Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012IE1526

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Maatschappelijke betrokkenheid van ouderen en hun participatie in de samenleving” (initiatiefadvies)

PB C 11 van 15.1.2013, p. 16–20 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 11/16


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Maatschappelijke betrokkenheid van ouderen en hun participatie in de samenleving” (initiatiefadvies)

2013/C 11/04

Rapporteur: Maureen O'NEILL

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: EESC) heeft op 19 januari 2012 overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn rvo besloten om een initiatiefadvies op te stellen over

Maatschappelijke betrokkenheid van ouderen en hun participatie in de samenleving.

De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 23 oktober 2012.

Het EESC heeft tijdens zijn op 14 en 15 november 2012 gehouden 484e zitting (vergadering van 14 november) onderstaand advies uitgebracht, dat met 144 stemmen vóór, bij 3 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusie en aanbevelingen

1.1   Conclusie

1.2   Ouderen zijn dynamische, kundige en onmisbare leden van onze samenleving en dragen (vak)kennis, vaardigheden en ervaring over op de volgende generaties. Als enkeling en als groep dragen ouderen bij aan onze economie, aan het leven in onze buurten en aan de overlevering van onze geschiedenis. Ouderen hebben als leden van een familie tot taak om in onze samenleving samenhang en saamhorigheid te bevorderen.

1.3   Aanbevelingen

Bij ouderen moet niet hun leeftijd worden benadrukt, maar hun vaardigheden en bijdrage aan de samenleving: regeringen, ngo's en de media zou in hun berichtgeving over ouderen een positief geluid moeten laten horen;

Er moet steun worden gegeven voor de actieve deelname aan de samenleving van alle leeftijdsgroepen en er moet worden geijverd voor saamhorigheid en samenwerking tussen en binnen alle generaties;

Regeringen en overheidsinstanties moeten een constructieve verbintenis aangaan voor de actieve participatie van ouderen aan besluitvorming en voor hun rol in leefgemeenschappen;

Regeringen zouden geschikte partners moeten vinden om samen met hen de belemmeringen op te heffen die de volledige participatie van ouderen in de samenleving in de weg staan;

Belanghebbenden moeten blijven werken aan een benadering waarin het zwaartepunt bij levenslang leren voor ouderen, werkgevers en leefgemeenschappen wordt gelegd;

Regeringen moeten zorgen voor de digitale integratie en educatie van ouderen;

Ouderen zouden zich verkiesbaar moeten stellen, hun stem moeten uitbrengen en bestuurslid moeten worden van bedrijven, overheidsinstanties en ngo's;

Er moet erkenning worden gegeven aan mantelzorgers en mensen die mantelzorg behoeven en hun respectieve rechten en verantwoordelijkheden moeten naar behoren worden gesteund;

Ouderen moeten worden gestimuleerd om als vrijwilligers te werken, in overeenstemming met richtsnoeren op grond van voorbeelden van geslaagde methoden;

Oudere werknemers moeten de mogelijkheid krijgen om tot de pensioengerechtigde leeftijd en desgewenst ook daarna nog te blijven werken;

Werkgevers zouden de werkomgeving moeten aanpassen en de nodige contractuele regelingen moeten treffen om aan de behoeften van oudere werknemers te voldoen;

Ouderen moeten erkenning krijgen voor hun rol als consument en bedrijven moeten worden aangemoedigd om goederen en diensten te leveren die tegemoet komen aan de behoeften van een vergrijzende samenleving.

2.   Inleiding

2.1

De stuurgroep van de Commissie voor actief ouder worden ziet het zo: Actief en gezond ouder worden is een proces waarin de mogelijkheden voor gezondheid, participatie en veiligheid worden geoptimaliseerd, zodat de levenskwaliteit van mensen verbetert naarmate zij ouder worden. Dit geldt zowel voor enkelingen als voor ouderen als groep. „Gezond zijn” is een toestand van lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn. „Actief zijn” is méér dan alleen maar lichamelijk actief zijn en deelnemen aan de arbeidsmarkt, maar impliceert ook dat iemand de mogelijkheid heeft om te blijven deelnemen aan sociale, economische, culturele en burgerzaken (1).

