EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document L:2009:343:FULL

Publicatieblad van de Europese Unie, L 343, 22 december 2009


Display all documents published in this Official Journal
 

ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.343.dut

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 343

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
22 december 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap

51

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren ( 1 )

74

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

22.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/1


VERORDENING (EG) Nr. 1224/2009 VAN DE RAAD

van 20 november 2009

tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (3),

Gezien het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft, krachtens Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (5), tot doel te garanderen dat de levende aquatische hulpbronnen worden geëxploiteerd in omstandigheden die economisch, ecologisch en sociaal duurzaam zijn.

(2)

Aangezien het gemeenschappelijk visserijbeleid alleen succesvol kan zijn als er een doeltreffende controleregeling wordt toegepast, wordt met de maatregelen van deze verordening beoogd een communautaire regeling voor controle, inspectie en handhaving vast te stellen die een alomvattende en geïntegreerde aanpak biedt overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, teneinde ervoor te zorgen dat, doordat alle aspecten van dit beleid aan bod komen, alle regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd met het oog op de duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen.

(3)

Bij de toepassing van Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (6) is gebleken dat de huidige controleregeling niet langer volstaat om te garanderen dat de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd.

(4)

Momenteel zijn de controlebepalingen verspreid over een groot aantal elkaar overlappende en complexe rechtsteksten. Sommige delen van de controleregeling worden door de lidstaten slecht toegepast, met als gevolg dat bij inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid ontoereikende, uiteenlopende maatregelen worden genomen, wat het scheppen van gelijke voorwaarden voor alle vissers in de hele Gemeenschap ondermijnt. Bijgevolg moeten de bestaande regeling en alle daarin opgenomen verplichtingen worden geconsolideerd, gerationaliseerd en vereenvoudigd, met name door te snijden in de dubbele regelgeving en de administratieve lasten.

(5)

Aangezien de mariene aquatische hulpbronnen massaal aan het verdwijnen zijn, is het voor de Gemeenschap van groot belang dat zij de nodige maatregelen vaststelt om bij alle marktdeelnemers een nalevingscultuur te doen ontstaan waarbij de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd en waarbij wordt gehandeld in overeenstemming met de in 2002 op de Wereldtop over duurzame ontwikkeling vastgestelde doelstellingen en met de strategie voor duurzame ontwikkeling van de Europese Raad. Om dit doel te bereiken moeten de controle-, inspectie- en handhavingsregels die zijn vastgesteld in het kader van de maatregelen voor de instandhouding alsmede het beheer van de visbestanden, de structurele maatregelen en de maatregelen met betrekking tot de gemeenschappelijke marktordening, worden versterkt, geharmoniseerd en stringenter gemaakt.

(6)

Aangezien Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (7) de lidstaten verplicht passende maatregelen te nemen om te garanderen dat alle illegale, ongemelde en ongereglementeerde („IOO”) visserij en daarmee samenhangende activiteiten doeltreffend worden bestreden, en aangezien Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad van 29 september 2008 betreffende machtigingen voor visserijactiviteiten van communautaire vissersvaartuigen buiten de communautaire wateren en de toegang van vaartuigen van derde landen tot de communautaire wateren (8) bepalingen bevat betreffende machtigingen voor communautaire vissersvaartuigen om visserijactiviteiten buiten de communautaire wateren te verrichten en betreffende machtigingen voor vissersvaartuigen van derde landen om visserijactiviteiten in de communautaire wateren te verrichten, moet de onderhavige verordening een aanvulling vormen op deze verordeningen en garanderen dat er geen discriminatie is tussen de onderdanen van de lidstaten en die van derde landen.

(7)

Deze verordening moet zowel de bijzondere bepalingen die in visserijovereenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen zijn opgenomen of die gelden in het kader van regionale visserijorganisaties als de nationale controlebepalingen die binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen maar verder gaan dan de daarin opgenomen minimumbepalingen, onverlet laten voor zover die nationale bepalingen in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht.

(8)

Er moet gebruik worden gemaakt van de moderne technologieën als het volgsysteem voor vaartuigen, het vaartuigdetectiesysteem en het automatische identificatiesysteem, aangezien daarmee doeltreffend toezicht kan worden gehouden en snel systematische, geautomatiseerde kruiscontroles kunnen worden uitgevoerd, en zij de administratieve procedures voor zowel de nationale autoriteiten als de marktdeelnemers vergemakkelijken en het zo mogelijk maken tijdig risicoanalyses en totaalbeoordelingen van alle betrokken controlegegevens op te stellen. Daarom moet de controleregeling de lidstaten in staat stellen het gebruik van de diverse controle-instrumenten te combineren om te garanderen dat de controlemethode zo efficiënt mogelijk is.

(9)

Er moet een nieuwe, gemeenschappelijke aanpak van de visserijcontrole komen waarvan alomvattend toezicht op de vangsten deel uitmaakt, met de bedoeling een gelijk speelveld voor de visserijsector tot stand te brengen waarbij rekening wordt gehouden met de verschillen tussen de vlootsegmenten. Hiertoe moeten er gemeenschappelijke criteria voor de uitvoering van de visserijcontrole worden vastgesteld, en meer bepaald gestandaardiseerde en gecoördineerde inspectieprocedures op zee, te land en in de hele marktketen. Als onderdeel van de nieuwe aanpak moeten de respectieve bevoegdheden van de lidstaten, de Commissie en het Communautair Bureau voor visserijcontrole duidelijker worden omschreven.

(10)

Voor het beheer van de visbestanden op communautair niveau wordt met name gebruikgemaakt van totaal toegestane vangsten (TAC’s), quota, inspanningsregelingen en technische maatregelen. De nodige stappen moeten worden gezet om erop toe te zien dat de lidstaten de nodige maatregelen vaststellen om deze beheersmaatregelen doeltreffend uit te voeren.

(11)

De controleactiviteiten en -methoden moeten worden gebaseerd op risicobeheer, waarbij de lidstaten op systematische, alomvattende wijze gebruikmaken van de procedures voor kruiscontrole. Tevens dienen de lidstaten onderling relevante informatie uit te wisselen.

(12)

De samenwerking en de coördinatie tussen de lidstaten, de Commissie en het Communautair Bureau voor visserijcontrole moeten worden geïntensiveerd om de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid te bevorderen.

(13)

Om te garanderen dat visserijactiviteiten uitsluitend conform de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden verricht, moeten die activiteiten onderworpen zijn aan een visvergunning en, in specifieke omstandigheden, aan een vismachtiging. Daarnaast moeten er regels betreffende de markering en identificatie van vissersvaartuigen en hun vistuig gelden.

(14)

Om een doeltreffende controle te garanderen, moeten de lidstaten een volgsysteem voor vaartuigen hanteren en moeten vissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 m of meer zijn uitgerust met een toestel waarmee deze vaartuigen automatisch kunnen worden gelokaliseerd en geïdentificeerd. Voorts moeten vissersvaartuigen zijn uitgerust met een automatisch identificatiesysteem overeenkomstig Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart (9), en moeten de lidstaten de dat systeem voor kruiscontroles gebruiken.

(15)

De samenwerking tussen de agentschappen en bureaus van de Gemeenschap en tussen de autoriteiten van de lidstaten moet worden geïntensiveerd. Daartoe moeten de gegevens van het volgsysteem voor vaartuigen, het automatische identificatiesysteem en het vaartuigdetectiesysteem kunnen worden doorgestuurd aan de agentschappen en bureaus van de Gemeenschap en aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die bij bewakingsactiviteiten betrokken zijn met het oog op de veiligheid en beveiliging op zee, de grenscontrole, de bescherming van het mariene milieu en de algemene rechtshandhaving.

(16)

Het is aan de Raad om te bepalen of er in de toekomst gebruik moet worden gemaakt van elektronische toezichtapparatuur en traceerinstrumenten, zoals genetische analyse, en van andere controletechnologieën voor de visserij indien dergelijke technologieën op kostenefficiënte wijze leiden tot een betere naleving van de regels van het gemeenschappelijke visserijbeleid.

(17)

De lidstaten moeten toezicht houden op de activiteiten van hun vissersvaartuigen in en buiten de communautaire wateren. Om een doeltreffend toezicht in de hand te werken moeten kapiteins van communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van tien meter of meer worden verplicht een visserijlogboek bij te houden en aangiften van aanlanding en overlading in te dienen. Met het oog op het gebruik van moderne technologieën moet het visserijlogboek voor vissersvaartuigen met een lengte over alles van twaalf meter of meer in elektronische vorm worden bijgehouden en moeten de aangiften van aanlanding en overlading elektronisch worden ingediend.

(18)

De gegevens in de visserijlogboeken van de vissersvaartuigen moeten op het tijdstip van aanlanding worden gecontroleerd. Bijgevolg moeten degenen die bij de aanlanding en de afzet van vis of visserijproducten betrokken zijn, worden verplicht aangifte te doen van de hoeveelheden die zijn aangeland, zijn overgeladen, te koop zijn aangeboden of zijn verkocht.

(19)

Voor kleine vissersvaartuigen van minder dan 10 m lengte over alles zou de verplichting een visserijlogboek bij te houden of een aangifte van aanlanding in te vullen, in verhouding tot hun vangstcapaciteit een buitensporige last vormen. Om te garanderen dat die vaartuigen voldoende worden gecontroleerd, moeten de lidstaten op de activiteiten van die vaartuigen toezicht houden aan de hand van een steekproefplan.

(20)

Overladingen op zee ontsnappen aan een adequate controle door de vlaggenstaat of de kuststaten en vormen daardoor voor de marktdeelnemers een mogelijkheid om illegale vangsten te vervoeren. Om de controles te verbeteren mogen overladingen in de Gemeenschap slechts in daartoe aangewezen havens worden toegestaan.

(21)

De autoriteiten van de lidstaten moeten toezicht kunnen houden op de aanlandingen in hun havens. Daartoe moeten vissersvaartuigen die betrokken zijn in visserij op bestanden die onder een meerjarenplan vallen en die gehouden zijn elektronisch visserijlogboekgegevens vast te leggen, die autoriteiten vooraf in kennis stellen van hun voornemen om in hun havens aan te landen. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben de toegang te weigeren indien de vereiste informatie niet volledig is.

(22)

Aangezien het beheer van de visbestanden stoelt op de vangstmogelijkheden, moet worden gewaarborgd dat de vangsten en visserijinspanning correct worden vastgelegd en dat de vangsten en de visserijinspanning worden verrekend met de quota en de toegewezen visserijinspanning van de vlaggenlidstaat. De visserij moet worden gesloten indien de beschikbare quota of de toegewezen visserijinspanning zijn uitgeput.

(23)

Gelet op de capaciteitsvoorschriften voor de communautaire vissersvloot die zijn vastgesteld in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, in Verordening (EG) nr. 639/2004 van de Raad van 30 maart 2004 betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten (10), in Verordening (EG) nr. 1438/2003 van de Commissie van 12 augustus 2003 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van het gemeenschappelijk vlootbeleid als omschreven in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad (11) en in Verordening (EG) nr. 2104/2004 van de Commissie van 9 december 2004 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 639/2004 van de Raad (12), moeten er instrumenten voor de controle van de vlootcapaciteit worden ingevoerd die onder meer betrekking hebben op het toezicht op het motorvermogen en op het gebruik van het vistuig. Daarom moeten de lidstaten maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de totale capaciteit van de visvergunningen niet de maximale capaciteitsniveaus te boven gaat en dat het motorvermogen van de vissersvaartuigen niet groter is dan het gecertificeerde motorvermogen van die vaartuigen. Te dien einde moeten de lidstaten het voortstuwingsmotorvermogen van vissersvaartuigen met een voortstuwingsmotorvermogen van meer dan 120 kW certificeren en bovendien op basis van een steekproefplan controleren of het motorvermogen met andere beschikbare gegevens strookt.

(24)

Er moeten bijzondere maatregelen worden uitgevoerd in de vorm van bijzondere meerjarenplannen voor het beschermen van de betrokken bestanden. Overladingen van vangsten van bestanden die onder een meerjarenplan vallen, moeten uitsluitend in aangewezen havens worden toegestaan en uitsluitend mits die vangsten zijn gewogen.

(25)

Er moeten bijzondere bepalingen worden vastgesteld op grond waarvan alleen toegestaan vistuig mag worden gebruikt en verloren vistuig moet worden teruggehaald.

(26)

Er moeten bijzondere regels gelden ten aanzien van voor de visserij beperkte gebieden. De procedure voor de instelling en de opheffing van realtimesluitingen voor visgronden moet duidelijk worden vastgesteld.

(27)

Aangezien recreatievisserij significante gevolgen kan hebben voor de visbestanden, moeten de lidstaten erop toezien dat zij wordt uitgevoerd op een wijze die strookt met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Voor bestanden warvoor een herstelplan geldt, moeten de lidstaten vangstgegevens uit de recreatievisserij verzamelen. Wanneer de recreatievisserij een groot effect heeft op de bestanden, moet de Raad specifieke beheersmaatregelen kunnen vaststellen.

(28)

Met het oog op de vaststelling van een omvattende controleregeling is het noodzakelijk de hele productie- en afzetketen erin op te nemen. De regeling moet een coherent traceersysteem omvatten ter aanvulling van de bepalingen die zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (13), en moet voorzien in een strengere controle van de producentenorganisaties. Zij moet ook de belangen van de consument beschermen via de verstrekking, in elk stadium van de afzet, van gegevens over de handelsbenaming, de productiemethode en het vangstgebied overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2065/2001 van de Commissie van 22 oktober 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad met betrekking tot de informatieverstrekking aan de consument in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (14). Voorts moet de regeling garanderen dat er toezicht op de producentenorganisaties wordt gehouden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2508/2000 van de Commissie van 15 november 2000 tot vaststelling van de bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad wat betreft de werkprogramma’s in de visserijsector (15).

