat na afloop van de taalcursus zijn vaardigheidsniveau in de taal van het gastland heeft verbeterd met ten minste één niveau in het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen of een nationaal equivalent.

    9.

    Het aantal deelnemers dat te kennen heeft gegeven dat de activiteit nuttig was voor zijn integratie.

    10.

    Het aantal deelnemers dat een aanvraag heeft ingediend voor erkenning of beoordeling van zijn in een derde land verworven kwalificaties of vaardigheden.

    11.

    Het aantal deelnemers dat een aanvraag voor de status van langdurig ingezetene heeft ingediend.

    De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt c)

    Outputindicatoren

    1.

    Het aantal deelnemers aan opleidingsactiviteiten.

    2.

    Het aantal aangekochte uitrustingsartikelen, met inbegrip van het aantal aangekochte of geactualiseerde ICT-systemen.

    3.

    Het aantal terugkeerders dat hulp bij re-integratie heeft gekregen.

    4.

    Het aantal gecreëerde plaatsen in detentiecentra.

    5.

    Het aantal heringerichte of gerenoveerde plaatsen in detentiecentra.

    Resultaatindicatoren

    6.

    Het aantal terugkeerders dat vrijwillig is teruggekeerd.

    7.

    Het aantal terugkeerders dat is verwijderd.

    8.

    Het aantal terugkeerders aan wie een alternatieve maatregel voor detentie werd opgelegd.

    De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt d)

    Outputindicatoren

    1.

    Het aantal opgeleide personeelsleden.

    2.

    Het aantal deelnemers dat ondersteuning vóór vertrek kreeg.

    Resultaatindicatoren

    3.

    Het aantal personen dat om internationale bescherming heeft verzocht of internationale bescherming geniet dat van een lidstaat naar een andere lidstaat is overgebracht.

    4.

    Het aantal personen dat is hervestigd.

    5.

    Het aantal personen dat is toegelaten via toelating op humanitaire gronden.

    (1)  Deze indicator wordt door het systeem automatisch gegenereerd voor rapportagedoeleinden door het aantal deelnemers dat rechtsbijstand heeft gekregen, af te trekken van het aantal gesteunde deelnemers. De gegevens voor deze indicator worden door SFC2021 gegenereerd voor rapportagedoeleinden. De lidstaten hoeven geen gegevens voor deze indicator te rapporteren, noch hoeven zij intermediaire doelen of streefdoelen vast te stellen.


    Top