2.2

Doel van onderhavig advies is om in alle lidstaten de schijnwerpers op de huidige actieve participatie van ouderen in Europa te richten, na te gaan welke belemmeringen moeten worden opgeheven om nog meer ouderen te laten participeren en te benadrukken dat die participatie tijdens de hele duur van iemands leven doorgaat. Een ouderdomvriendelijk Europa opbouwen (2), begint dus bij de wieg en gaat daarna nog lang door. Daarmee wordt voortgeborduurd op de adviezen die het EESC al eerder over ouderen en ouder worden heeft uitgebracht (3).

2.3

Er zijn momenteel 85 miljoen 65-plussers in Europa: in 2060 zullen dat er 151 miljoen zijn. Belangrijk is zich niet blind te staren op leeftijd, maar maatschappelijke betrokkenheid te bevorderen dwars door alle leeftijdsgroepen heen. Verder moet worden bedacht dat de maatschappelijke betrokkenheid van ouderen (in dit advies omschreven als 65-plussers) niet noodzakelijkerwijs hoeft op te houden als hun gezondheid achteruit gaat.

2.4

„Voorwaarde voor actieve sociale, culturele, economische en politieke participatie van ouderen is dat een juist beeld van leeftijd wordt gegeven.” (4) Overdreven dramatisch taalgebruik door de media en regeringen als naar de vergrijzende samenleving wordt verwezen, moet worden ontmoedigd.

2.5

Ouderendiscriminatie moet worden uitgebannen, omdat dit schadelijk is voor de manier waarop ouderen zelf hun ouderdom ervaren, met als gevolg dat zij geneigd zouden kunnen zijn om niet langer deel te willen nemen aan de samenleving. Daardoor gaan broodnodige bijdragen verloren en worden de spanningen tussen generaties groter. Dat mensen tegenwoordig langer leven en langer gezond blijven, omdat onderwijs en voeding beter zijn geworden en de nadruk op het sociale contract tussen generaties wordt gelegd, is iets om blij mee te zijn.

2.6

Wie zich negatief opstelt tegenover ouderen, gaat voorbij aan hun rol als werknemers, consumenten en deelnemers aan buurtprojecten en aan hun zorg voor anderen. Een negatief beeld van ouderen is schadelijk, omdat discriminatie het zelfbeeld aantast en een rem zet op meer betrokkenheid en dus ook op de bijdrage van ouderen aan de economie. Mensen leven gemiddeld langer vanwege nieuwe ontwikkelingen in geneeskunde, farmacologie en technologie en een betere bekendheid met gezondheidszaken en onderwijs. „Onderzoek heeft uitgewezen dat heel oude mensen vaak zelf een veel hogere dunk hebben van de kwaliteit van hun bestaan dan algemeen wordt aangenomen. Onze houding tegenover ouderdom moet veranderen, omdat negatieve misvattingen en vooroordelen daarin veel te vaak de overhand hebben” (5).

2.7

De demografische veranderingen bieden kansen voor de groei van de „zilveren economie”, omdat ouderen in veel sectoren een rol spelen als consument en als werknemers bijdragen aan de economie.

2.8

Om actief ouder worden te bevorderen en ouderen hun mogelijkheden om een volwaardige rol in de ontwikkeling van het sociaaleconomisch kapitaal van hun land te spelen, ten volle te laten benutten, moet dan ook voorrang worden gegeven aan wetgevende maatregelen en leiderschap om een einde te maken aan de discriminatie van ouderen, en aan de opbouw van een nieuwe dynamiek in de beleidsvorming.

2.9

We moeten af van het beeld van 65-plussers als ontvangers van diensten die niets meer te bieden hebben. Leeftijdsgrenzen zouden moeten worden afgeschaft. Mensen gaan niet, omdat ze ouder worden, een homogene groep vormen alleen maar omdat ze dezelfde leeftijd hebben, maar behouden hun verschillen qua meningsvorming, energie, ervaring, vooroordelen, behoeften en wensen. We worden allemaal oud en het vergt voortdurende aanpassing als we willen dat ook in 2060 nog aan de verwachtingen wordt voldaan.

