Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014AE1113

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Energieprijzen en -kosten in Europa — (COM(2014) 21 final)

PB C 424 van 26.11.2014, p. 64–71 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

26.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 424/64


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Energieprijzen en -kosten in Europa

(COM(2014) 21 final)

2014/C 424/10

Rapporteur:

de heer Adams

De Europese Commissie heeft op 15 januari 2014 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de EU te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Energieprijzen en -kosten in Europa

COM(2014) 21 final.

De afdeling Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 21 mei 2014 goedgekeurd.

Het EESC heeft tijdens zijn op 4 en 5 juni 2014 gehouden 499e zitting (vergadering van 4 juni) onderstaand advies uitgebracht, dat met 140 stemmen vóór en 10 tegen, bij 13 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De energieprijzen zijn in hun algemeenheid tot een nooit eerder vertoond niveau gestegen en zullen waarschijnlijk nog verder stijgen. Voor veel huishoudens in de EU betekent dit een gevoelige aanslag op hun portemonnee, en bedrijven hebben vaak te maken met vergelijkbare consequenties. Volgens de Commissiemededeling moet de samenleving er beter van worden doordrongen dat de klimaatdoelstellingen en onze behoefte aan energiezekerheid dankzij de samenstelling van de energieprijzen op één lijn kunnen worden gebracht. Zonder dit begrip zal er van politieke wil of van draagvlak onder consumenten geen sprake zijn.

1.2.

Energieprijzen kunnen belangrijk zijn voor het concurrentievermogen van bedrijven. Maar bij een economische analyse van het concurrentievermogen van bedrijven moet niet alleen naar energieprijzen worden gekeken. Andere belangrijke factoren, zoals de energie-intensiteit en het aandeel van de energiekosten in de totale productiekosten en in de winstmarges, moeten ook worden meegewogen. Het is belangrijk dat de hele wereld meewerkt aan de beperking van de klimaatverandering. Een leidersrol kan voor Europa betekenen dat het aan concurrentievermogen inboet, dat bedrijven elders hun heil zoeken en dat zich koolstoflekken voordoen.

1.3.

Zowel energie-efficiëntie als duurzame energie en andere binnenlandse energiebronnen kunnen de voorzieningszekerheid vergroten, maar aan elk van deze factoren kleven vragen met betrekking tot de kosten, de risico’s, de milieueffecten en het maatschappelijke draagvlak. Omdat de aanpak en de houding per land verschillen, zijn een transparante kostenanalyse en een herziening en betere coördinatie van steuninstrumenten (zoals terugleveringsregelingen en -tarieven) cruciaal om in elke lidstaat tot een aanvaardbare energiemix te komen. Ook de samenwerking met buurlanden is in dit verband belangrijk.

1.4.

Het aanpassingsvermogen van de industrie moet worden veiliggesteld. Daarnaast dient vooral de energiesector beter in staat te worden gesteld om de nodige investeringen in het energiestelsel te doen. Regeringen moeten zich hier ondubbelzinnig op vastleggen, en hun toezeggingen moeten stroken met een Europese interne energiemarkt (IEM).

1.5.

De IEM moet worden voltooid, maar om alle mogelijkheden ervan te benutten zijn er ook marktgerichte instrumenten, een goede coördinatie door de EU van nationale energiemaatregelen en een duidelijke gemeenschappelijke koers nodig. Ook is het een noodzakelijke voorwaarde dat eens te meer de nadruk komt te liggen op transparante en accurate gegevens. De specifieke situatie in de afzonderlijke lidstaten — bijv. de kwestie van de bestaande ‘energie-eilanden’ — moet in aanmerking worden genomen, en bij het toezicht op de prijzen moet er rekening mee worden gehouden dat de IEM niet kan worden voltooid en de lidstaten de vruchten ervan niet kunnen plukken als de infrastructuur niet wordt uitgebouwd, hetgeen aanzienlijke investeringen vergt.

1.6.

