EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016TN0050

Zaak T-50/16: Beroep ingesteld op 3 februari 2016 — Hongarije/Commissie

PB C 145 van 25.4.2016, p. 29–29 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

25.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 145/29


Beroep ingesteld op 3 februari 2016 — Hongarije/Commissie

(Zaak T-50/16)

(2016/C 145/36)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Hongarije (vertegenwoordigers: M. Fehér en G. Koós, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Commissie van 24 november 2015 betreffende de registratie van het burgerinitiatief „Wake up Europe! Optreden om het Europees democratisch project in stand te houden” nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

In het kader van haar eerste middel betoogt de verzoekende partij dat de Commissie artikel 11, lid 4, VEU en de artikelen 2, punt 1), en 4, lid 2, onder b), van verordening nr. 211/2011 (1) heeft geschonden door het betrokken burgerinitiatief te registreren. De inleiding van de in artikel 7 VEU vastgestelde procedure, die vergelijkbaar is met een niet-nakomingsprocedure, kan immers niet worden beschouwd als een Unierechtelijke handeling die nodig is ter uitvoering van de Verdragen. Voorts moet het burgerinitiatief volgens de verzoekende partij ertoe strekken dat de Commissie in het kader van haar initiatiefrecht voorstellen doet voor de vaststelling van een Unierechtelijke handeling in de vorm van nieuwe positieve Unierechtelijke regelgeving.

2.

In het kader van haar tweede middel betoogt de verzoekende partij dat de Commissie met haar besluit inbreuk heeft gemaakt op het in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten verankerde recht op behoorlijk bestuur, het rechtszekerheids- en het gelijkheidsbeginsel, en haar motiveringsplicht niet is nagekomen. Zij stelt in wezen dat de Commissie met het betrokken besluit radicaal is afgeweken van haar vroegere praktijk op het gebied van de registratie van burgerinitiatieven en dat initiatieven uit het verleden en mogelijke toekomstige initiatieven door deze incoherentie en tegenstrijdigheid niet op dezelfde wijze zullen worden beoordeeld.

3.

In het kader van haar derde middel betoogt de verzoekende partij dat de Commissie met haar besluit het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking heeft geschonden. Om te beginnen heeft de Commissie zich eerder op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7 om een procedure tegen Hongarije te kunnen inleiden, terwijl het besluit tot registratie van het burgerinitiatief laat uitschijnen dat de Commissie niet uitsluit dat het betrokken initiatief gegrond is. Voorts had de Commissie overeenkomstig bovengenoemd beginsel verzoekende partij moeten inlichten over het bestaan van dit initiatief, dat haar rechtstreeks aangaat, en haar de mogelijkheid moeten bieden om dienaangaande haar argumenten naar voren te brengen.


(1)  Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PB L 65, blz. 1).


Top