(29)

Om te garanderen dat alle vangsten naar behoren worden gecontroleerd, moeten de lidstaten erop toezien dat alle visserijproducten voor het eerst op de markt worden gebracht of worden geregistreerd in een visafslag of aan geregistreerde kopers of producentenorganisaties verkocht. Aangezien het exacte gewicht van de vangsten bekend moet zijn om het gebruik van de quota na te gaan, moeten de lidstaten erop toezien dat alle visserijproducten gewogen worden, tenzij er steekproefplannen op basis van een gemeenschappelijke methodologie worden gevolgd.

(30)

Om de weg van de vangsten te volgen en te kunnen controleren of zij met de vangstgegevens sporen, moeten geregistreerde kopers, geregistreerde visafslagen of andere door de lidstaten gemachtigde instanties of personen verkoopdocumenten indienen. Bij een jaarlijkse omzet in eerste verkopen van visserijproducten van meer dan 200 000 EUR, moeten de verkoopdocumenten elektronisch worden ingediend.

(31)

Om de naleving van de communautaire instandhoudings- en handelsmaatregelen te garanderen, moet worden bepaald dat alle visserijproducten waarvoor noch een verkoopdocument, noch een aangifte van overname is overgelegd en die naar een andere plaats dan de plaats van aanlanding worden vervoerd, vergezeld moeten gaan van een vervoerdocument waarin hun aard, oorsprong en gewicht vermeld staan, tenzij er voorafgaand aan het vervoer elektronisch een vervoerdocument is doorgestuurd.

(32)

De lidstaten dienen regelmatig controles bij producentenorganisaties te verrichten om erop toe te zien dat zij aan de wettelijke eisen voldoen. Zij moeten tevens controles betreffende de prijs- en interventieregelingen verrichten.

(33)

De lidstaten dienen te zorgen voor de bewaking van de communautaire wateren en nemen de nodige maatregelen wanneer een waarneming of constatering niet overeenkomt met de informatie waarover zij beschikken.

(34)

Het concept en de taken van met controle belaste waarnemers moeten duidelijk worden vastgesteld ten behoeve van toekomstige regelingen inzake met controle belaste waarnemers. Daarnaast moeten er ook regels worden vastgesteld voor de uitvoering van inspecties.

(35)

Met het oog op een coherente, doeltreffende vervolging van inbreuken moet worden bepaald dat van de inspectie- en bewakingsverslagen die zijn opgesteld door functionarissen van de Commissie, communautaire inspecteurs of functionarissen van de lidstaten, op dezelfde wijze gebruik kan worden gemaakt als van de nationale verslagen. Daarnaast moeten de lidstaten een elektronisch gegevensbestand met de inspectie- en bewakingsverslagen van hun functionarissen opzetten.

(36)

Om de mate van controle in de communautaire wateren gezamenlijk op te voeren, moet er een lijst van communautaire inspecteurs worden opgesteld en moeten hun taken en bevoegdheden worden gespecificeerd. Om dezelfde reden moeten er onder bepaalde voorwaarden inspecties van vissersvaartuigen buiten de wateren van de inspecterende lidstaat kunnen worden verricht.

(37)

Bij een inbreuk moet erop worden toegezien dat de passende maatregelen worden getroffen voor een doeltreffende follow-up van de inbreuk, ongeacht waar deze zich voordoet. In bepaalde gevallen van ernstige inbreuken moet worden voorzien in strengere vervolgmaatregelen om een onmiddellijk onderzoek mogelijk te maken. In dit verband moeten de lidstaten voorts worden verplicht, passende maatregelen te treffen wanneer er door een communautaire inspecteur een inbreuk is ontdekt. Onder bepaalde voorwaarden moet de vervolging kunnen worden overgedragen aan de vlaggenlidstaat of aan de lidstaat waarvan de dader van de inbreuk onderdaan is.

(38)

De onderdanen van de lidstaten moeten ervan worden weerhouden inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid te begaan. Aangezien de maatregelen die bij inbreuken op deze regels worden genomen, van lidstaat tot lidstaat sterk uiteenlopen, wat tot discriminatie en oneerlijke concurrentieregels voor de vissers leidt, en het ontbreken van evenredige, afschrikkende en doeltreffende sancties in bepaalde lidstaten de controles minder doeltreffend maakt, dienen er administratieve sancties, gecombineerd met een puntensysteem voor ernstige inbreuken, te worden ingevoerd om voor een echte afschrikking te zorgen.

(39)

Dat nog steeds zeer veel ernstige inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden begaan in de communautaire wateren of door communautaire marktdeelnemers, is in belangrijke mate te wijten aan het niet-afschrikkende niveau van de in de nationale wetgeving vastgestelde sancties voor ernstige overtredingen van die regels. Deze tekortkoming wordt nog verergerd door het feit dat de hoogte van de sancties van lidstaat tot lidstaat sterk verschilt, wat voor marktdeelnemers met illegale bedoelingen een aansporing is om hun illegale activiteiten te verrichten in de wateren of op het grondgebied van de lidstaten waar de sancties het laagst zijn. Derhalve is het dienstig om naast het maximumniveau van de sancties voor ernstige inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, dat is vastgelegd in artikel 44 van Verordening (EG) nr. 1005/2008, afschrikwekkende sancties in te voeren, waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de schade, met de waarde van de visserijproducten die worden verkregen door het begaan van de ernstige inbreuk, met de economische situatie van de dader van de inbreuk en met een eventuele recidive. Voorts moeten er maatregelen tot onmiddellijke tenuitvoerlegging en aanvullende maatregelen worden vastgesteld.

(40)

Naast sancties moet er een puntensysteem voor ernstige inbreuken worden ingevoerd op grond waarvan een visvergunning moet worden geschorst wanneer aan de houder van een visvergunning een bepaald aantal punten is toegekend nadat er sancties voor ernstige inbreuken zijn opgelegd. Als de visvergunning op grond van dit systeem vijf maal is geschorst en opnieuw het puntenaantal is toegekend, moet de visvergunning voorgoed worden ingetrokken. In dit verband moeten de lidstaten in een nationaal gegevensbestand alle inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid vastleggen.

(41)

Om te garanderen dat de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden verwezenlijkt, moet de Commissie doeltreffende corrigerende maatregelen kunnen nemen. Daartoe moet de beheerscapaciteit van de Commissie worden vergroot, alsmede haar capaciteit om op te treden op een wijze die in verhouding staat tot het niveau van niet-naleving door een lidstaat. De Commissie moet worden gemachtigd om zonder voorafgaande kennisgeving en op onafhankelijke wijze inspecties te verrichten teneinde de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten uitgevoerde controles te verifiëren.

(42)

Met het oog op de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en om het bijzondere belang in het behoud van visserijhulpbronnen te verzekeren, moet de financiële steun die wordt verleend krachtens Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (16) en Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad van 22 mei 2006 houdende communautaire financieringsmaatregelen voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid en op het gebied van het zeerecht (17) afhankelijk gemaakt worden van het naleven door de lidstaten van hun verplichtingen op het gebied van visserijcontrole. Als de lidstaten de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet op toereikende wijze ten uitvoer leggen en dit afbreuk doet aan de doeltreffendheid van de financieel ondersteunde maatregelen, moeten schorsing en verval van deze financiële steun mogelijk zijn.

(43)

De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om een visserijtak te sluiten als het quotum van een lidstaat of de TAC zelf is uitgeput. Voorts moet zij de bevoegdheid krijgen om quota en toewijzingen van visserijinspanning te korten om te garanderen dat de beperkingen van de vangstmogelijkheden volledig worden nageleefd. Tevens moet de Commissie de bevoegdheid hebben om spoedmaatregelen te nemen indien er bewijzen zijn dat visserijactiviteiten of maatregelen van een lidstaat de instandhoudings- en beheersmaatregelen in het kader van beheersplannen ondermijnen of een bedreiging vormen voor het mariene ecosysteem.

(44)

Er moet worden gezorgd voor elektronische uitwisseling van gegevens met andere lidstaten en de Commissie of de door haar aangewezen instantie. De Commissie of de door haar aangewezen instantie moet rechtstreeks toegang tot de visserijgegevens van de lidstaten hebben om te kunnen nagaan of de lidstaten hun verplichtingen nakomen en om te kunnen optreden als inconsistenties worden geconstateerd.

(45)

Ten behoeve van betere communicatie moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten websites opzetten met algemene informatie die op een voor het publiek toegankelijk deel beschikbaar is, en met operationele informatie op een beveiligd deel van de website. Voorts moet ervoor worden gezorgd dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten ten behoeve van de uitvoering van deze verordening met elkaar, de Commissie, de door de Commissie aangewezen instantie en de bevoegde autoriteiten van derde landen samenwerken.

(46)

De voor de uitvoering van deze verordening benodigde maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (18). Alle maatregelen die de Commissie vaststelt om deze verordening ten uitvoer te leggen, moeten in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel.

(47)

Het mandaat van het Communautair Bureau voor visserijcontrole moet worden aangepast en uitgebreid ter ondersteuning van een uniforme uitvoering van de controleregeling van het gemeenschappelijk visserijbeleid, om te zorgen voor het organiseren van operationele samenwerking, tot het verlenen van bijstand aan de lidstaten en met de mogelijkheid een noodeenheid op te richten wanneer er een ernstig risico voor het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt geconstateerd. Daarnaast moet het Bureau in staat worden gesteld zich de vereiste uitrusting te verschaffen om gezamenlijke inzetplannen uit te voeren en samen te werken bij de uitvoering van het geïntegreerd maritiem beleid van de EU.

(48)

De in het kader van deze verordening verzamelde en uitgewisselde gegevens moeten worden behandeld in overeenstemming met de desbetreffend geldende regels inzake vertrouwelijkheid. Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (19) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten in het kader van de onderhavige verordening. Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (20) moet worden toegepast voor de verwerking van persoonsgegevens door de Commissie in het kader van de onderhavige verordening.

(49)

Om de communautaire regelgeving in overeenstemming te brengen met de onderhavige verordening moeten bepaalde verordeningen inzake controlebepalingen worden gewijzigd.

(50)

Aangezien bij deze verordening een nieuwe, alomvattende controleregeling wordt vastgesteld, moeten Verordening (EEG) nr. 2847/93, Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten (21) en Verordening (EG) nr. 1966/2006 van de Raad van 21 december 2006 betreffende de elektronische registratie en melding van visserijactiviteiten en een systeem voor teledetectie (22) worden ingetrokken.

(51)

Om de lidstaten tijd te geven om de aanpassingen te verrichten die nodig zijn om aan sommige van de bij deze verordening vastgestelde nieuwe verplichtingen te voldoen, is het passend dat sommige bepalingen pas op een later tijdstip van kracht worden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een communautaire regeling voor controle, inspectie en handhaving vastgesteld (hierna „communautaire controleregeling” genoemd), die moet garanderen dat de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening geldt voor alle onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallende activiteiten die op het grondgebied van de lidstaten of in de communautaire wateren, door communautaire vissersvaartuigen of, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenlidstaat, door onderdanen van de lidstaten worden uitgevoerd.

2.   Activiteiten in de maritieme wateren van de in bijlage II bij het Verdrag vermelde landen en gebieden overzee dienen te worden behandeld als activiteiten in de maritieme wateren van derde landen.

Artikel 3

Verband met internationale en nationale bepalingen

1.   Deze verordening is van toepassing onverminderd bijzondere bepalingen die in visserijovereenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen zijn opgenomen of die gelden in het kader van regionale visserijorganisaties of soortgelijke overeenkomsten waarbij de Gemeenschap verdrag- of overeenkomstsluitende partij of samenwerkende niet-verdrag- of overeenkomstsluitende partij is.

2.   Deze verordening is van toepassing onverminderd nationale controlemaatregelen die verder gaan dan de minimumeisen van deze verordening, mits die maatregelen in overeenstemming zijn met de communautaire regelgeving en met het gemeenschappelijk visserijbeleid. Op verzoek van de Commissie delen de lidstaten deze controlemaatregelen mee.

Artikel 4

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van Verordening (EG) nr. 2371/2002. Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:

1.

„visserijactiviteit”: het zoeken naar vis, het te water laten, uitzetten, slepen en ophalen van vistuig, het aan boord halen van de vangst, het overladen, het aan boord houden, het verwerken aan boord, het overbrengen, het kooien, vetmesten en aanlanden van vis en visserijproducten;

2.

„regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid”: de communautaire regelgeving met betrekking tot de instandhouding, het beheer en de exploitatie van levende aquatische rijkdommen, tot de aquacultuur en tot de verwerking, het vervoer en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten;

3.

„controle”: toezicht en bewaking;

4.

„inspectie”: elke verificatie die functionarissen uitvoeren om na te gaan of de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd en waarvan de resultaten in een inspectieverslag worden neergelegd;

5.

„bewaking”: observatie van visserijactiviteiten op basis van waarnemingen door inspectievaartuigen of officiële vliegtuigen en technische constaterings- en identificatiemethoden;

6.

„functionaris”: een persoon die door een nationale autoriteit, de Commissie of het Communautair Bureau voor visserijcontrole is gemachtigd om een inspectie uit te voeren;

7.

„communautaire inspecteurs”: functionarissen van een lidstaat, de Commissie of een door de Commissie aangewezen instantie, waarvan de namen zijn opgenomen in de overeenkomstig artikel 79 opgestelde lijst;

8.

„met controle belaste waarnemer”: persoon die door een nationale autoriteit is gemachtigd om toe te zien op de uitvoering van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid;

9.

„visvergunning”: een officieel document dat de houder ervan het in nationale bepalingen omschreven recht geeft om een bepaalde vangstcapaciteit te gebruiken voor de commerciële exploitatie van levende aquatische hulpbronnen. Een visvergunning bevat minimumvoorwaarden met betrekking tot de identificatie, de technische kenmerken en de uitrusting van een communautair vissersvaartuig;

10.

„vismachtiging”: een machtiging om te vissen die wordt afgegeven voor een communautair vissersvaartuig dat reeds over een visvergunning beschikt en die dit vaartuig het recht geeft om specifieke visserijactiviteiten te verrichten tijdens een bepaalde periode, in een bepaald gebied of binnen een bepaalde visserijtak onder specifieke voorwaarden;

11.