2.10

Met statistische gegevens over ouderen moet behoedzaam worden omgegaan, omdat alle ouderen tussen 65 en 100 niet over één kam mogen worden geschoren wat hun gezondheid en participatie in de samenleving betreft. Immers, behoeften en vaardigheden verschillen. We moeten geen veronderstellingen baseren op leeftijd en we mogen ons niet laten verleiden tot hokjesdenken.

2.11

De waardigheid en het welzijn van ouderen kunnen onmogelijk worden losgezien van strategieën op gebieden als inkomen, gezondheid en sociale voorzieningen en van de instandhouding van lokale sociale netwerken en gemeenschapsinitiatieven. Hierop wordt gewezen vanwege de belemmeringen voor participatie die zouden kunnen worden opgeworpen. Het vermogen om gebruik te maken van diensten en een actieve rol te spelen in de samenleving hangt tot op grote hoogte af van een toereikend inkomen. Die factor moet bij hervormingen van pensioenstelsels onverkort worden meegenomen.

3.   Burgeraangelegenheden

3.1

In het onlangs uitgebrachte rapport „Gold Age Pensioners (6) worden ouderen omschreven als „sociaal bindmiddel”. In dit rapport wordt stilgestaan bij de inbreng van ouderen in families en leefgemeenschappen door vrijwilligerswerk en hun participatie in democratische instellingen.

3.2

Ouderen brengen naar verhouding vaker hun stem uit bij verkiezingen. In het verslag van Eurostat (7) staat dat de helft van alle 55-plussers gaat stemmen en dat mensen zich naarmate ze ouder worden, meer voor de politiek gaan interesseren. Het groeiende aantal ouderen in de samenleving vergroot dus ook hun politieke invloed: in de VS wordt die invloed de „grijze macht” (grey power) genoemd. Dit is een invloed die daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

3.3

De mediane leeftijd van leden van het Europees Parlement is 54 jaar en de oudste Europarlementariër is 84. Dit weerspiegelt de situatie in andere gouvernementele instellingen en in het EESC zelf. Hieruit blijkt eens te meer dat leeftijd geen belemmering mag zijn voor participatie, op welk bestuursniveau dan ook.

3.4

Door lid te worden van het bestuur van ngo's, overheidsinstanties en ondernemingen laten veel ouderen anderen profiteren van hun in een heel werkend leven opgedane vakkennis en ervaring.

4.   Inspraak in besluitvorming

4.1

Gezien de mate waarin ouderen op allerlei manieren bijdragen aan de samenleving, kan terecht aanspraak worden gemaakt op maatschappelijke integratie voor ouderen en op hun deelname aan besluitvorming. Toch voelen ouderen zich vaak „buitengesloten” als besluiten worden genomen die betrekking hebben op hun welzijn of leefgemeenschap. Ouderen hebben als enkeling behoefte aan aanmoediging, terwijl organisaties regelingen moeten treffen waardoor de standpunten van ouderen gaan meetellen.

4.2

Het Europese ouderenplatform heeft in 2010 een rapport uitgebracht (8), met een schets van de methoden die in de diverse lidstaten worden gehanteerd en een lijst van nationale en lokale ouderenraden en openbare overleginstanties. Een conditio sine qua non voor maatschappelijke integratie in Europa is dat belanghebbenden meehelpen zoeken naar oplossingen voor hun eigen problemen. Meedoen is belangrijk, maar nog belangrijker is dat er naar je wordt geluisterd zodat er echt iets verandert.