Kostenoptimalisatie door middel van solidariteit en een strakkere coördinatie door de EU is van cruciaal belang, zeker omdat de lidstaten het energiebeleid direct zullen blijven aansturen. Tot nu toe stelde deze coördinatie niet veel voor. Een nieuwe aanpak is dan ook geboden. Gezien de toenemende onzekerheid over de energielevering is solidariteit tussen de lidstaten ook essentieel. Bovendien moet steviger worden ingezet op gezamenlijke O&O-activiteiten om de problemen in de energieproductie en de energievoorzieningsketen op te lossen.

1.7.

Als groepen lidstaten gashubs ontwikkelen die soepel functioneren, kan dat tot kostenoptimalisatie en kostenverlaging leiden doordat wordt bijgedragen tot ontkoppeling van olie- en gasprijzen en tot meer flexibiliteit voor energiecentrales.

1.8.

Om de coördinatie te verbeteren is het zaak werk te maken van en rechtstreekse steun te verlenen aan een uitgebreid programma dat onder meer overleg over energie op Europees niveau omvat. Hierbij zouden energiegebruikers, zowel huishoudens als de industrie, de commerciële en institutionele partijen in de energieketen en lokale, regionale en nationale overheden moeten worden betrokken.

1.9.

Deze inclusieve, representatieve, onafhankelijke en transparante Europese energiedialoog (EED) zou ook de grondslag moeten vormen voor het nieuwe door de Commissie voorgestelde governanceproces, dat bedoeld is om de in het beleidskader voor 2030 genoemde doelen te kunnen halen.

2.   Inleiding en achtergrond

2.1.

Sinds een aantal jaren stijgen de prijzen voor energie, en dan vooral voor elektriciteit, voor de meeste huishoudens en ondernemingen in de EU sneller dan de inflatie. Als gevolg hiervan hebben huishoudens in heel Europa hun bestedingsruimte zien slinken en is de energiearmoede in sommige lidstaten sterk toegenomen. Vooral in energie-intensieve sectoren is het concurrentievermogen van bepaalde industrieën aangetast. In het verleden hebben hoge prijzen de industrie er nogal eens aan toe aangezet om de energie-efficiëntie te verbeteren en zich toe te leggen op de vervaardiging van producten met een grote toegevoegde waarde, maar de ruimte hiervoor lijkt af te nemen. Door de economische crisis is de druk verder toegenomen, en ondanks energiebesparende maatregelen en bezuinigingen blijven de kosten voor de meeste gebruikers stijgen.

2.2.

Het pakket dat de Europese Commissie in januari 2014 presenteerde, bevat twee lijvige rapporten die rechtstreeks betrekking hebben op kosten en prijzen. Het ene is het werkdocument van de diensten van de Commissie over energieprijzen en -kosten, het andere heeft als titel Energy Economic Developments in Europe. Het pakket bevat energie- en klimaatdoelstellingen voor de periode tot 2030, en de Commissie stelt erin dat het klimaat beschermen, het industriële concurrentievermogen op peil houden en zorgen voor aanvaardbare energieprijzen voor de burger zaken zijn die met elkaar te rijmen vallen. Dan moet iedereen het wel eens zijn over de concrete economische, sociale en ecologische voordelen van minder emissies en een groenere economie. Uit het pakket valt op te maken dat steun van het publiek essentieel is en dat een meer realistische aanpak van met name de financiële problemen geboden is. Volgens de Commissie gaat van de doelstellingen een krachtig signaal uit naar de markt, die wordt aangemoedigd te investeren in nieuwe pijpleidingen en elektriciteitsnetwerken of koolstofarme technologie (1).

2.3.

In de mededeling over energieprijzen en -kosten, waar dit advies over gaat, stelt de Commissie in navolging van het IEA (2) dat de energieprijzen door een combinatie van de wereldmarktprijzen, cruciale grootschalige investeringen in infrastructuur en energie-efficiëntie en met het klimaat samenhangende heffingen op hun huidige — historisch hoge — niveau zullen blijven. Naast het feit dat dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor consumenten, kan de elektriciteitssector door het huidige wholesaletarief van circa 40 euro per MWh niet de investeringen doen die nodig zijn om verouderde installaties te vervangen en de klimaatverandering aan te pakken. Dit advies gaat vooral over de te verwachten reactie van het maatschappelijk middenveld en over de mate waarin voor krachtige marktsignalen en een goed reactievermogen van de politiek kan worden gezorgd om de beleidsdoelstellingen te verwezenlijken.