„automatisch identificatiesysteem”: een autonoom en permanent vaartuigidentificatie- en volgsysteem waarmee vaartuigen elektronisch met andere vaartuigen in de buurt en met de autoriteiten aan wal vaartuiggegevens, o.m. over de identificatie, de positie, de koers en de snelheid, kunnen uitwisselen;

12.

„gegevens van het volgsysteem voor vaartuigen”: gegevens betreffende identificatie, geografische positie, datum, tijdstip, koers en snelheid van de vissersvaartuigen die met aan boord van de vissersvaartuigen geïnstalleerde satellietvolgapparatuur worden doorgestuurd naar het visserijcontrolecentrum van de vlaggenlidstaat;

13.

„vaartuigdetectiesysteem”: teledetectie via satelliet waarmee vaartuigen kunnen worden geïdentificeerd en hun positie op zee kan worden bepaald;

14.

„voor de visserij beperkt gebied”: een marien gebied onder de jurisdictie van een lidstaat dat door de Raad is omschreven en waar in beperkte mate of helemaal niet mag worden gevist;

15.

„visserijcontrolecentrum”: een operationeel centrum dat door een vlaggenlidstaat is opgericht en dat beschikt over computerapparatuur en -programmatuur waarmee gegevens automatisch kunnen worden ontvangen, verwerkt en elektronisch worden doorgestuurd;

16.

„overlading”: het lossen van alle aan boord van een vaartuig aanwezige visserij- of aquacultuurproducten of van een deel daarvan in een ander vaartuig;

17.

„risico”: de waarschijnlijkheid dat zich een gebeurtenis zal voordoen die een inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid vormt;

18.

„risicobeheer”: het systematisch in kaart brengen van risico’s en het toepassen van alle maatregelen die vereist zijn om het optreden van deze risico’s te beperken. Dit omvat activiteiten zoals het verzamelen van gegevens en informatie, het analyseren en beoordelen van risico’s, het uitstippelen en ondernemen van acties, en het regelmatig toezicht houden op en evalueren van het proces en de procesresultaten, op basis van internationale, communautaire en nationale bronnen en strategieën;

19.

„marktdeelnemer”: de natuurlijke of rechtspersoon die een bedrijf runt of bezit waarvan de activiteiten betrekking hebben op een stadium van de productie-, verwerkings-, afzet-, distributie- en detailhandelsketen voor visserij- en aquacultuurproducten;

20.

„partij”: een hoeveelheid visserij- en aquacultuurproducten van een bepaalde soort van dezelfde aanbiedingsvorm, afkomstig uit hetzelfde betrokken geografische gebied en van hetzelfde vissersvaartuig, dezelfde groep vissersvaartuigen of dezelfde aquacultuurproductie-eenheid;

21.

„verwerking”: het proces waarbij het product zijn aanbiedingsvorm krijgt. Dit proces omvat het fileren, verpakken, inblikken, invriezen, roken, zouten, koken, pekelen, drogen of op andere wijze voor de markt klaarmaken van vis;

22.

„aanlanden”: het voor de eerste keer lossen van een hoeveelheid visserijproducten, van een vissersvaartuig naar de wal;

23.

„detailhandel”: de behandeling en/of het verwerken van producten van de levende aquatische hulpbronnen en het opslaan daarvan op de plaats van verkoop of levering aan de eindgebruiker, inclusief distributie;

24.

„meerjarenplannen”: herstelplannen als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, beheersplannen als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en andere communautaire bepalingen die op grond van artikel 37 van het Verdrag zijn vastgesteld en voorzien in specifieke beheersmaatregelen voor bepaalde visbestanden voor meerdere jaren;

25.

„kuststaat”: de staat waar, in een van de havens of in de wateren die onder zijn soevereiniteit of jurisdictie vallen, een activiteit plaatsvindt;

26.

„handhaving”: actie die moet garanderen dat de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd;

27.

„gecertificeerd motorvermogen”: maximaal continu motorvermogen dat aan de uitgaande as van de tandwielkast kan worden verkregen volgens het door de autoriteiten van de lidstaat, door classificatiebureaus of andere door hen aangewezen instanties afgegeven certificaat;

28.

„recreatievisserij”: niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de mariene levende aquatische rijkdommen worden geëxploiteerd voor vrijetijdsbesteding, toerisme of sport;

29.

„verplaatsing”: visserijactiviteiten waarbij de vangst geheel of gedeeltelijk wordt overgebracht of vervoerd van gedeeld vistuig naar een vaartuig of van het ruim van een vissersvaartuig of van het vistuig daarvan naar een leefnet, container of kooi buiten het vaartuig, waarin de levende vangst tot de aanlanding wordt bewaard;

30.

„betrokken geografisch gebied”: een gebied dat wordt beschouwd als een eenheid voor de geografische indeling in visserijen, uitgedrukt door verwijzing naar een FAO-deelgebied, sector of subsector of, indien van toepassing, naar een statistisch ICES-vak, visserijinspanningszone, economische zone of een gebied dat wordt afgebakend door geografische coördinaten;

31.

„vissersvaartuig”: elk vaartuig dat is uitgerust voor commerciële exploitatie van levende aquatische hulpbronnen;

32.

„vangstmogelijkheid”: een gekwantificeerd legaal recht om te vissen, in termen van vangsten en/of visserijinspanning.

TITEL II

ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 5

Algemene beginselen

1.   De lidstaten controleren de onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallende activiteiten die natuurlijke of rechtspersonen verrichten op hun grondgebied of in de wateren die onder hun soevereiniteit of jurisdictie vallen, met name het visserijactiviteiten, het overladen, het overbrengen van vis naar kooien of aquacultuurinstallaties, met inbegrip van vetmestinstallaties, en het aanlanden, invoeren, vervoeren, verwerken, afzetten en opslaan van visserij- en aquacultuurproducten.

2.   De lidstaten controleren ook de toegang tot de wateren en de hulpbronnen, alsmede de activiteiten buiten de communautaire wateren van communautaire vissersvaartuigen die hun vlag voeren, en, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenlidstaat, van hun onderdanen.

3.   De lidstaten stellen passende maatregelen vast, wijzen adequate financiële, personele en technische hulpmiddelen toe en zetten alle administratieve en technische structuren op die nodig zijn om de onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallende activiteiten te controleren, te inspecteren en te handhaven. Zij stellen alle passende middelen ter beschikking van hun bevoegde autoriteiten en functionarissen om hen in staat te stellen hun taken te vervullen.

4.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat controle, inspectie en handhaving op niet-discriminerende wijze verlopen wat betreft sectoren, vaartuigen of personen, en dat zij op basis van risicobeheer worden verricht.

5.   In elke lidstaat coördineert één enkele autoriteit de controleactiviteiten van alle nationale controleautoriteiten. Die autoriteit is ook verantwoordelijk voor de coördinatie van het verzamelen, behandelen en certificeren van de gegevens over de visserijactiviteiten en voor de verslaggeving aan, de samenwerking met en het doorgeven van informatie aan de Commissie, het overeenkomstig Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad (23) opgerichte Communautair Bureau voor visserijcontrole, andere lidstaten en, zo nodig, derde landen.

6.   Overeenkomstig de procedure van artikel 103 worden de bijdragen uit het Europees Visserijfonds in het kader van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en de financiële bijdragen van de Gemeenschap voor de in artikel 8, onder a), van Verordening (EG) nr. 861/2006 bedoelde maatregelen slechts betaald als de lidstaten hun verplichting nakomen om ervoor te zorgen dat de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid die betrekking hebben op de doeltreffendheid van de gefinancierde maatregelen of daarop een impact hebben, worden nageleefd en om hiertoe een doeltreffend controle-, inspectie- en handhavingsysteem toe te passen en in stand te houden.

7.   Overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden zien de Commissie en de lidstaten er bij het beheer en de controle van de financiële bijstand van de Gemeenschap op toe dat de doelstellingen van deze verordening worden bereikt.

TITEL III

ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR TOEGANG TOT DE WATEREN EN DE HULPBRONNEN

Artikel 6

Visvergunning

1.   Een communautair vissersvaartuig mag slechts voor de commerciële exploitatie van levende aquatische hulpbronnen worden gebruikt als het over een geldige visvergunning beschikt.

2.   De vlaggenlidstaat ziet erop toe dat de in de visvergunning vermelde gegevens correct zijn en stroken met die in het register van de communautaire vissersvloot bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

3.   De vlaggenlidstaat schorst tijdelijk de visvergunning van een vaartuig dat door die lidstaat tijdelijk is stilgelegd of waarvan de vismachtiging is geschorst overeenkomstig artikel 45, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1005/2008.

4.   De vlaggenlidstaat trekt permanent de visvergunning in van een vaartuig waarvoor een maatregel tot aanpassing van de vangstcapaciteit geldt als bedoeld in artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 of waarvan de vismachtiging is ingetrokken overeenkomstig artikel 45, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1005/2008.

5.   De vlaggenlidstaat zorgt voor de afgifte, het beheer en de intrekking van de visvergunning overeenkomstig de nadere bepalingen die zijn vastgesteld volgens de procedure van artikel 119.

Artikel 7

Vismachtiging

1.   Een communautair vissersvaartuig dat in de communautaire wateren actief is, is slechts gemachtigd specifieke visserijactiviteiten te verrichten voor zover die in zijn geldige vismachtiging zijn vermeld wanneer de visserijtakken of de visserijzones waar de activiteiten zijn toegestaan:

a)

vallen onder een visserijinspanningsregeling;

b)

vallen onder een meerjarenplan;

c)

een voor de visserij beperkt gebied zijn;

d)

bedoeld zijn voor visserij voor wetenschappelijke doeleinden;

e)

vallen onder andere in de communautaire regelgeving vastgestelde bepalingen.

2.   Als een lidstaat een specifieke nationale regeling voor vismachtigingen heeft, zendt hij de Commissie op haar verzoek een samenvatting van de in de verleende machtiging vervatte gegevens en de daarmee verband houdende geaggregeerde cijfers over de visserijinspanning.

3.   Als de vlaggenlidstaat nationale bepalingen heeft vastgesteld in de vorm van een nationale vismachtigingsregeling voor de toewijzing, aan individuele vaartuigen, van de vangstmogelijkheden waarover hij beschikt, zendt hij de Commissie op haar verzoek gegevens over de vissersvaartuigen die gemachtigd zijn om in een bepaalde visserijtak een visserijactiviteit te verrichten, met name wat betreft het externe identificatienummer, de naam van de betrokken vissersvaartuigen en de daaraan toegewezen individuele vangstmogelijkheden.

4.   Er mag geen vismachtiging worden afgegeven als het betrokken vissersvaartuig niet in het bezit is van een visvergunning overeenkomstig artikel 6 of als zijn visvergunning is geschorst of ingetrokken. De vismachtiging wordt automatisch ingetrokken wanneer de visvergunning van het vaartuig definitief is ingetrokken. De machtiging wordt geschorst wanneer de visvergunning tijdelijk is geschorst.

5.   De nadere bepalingen voor de toepassing van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 8

Markering van vistuig

1.   De kapitein van een vissersvaartuig leeft de voorwaarden en beperkingen na betreffende de markering en identificatie van vissersvaartuigen en hun vistuig.

2.   De nadere bepalingen betreffende de markering en de identificatie van vissersvaartuigen en hun vistuig worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 9

Volgsysteem voor vaartuigen

1.   De lidstaten passen een satellietvolgsysteem voor vaartuigen toe om doeltreffend toezicht te houden op de visserijactiviteiten van de vissersvaartuigen die hun vlag voeren, ongeacht waar deze vaartuigen zich bevinden, en op de visserijactiviteiten in de wateren van de lidstaten.

2.   Onverminderd specifieke bepalingen in meerjarenplannen heeft een vissersvaartuig met een lengte van 12 m over alles of meer een volledig functionerend toestel aan boord waarmee het vaartuig automatisch door het volgsysteem voor vaartuigen kan worden gelokaliseerd en geïdentificeerd aan de hand van periodiek doorgestuurde positiegegevens. Voorts biedt dit toestel het visserijcontrolecentrum van de vlaggenlidstaat de mogelijkheid het vissersvaartuig te bevragen. Voor vissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 m of meer en minder dan lengte over alles van 15 m geldt dit artikel met ingang van 1 januari 2012.

3.   Wanneer een vissersvaartuig zich in de wateren van een andere lidstaat bevindt, stelt de vlaggenlidstaat de gegevens van het volgsysteem voor vaartuigen betreffende dat vaartuig ter beschikking door ze automatisch door te sturen naar het visserijcontrolecentrum van de kustlidstaten. De gegevens van het volgsysteem voor vaartuigen worden, op verzoek, ook ter beschikking gesteld van de lidstaat in een van de havens waarvan het vissersvaartuig wellicht zijn vangsten zal aanlanden of in de wateren waarvan het vissersvaartuig wellicht zijn visserijactiviteiten zal voortzetten.

4.   Als een communautair vissersvaartuig actief is in de wateren van een derde land of in gebieden op volle zee waar de visbestanden door een internationale organisatie worden beheerd en, als de overeenkomst met dat derde land of de van toepassing zijnde bepalingen van die internationale organisatie daarin voorzien, worden die gegevens ook ter beschikking gesteld van dat land of die organisatie.

5.   Een lidstaat kan communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 15 m die zijn vlag voeren, vrijstellen van de verplichting dat zijn vaartuig met een volgsysteem voor vaartuigen is uitgerust indien zij:

a)

uitsluitend actief zijn in de territoriale zeeën van de vlaggenlidstaat; of

b)

nooit meer dan 24 uur op zee blijven tussen het tijdstip van vertrek uit de haven en het tijdstip van terugkeer naar de haven.