4.3

Ouderen die buiten de maatschappij dreigen te vallen, omdat ze ziek, gehandicapt of arm zijn, moeten worden geholpen. Ook moeten ouderen mondig worden gemaakt. De Scottish Dementia Working Group is een lichtend voorbeeld van ouderen voor wie de diagnose van dementie is gesteld, maar die vastbesloten zijn om hun eigen keuzen te blijven maken en controle te houden over hun eigen leven. Inmiddels heeft deze organisatie een indrukwekkende nationale en internationale reputatie opgebouwd vanwege hun geestdriftige en vermetele campagnes om meer begrip voor dementie te kweken en voor betere dienstverlening te lobbyen. Demente ouderen runnen de organisatie, zijn gastsprekers op conferenties en spreekbuizen voor regeringen (9).

4.4

Participatie zet alleen zoden aan de dijk als er structuren zijn die daar ruimte voor bieden en als overheidsinstanties, ngo's, werkgevers en andere instellingen zich ertoe verbinden om echt naar ouderen als belanghebbenden te luisteren. Participatie vooronderstelt dat in de communicatie geen jargon wordt gebruikt, dat vergaderzalen toegankelijk zijn en dat ouderen het zich kunnen veroorloven om naar bijeenkomsten te komen en in staat zijn om vervoersmiddelen te gebruiken. Ouderen moeten hun rechten en plichten kennen en moeten de kans hebben gehad om vertrouwd te raken met de onderwerpen waarover zal worden gesproken. Daarom is educatie, ook in ICT, zo belangrijk (10).

4.5

De nadruk wordt steeds meer gelegd op „coproductie”, ofwel „enkelingen, leefgemeenschappen en organisaties die over de bekwaamheden, kennis en vaardigheden beschikken om samen mogelijkheden te creëren en problemen op te lossen” (11). De daaraan ten grondslag liggende beginselen gelden voor participatie in het algemeen en kunnen individueel worden toegepast bij de vastlegging van zorgpakketten, maar ook op bestuursniveaus gaande tot de nationale overheden bij de uitstippeling van beleid.

5.   Onderzoek

5.1

Het EESC heeft al in een eerder advies zijn waardering uitgesproken voor de steun die de Commissie geeft aan gezamenlijke programmeringinitiatieven en de ontwikkeling van stappenplannen voor toekomstige onderzoeksactiviteiten op het gebied van ouder worden en demografische veranderingen, die onlosmakelijk deel uitmaken van „Horizon 2020 – stappenplannen voor ouder worden” (12).

5.2

Om adequate besluiten over beleid inzake gezondheid, sociale voorzieningen, onderwijs, inkomen en participatie te kunnen nemen, is van belang dat wordt doorgegaan met onderzoek naar alle aspecten van het bestaan van ouderen. Er zou samen met ouderen moeten worden uitgemaakt welke vraagstukken moeten worden onderzocht en ouderen zouden zelf moeten deelnemen aan onderzoek. Vooral belangrijk is dat met ouderen wordt overgegaan tot adequate testen van geneesmiddelen.

6.   Zorg

6.1

Naarmate de samenleving verder vergrijst, zullen zorgtaken steeds vaker toevallen aan oudere vrouwen, wat financiële problemen met zich mee kan brengen in de vorm van loonderving en verminderde pensioenrechten. Ouderen doen belangrijk werk als mantelzorgers voor andere hulpbehoevendere familieleden, met een aanzienlijk kostenbesparend effect op het zorgbudget van de overheid. Er moet erkenning komen voor de ervaring en vaardigheden van mantelzorgers. Ook moet worden ingezien dat de gelegenheid moet worden geboden om cursussen te volgen.

6.2

Verder zorgen veel grootouders voor hun kleinkinderen, ofwel uit noodzaak omdat de gezinnen van hun kinderen problemen hebben, ofwel omdat hun eigen kinderen dan kunnen gaan werken en dus een actieve rol kunnen spelen in de economie.

6.3

Er is ruimte voor sociale innovatie op het gebied van mantelzorg. De lidstaten zouden zich veel meer moeten gaan bezighouden met de steeds grotere problemen en de verzwaring van hun taken waarmee mantelzorgers worden geconfronteerd nu de zorgvoorzieningen ofwel worden afgebouwd, ofwel ontoereikend zijn.