3.   Samenvatting van de mededeling van de Commissie

3.1.

Na 2008 zijn de consumentenprijzen voor energie vijf jaar lang gestegen, in sommige lidstaten zelfs heel scherp, ondanks de betrekkelijk stabiele wholesaletarieven voor elektriciteit en de stabiele wholesaletarieven voor aardgas. Vooral tijdens de economische crisis was de impact op huishoudens en bedrijven groot, en dat zal waarschijnlijk zo blijven. De situatie verschilt ook sterk van lidstaat tot lidstaat. In sommige lidstaten betalen consumenten 2,5 tot 4 keer zoveel als in andere. De hogere prijzen zijn voor een groot deel toe te schrijven aan gestegen transmissie- en distributiekosten en aan hogere belastingen en heffingen. Maar de kosten van primaire energie blijven verreweg de belangrijkste factor in de prijssamenstelling.

3.2.

De lidstaten moeten de interne energiemarkt in 2014 voltooien. Liberalisering van de markt zal leiden tot meer investeringen, het concurrentievermogen een impuls geven en her en der de efficiëntie verhogen, met lagere prijzen als mogelijk voordeel. Door over te schakelen op goedkopere energie, waarvoor genoeg leveranciers te vinden zijn, kunnen huishoudens en bedrijven (vooral kleine en middelgrote bedrijven) besparen op hun energie-uitgaven.

3.3.

Verder moeten de lidstaten hun energie-infrastructuur verder ontwikkelen, energiebronnen en aanvoerroutes diversifiëren en bij onderhandelingen met grote energiepartners met één stem spreken.

3.4.

De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat door eindgebruikers en belastingbetalers gefinancierd energiebeleid zo kosteneffectief mogelijk en met behulp van een beproefde aanpak wordt uitgevoerd.

3.5.

De EU en de lidstaten moeten meer werk maken van de vergelijking van netwerkkosten en -praktijken. Als de netwerkpraktijken in Europa convergeren, kan dat tot meer efficiëntie en verlaging van het prijselement ‘netwerkkosten’ leiden.

3.6.

Door hun energie-efficiëntie te verbeteren, kunnen huishoudens en bedrijven hun energiekosten drukken. Met vrijwillige maatregelen om minder of minder lang energie te verbruiken (vraagrespons) en innovatieve energietechnologie kunnen energie en geld worden bespaard.

3.7.

Samen met internationale partners moet de EU doorgaan met energiesubsidies en uitvoerbeperkingen en bepaalde industriële verbruikers met fiscale overdrachten, belastingvrijstellingen en lagere belastingen en heffingen helpen beschermen.

3.8.

In essentie pleit de Commissie voor de voltooiing van een interne markt voor energie in de EU en voor maatregelen van huishoudens en bedrijven om hun energie-efficiëntie te verbeteren en gebruik te maken van vraagrespons en andere nieuwe energietechnologieën om energie en geld te besparen. Verder vindt zij dat de lidstaten hun transmissie en distributie aanzienlijk moeten verbeteren. Volgens de Commissie kan het toenemend gebruik van duurzame energie rechtstreeks leiden tot een grotere energiezekerheid. Ook wijst zij erop dat er, gezien de energiearmoede van huishoudens in sommige lidstaten, maatregelen nodig zijn, vooral van sociale aard. Mochten bedrijven door de energieprijzen zoals verwacht te maken krijgen met een afname van hun concurrentievermogen, dan kan daar vooral door de WTO eveneens iets aan worden gedaan. Naast andere fiscale overdrachten zouden internationale concurrenten dan hun energiesubsidies moeten terugschroeven.

4.   Algemene opmerkingen

4.1.