6.   Vissersvaartuigen van derde landen met een lengte van 12 m over alles of meer en ondersteunende vissersvaartuigen van derde landen die met visserij samenhangende activiteiten verrichten, die in de communautaire wateren actief zijn, hebben, net als communautaire vissersvaartuigen, een volledig functionerend toestel aan boord waarmee zij automatisch door het volgsysteem voor vaartuigen kunnen worden gelokaliseerd en geïdentificeerd aan de hand van periodiek doorgestuurde positiegegevens.

7.   De lidstaten richten visserijcontrolecentra op die toezicht houden op de visserijactiviteiten en -inspanning, en runnen die. Het visserijcontrolecentrum van een lidstaat houdt toezicht op de vissersvaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren, ongeacht de wateren of de haven waarin zij zich bevinden, alsmede op de zich in de wateren onder zijn soevereiniteit of jurisdictie bevindende communautaire vissersvaartuigen die de vlag van een andere lidstaat voeren en op de zich in de wateren onder zijn soevereiniteit of jurisdictie bevindende vissersvaartuigen van derde landen waarvoor een volgsysteem voor vaartuigen wordt toegepast.

8.   Elke vlaggenlidstaat wijst de autoriteiten aan die bevoegd zijn voor het visserijcontrolecentrum en neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zijn visserijcontrolecentrum beschikt over voldoende vakbekwaam personeel en over computerapparatuur en -programmatuur waarmee gegevens automatisch kunnen worden verwerkt en elektronisch worden doorgestuurd. De lidstaten zorgen voorts voor een back-upsysteem en herstelprocedures in geval van systeemstoring. Zij kunnen een gemeenschappelijk visserijcontrolecentrum exploiteren.

9.   Een lidstaat kan elk vissersvaartuig dat zijn vlag voert ertoe verplichten of machtigen om zijn vaartuig met een volgsysteem voor vaartuigen uit te rusten.

10.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 10

Automatisch identificatiesysteem

1.   Overeenkomstig bijlage II, deel I, punt 3, van Richtlijn 2002/59/EG wordt een vissersvaartuig met een lengte over alles van meer dan 15 m uitgerust met een automatisch identificatiesysteem dat beantwoordt aan de prestatienormen van de Internationale Maritieme Organisatie overeenkomstig hoofdstuk V, voorschrift 19, sectie 2.4.5, van het Solas-verdrag van 1974, en zorgt het ervoor dat het systeem operationeel blijft.

2.   Lid 1 geldt:

a)

vanaf 31 mei 2014 voor communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van 15 m of meer en met een lengte over alles van minder dan 18 m;

b)

vanaf 31 mei 2013 voor communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van 18 m of meer en met een lengte over alles van minder dan 24 m;

c)

vanaf 31 mei 2012 voor communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van 24 m of meer en met een lengte over alles van minder dan 45 m.

3.   De lidstaten kunnen de gegevens van het automatische identificatiesysteem gebruiken wanneer die beschikbaar zijn, om kruiscontroles met andere beschikbare gegevens te verrichten overeenkomstig de artikelen 109 en 110. Met het oog hierop zorgen de lidstaten ervoor dat de gegevens van het automatische identificatiesysteem met betrekking tot vissersvaartuigen die hun vlag voeren, beschikbaar zijn voor hun nationale visserijcontroleautoriteiten.

Artikel 11

Vaartuigdetectiesysteem

Wanneer de lidstaten over duidelijke aanwijzingen beschikken dat er sprake is van een kostenvoordeel in vergelijking met de traditionele controlemiddelen in het detecteren van vissersvaartuigen, gebruiken de lidstaten een vaartuigdetectiesysteem waarmee zij de posities afkomstig van via teledetectie verkregen beelden die per satelliet of een ander equivalent systeem naar de aarde zijn verstuurd, kunnen vergelijken met de gegevens afkomstig van het volgsysteem voor vaartuigen of het automatische identificatiesysteem, met de bedoeling een inschatting te maken van de aanwezigheid van vissersvaartuigen in het gebied. De lidstaten zien erop toe dat hun visserijcontrolecentra technisch in staat zijn een vaartuigdetectiesysteem te gebruiken.

Artikel 12

Doorsturen van gegevens voor bewakingsactiviteiten

Gegevens van het volgsysteem voor vaartuigen, het automatische identificatiesysteem en het vaartuigdetectiesysteem die in het kader van deze verordening worden verzameld, kunnen worden doorgestuurd aan de agentschappen en bureaus van de Gemeenschap en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die bij bewakingsactiviteiten betrokken zijn met het oog op de veiligheid en beveiliging op zee, de grenscontrole, de bescherming van het mariene milieu en de algemene rechtshandhaving.

Artikel 13

Nieuwe technologieën

1.   De Raad kan op grond van artikel 37 van het Verdrag besluiten dat gebruik moet worden gemaakt van elektronische toezichtapparatuur en van traceerinstrumenten, zoals genetische analyse. Om de toe te passen technologie te beoordelen, voeren de lidstaten, op eigen initiatief of in samenwerking met de Commissie of de door haar aangewezen instantie, vóór 1 juni 2013 proefprojecten uit met betrekking tot traceerinstrumenten, zoals genetische analyse.

2.   De Raad kan op grond van artikel 37 van het Verdrag een besluit nemen betreffende de invoering van andere nieuwe visserijcontroletechnologieën, voor zover die tot een betere naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid leiden en kostenefficiënt zijn.

TITEL IV

VISSERIJCONTROLE

HOOFDSTUK I

Controle op het gebruik van de vangstmogelijkheden

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 14

Invullen en overleggen van het visserijlogboek

1.   Onverminderd bijzondere bepalingen in de meerjarenplannen, houden kapiteins van communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van 10 m of meer een visserijlogboek van hun activiteiten bij, waarin zij met name alle hoeveelheden van elke gevangen en aan boord gehouden soort vermelden boven de 50 kg equivalent levend gewicht.

2.   Het in lid 1 bedoelde visserijlogboek bevat met name de volgende informatie:

a)

het externe identificatienummer en de naam van het vissersvaartuig;

b)

de FAO-drielettercode van elke soort en het betrokken geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;

c)

de datum van de vangsten;

d)

de datum van vertrek uit en aankomst in de haven en de duur van de visreis;

e)

het soort vistuig, de maaswijdte en afmeting;

f)

de geschatte hoeveelheden van iedere soort in kilogrammen levend gewicht of, indien mogelijk, het aantal vissen;

g)

het aantal visserijactiviteiten.

3.   Voor de in het visserijlogboek vermelde ramingen van de in kilogram uitgedrukte hoeveelheden aan boord gehouden vis geldt een tolerantiemarge van 10 % voor alle soorten.

4.   Kapiteins van communautaire vissersvaartuigen noteren in hun visserijlogboek ook alle geschatte teruggegooide hoeveelheden van meer dan 50 kg equivalent levend gewicht.

5.   Voor visserijtakken waarvoor een communautaire visserijinspanningsregeling geldt, registreren en boeken de kapiteins van communautaire vissersvaartuigen in hun visserijlogboek de in een gebied doorgebrachte tijd als volgt:

a)

met betrekking tot gesleept vistuig:

i)

het binnenvaren en verlaten van de in dat gebied gelegen haven;

ii)

het binnenvaren en verlaten van maritieme gebieden waar specifieke regels gelden in verband met de toegang tot de wateren en de bestanden;

iii)

de aan boord gehouden vangst, naar soort in kilogram levend gewicht, op het tijdstip waarop het vaartuig dat gebied uitvaart of voordat het een haven in dat gebied binnenvaart;

b)

met betrekking tot passief vistuig:

i)

het binnenvaren en verlaten van de in dat gebied gelegen haven;

ii)

het binnenvaren en verlaten van maritieme gebieden waar specifieke regels gelden in verband met de toegang tot de wateren en de bestanden;

iii)

de datum en het tijdstip waarop het passieve vistuig in die gebieden wordt uitgezet of opnieuw wordt uitgezet;

iv)

de datum en het tijdstip waarop de visserij met het passieve vistuig wordt beëindigd;

v)

de aan boord gehouden vangst, naar soort in kilogram levend gewicht, op het tijdstip waarop het vaartuig dat gebied uitvaart of voordat het een haven in dat gebied binnenvaart.

6.   Kapiteins van communautaire vissersvaartuigen dienen de informatie van hun visserijlogboek zo snel mogelijk, en in elk geval binnen 48 uur na de aanlanding, in:

a)

bij de lidstaat waarvan zij de vlag voeren; en

b)

als de aanlanding in een haven van een andere lidstaat heeft plaatsgevonden, bij de bevoegde autoriteiten van de betrokken havenlidstaat.

7.   Voor de omrekening van opgeslagen of verwerkt visgewicht naar levend visgewicht passen de kapiteins van de communautaire vissersvaartuigen de omrekeningsfactor toe die volgens de in artikel 119 bedoelde procedure wordt vastgesteld.

8.   Kapiteins van vissersvaartuigen van derde landen die in communautaire wateren actief zijn, registreren de in dit artikel bedoelde gegevens op dezelfde wijze als kapiteins van communautaire vissersvaartuigen.

9.   De kapitein is verantwoordelijk voor de juistheid van de in het visserijlogboek vermelde gegevens.

10.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 15

Elektronisch invullen en verzenden van visserijlogboekgegevens

1.   De kapiteins van communautaire vissersvaartuigen met een lengte van 12 m over alles of meer registreert de in artikel 14 bedoelde informatie elektronisch en stuurt die informatie minstens eenmaal per dag elektronisch door naar de bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat.

2.   De kapiteins van communautaire vissersvaartuigen met een lengte van 12 m over alles of meer zenden de in artikel 14 bedoelde informatie toe op verzoek van de bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat en verstrekt de relevante gegevens uit het visserijlogboek in elk geval na beëindiging van de laatste visserijactiviteit en voor het binnenlopen in de haven.

3.   Lid 1 geldt:

a)

vanaf 1 januari 2012 voor communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 m of meer en met een lengte over alles van minder dan 15 m;

b)

vanaf 1 juli 2011 voor communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van 15 m of meer en met een lengte over alles van minder dan 24 m; en

c)

vanaf 1 januari 2010 voor vissersvaartuigen met een lengte over alles van 24 m of meer.

4.   Een lidstaat kan kapiteins van communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 15 m die zijn vlag voeren, van lid 1 vrijstellen indien zij:

a)

uitsluitend actief zijn in de territoriale zeeën van de vlaggenlidstaat; of

b)

nooit meer dan 24 uur op zee blijven tussen het tijdstip van vertrek uit de haven en het tijdstip van terugkeer naar de haven.

5.   De kapiteins van communautaire vissersvaartuigen die hun visserijactiviteiten elektronisch vastleggen en melden, zijn vrijgesteld van de verplichting een visserijlogboek, een aangifte van aanlanding en een aangifte van overlading op papier in te vullen.

6.   De lidstaten kunnen bilaterale akkoorden sluiten over het gebruik van elektronische meldsystemen op vissersvaartuigen die hun vlag voeren binnen de wateren die onder hun soevereiniteit of jurisdictie vallen. Vissersvaartuigen waarop een dergelijk akkoord van toepassing is, zijn vrijgesteld van het invullen van een visserijlogboek op papier binnen die wateren.

7.   Een lidstaat kan kapiteins van vissersvaartuigen die onder zijn vlag varen vanaf 1 januari 2010 verplichten of machtigen de in artikel 14 bedoelde gegevens elektronisch te registreren en door te geven.

8.   De bevoegde autoriteiten van een kustlidstaat aanvaarden elektronische meldingen van de vlaggenlidstaat die de gegevens van de in lid 1 en lid 2 bedoelde vissersvaartuigen bevatten.

9.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 16

Vissersvaartuigen die geen visserijlogboek hoeven bij te houden

1.   Elke lidstaat houdt steekproefsgewijs toezicht op de activiteiten van de vissersvaartuigen die niet vallen onder de in de artikelen 14 en 15 vastgestelde verplichtingen, teneinde erop toe te zien dat die vaartuigen de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid naleven.

2.   Voor het in lid 1 bedoelde toezicht stelt elke lidstaat, volgens een methode die de Commissie overeenkomstig de in artikel 119 bedoelde procedure vaststelt, een steekproefplan op, dat hij elk jaar uiterlijk op 31 januari aan de Commissie toestuurt, met vermelding van de methoden die voor de opstelling van dat plan zijn gebruikt. De steekproefplannen blijven, voor zover mogelijk, stabiel in de tijd en zijn binnen betrokken geografische gebieden gestandaardiseerd.

3.   De lidstaten die vissersvaartuigen van minder dan 10 m lengte over alles die onder hun vlag varen, verplichten de in artikel 14 bedoelde visserijlogboeken in te dienen, overeenkomstig hun wetgeving, zijn vrijgesteld van de verplichting in de leden 1 en 2 van dit artikel.

4.   In afwijking van de leden 1 en 2 van dit artikel worden verkoopdocumenten die overeenkomstig de artikelen 62 en 63 zijn ingediend, aanvaard als alternatief voor steekproefplannen.

Artikel 17

Voorafgaande kennisgeving

1.   Kapiteins van communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 m of meer die betrokken zijn in visserij op bestanden die onder een meerjarenplan vallen en die gehouden zijn elektronisch visserijlogboekgegevens vast te leggen overeenkomstig artikel 15, stellen de bevoegde autoriteiten van hun vlaggenlidstaat ten minste vier uur vóór het geplande tijdstip van aankomst in de haven in kennis van de volgende gegevens:

a)

het externe identificatienummer en de naam van het vissersvaartuig;

b)

de naam van de haven van bestemming en het beoogde doel van het aanmeren, bijvoorbeeld aanlanding, overlading of toegang tot diensten;

c)

de data van de visreis en de betrokken geografische gebieden waar de vangsten zijn gedaan;

d)

de datum en het tijdstip waarop de haven vermoedelijk wordt aangedaan;

e)

de in het visserijlogboek geregistreerde hoeveelheden per soort;

f)

de hoeveelheden van elke soort die zullen worden aangeland of overgeladen.