7.   Vrijwilligerswerk

7.1

„Vrijwilligerswerk door ouderen bestrijkt een opmerkelijke reeks activiteiten die veel verder gaan dan alleen maar de gebruikelijke aan leeftijd verbonden domeinen, zoals de zorg voor andere hulpbehoevende of zieke ouderen.” (13) Vrijwilligerswerk wordt gedaan op gebieden als welzijn en gezondheid, vrijetijdsbesteding, milieubescherming, religieuze organisaties, cultuur en politiek.

7.2

Ouderen doen vrijwilligerswerk om hun vaardigheden en sociale contacten te kunnen onderhouden of zelfs te verbeteren, een sociaal isolement en maatschappelijke uitsluiting te voorkomen en van nut te zijn in hun leefgemeenschap. Zowel de vrijwilliger zelf als degene(n) voor wie het vrijwilligerswerk wordt gedaan, hebben daar baat bij. Uit een onderzoek in 2009 blijkt dat ouderen volgens 78 % van de burgers van de 27 lidstaten van de EU zeer nuttig werk doen als vrijwilligers voor liefdadigheids- of gemeenschapsorganisaties (14).

7.3

Als formele dienstverlening ontbreekt of als op daarop wordt bezuinigd, moet er waardering zijn voor ouderen die deze lacune als vrijwilligers opvullen. De consequentie daarvan moet dan wel zijn dat zij daar steun voor krijgen.

7.4

Opvallend is dat er van lidstaat tot lidstaat heel verschillend wordt gedacht over de vraag welke activiteiten tot vrijwilligerswerk moeten worden gerekend. Daar komt nog bij dat mensen die op oudere leeftijd vrijwilligerswerk doen, dat meestal hun leven lang al hebben gedaan. Er valt wat voor te zeggen om burgers aan te moedigen en in staat te stellen om in de loop van hun hele leven vrijwilligerswerk te doen, waar zij op latere leeftijd de vruchten van plukken: vrijwilligerswerk voorkomt dan een sociaal isolement of maatschappelijke uitsluiting en bevordert sociale contacten en vriendschappen.

8.   Bijdrage aan de economie

8.1

Welke bijdrage ouderen (naast hun bijdrage daaraan als consument) aan de economie leveren, kan worden afgemeten aan de hoogte van de door hen afgedragen inkomstenbelasting, de waarde van hun aankopen, het kostenbesparende effect voor de overheid van hun mantelzorg aan familieleden, de zorg voor kleinkinderen waardoor hun kinderen weer kunnen gaan werken, en de waarde van vrijwilligerswerk en van de baan van ouderen die langer doorwerken. Ook moet worden gekeken naar het geld dat ouderen naar jongere gezins- of familieleden overhevelen om hen bij aanzienlijke financiële verplichtingen te helpen (15).

8.2

Naarmate er meer erkenning komt voor het groeiende aantal ouderen, zouden er ook meer mogelijkheden voor ondernemingen en andere organisaties moeten worden gecreëerd om speciaal voor die doelgroep, in de context van de vergrijzende samenleving, goederen en diensten te produceren, wat bevorderlijk is voor groei en werkgelegenheid (16).

8.3

Ouderen krijgen te weinig erkenning voor hun rol als consument, wat de negatieve beeldvorming over ouderen in stand houdt. Stereotypen over ouderen leiden tot de misvatting dat ouderen geen andere kansen of diensten willen of nodig hebben en dat de doelgroep „jongeren” veel belangrijker is voor de markt (17).

9.   Werkgelegenheid

9.1

Nagenoeg 60 % van alle werknemers denkt zijn of haar werk nog te kunnen doen op zestigjarige leeftijd  (18).