De strategie die de Commissie voorstelt kent drie cruciale aspecten. Is het ongeacht de voltooiing van de interne energiemarkt raadzaam om conform het 2030-kader te blijven toewerken, eventueel in versterkte mate, naar een ‘groene’ economie, en wat zou dat betekenen voor energieprijzen en -kosten? Ten tweede: kan het maatschappelijk middenveld er door middel van effectief sociaal overleg van overtuigd worden dat zo’n aanpak valide en acceptabel is? Ten derde: kan de markt ertoe aangezet worden om particuliere investeringen in nieuwe pijpleidingen, elektriciteitsnetwerken en koolstofarme technologie te genereren?

4.2.

In termen van waarde is energie in al haar verschijningsvormen de meest verhandelde mondiale grondstof. Gezien de cruciale betekenis van energie voor de ontwikkeling van de economie zullen voor onderzoek, exploratie, ontwikkeling en de productie en transmissie van energie in de nabije toekomst enorme investeringen nodig zijn. Dat geldt ook voor de zekerheid van de energievoorziening, waarvan de noodzaak onlangs nog benadrukt is. In dit verband wordt vaak gezegd ‘De lichten moeten aan blijven’, waarbij ‘licht’ staat voor energie, die een onmisbare rol speelt in de moderne samenleving. Momenteel zullen andere doelstellingen van het energiebeleid — van de lidstaten of de EU — waarschijnlijk verband houden met de voorzieningszekerheid, een factor die onderbelicht blijft in de mededeling en die extra kosten met zich mee kan brengen.

4.3.

Tegelijkertijd moeten ook diverse factoren van mondiale strekking onderkend en eens te meer benadrukt worden om de overgang naar een koolstofarme energieproductie op de korte en middellange termijn te kunnen bekostigen.

Energie heeft een groot effect op het milieu en op de mens, vooral door de klimaatverandering, maar ook door invloeden die schadelijk zijn voor de gezondheid.

82 % van de wereldwijde energievraag wordt momenteel gedekt door fossiele brandstoffen, hulpbronnen die op termijn uitgeput raken.

De hulpbronnenschaarste (‘oliepiek’ et cetera) waarvan werd uitgegaan is inmiddels minder waarschijnlijk door de exploratie van nieuwe velden of de ontwikkeling van nieuwe winningstechnieken, en de markt zal grote druk uitoefenen om niet-conventionele fossiele brandstoffen te gebruiken.

De exploitatie van een derde van de nu bekende fossiele-brandstofvoorraad zou meer dan genoeg zijn om de voor broeikasgassen vastgestelde grens van 450 ppm (die overeenkomt met de 2 oC-doelstelling) te overschrijden, maar nieuwe exploratie- en winningstechnieken blijven enorme investeringen aantrekken (3).

Uiteindelijk is er geen andere optie dan over te stappen van fossiele op duurzame energie. Het tempo waarin dit gebeurt is cruciaal: snel genoeg om een buitensporige impact op het klimaat te voorkomen, maar zonder daarbij de economie en de samenleving te destabiliseren. Het is hierbij van essentieel belang dat de hele wereld meedoet en dat de economische capaciteit van de EU om aan deze transitie bij te dragen op peil blijft. Het is belangrijk dat de hele wereld meewerkt aan de beperking van de klimaatverandering. Een leidersrol kan voor Europa betekenen dat het aan concurrentievermogen inboet, dat bedrijven elders hun heil zoeken en dat zich koolstoflekken voordoen.

4.4.

Duidelijk is dat de markt vaak geen oog heeft voor sociale vraagstukken en milieukwesties. Dat is ook niet hun rol. Hoewel de markt wat kosten en efficiëntie betreft op de korte termijn vaak goed presteert, moet zij volgens het EESC door middel van marktgerichte instrumenten worden getransformeerd, zodat zij sociale prioriteiten kan uitvoeren. (4) Een en ander vergt goede regelgeving, steun en inzet van het maatschappelijk middenveld en stevige toezeggingen om maatschappelijk verantwoord te ondernemen.

4.5.

Zolang de samenleving niet begrijpt voor welk dilemma de EU en de rest van de wereld staan, kan er van politieke wil of draagvlak onder verbruikers geen sprake zijn. Naar alle waarschijnlijk zullen de prijzen blijven stijgen, en verbruikers zullen daar luid tegen blijven protesteren. Het komt erop aan om de politieke en sociale consequenties van de prijsstijging binnen de perken te houden.