2.   Wanneer een communautair vissersvaartuig een haven in een andere lidstaat dan de vlaggenlidstaat wil binnenvaren, geven de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat de elektronische voorafgaande kennisgeving na ontvangst onverwijld door aan de bevoegde autoriteiten van de kustlidstaat.

3.   De bevoegde autoriteiten van de kustlidstaat kunnen toestemming geven om de haven op een vroeger tijdstip binnen te varen.

4.   De in artikel 15 bedoelde elektronische visserijlogboekgegevens en de elektronische voorafgaande kennisgeving mogen in één keer elektronisch worden doorgestuurd.

5.   De kapitein is verantwoordelijk voor de juistheid van de in de elektronische voorafgaande kennisgeving vermelde gegevens.

6.   Volgens de in artikel 119 bedoelde procedure kan de Commissie bepaalde categorieën vissersvaartuigen voor een beperkte periode, die verlengbaar is, vrijstellen van de in lid 1 vastgestelde verplichting of kan zij een andere kennisgevingstermijn vaststellen met inachtneming van onder meer de soort visserijproducten, de afstand tussen de visgronden, de aanlandingsplaatsen en de havens waar de betrokken vaartuigen zijn geregistreerd.

Artikel 18

Voorafgaande kennisgeving van aanlanding in een andere lidstaat

1.   De kapiteins van communautaire vissersvaartuigen die in afwachting van de inwerkingtreding van het bepaalde in artikel 15, lid 3, niet gehouden zijn elektronisch visserijlogboekgegevens te registreren en die een haven of aanlandingsvoorzieningen in een andere kustlidstaat dan hun vlaggenlidstaat wensen te gebruiken, stellen de bevoegde autoriteiten van de kustlidstaat ten minste vier uur vóór het geplande tijdstip van aankomst in de haven in kennis van de in artikel 17, lid 1, bedoelde gegevens.

2.   De bevoegde autoriteiten van de kustlidstaat kunnen toestemming geven om op een vroeger tijdstip binnen te varen.

Artikel 19

Machtiging om een haven binnen te lopen

De bevoegde autoriteiten van de kustlidstaat mogen vissersvaartuigen de toegang tot de haven ontzeggen als de in de artikelen 17 en 18 bedoelde gegevens niet volledig zijn, behalve in geval van overmacht.

Artikel 20

Overladen

1.   Het is in de communautaire wateren verboden op zee over te laden. Er mag alleen worden overgeladen met een machtiging en op de voorwaarden in deze verordening in daartoe aangewezen havens of plaatsen dicht bij de kust van de lidstaten en overeenkomstig artikel 43, lid 5.

2.   Als het overladen wordt onderbroken, is het mogelijk dat daarmee pas opnieuw kan worden begonnen nadat er toestemming voor is verleend.

3.   Voor dit artikel worden verplaatsing, spantrawlactiviteiten en visserij waarbij twee of meer communautaire vissersvaartuigen samenwerken, niet beschouwd als overladen.

Artikel 21

Invullen en overleggen van de aangifte van overlading

1.   Onverminderd bijzondere bepalingen in de meerjarenplannen vullen kapiteins van communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van 10 m of meer die betrokken zijn bij een overlading een aangifte van overlading in, waarin zij met name alle hoeveelheden van elke overgeladen of ontvangen soort vermelden boven de 50 kg equivalent levend gewicht.

2.   De in lid 1 bedoelde aangifte van overlading bevat ten minste de volgende gegevens:

a)

het externe identificatienummer en de naam van het overladende en van het ontvangende vissersvaartuig;

b)

de FAO-drielettercode van elke soort en het betrokken geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;

c)

de geschatte hoeveelheden van elke soort in kilogrammen productgewicht, gespecificeerd naar aanbiedingsvorm van het product of, indien van toepassing, het aantal vissen;

d)

de haven van bestemming van het ontvangende vissersvaartuig;

e)

de aangewezen overlaadhaven.

3.   Voor de in de aangifte van overlading vermelde ramingen van de in kilogram uitgedrukte hoeveelheden overgeladen of ontvangen vis geldt een tolerantiemarge van 10 % voor alle soorten.

4.   Zowel de kapitein van het overladende als van het ontvangende visservaartuig dienen zo spoedig mogelijk en uiterlijk 48 uur na de overlading een aangifte van overlading in bij:

a)

de lidstaat waarvan zij de vlag voeren; en

b)

de bevoegde autoriteiten van de betrokken havenlidstaat als de overlading in een haven van een andere lidstaat heeft plaatsgevonden.

5.   De kapitein van het overladende en die van het ontvangende visservaartuig zijn elk verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens in de aangifte van overlading.

6.   Volgens de in artikel 119 bedoelde procedure kan de Commissie bepaalde categorieën vissersvaartuigen voor een beperkte periode, die verlengbaar is, vrijstellen van de in lid 1 vastgestelde verplichting of kan zij een andere kennisgevingstermijn vaststellen met inachtneming van onder meer de soort visserijproducten, de afstand tussen de visgronden, de overladingsplaatsen en de havens waar de betrokken vaartuigen zijn geregistreerd.

7.   De procedures en formulieren voor de aangifte van overlading worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 22

Elektronisch invullen en verzenden van gegevens van de aangifte van overlading

1.   De kapiteins van communautaire vissersvaartuigen met een lengte van 12 m over alles of meer registreren de in artikel 21 bedoelde informatie elektronisch en sturen die informatie, binnen 24 uur nadat de overlading is voltooid, elektronisch door naar de bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat.

2.   Lid 1 geldt:

a)

vanaf 1 januari 2012 voor communautaire vissersvaartuigen met een lengte van 12 m over alles of meer en met een lengte over alles van minder dan 15 m;

b)

vanaf 1 juli 2011 voor communautaire vissersvaartuigen met een lengte van 15 m over alles of meer en met een lengte over alles van minder dan 24 m; en

c)

vanaf 1 januari 2010 voor vissersvaartuigen met een lengte over alles van 24 m of meer.

3.   Een lidstaat kan kapiteins van communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 15 m die zijn vlag voeren, van lid 1 vrijstellen indien zij:

a)

uitsluitend actief zijn in de territoriale zeeën van de vlaggenlidstaat; of

b)

nooit meer dan 24 uur op zee blijven tussen het tijdstip van vertrek uit de haven en het tijdstip van terugkeer naar de haven.

4.   De bevoegde autoriteiten van een kustlidstaat aanvaarden elektronische meldingen van de vlaggenlidstaat die de gegevens van de in de leden 1 en 2 bedoelde vissersvaartuigen bevatten.

5.   Wanneer een communautair vissersvaartuig zijn vangst in een andere lidstaat dan de vlaggenlidstaat overlaadt, geven de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat de gegevens uit de aangifte van overlading na ontvangst onmiddellijk elektronisch door aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de vangst werd overgeladen en waarvoor de vangst is bestemd.

6.   Een lidstaat kan kapiteins van vissersvaartuigen die onder zijn vlag varen vanaf 1 januari 2010 verplichten of machtigen de in artikel 21 bedoelde gegevens elektronisch te registreren en door te geven.

7.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 23

Invullen en overleggen van de aangifte van aanlanding

1.   Onverminderd bijzondere bepalingen in de meerjarenplannen, vult de kapitein van een communautair vissersvaartuig met een lengte over alles van 10 m of meer, of zijn vertegenwoordiger een aangifte van aanlanding in, waarin zij met name alle hoeveelheden van elke aangelande soort vermelden.

2.   De in lid 1 bedoelde aangifte van aanlanding bevat ten minste de volgende gegevens:

a)

het externe identificatienummer en de naam van het vissersvaartuig;

b)

de FAO-drielettercode van elke soort en het betrokken geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;

c)

de hoeveelheden van iedere soort in kilogrammen productgewicht, gespecificeerd naar aanbiedingsvorm van het product of, indien van toepassing, het aantal vissen;

d)

de aanlandingshaven.

3.   De kapitein van een communautair vissersvaartuig of zijn vertegenwoordiger dient de aangifte van aanlanding zo snel mogelijk, en in elk geval binnen 48 uur na de aanlanding, in:

a)

bij de lidstaat waarvan zij de vlag voeren; en

b)

als de aanlanding in een haven van een andere lidstaat heeft plaatsgevonden, bij de bevoegde autoriteiten van de betrokken havenlidstaat.

4.   De kapitein is verantwoordelijk voor de juistheid van de in de aangifte van aanlanding vermelde gegevens.

5.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 24

Elektronisch invullen en verzenden van gegevens van de aangifte van aanlanding

1.   De kapitein van een communautair vissersvaartuig met een lengte over alles van 12 m of meer, of zijn vertegenwoordiger registreert de in artikel 23 bedoelde informatie elektronisch en stuurt die informatie, binnen 24 uur nadat de aanlanding is voltooid, elektronisch door naar de bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat.

2.   Lid 1 geldt:

a)

vanaf 1 januari 2012 voor communautaire vissersvaartuigen met een lengte van 12 m over alles of meer en met een lengte van minder dan 15 m over alles;

b)

vanaf 1 juli 2011 voor communautaire vissersvaartuigen met een lengte van 15 m over alles of meer en met een lengte van minder dan 24 m over alles; en

c)

vanaf 1 januari 2010 voor vissersvaartuigen met een lengte over alles van 24 m of meer.

3.   Een lidstaat kan kapiteins van communautaire vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 15 m over alles die zijn vlag voeren, van lid 1 vrijstellen indien zij:

a)

uitsluitend actief zijn in de territoriale zeeën van de vlaggenlidstaat; of

b)

nooit meer dan 24 uur op zee blijven tussen het tijdstip van vertrek uit de haven en het tijdstip van terugkeer naar de haven.

4.   Wanneer een communautair vissersvaartuig zijn vangst in een andere lidstaat dan de vlaggenlidstaat aanlandt, geven de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat de gegevens uit de aangifte van aanlanding na ontvangst onmiddellijk elektronisch door aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de vangst werd aangeland.

5.   De kapitein van een communautair vissersvaartuig, of zijn vertegenwoordiger, die de in artikel 23 bedoelde gegevens elektronisch vastlegt en die zijn vangst in een andere lidstaat dan de vlaggenlidstaat aanlandt, is vrijgesteld van de verplichting om bij de kustlidstaat een aangifte van aanlanding op papier in te dienen.

6.   Een lidstaat kan kapiteins van vissersvaartuigen die onder zijn vlag varen vanaf 1 januari 2010 verplichten of machtigen de in artikel 23 bedoelde gegevens elektronisch te registreren en door te geven.

7.   De bevoegde autoriteiten van een kustlidstaat aanvaarden elektronische meldingen van de vlaggenlidstaat die de gegevens van de in de leden 1 en 2 bedoelde vissersvaartuigen bevatten.

8.   De procedures en formulieren voor de aangifte van aanlanding worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 25

Vaartuigen die geen aangifte van aanlanding hoeven te doen

1.   Elke lidstaat houdt steekproefsgewijs toezicht op de activiteiten van de vissersvaartuigen die geen aangifte van aanlanding overeenkomstig de artikelen 23 en 24 hoeven te doen, teneinde erop toe te zien dat die vaartuigen de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid naleven.

2.   Voor het in lid 1 bedoelde toezicht, stelt elke lidstaat volgens een methode die de Commissie overeenkomstig de in artikel 119 bedoelde procedure vaststelt, een steekproefplan op, dat hij elk jaar uiterlijk op 31 januari aan de Commissie toestuurt, met vermelding van de methoden die voor de opstelling van dat plan zijn gebruikt. De steekproefplannen blijven, voor zover mogelijk, stabiel in de tijd en zijn binnen betrokken geografische gebieden gestandaardiseerd.

3.   De lidstaten die vissersvaartuigen van minder dan 10 m lengte over alles die onder hun vlag varen, verplichten de in artikel 23 bedoelde aangiften van aanlanding in te dienen, overeenkomstig hun wetgeving, zijn vrijgesteld van de verplichting in de leden 1 en 2 van dit artikel.

4.   In afwijking van de leden 1 en 2 van dit artikel worden verkoopdocumenten die overeenkomstig de artikelen 62 en 63 zijn ingediend aanvaard als alternatief voor steekproefplannen.

Afdeling 2

Controle op de visserijinspanning

Artikel 26

Toezicht op de visserijinspanning

1.   De lidstaten controleren of de visserijinspanningsregelingen worden nageleefd in geografische gebieden waar een maximaal toelaatbare visserijinspanning geldt. Zij zien erop toe dat vissersvaartuigen die onder hun vlag varen zich uitsluitend in een geografisch gebied bevinden waar een visserijinspanningsregeling geldt en uitsluitend onder de visserijinspanningsregeling vallend vistuig of vistuigen aan boord hebben of, in voorkomend geval, gebruiken of, in voorkomend geval, actief zijn in een onder die visserijinspanningsregeling vallende visserijtak, indien de voor hen geldende maximaal toelaatbare visserijinspanning niet is bereikt en indien de voor elk afzonderlijk vissersvaartuig beschikbare inspanning niet is uitgeput.

2.   Onverminderd bijzondere regels, geldt dat wanneer een vissersvaartuig dat uitsluitend onder de visserijinspanningsregeling vallend vistuig of vistuigen aan boord heeft of, in voorkomend geval, gebruikt of actief is in een onder die visserijinspanningsregeling vallende visserijtak, op één dag twee of meer geografische gebieden doorkruist waar die visserijinspanningsregeling geldt, de visserijinspanning in mindering wordt gebracht op de maximaal toelaatbare visserijinspanning die geldt voor dat vistuig of die visserijtak en voor het geografische gebied waar die dag de meeste tijd is doorgebracht.

3.   Wanneer een lidstaat een vissersvaartuig overeenkomstig artikel 27, lid 2, toestemming heeft gegeven meer dan één vistuig of vistuigen van meer dan één groep onder een visserijinspanningsregeling vallende vistuigen te gebruiken tijdens een bepaalde visreis in een onder die visserijinspanningsregeling vallend geografisch gebied, wordt de tijdens die reis gebruikte visserijinspanning in mindering gebracht op de voor die lidstaat beschikbare maximaal toelaatbare visserijinspanning, in samenhang met elk vistuig of elke groep vistuigen en dat geografische gebied.