9.2

Mensen leven langer. Daarom is van belang dat ouderen ervoor kunnen kiezen om tot de pensioengerechtigde leeftijd maar desgewenst ook daarna nog te blijven werken. Dit impliceert dat de capaciteiten van ouderen moeten worden onderkend, dat de werkomgeving en arbeidstijden moeten worden aangepast (wat in de hele loop van het werkende bestaan voordelen heeft), dat ouderen cursussen moeten kunnen volgen om vertrouwd te blijven met veranderende methoden en dat maatregelen worden genomen om ouderdomsdiscriminatie op de werkplek te bestrijden. Het EESC heeft onlangs in een advies specifieke maatregelen voorgesteld waarin deze vereisten zijn inbegrepen. Daarbij legt het de nadruk op de rol van de sociale partners, die ervoor instaan dat adequaat beleid worden gevoerd en dat de nodige aanpassingen worden aangebracht (19).

9.3

Er is een niet te veronachtzamen verschil tussen ouderen die na hun pensioengerechtigde leeftijd blijven werken omdat zij dat willen, en ouderen die dat doen omdat ze wel moeten (als hun pensioen ontoereikend is).

9.4

0uderen laten anderen op de werkplek profiteren van hun immense ervaring en vaardigheden, wat vooral in deze tijd die wordt gekenmerkt door een tekort aan geschoolde arbeidskrachten, van groot belang is. Ook betekent dit dat ouderen blijven bijdragen aan de economie. Ondernemingen moeten worden aangemoedigd om methoden te ontwikkelen die in hun leeftijdsmanagementstrategieën goede resultaten opleveren.

9.5

Er zijn ook mogelijkheden voor ouderen om als zelfstandige te gaan werken of een eigen bedrijf te beginnen. Als ze dat doen, krijgen ze meer autonomie en hebben zij hun arbeidsvoorwaarden meer in de hand. Steeds meer ouderen kiezen hiervoor. Uit de Eurostat-enquête over 2010 blijkt dat de helft van alle werkende 65-plussers in dat jaar zelfstandig was (20). Het animo voor nieuwe projecten en diensten waarmee op de demografische veranderingen wordt ingespeeld, kan komen van ouderen zelf met een eigen bedrijf. Ouderen moeten worden aangespoord om die kansen te grijpen (21).

10.   Levenslang leren

10.1

Het EESC hamert al jaren op het belang van levenslang leren. Daarin ziet het een voorwaarde voor maatschappelijke integratie, voortdurend werk, persoonlijke ontplooiing en het vermogen om echt te kunnen participeren (22).

10.2

Steeds meer ouderen volgen cursussen, maar de mate waarin dit gebeurt, is ongelijk verdeeld over de lidstaten (23). De betrokkenheid van ouderen bij buurtorganisaties en ngo's is een belangrijke bron van informeel leren.

11.   De rol van ICT

11.1

Steeds meer burgers maken gebruik van ICT. Dankzij het internet en e-mails kunnen ouderen contact houden met de buitenwereld en met ver weg wonende gezins- of familieleden. Door Skype of soortgelijke media kan dit zelfs nog beter, omdat de gesprekspartners elkaar dan ook zien. Door gebruik te maken van bewaakte chatrooms kunnen ouderen die het huis niet meer uit komen, contacten leggen met gelijkgestemden, waardoor hun isolement minder groot wordt.

11.2

Er kan veel voordeel worden verwacht van eHealth, omdat de gezondheidstoestand van ouderen daarmee in de gaten kan worden gehouden en omdat daarmee kan worden opgetreden in noodsituaties. Dergelijke methoden mogen niet in de plaats komen van gewone („face to face”) intermenselijke contacten en eHealth-systemen moeten zijn ingesteld op de behoefte aan échte relaties met anderen.

11.3

Er bestaan ook controversiëlere ICT-toepassingen. Gedoeld wordt op persoonsgebonden monitoringsystemen in zogenoemde „slimme” huizen, systemen om de eigen veiligheid te garanderen of controleapparatuur voor dementerende ouderen. Doel daarvan is om ouderen langer zelfstandig te laten wonen, zelf hun activiteiten te laten kiezen en hun veiligheid te garanderen. De toepassing van dergelijke methoden moet ethisch verantwoord zijn, op ethische verantwoorde methoden worden gebaseerd en duidelijk ten voordele strekken van de oudere. Wat niet zou mogen, is dergelijke methoden gebruiken om ouderen onder controle te houden of minder zorgwerkers in te hoeven schakelen.