4.6.

De meest effectieve aanpak zou zijn om Europese energieverbruikers — huishoudens en industrie — en de commerciële en institutionele partijen in de energieketen uitgebreid te betrekken bij een actief en creatief overleg over deze onderwerpen. Dat zal tot maatregelen leiden.

4.7.

In de mededeling is er weinig dat wijst op zo’n aanpak. Terwijl de term ‘markt’ of ‘markten’ 41 keer voorkomt, worden woorden als ‘betrokkenheid’, ‘burger’, ‘dialoog’ of ‘raadpleging’ in totaal slechts driemaal gebruikt, en dan nog terloops. Het document met een beleidskader voor de periode 2020-2030 biedt eenzelfde beeld.

4.8.

Wat dit onderwerp betreft zijn een duidelijke lijn en handelend optreden van essentieel belang. In het kaderdocument ‘Stappenplan Energie 2050’ werd dit weliswaar onderkend en uitgebreid behandeld (de titel van paragraaf 3.4 luidt ‘Engaging the public is crucial’), maar sindsdien is het tot weinig maatregelen gekomen.

4.9.

Daarom dringt het EESC er bij de EU-instellingen en de lidstaten op aan om dringend een raamwerk voor een Europese energiedialoog vast te stellen en te implementeren, overeenkomstig het voorstel dat het EESC in 2013 heeft gedaan in zijn advies over ‘Behoeften en methoden om de burgers bij het energiebeleid te betrekken’ (5). Zo’n dialoog zou van groot belang zijn voor het opzetten en gaande houden van een EU-breed governanceproces voor de verwezenlijking van energie- en klimaatdoelstellingen.

4.10.

In zo’n proces zou het volgende centraal moeten staan:

veel meer nadruk op transparantie, krachtige regelgeving en governance op alle niveaus;

meer inzicht en vertrouwen van de kant van burgers/verbruikers in de werking van de energiemarkt, met de juiste opleidingen en adviezen;

meer inspraak van het publiek bij het bepalen van de energiemix van de lidstaten en de EU;

armslag van de lidstaten om optimaal op hun energiemix en hun voorkeuren afgestemde maatregelen te kunnen kiezen, terwijl zij op EU-niveau convergeren;

nationale doelen halen (broeikasgassen, duurzame energie en energie-efficiëntie) in het kader van marktintegratie.

4.11.

Al eerder is erop gewezen dat de energieprijzen binnen de EU uiteenlopen. Hoewel dit voor een deel komt door verschillen in productie- en leveringskosten, is het brede scala aan belastingen en heffingen een belangrijkere factor. In alle lidstaten vormen energiebelastingen een belangrijk deel van de overheidsinkomsten. Zelfs als de heffingen op olie niet worden meegerekend zal het allesbehalve meevallen om ter compensatie van eventuele belastingverlagingen andere inkomstenbronnen te vinden (6).

4.12.

Hoge belastingen voor bepaalde soorten energie worden inmiddels echter geaccepteerd, zij het met tegenzin. In de EU maken belastingen ruim 55 % van de olieprijs uit, tegen bijvoorbeeld 14 % in de VS en 41 % in Japan.

4.13.

De specifieke situatie in de afzonderlijke lidstaten — bijv. de kwestie van de bestaande ‘energie-eilanden’ — moet in aanmerking worden genomen, en bij het toezicht op de prijzen moet er rekening mee worden gehouden dat de IEM niet kan worden voltooid en de lidstaten de vruchten ervan niet kunnen plukken als de infrastructuur niet wordt uitgebouwd, hetgeen aanzienlijke investeringen vergt.

5.   Specifieke opmerkingen

5.1.

De totstandbrenging van een interne energiemarkt is bijzonder moeilijk, omdat een zekere energievoorziening een groot nationaal belang is. En hoewel er met de interne energiemarkt wel vooruitgang wordt geboekt, blijft de energievoorziening grotendeels onder directe controle of invloed van de lidstaten staan. Ook technische, geografische en met hulpbronnen samenhangende factoren zijn er debet aan dat deze markt minder goed functioneert dan bijvoorbeeld de markt van allerlei consumptiegoederen.