4.   Wanneer vistuigen behoren tot dezelfde groep vistuigen waarvoor de visserijinspanningsregeling geldt, wordt de in een geografisch gebied door vissersvaartuigen met aan boord deze vistuigen gebruikte visserijinspanning alleen in mindering gebracht op de maximaal toelaatbare visserijinspanning in samenhang met zo’n groep vistuigen en zo’n geografisch gebied.

5.   De lidstaten reguleren de visserijinspanning van hun vloot in geografische gebieden waar een visserijinspanningsregeling geldt wanneer de vloot onder die visserijinspanningsregeling vallend een vistuig of vistuigen aan boord heeft of, in voorkomend geval, gebruikt of actief is in een onder die visserijinspanningsregeling vallende visserijtak, door passende maatregelen te nemen indien de beschikbare maximaal toelaatbare visserijinspanning bijna is bereikt, teneinde ervoor te zorgen dat de gebruikte visserijinspanning niet de limieten overschrijdt.

6.   Onder een dag aanwezigheid wordt verstaan elke ononderbroken periode van 24 uur of een deel daarvan waarin een vissersvaartuig in het geografische gebied aanwezig is en buitengaats is of, in voorkomend geval, zijn vistuig gebruikt. De lidstaat waarvan het betrokken vissersvaartuig de vlag voert, bepaalt wanneer de ononderbroken periode ingaat. Een buitengaats doorgebrachte dag is elke ononderbroken periode van 24 uur of een deel daarvan waarin het vissersvaartuig zich niet in de haven bevindt.

Artikel 27

Kennisgeving betreffende het vistuig

1.   Onverminderd bijzondere regels moet de kapitein van een vissersvaartuig of zijn vertegenwoordiger, in de betrokken geografische gebieden waar een visserijinspanningsregeling geldt of beperkingen voor het vistuig van kracht zijn of een maximaal toelaatbare visserijinspanning is ingesteld voor diverse soorten vistuigen of groepen vistuigen, de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat voorafgaand aan een periode waarop een maximaal toelaatbare visserijinspanning van toepassing is, meedelen welk vistuig of welke vistuigen hij de komende periode denkt te gaan gebruiken. Zolang een dergelijke kennisgeving niet is gedaan mag het vissersvaartuig niet vissen binnen het geografische gebied waarop de visserijinspanningsregeling van toepassing is.

2.   Wanneer het volgens een visserijinspanningsregeling geoorloofd is in een geografisch gebied vistuig te gebruiken van één of meer groepen vistuigen, is voor het gebruik van meer dan één vistuig gedurende een visreis een voorafgaande toestemming van de vlaggenlidstaat vereist.

Artikel 28

Visserijinspanningsverslag

1.   Wanneer de Raad daartoe besluit, doen de kapiteins van communautaire vissersvaartuigen die niet zijn uitgerust met een functionerend volgsysteem voor vaartuigen als bedoeld in artikel 9 of die niet elektronisch visserijlogboekgegevens doorgeven overeenkomstig artikel 15 en die aan een visserijinspanningsregeling zijn onderworpen, onderstaande gegevens per telex, per fax, via een mededeling per telefoon of e-mail die door de ontvanger naar behoren wordt geregistreerd, dan wel via een in de communautaire wetgeving erkend radiostation in de vorm van een visserijinspanningsverslag toekomen aan de bevoegde autoriteiten van zijn vlaggenlidstaat en, in voorkomend geval, aan de kustlidstaat, en wel onmiddellijk voorafgaand aan elke binnenkomst in en elk vertrek uit een onder die visserijinspanningsregeling vallend geografisch gebied:

a)

de naam, het externe kenteken, de radioroepnaam en de naam van de kapitein van het vissersvaartuig;

b)

de geografische locatie van het vissersvaartuig waarop de communicatie betrekking heeft;

c)

de datum en het tijdstip van elke binnenkomst in en elk vertrek uit het gebied of delen daarvan;

d)

de aan boord gehouden vangst per soort in kilogrammen levend gewicht.

2.   In overeenstemming met de lidstaten waarvoor de visserijactiviteiten van zijn vaartuigen van belang is, kan een lidstaat alternatieve controlemaatregelen toepassen om ervoor te zorgen dat de rapportageverplichtingen voor de visserijinspanning worden nageleefd. Deze maatregelen zijn even doeltreffend en transparant als de rapportageverplichtingen van lid 1 en worden, alvorens te worden toegepast, aan de Commissie meegedeeld.

Artikel 29

Vrijstellingen

1.   Een vissersvaartuig dat onder een visserijinspanningsregeling vallend vistuig aan boord heeft, mag door een geografisch gebied waar die visserijinspanningsregeling geldt, varen als het voor dat geografische gebied geen vismachtiging heeft of als het zijn bevoegde autoriteiten op voorhand heeft laten weten dat het door dat gebied wil varen. Zolang het vissersvaartuig in dat geografische gebied is, moet al het vistuig dat onder die visserijinspanningsregeling valt en zich aan boord bevindt, vastgemaakt en opgeborgen worden overeenkomstig de voorwaarden in artikel 47.

2.   Een lidstaat mag ervoor kiezen de activiteit van een vissersvaartuig dat in een onder een visserijinspanningsregeling vallend geografisch gebied niet aan de visserij gerelateerde activiteiten onderneemt, niet in mindering te brengen op een beschikbare maximaal toelaatbare visserijinspanning, mits het vissersvaartuig eerst de vlaggenlidstaat van zijn voornemen die activiteiten te ontplooien en van de aard van die activiteiten in kennis stelt, en voor de duur van de activiteiten afstand doet van zijn vismachtiging. Gedurende die activiteiten voeren deze vissersvaartuigen geen vistuig of vis mee.

3.   Een lidstaat mag ervoor kiezen de activiteit van een vissersvaartuig in een onder een visserijinspanningsregeling vallend geografisch gebied niet in mindering te brengen op een beschikbare maximaal toelaatbare visserijinspanning, indien dat vissersvaartuig zich in dat geografische gebied bevond maar niet kon vissen omdat het een vissersvaartuig in nood hielp of omdat het een gewonde vervoerde voor dringende medische zorg. Binnen een maand na dat besluit stelt de vlaggenlidstaat de Commissie ervan in kennis en levert hij bewijs van de verleende noodhulp.

Artikel 30

Uitputting van de visserijinspanning

1.   Onverminderd de artikelen 29 en 31 blijft in een geografisch gebied waar vistuig onder een visserijinspanningsregeling valt, een vissersvaartuig dat dergelijk vistuig of dergelijke vistuigen aan boord heeft, voor de resterende duur van die regeling in de haven of buiten dat geografische gebied, als:

a)

het vaartuig het aan hem toegekende deel van de maximaal toelaatbare visserijinspanning voor dat geografische gebied en voor dat vistuig of die vistuigen heeft uitgeput; of

b)

de maximaal toelaatbare visserijinspanning voor dat geografische gebied en voor dat vistuig of die vistuigen waarover zijn vlaggenlidstaat beschikt, is uitgeput.

2.   Onverminderd artikel 29 mag in een geografisch gebied waar een visserijtak onder een visserijinspanningsregeling valt, een vissersvaartuig niet actief zijn in die visserijtak als:

a)

het vaartuig het aan hem toegekende deel van de maximaal toelaatbare visserijinspanning voor dat geografische gebied en voor die visserijtak heeft uitgeput; of

b)

de maximaal toelaatbare visserijinspanning voor dat geografische gebied en voor die visserijtak waarover zijn vlaggenlidstaat beschikt, is uitgeput.

Artikel 31

Vissersvaartuigen die zijn uitgesloten van de toepassing van een visserijinspanningsregeling

Deze afdeling is niet van toepassing op vissersvaartuigen voor zover zij zijn vrijgesteld van de toepassing van een visserijinspanningsregeling.

Artikel 32

Uitvoeringsbepalingen

De bepalingen ter uitvoering van deze afdeling kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Afdeling 3

Registratie en uitwisseling van gegevens door de lidstaten

Artikel 33

Registratie van de vangsten en de visserijinspanning

1.   Elke vlaggenlidstaat registreert alle relevante gegevens, in het bijzonder de gegevens die worden bedoeld in de artikelen 14, 21, 23, 28 en 62, over de in dit hoofdstuk bedoelde vangstmogelijkheden, uitgedrukt zowel in aanlandingen als, indien nodig, in visserijinspanning, en bewaart de originelen van die gegevens gedurende drie jaar, of langer als dat op grond van nationale bepalingen vereist is.

2.   Onverminderd in de communautaire wetgeving vastgestelde bijzondere regels, meldt elke vlaggenlidstaat de Commissie of de door haar aangewezen instantie vóór de 15e van elke maand per computer de geaggregeerde gegevens:

a)

voor de hoeveelheden die in de voorafgaande maand zijn aangeland uit elk bestand of elke groep bestanden waarvoor een TAC of quotum geldt; en

b)

voor de visserijinspanning die in de voorafgaande maand voor elk onder een visserijinspanningsregeling vallend visserijgebied of, in voorkomend geval, voor elke onder een visserijinspanningsregeling vallende visserijtak is gebruikt.

3.   Voor hoeveelheden die met ingang van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 worden aangeland registreren de lidstaten, in afwijking van lid 2, onder a), de hoeveelheden die door vissersvaartuigen van andere lidstaten in hun havens worden aangeland en melden zij deze aan de Commissie overeenkomstig de in dit artikel vastgestelde procedures.

4.   Elke vlaggenlidstaat meldt de Commissie elektronisch vóór het einde van de eerste maand van elk kwartaal in geaggregeerde vorm welke hoeveelheden van andere dan de in lid 2 bedoelde bestanden in het voorafgaande kwartaal zijn aangevoerd.

5.   Alle hoeveelheden die door communautaire vissersvaartuigen worden gevangen uit een bestand of groep bestanden waarvoor quota gelden, worden, ongeacht de plaats van aanlanding, in mindering gebracht op het quotum waarover de vlaggenlidstaat voor dat bestand of die groep bestanden beschikt.

6.   Vangsten voor wetenschappelijk onderzoek die op de markt worden gebracht en verkocht, worden in mindering gebracht op het betrokken quotum van de vlaggenlidstaat voor zover zij 2 % van de betrokken quota te boven gaan. Artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad van 25 februari 2008 betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid (24) geldt niet voor wetenschappelijke onderzoeksreizen tijdens welke die vangsten worden gedaan.

7.   Onverminderd titel XII mogen de lidstaten met de Commissie en een door haar aangewezen instantie tot en met 30 juni 2011 proefprojecten uitvoeren over de rechtstreekse toegang op afstand tot de volgens deze verordening geregistreerde en gevalideerde gegevens van de lidstaten. Het formaat en de procedures voor toegang tot de gegevens worden gecontroleerd en getest. Indien lidstaten overwegen proefprojecten uit te voeren, laten zij dit vóór 1 januari 2011 aan de Commissie weten. Vanaf 1 januari 2012 kan de Raad besluiten over een andere manier en frequentie van toezending van gegevens door de lidstaten aan de Commissie.

8.   Uitgezonderd voor de visserijinspanning door vissersvaartuigen die zijn uitgesloten van de toepassing van een visserijinspanningsregeling, wordt de totale visserijinspanning van communautaire vissersvaartuigen die onder een visserijinspanningsregeling vallend vistuig of vistuigen aan boord hebben of, in voorkomend geval, gebruiken, of actief zijn in een onder een visserijinspanningsregeling vallende visserijtak in een geografisch gebied waarvoor die visserijinspanningsregeling geldt, in mindering gebracht op de voor de vlaggenlidstaat beschikbare maximaal toelaatbare visserijinspanning voor dat geografische gebied, dat vistuig of die visserijtak.

9.   Een visserijinspanning in het kader van wetenschappelijk onderzoek door een vaartuig dat onder een visserijinspanningsregeling vallend vistuig of vistuigen aan boord heeft of actief is in een onder een visserijinspanningsregeling vallende visserijtak in een geografisch gebied waarvoor die visserijinspanningsregeling geldt, wordt in mindering gebracht op de maximaal toelaatbare visserijinspanning voor dat vistuig of die vistuigen of voor die visserijtak en dat geografische gebied van de vlaggenlidstaat van dat vaartuig, als de vangsten die tijdens die inspanning worden gedaan op de markt worden gebracht en verkocht voor zover zij 2 % van de betrokken quota te boven gaan. Artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 199/2008 geldt niet voor wetenschappelijke onderzoeksreizen tijdens welke vangsten worden gedaan.

10.   De formats voor het doorsturen van de in dit artikel bedoelde gegevens kunnen door de Commissie worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 34

Gegevens over de uitputting van de vangstmogelijkheden

Een lidstaat stelt de Commissie onverwijld van zijn bevindingen in kennis zodra hij constateert dat:

a)

met de door vissersvaartuigen die zijn vlag voeren gemaakte vangsten uit een bestand of groep bestanden waarvoor een quotum geldt, 80 % van dat quotum wordt geacht te zijn opgebruikt; of

b)

de met betrekking tot een vistuig of een visserijtak en een geografisch gebied vastgestelde maximaal toelaatbare visserijinspanning die geldt voor alle vissersvaartuigen die zijn vlag voeren of voor een groep daarvan, wordt geacht te zijn bereikt.

Als deze situatie zich voordoet, verstrekt hij de Commissie, op haar verzoek, vaker gegevens en gedetailleerdere gegevens dan bepaald in artikel 33.

Afdeling 4

Sluiting van de visserij

Artikel 35

Sluiting van de visserij door de lidstaten

1.   Elke lidstaat stelt de datum vast waarop:

a)

de door vissersvaartuigen die zijn vlag voeren gemaakte vangsten uit een bestand of groep bestanden waarvoor een quotum geldt, worden geacht dat quotum te hebben opgebruikt;

b)

de voor een vistuig of een visserijtak en een geografisch gebied vastgestelde maximaal toelaatbare visserijinspanning die geldt voor alle vissersvaartuigen die zijn vlag voeren of voor een groep daarvan, wordt geacht te zijn bereikt.