11.4

Boodschappen doen op het internet is duidelijk een oplossing voor mensen die slecht ter been zijn, maar het voordeel daarvan moet worden afgewogen tegen de behoefte om anderen te ontmoeten en het huis uit te komen. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming moeten worden gegarandeerd.

11.5

Het gebruik van ICT vergt opleiding, steun en beschikbaarheid van apparatuur. Hierop wordt gewezen in het advies dat het EESC over de verbetering van de digitale geletterdheid, de digitale vaardigheden en de digitale inclusie heeft uitgebracht (24).

12.   Belemmeringen voor participatie

12.1

Zoals hier aangevoerd, is van belang dat ouderen bij een reeks activiteiten met een sociaaleconomische impact worden betrokken. Toch zijn er nog steeds grote belemmeringen voor de participatie van veel ouderen.

12.2

Leeftijd is maar één van de vele persoonskenmerken. De kennis, vaardigheden en ervaring die eigen zijn aan een bepaalde leeftijdsgroep zijn bepalend voor de vitaliteit van een samenleving. Voorwaarde voor een inclusieve samenleving waarin alle leeftijdsgroepen hun plaats hebben, is dat besluitvormers, belanghebbenden en de burgers zelf collectief verantwoordelijk zijn voor beleid en werkwijzen om billijkheid en een niet van leeftijd afhankelijke integratie te garanderen.

Brussel, 14 november 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Strategisch uitvoeringsplan voor het Europees innovatiepartnerschap inzake actief en gezond ouder worden, Commissie, 7 november 2011

(2)  Manifest van belanghebbenden voor een aan ouderen aangepast Europa in 2020, Ouderenplatform Europa, 2011

(3)  PB C 228, 22.09.2009, blz. 24; PB C 51, 17.02.2011, blz. 55; PB C 181, 21.06.2012, blz. 150.

(4)  Zesde verslag over de situatie van ouderen in Duitsland.

(5)  Kirkwood, T e.a.: „New ways of looking at age”, Blackstaff Press 2011

(6)  „Gold Age Pensioners”, WRVS 2011

(7)  „Actief ouder worden en solidariteit tussen generaties”, Eurostat 2012

(8)  „Handleiding voor een burgerdialoog voor de maatschappelijke integratie van ouderen”, Europees ouderenplatform 2010

(9)  „Vooruitzichten voor dementerende ouderen”, Joseph Rowntree Foundation 2012

(10)  Zie voetnoot 8

(11)  „Een handleiding voor coproductie met ouderen”, NDTI

(12)  Zie het op 23 mei 2012 goedgekeurde advies van het EESC over „Horizon 2020: stappenplannen voor ouder worden”, (PB C 229 van 31.7.2012, blz. 13).

(13)  „Vrijwilligerswerk door ouderen in de Europese Unie”, Eurofound 2011

(14)  Zie voetnoot 6

(15)  „Gold Age Pensioners”, WRVS 2011

(16)  PB C 44 van 11.2.2011, blz. 10.

(17)  „The Golden Economy”, AGE UK 2011

(18)  „Living Longer Working Better”, Eurofound 2011

(19)  PB C 318, van 29.10.2011, blz. 1.

(20)  „Actief oud worden en solidariteit tussen generaties”, Eurostat 2011

(21)  „Golden Opportunities”, UnLltd Research Findings 2012.

(22)  PB C 161 van 13 juli 2007, blz. 1; PB C 204 van 9 augustus 2008, blz. 89; PB C 228 van 22 spetember 2009, blz. 24; PB C 77 van 31 maart 2009, blz. 115; PB C 51 van 17 februari 2011, blz. 55.

(23)  Zie voetnoot 20.

(24)  PB C 318, 29.10.2011, blz. 9.


Top