5.1.1.

Het in het derde energiepakket (2009) vastgestelde doel — voltooiing van een interne energiemarkt — zal niet gehaald worden, en aan energieliberalisering blijken de nodige haken en ogen te zitten. Verwezenlijking van de voordelen van marktintegratie is bij overheden, bedrijven en de samenleving op verzet gestuit. Sommige lidstaten zijn bang dat de grote veranderingen in productie, distributie en verbruik onaanvaardbare gevolgen zullen hebben.

5.1.2.

Hoewel de wholesaleprijzen in Centraal- en West-Europa in het algemeen convergeren, geldt dat niet voor de consumentenprijzen doordat de lidstaten uiteenlopende regelingen hanteren om investeringen in de energiesector te ondersteunen en om de kosten hiervoor over de eindgebruikers te verdelen. Hierdoor tekent zich een ‘ondiepe’ elektriciteitsmarkt af die de werking van het huidige Europese systeem alleen maar verbetert. Dat is echter niet voldoende. Er is een ‘diepe’ markt nodig die een prikkel vormt voor optimale investeringen op Europese schaal, zowel om deze investeringen mogelijk te maken als om ervoor te zorgen dat ze kostenefficiënt zijn. Een herziening en betere coördinatie van steuninstrumenten (zoals terugleveringsregelingen en -tarieven) zijn bijvoorbeeld cruciaal.

5.1.3.

Dit vereist een soepeler werkende markt en beprijzing van het gebruik van hubs, met name voor aardgas. In sommige lidstaten zijn gasmarkten tot stand gebracht, maar ze werken nog niet vlot genoeg om een echt alternatief voor — uitgebreide — olie-indexering te bieden en om voor marktconforme beprijzing te zorgen. Het is dan ook van wezenlijk belang om regionale gashubs te ontwikkelen en beter op elkaar te laten aansluiten waar het gaat om transmissievermogen, contractuele overeenkomsten en markttoegang, met name wat flexibele tranches in de voorziening betreft. Als energiecentrales toegang wordt verleend tot gasmarkten, kunnen ze opwekkingsperioden op flexibelere wijze optimaliseren. Zo kan worden vermeden dat ze energie opwekken tijdens verliesgevende periodes, en kan het concurrentievermogen van de centrales worden veiliggesteld. Aldus kan worden verminderd dat ongedekte kosten worden doorberekend naar de consument.

5.1.4.

Er bestaat nog altijd onduidelijkheid over de precieze samenstelling van energieprijzen in de lidstaten. Het gedetailleerde onderzoek dat de Commissie momenteel verricht met als doel de samenstelling van energieprijzen en de omvang en impact van energiesubsidies transparanter te maken, is van essentieel belang om de basis te leggen voor gelijke voorwaarden voor energieproductie en -prijsstelling. Om meer zicht te krijgen op de omstandigheden waaronder industriesectoren opereren, maar ook om het beleid op deugdelijke gegevens te kunnen baseren, moet voortdurend informatie over energieprijzen en kosten per afzonderlijke installatie worden verzameld. Om de weg te effenen voor kostenefficiënt beleid en een zinvolle politieke discussie met het publiek moet er absoluut voor transparantie worden gezorgd, ook wat de samenstelling van de winstmarges van energieleveranciers aangaat. Het ontbreken van goede statistische gegevens kan de geloofwaardigheid van zogenaamd op feiten berustende besluiten ondermijnen. Dergelijke gegevens zouden op elk bestuursniveau beschikbaar moeten komen.

5.1.5.

De industrie zou, net als ze al eerder heeft gedaan, moeten investeren in het terugdringen van haar energie-intensiteit. Zulke investeringen, die vaak steeds hoger uitvallen, moeten echter wel in aanvaardbare mate worden terugverdiend.

5.1.6.