2.   De betrokken lidstaat verbiedt alle vissersvaartuigen die zijn vlag voeren of een deel daarvan met ingang van de in lid 1 bedoelde datum te vissen, hetzij op het bestand of de groep bestanden waarvan de quota uitgeput zijn, in de betrokken visserijtak, hetzij met aan boord het betreffende vistuig in het geografische gebied waar de maximale visserijinspanning bereikt is, en verbiedt in het bijzonder vis die na deze datum gevangen is, aan boord te houden, over te laden, te verplaatsen of aan te landen, en bepaalt tot welke datum overladingen, overbrengingen en aanlandingen mogen plaatsvinden en de laatste vangstaangiften mogen worden ingediend.

3.   De betrokken lidstaat maakt het in lid 2 bedoelde besluit bekend en deelt het onmiddellijk aan de Commissie mee. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (C-reeks) en op de website van de Commissie. Vanaf de datum waarop de betrokken lidstaat zijn besluit heeft bekendgemaakt, zien de lidstaten erop toe dat geen van de vissersvaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren of groepen daarvan, in hun wateren en op hun grondgebied hetzij de betrokken vis aan boord houdt, overlaadt, verplaatst of aanlandt, hetzij het betrokken vistuig aan boord heeft in de betrokken geografische gebieden.

4.   De Commissie stelt de kennisgevingen die zij op grond van dit artikel heeft ontvangen, elektronisch ter beschikking van de lidstaten.

Artikel 36

Sluiting van de visserij door de Commissie

1.   Wanneer de Commissie van mening is dat een lidstaat niet heeft voldaan aan de verplichting om de maandelijkse gegevens over de vangstmogelijkheden mee te delen overeenkomstig artikel 33, lid 2, kan zij de datum vaststellen waarop 80 % van de vangstmogelijkheden van die lidstaat wordt geacht te zijn opgebruikt en kan zij de vermoedelijke datum vaststellen waarop de vangstmogelijkheden zullen worden geacht volledig te zijn opgebruikt.

2.   Wanneer de Commissie op basis van de krachtens artikel 35 verstrekte gegevens of naar eigen inzicht van oordeel is dat ervan moet worden uitgegaan dat de voor de Gemeenschap, een lidstaat of een groep lidstaten beschikbare vangstmogelijkheden zijn opgebruikt, stelt de Commissie de betrokken lidstaten daarvan in kennis en verbiedt zij de visserijactiviteiten voor het gebied, het vistuig, het bestand, de groep bestanden of de vloot die bij die specifieke visserijactiviteiten zijn betrokken.

Artikel 37

Corrigerende maatregelen

1.   Als de Commissie de visserij heeft verboden omdat de vangstmogelijkheden waarover een lidstaat, een groep lidstaten of de Gemeenschap beschikt, zouden zijn opgebruikt, maar duidelijk wordt dat een lidstaat zijn vangstmogelijkheden in feite niet volledig heeft opgebruikt, is dit artikel van toepassing.

2.   Als de schade die is geleden door de lidstaat die een vangstverbod heeft gekregen voordat zijn vangstmogelijkheden volledig waren opgebruikt, niet ongedaan is gemaakt, kunnen volgens de in artikel 119 bedoelde procedure maatregelen worden genomen om de berokkende schade op passende wijze te compenseren. Deze maatregelen kunnen inhouden dat op de vangstmogelijkheden van een lidstaat die zich aan overbevissing heeft schuldig gemaakt, een korting wordt toegepast, waarna de betrokken hoeveelheden op passende wijze worden toegewezen aan de lidstaten waarvan de visserijactiviteiten werden verboden voordat hun vangstmogelijkheden volledig waren opgebruikt.

3.   Bij de in lid 2 bedoelde kortingen en de daaropvolgende toewijzingen wordt bij voorrang rekening gehouden met de soorten en betrokken geografische gebieden waarvoor de vangstmogelijkheden waren vastgesteld. Deze kortingen en toewijzingen kunnen plaatsvinden in het jaar waarin het nadeel is ontstaan of in de loop van het daaropvolgende jaar of de daaropvolgende jaren.

4.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met name betreffende de vaststelling van de betrokken hoeveelheden, worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

HOOFDSTUK II

Controle op het vlootbeheer

Afdeling 1

Vangstcapaciteit

Artikel 38

Vangstcapaciteit

1.   De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het verrichten van de controles die nodig zijn om te garanderen dat de totale capaciteit die overeenstemt met de door een lidstaat afgegeven visvergunningen, uitgedrukt in GT en in kW, op geen enkel ogenblik de maximumcapaciteit overschrijdt die voor die lidstaat is vastgesteld overeenkomstig:

a)

artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2371/2002,

b)

Verordening (EG) nr. 639/2004,

c)

Verordening (EG) nr. 1438/2003; en

d)

Verordening (EG) nr. 2104/2004.

2.   Uitvoeringsbepalingen voor dit artikel, met name wat betreft:

a)

de registratie van vissersvaartuigen;

b)

de verificatie van het motorvermogen van de vissersvaartuigen;

c)

de verificatie van de tonnage van de vissersvaartuigen;

d)

de verificatie van het soort vistuig, het aantal vistuigen en de kenmerken ervan,

kunnen volgens de in artikel 119 bedoelde procedure worden vastgesteld.

3.   De lidstaten stellen de Commissie in het in artikel 118 bedoelde verslag in kennis van de toegepaste controlemethoden, alsmede van de naam en het adres van de instanties die verantwoordelijk zijn voor het verrichten van de in lid 2 van dit artikel bedoelde verificatie.

Afdeling 2

Motorvermogen

Artikel 39

Toezicht op het motorvermogen

1.   Het is verboden te vissen met een vissersvaartuig waarvan de motor een vermogen heeft dat het in de visvergunning vermelde vermogen te boven gaat.

2.   De lidstaten zien erop toe dat het gecertificeerde motorvermogen niet wordt overschreden. Zij stellen de Commissie in het in artikel 118 bedoelde verslag in kennis van de controlemaatregelen die zij hebben genomen om erop toe te zien dat het gecertificeerde motorvermogen niet wordt overschreden.

3.   De lidstaten kunnen de aan de certificering van het motorvermogen verbonden kosten geheel of gedeeltelijk doorberekenen aan de reders van de vissersvaartuigen.

Artikel 40

Certificering van het motorvermogen

1.   De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het certificeren van het motorvermogen en het afgeven van motorcertificaten voor communautaire vissersvaartuigen met een motor met een voortstuwingsvermogen van meer dan 120 kilowatt (kW), behalve voor vaartuigen die uitsluitend passief vistuig of dreggen gebruiken, ondersteunende vaartuigen en uitsluitend in de aquacultuur gebruikte vaartuigen.

2.   Voor een nieuwe voortstuwingsmotor, een ruilvoortstuwingsmotor en een technisch gewijzigde voortstuwingsmotor van de in lid 1 bedoelde vissersvaartuigen verstrekken de bevoegde autoriteiten van de lidstaten een officiële certificering waaruit blijkt dat die motor geen groter maximaal continu motorvermogen kan ontwikkelen dan het vermogen dat op het motorcertificaat staat. Een dergelijk certificaat wordt uitsluitend verstrekt als de motor niet in staat is meer dan het vermelde maximaal continu motorvermogen te ontwikkelen.

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten mogen de certificering van het motorvermogen uitbesteden aan classificatiebureaus of aan andere marktdeelnemers die over de nodige expertise beschikken om het motorvermogen technisch te beoordelen. Deze classificatiebureaus of andere marktdeelnemers mogen alleen certificeren dat een voortstuwingsmotor het officieel vermelde vermogen niet kan overschrijden als het onmogelijk is de prestatie van de voortstuwingsmotor tot boven het gecertificeerde vermogen op te drijven.

4.   Het is verboden een nieuwe aandrijfmotor, een ruilaandrijfmotor of een technisch gewijzigde aandrijfmotor te gebruiken wanneer een dergelijke motor geen officiële certificering van de lidstaat in kwestie heeft gekregen.

5.   Op vissersvaartuigen waarvoor een visserijinspanningsregeling geldt, is dit artikel met ingang van 1 januari 2012 van toepassing. Voor andere vissersvaartuigen is het van toepassing vanaf 1 januari 2013.

6.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 41

Verificatie van het motorvermogen

1.   De lidstaten verrichten, na een risicoanalyse, een verificatie van gegevens, volgens een steekproefplan op basis van de methode die de Commissie overeenkomstig de in artikel 119 bedoelde procedure vaststelt, om na te gaan of het juiste motorvermogen is vermeld, aan de hand van alle gegevens over de technische kenmerken van het betrokken vaartuig waarover de administratie beschikt. Met name verifiëren zij de gegevens die zijn opgenomen in:

a)

de bescheiden van het volgsysteem voor vaartuigen;

b)

het visserijlogboek;

c)

het EIAPP-certificaat (Engine International Air Pollution Prevention) dat voor de motor is afgegeven overeenkomstig bijlage VI bij het MARPOL-verdrag van 1973/1978;

d)

de klassecertificaten die zijn afgegeven door een met de inspectie en controle van schepen belaste erkende organisatie in de zin van Richtlijn 94/57/EG;

e)

het certificaat van tests op zee;

f)

het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot; en

g)

elk ander document dat relevante gegevens bevat over het vermogen van het vaartuig of over daarmee samenhangende technische kenmerken.

2.   Als er na de analyse van de in lid 1 bedoelde informatie aanwijzingen zijn dat het motorvermogen van een vissersvaartuig groter is dan het op de visvergunning van dat vaartuig vermelde vermogen, voeren de lidstaten een fysieke controle uit van het motorvermogen.

HOOFDSTUK III

Controle op de meerjarenplannen

Artikel 42

Overlading in de haven

1.   Vissersvaartuigen die betrokken zijn bij visserij waarvoor een meerjarenplan geldt, laden hun vangsten pas over op een ander vaartuig in een aangewezen haven of op plaatsen dichtbij de kust als de vangsten zijn gewogen overeenkomstig artikel 60.

2.   In afwijking van lid 1 mogen vissersvaartuigen pelagische vangsten die onder een meerjarenplan vallen ongewogen overladen in aangewezen havens of plaatsen dichtbij de kust als er een met controle belaste waarnemer of een functionaris aan boord van het ontvangende vaartuig is, of indien er na voltooiing van de overlading een controle wordt uitgevoerd voordat het ontvangende vaartuig vertrekt. De kapitein van het ontvangende vaartuig heeft de taak de bevoegde autoriteiten van de kustlidstaat 24 uur vóór het geplande tijdstip van vertrek van het ontvangende vaartuig te informeren. De met controle belaste waarnemer of functionaris wordt aangewezen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan het ontvangende vaartuig de vlag voert. Indien het ontvangende vaartuig visserijactiviteiten onderneemt voordat of nadat het zulke vangsten heeft ontvangen, blijft er tot de aanlanding van de ontvangen vangsten een met controle belaste waarnemer of een functionaris aan boord. Het ontvangende vaartuig landt de ontvangen vangsten aan in een overeenkomstig artikel 43, lid 4, aangewezen haven van een lidstaat, waar de vangst wordt gewogen overeenkomstig de artikelen 60 en 61.

Artikel 43

Aangewezen haven

1.   Wanneer de Raad voor een bepaalde soort een meerjarenplan vaststelt, kan hij voor die soort een drempel, uitgedrukt in levend gewicht, vaststellen bij overschrijding waarvan een vissersvaartuig zijn vangsten in een aangewezen haven of op een plaats dichtbij de kust moet aanlanden.

2.   Als meer dan de in lid 1 bedoelde drempel vis moet worden aangeland, ziet de kapitein van een communautair vissersvaartuig erop toe dat die aanlanding uitsluitend plaatsvindt in een aangewezen haven of op een plaats dichtbij de kust in de Gemeenschap.

3.   Wanneer het meerjarenplan wordt toegepast in het kader van een regionale visserijorganisatie, mogen de aanlandingen of overladingen plaatsvinden in een haven van een verdrag- of overeenkomstsluitende partij of een samenwerkende niet-verdrag- of overeenkomstsluitende partij bij die organisatie, overeenkomstig de regels van die regionale visserijorganisatie.

4.   Elke lidstaat wijst de havens of een plaats dichtbij de kust aan waar de in lid 2 bedoelde aanlandingen moeten plaatsvinden.

5.   Een haven of een plaats dichtbij de kust kan slechts worden aangewezen als een aangewezen haven, mits de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

de uren van aanlanding of overlading staan vast;

b)

de plaatsen van aanlanding of overlading staan vast;

c)

de inspectie- en controleprocedures staan vast.

6.   Wanneer een haven of een plaats dichtbij de kust is aangewezen voor de aanlanding van een soort die onder een meerjarenplan valt, mogen daar ook andere soorten worden aangeland.

7.   De lidstaten kunnen worden vrijgesteld van de bepalingen in lid 5, onder c), indien het nationale controleactieprogramma dat overeenkomstig artikel 46 is aangenomen, een plan bevat over de wijze waarop de controle moet worden uitgevoerd in aangewezen havens, met hetzelfde niveau van controle door de bevoegde autoriteiten. Een plan wordt als bevredigend beschouwd als het door de Commissie is goedgekeurd volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 44

Gescheiden opslag van demersale vangsten die onder meerjarenplannen vallen

1.   Alle vangsten van onder een meerjarenplan vallende demersale bestanden die aan boord van een communautair vissersvaartuig met een lengte van 12 m over alles of meer worden gehouden, worden per soort in bakken, ruimten of containers opgeslagen, onderscheiden van andere bakken, compartimenten of containers.

2.   De kapiteins van communautaire vissersvaartuigen slaan de vangsten van onder een meerjarenplan vallende demersale bestanden op volgens een opslagschema waarin wordt aangegeven waar de diverse soorten zich in het ruim bevinden.