In het verleden hebben de EU en de lidstaten kwetsbare sectoren helpen beschermen door een combinatie van kosteloze toewijzing van emissierechten, vrijstellingen van belastingen en heffingen en, in sommige gevallen, compenserende maatregelen. Aangezien de kosten voor het klimaatbeleid in de EU voorlopig nog wel hoger zullen uitvallen dan in een aantal van de belangrijkste landen waarmee zij handel drijft, zou de Europese Commissie ter bescherming van kwetsbare sectoren het bestaande kader onder de loep moeten nemen en zich op een nieuwe aanpak moeten beraden die beter strookt met de interne markt.

5.1.7.

Omdat energiezekerheid van eminent nationaal belang is, nemen regeringen eventuele extra kosten voor een zekere energievoorziening op de koop toe. Om redenen van soevereiniteit kunnen de lidstaten het bovendien maar moeilijk eens worden over een goede governance op EU-niveau, en daarom leggen zij zich neer bij een suboptimale marktstructuur. Zonder solidariteit is er in tijden van energieonzekerheid echter geen uitzicht op een continue energievoorziening.

5.1.8.

Al met al lijken de lidstaten met hun onderling sterk uiteenlopende energiemaatregelen niet echt in te zien dat er behoefte is aan meer integratie op EU-niveau. Zo ondermijnen ze de interne energiemarkt en geven ze onduidelijke investeringssignalen af. Om nationale energiestrategieën te coördineren, en zo vooral de energievoorziening van de EU tegen de laagste kosten veilig te stellen, is een beslissende stap in de richting van een Europese energiegemeenschap nodig.

5.2.   De economie groener maken

5.2.1.

In theorie kan de overgang naar een duurzamere economie die efficiënt met hulpbronnen omspringt op brede instemming rekenen. In de praktijk hebben het tempo en de effectiviteit van de transitie echter te lijden onder de economische crisis, de internationale concurrentie en de onenigheid tussen de lidstaten over de prioriteiten (7).

5.2.2.

In politieke uitlatingen is vaak alleen maar lippendienst bewezen aan het streven van de EU naar duurzame ontwikkeling. Daarbij werd eraan voorbijgegaan dat dit streven met grote economische en maatschappelijke veranderingen en structurele hindernissen gepaard gaat.

5.2.3.

Vaak wordt deze doelstelling verkeerd begrepen, als zouden bestaande economische activiteiten alleen maar ‘groener’ (d.w.z. koolstofarmer) moeten worden gemaakt, en hoopt men dat dit tot meer groei en banen leidt. Maar een ‘vergroening’ van de economie vergt zulke ingrijpendere veranderingen van productie- en consumptiepatronen — en levensstijlen — dat daar in de komende tien jaar waarschijnlijk geen maatschappelijk draagvlak voor te vinden zal zijn. Praktisch alle economische activiteiten zouden op de schop moeten, en over de economische groei en het ontstaan van arbeidsplaatsen tijdens de overgang van de traditionele economie naar de groene economie valt weinig te zeggen. Ter ondersteuning hiervan zijn op het gebied van onderzoek en ontwikkeling gecoördineerde maatregelen nodig.

5.2.4.

Ook worden de factoren die een snelle en effectieve vergroening van de economie in de weg staan sterk gebagatelliseerd. Prijsstelling speelt een rol in onder meer de volgende zaken:

de onwil van economische sectoren (gevestigde belangen) en dus ook van politici;

de voordelen van bestaande technologieën omdat de infrastructuur daarvoor al betaald is;

het ontbreken van een goede koolstofbeprijzing;

goede regulering van ‘groene’ claims;

technologische en politieke risico’s van nieuwe koolstofarme technologieën;

verlies van banen en eventuele onwil om werknemers om te scholen;

herstructurering van de industrie en de sociale repercussies daarvan;

financieringsproblemen in tijden van lage (of negatieve) economische groei en begrotingsconsolidatie;

felle internationale concurrentie;

een koolstofarme economie vergt brede sociale en politieke consensus en omvangrijke investeringen door overheid en bedrijfsleven waarvoor een soepele toegang tot financiering de weg moet banen. Dit alles moet zijn ingebed in een duidelijke strategische visie, eigenlijk een groene ‘plan’-economie.

5.2.5.

Niettemin is de vergroening van de economie een bittere noodzaak. Het is een hele opgave, maar we hebben geen keus als we een duurzame toekomst willen veiligstellen. Om deze doelstelling te verwezenlijken moeten we een tempo aanhouden waarbij evenveel belang wordt gehecht aan politieke geloofwaardigheid, economische kracht, stabiele sociale stelsels en maatschappelijke voorkeuren. Maar aan deze voorwaarden wordt niet voldaan. De overheid pakt de obstakels onvoldoende aan. De overgang naar een groene economie kan echter duidelijke voordelen opleveren, zoals leiderschap op de markt voor duurzame en koolstofarme energie. De EU heeft al de nodige ervaring opgedaan met het gebruik van koolstofarme elektriciteit voor diverse vormen van warmtesubstitutie en beschikt over een omvangrijke sector voor de ontwikkeling van duurzame transportinnovaties.

5.2.6.

Energiebesparing en energie-efficiëntie zijn van cruciaal belang voor het minimaliseren van de kosten. In huishoudens is met het beheer van de vraag nog veel voordeel te behalen. In steeds meer (vooral nieuwe) overheidsgebouwen wordt efficiënter en spaarzamer met energie omgesprongen. Het streven van de industrie naar meer energie-efficiëntie, dat in sommige sectoren stevig verankerd is, kan veel bedrijven nog besparingen opleveren.

5.2.7.

De koerswijziging van de economie van de lidstaten is voor een groot deel te danken aan marktgerichte instrumenten. Wat de omvang en het gebruik van belastingen, heffingen, subsidies en andere marktgerichte instrumenten betreft zijn er echter verschillen in de EU, vooral in de energiesector. Op de markt gebaseerde instrumenten moeten daarom de overgang naar een hulpbronnenefficiënte en koolstofarme economie en tegelijkertijd het herstel van de huidige economie bevorderen (8).

5.3.

Om de in het klimaat- en energiepakket voorgestelde energie- en klimaatdoelstellingen voor de EU te kunnen verwezenlijken is een goede governance van cruciaal belang. In dit verband moeten nationale energieregulators coherente marktparameters opstellen. Het EESC pleit voor een beter gecoördineerd energiebeleid, met een consequente en convergerende governance van de maatregelen van de lidstaten. Dat leidt tot een EU-brede kostenoptimalisatie en strookt dus met het initiatief van de Commissie. Om de doelen ook werkelijk te halen moet echter wel het nodige denkwerk worden verricht. Vooral wat de volgende zaken betreft kan het EESC een nuttige bijdrage leveren aan de komende Commissievoorstellen:

evenwicht tussen flexibiliteit en de verwezenlijking van de energiedoelstellingen;

ruime inspraak van het publiek en legitimiteit van nationale en EU-maatregelen;

betrokkenheid van de lidstaten bij het proces;

coherente en betrouwbare governance op EU-niveau.

5.4.

De Commissie moet een governancesysteem bedenken dat goed kan worden uitgevoerd, maar ook flexibel genoeg is om op steun van de lidstaten te kunnen rekenen. Om een effectief, flexibel en inclusief governancesysteem op te zetten stelt het EESC daarom voor om in nauwe samenwerking met de Commissie politiek neutraal overleg te starten waaraan alle partijen meedoen. Zowel de betrokkenheid van het publiek als het governancesysteem zelf is van groot belang om de energieprijzen en -kosten binnen de perken te houden en hier uitleg over te verschaffen.

Brussel, 4 juni 2014.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  Inleiding: http://ec.europa.eu/energy/2030_en.htm

(2)  World Energy Outlook, IEA, 2013.

(3)  The Burning Question, Mike Berners Lee, Greystone Books, 2013.

(4)  PB C 226 van 16.7.2014, blz. 1-9.

(5)  PB C 161 van 6.6.2013, blz. 1-7.

(6)  Energy Policy and Energy Taxation in the EU: IREF Europe

http://www.irefeurope.org/en/sites/default/files/Energy_policy_EU.pdf

(7)  PB C 271 van 19.9.2013,blz. 18-22

(8)  PB C 226 van 16.7.2014, blz. 1-9.


Top