3.   Een communautair vissersvaartuig mag geen bakken, ruimten of containers aan boord hebben waarin hoeveelheden vangsten van onder een meerjarenplan vallende demersale bestanden met andere visserijproducten zijn vermengd.

Artikel 45

Realtimegebruik van quota

1.   Wanneer de som van de vangsten van bestanden die onder een meerjarenplan vallen een bepaalde drempel van het nationale quotum heeft bereikt, worden de vangstgegevens vaker aan de Commissie toegestuurd.

2.   De Raad besluit welke drempel moet worden gehanteerd en hoe vaak de in lid 1 bedoelde gegevens moeten worden gecommuniceerd.

Artikel 46

Nationale controleactieprogramma’s

1.   De lidstaten stellen voor elk meerjarenplan een nationaal controleactieprogramma vast. Alle nationale controleactieprogramma’s worden aan de Commissie meegedeeld of beschikbaar gesteld op het beveiligde deel van de website van de lidstaat overeenkomstig artikel 115, onder a).

2.   De lidstaten stellen specifieke ijkpunten voor de inspectie vast overeenkomstig bijlage I. Deze ijkpunten worden bepaald aan de hand van het risicobeheer en periodiek herzien na analyse van de bereikte resultaten. De ijkpunten voor de inspectie worden voortdurend aangepast totdat de in bijlage I omschreven streefijkpunten worden bereikt.

HOOFDSTUK IV

Controle op technische maatregelen

Afdeling 1

Gebruik van het vistuig

Artikel 47

Vistuig

Als het gaat om visserijtakken waarin het gebruik van meer dan één soort vistuig verboden is, wordt ander vistuig zo vastgemaakt en opgeborgen dat het niet onmiddellijk kan worden gebruikt, dat wil zeggen dat:

a)

de netten, de gewichten en soortgelijk tuig zijn losgemaakt van hun trawlborden en van hun trek- of sleepkabels en -touwen;

b)

netten die zich op of boven het dek bevinden, stevig zijn vastgemaakt en opgeborgen;

c)

beuglijnen op lagere dekken zijn geborgen.

Artikel 48

Terughalen van verloren vistuig

1.   Een communautair vissersvaartuig heeft de middelen aan boord om verloren vistuig terug te halen.

2.   De kapitein van een communautair vissersvaartuig dat zijn vistuig geheel of gedeeltelijk heeft verloren, tracht het verloren vistuig zo snel mogelijk terug te halen.

3.   Wanneer het verloren vistuig niet kan worden teruggehaald, brengt de kapitein van het vissersvaartuig dat ter kennis van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan hij de vlag voert; die autoriteit verstrekt de bevoegde autoriteit van de kustlidstaat binnen 24 uur de hiernavolgende gegevens:

a)

het externe identificatienummer en de naam van het vissersvaartuig;

b)

het soort verloren vistuig;

c)

het tijdstip van het verlies;

d)

de plaats van het verlies;

e)

de maatregelen die zijn genomen om het vistuig terug te halen.

4.   Indien vistuig dat door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten is teruggehaald, niet als verloren was opgegeven, mogen de autoriteiten de kosten verhalen op de kapitein van het vissersvaartuig dat het vistuig heeft verloren.

5.   Een lidstaat kan communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 m die zijn vlag voeren, van het bepaalde in lid 1 vrijstellen indien zij:

a)

uitsluitend actief zijn in de territoriale zeeën van de vlaggenlidstaat; of

b)

nooit meer dan 24 uur op zee blijven tussen het tijdstip van vertrek uit de haven en het tijdstip van terugkeer naar de haven.

Artikel 49

Samenstelling van de vangst

1.   Als voor vangsten die aan boord van een communautair vissersvaartuig worden gehouden gedurende eenzelfde visreis netten met verschillende minimummaaswijdten zijn gebruikt, wordt de samenstelling naar soort berekend voor elk van de onder de verschillende omstandigheden gevangen gedeelten van de vangst. Daartoe worden alle maaswijdteveranderingen en de samenstelling van de zich op het ogenblik van die veranderingen aan boord bevindende vangst opgetekend in het visserijlogboek.

2.   Onverminderd artikel 44 kunnen in specifieke gevallen volgens de in artikel 119 bedoelde procedure uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld met betrekking tot het aan boord hebben van een opslagschema van de verwerkte producten waarin per soort wordt aangegeven waar die zich in het ruim bevinden.

Afdeling 2

Controle op voor de visserij beperkte gebieden

Artikel 50

Controle op voor de visserij beperkte gebieden

1.   Op de visserijactiviteiten van de communautaire vissersvaartuigen en vissersvaartuigen van derde landen in visserijzones waar door de Raad een voor de visserij beperkt gebied is ingesteld, wordt controle uitgeoefend door het visserijcontrolecentrum van de kustlidstaat, dat beschikt over een systeem om te detecteren en te registreren wanneer vaartuigen voor de visserij beperkte gebieden binnenvaren, erdoor varen en verlaten.

2.   Naast het bepaalde in lid 1 stelt de Raad een datum vast vanaf welke de vissersvaartuigen een operationeel systeem aan boord dienen te hebben dat de kapitein waarschuwt bij het binnenvaren en het verlaten van een voor de visserij beperkt gebied.

3.   De gegevens worden ten minste om de 30 minuten doorgestuurd als een vissersvaartuig een voor de visserij beperkt gebied binnenvaart.

4.   Vissersvaartuigen die niet in een voor de visserij beperkt gebied mogen vissen, mogen door een voor de visserij beperkt gebied varen op voorwaarde dat:

a)

alle zich aan boord bevindend vistuig tijdens de doorvaart is vastgemaakt en geborgen, en

b)

de snelheid tijdens het doorvaren niet minder dan zes knopen bedraagt, behalve in geval van overmacht of als de omstandigheden tegenzitten. In zulke gevallen waarschuwt de kapitein onmiddellijk het visserijcontrolecentrum van de vlaggenlidstaat, die vervolgens de bevoegde autoriteiten van de kustlidstaat op de hoogte brengt.

5.   Dit artikel geldt voor communautaire vissersvaartuigen en voor vissersvaartuigen uit derde landen met een lengte van 12 m over alles of meer.

Afdeling 3

Realtimesluiting van visserijtakken

Artikel 51

Algemene bepalingen

1.   Als een vangstdrempel van een bepaalde soort of groep van soorten zoals vastgesteld overeenkomstig de in artikel 119 bedoelde procedure is bereikt, kan het betrokken gebied overeenkomstig deze afdeling tijdelijk voor de betrokken visserij worden gesloten.

2.   De vangstdrempel wordt berekend op basis van een steekproefmethode die door de Commissie overeenkomstig de in artikel 119 bedoelde procedure is vastgesteld, en wordt uitgedrukt als percentage of gewicht van een bepaalde soort of groep van soorten ten opzichte van de totale vangst per trek van de vis in kwestie.

3.   De bepalingen ter uitvoering van deze afdeling worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 52

Vangstdrempel per twee trekken

1.   Als de vangsthoeveelheid de vangstdrempel bij twee opeenvolgende trekken overschrijdt, begint het vissersvaartuig pas opnieuw te vissen nadat het het vangstgebied met minstens vijf zeemijl heeft verlegd of met twee zeemijl voor vissersvaartuigen van minder dan 12 m lengte over alles, ten opzichte van de positie van de vorige trek, en stelt het de bevoegde autoriteiten van de kustlidstaat daarvan onmiddellijk in kennis.

2.   De Commissie kan overeenkomstig de in artikel 119 bedoelde procedure op eigen initiatief of op verzoek van de betrokken lidstaat de in lid 1 vermelde afstanden wijzigen.

Artikel 53

Realtimesluiting door de lidstaten

1.   Wanneer een functionaris, een met controle belaste waarnemer of onderzoeksplatform constateert dat een vangstdrempel is bereikt, stelt de functionaris, de waarnemer die met controle is belast of de persoon die deelneemt aan een gezamenlijke actie in het kader van een gezamenlijk inzetplan, daarvan onmiddellijk de bevoegde autoriteiten van de kustlidstaat in kennis.

2.   Op basis van de overeenkomstig de lid 1 ontvangen gegevens besluit de kustlidstaat onmiddellijk tot de realtimesluiting van het betrokken gebied. De lidstaat kan voor dit besluit ook de informatie gebruiken die hij overeenkomstig artikel 52 heeft ontvangen, of andere beschikbare informatie. In het besluit waarbij de realtimesluiting wordt ingesteld worden het geografische gebied van de betrokken visgronden, de duur van de sluiting en de voorwaarden voor de visserij in dat gebied gedurende de sluiting, duidelijk aangegeven.

3.   Indien het in lid 2 bedoelde gebied op het rechtsgebied van meer dan één lidstaat ligt, brengt de betrokken lidstaat de naburige kustlidstaat onverwijld op de hoogte van de vaststellingen en van het besluit om het gebied te sluiten. De naburige kustlidstaat sluit dan onverwijld zijn deel van het gebied.

4.   De in lid 2 bedoelde realtimesluiting is niet-discriminerend en geldt alleen voor vissersvaartuigen die zijn uitgerust voor het vangen van de betrokken soorten en/of een machtiging hebben voor het vissen op de betrokken visgronden.

5.   De kustlidstaat stelt de Commissie, alle lidstaten en de derde landen waarvan vissersvaartuigen zijn gemachtigd om in het betrokken gebied actief te zijn, onmiddellijk in kennis van het feit dat er een realtimesluiting is ingesteld.

6.   De Commissie kan de lidstaat te allen tijde verzoeken de realtimesluiting met onmiddellijke ingang ongedaan te maken of te wijzigen indien de betrokken lidstaat niet voldoende gegevens heeft verstrekt waaruit blijkt dat er een vangstdrempel is bereikt overeenkomstig artikel 51.

7.   In het in lid 2 bedoelde gebied zijn visserijactiviteiten verboden overeenkomstig het besluit tot instelling van de realtimesluiting.

Artikel 54

Realtimesluiting door de Commissie

1.   Op basis van gegevens waaruit blijkt dat een vangstdrempel is bereikt, kan de Commissie, als de kustlidstaat zelf geen sluiting heeft ingesteld, een gebied vaststellen dat tijdelijk wordt gesloten.

2.   De Commissie stelt onmiddellijk alle lidstaten en de derde landen waarvan vissersvaartuigen in het gesloten gebied actief zijn, van haar besluit in kennis en stelt onmiddellijk op haar officiële website een kaart ter beschikking met de coördinaten van het tijdelijk gesloten gebied, met vermelding van de duur van de sluiting en de voorwaarden die in dat specifieke gesloten gebied voor de visserij gelden.

HOOFDSTUK V

Controle op de recreatievisserij

Artikel 55

Recreatievisserij

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de recreatievisserij op hun grondgebied en in communautaire wateren plaatsvindt op een wijze die strookt met de doelstellingen en de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

2.   De in het kader van de recreatievisserij gedane vangsten mogen niet in de handel worden gebracht.

3.   Onverminderd Verordening (EG) nr. 199/2008, zien de lidstaten, middels een steekproevenplan, toe op de vangsten van onder herstelplannen vallende bestanden door de recreatievisserij vanaf boten die onder hun vlag varen en vanaf boten van derde landen, in wateren die onder hun soevereiniteit of jurisdictie vallen. Visserij vanaf de kust wordt niet meegerekend.

4.   Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) evalueert de economische impact van de in lid 3 bedoelde recreatievisserij. Wanneer blijkt dat de recreatievisserij een beduidende impact heeft, kan de Raad volgens de procedure in artikel 37 van het Verdrag besluiten de recreatievisserij van lid 3 te onderwerpen aan specifieke beheersmaatregelen zoals vismachtigingen en vangstaangiften.

5.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

TITEL V

CONTROLE OP DE AFZET

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 56

Beginselen voor de controle op de afzet

1.   Elke lidstaat is verantwoordelijk voor de controle, op zijn grondgebied, op de toepassing van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid in alle stadia van de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, van de eerste verkoop tot de detailverkoop, met inbegrip van het vervoer.

2.   Wanneer voor een bepaalde soort in de communautaire wetgeving een minimummaat is vastgesteld, moeten de voor de aankoop, de verkoop, de opslag of het vervoer verantwoordelijke marktdeelnemers het betrokken geografische gebied van oorsprong van de producten kunnen bewijzen.

3.   De lidstaten zien erop toe dat alle gevangen of geoogste visserij- en aquacultuurproducten vóór de eerste verkoop in partijen worden verdeeld.

4.   Hoeveelheden van minder dan 30 kilo per soort afkomstig van hetzelfde beheersgebied van diverse vissersvaartuigen mogen in partijen worden verdeeld door de producentenorganisatie waarvan de exploitant van het vissersvaartuig lid is of door een geregistreerde koper vóór de eerste verkoop. De producentenorganisatie en de geregistreerde koper bewaren minstens drie jaar lang gegevens over de oorsprong van de inhoud van de partijen waarin de vangsten van verscheidene vissersvaartuigen worden gedaan.

Artikel 57

Gemeenschappelijke handelsnormen

1.   De lidstaten zien erop toe dat de producten waarvoor gemeenschappelijke handelsnormen gelden slechts voor eerste verkoop worden uitgestald, voor eerste verkoop worden aangeboden, worden verkocht of anderszins worden verhandeld als zij met die normen in overeenstemming zijn.

2.   Producten die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 104/2000 uit de markt worden genomen, moeten voldoen aan de gemeenschappelijke handelsnormen, vooral wat de versheidscategorie betreft.

3.   Marktdeelnemers die verantwoordelijk zijn voor de aankoop, de verkoop, de opslag of het vervoer van partijen visserij- en aquacultuurproducten, moeten in staat zijn aan te tonen dat die producten in alle stadia met de minimumhandelsnormen in overeenstemming zijn.

Artikel 58

Traceerbaarheid

1.   Onverminderd Verordening (EG) nr. 178/2002 zijn alle partijen visserij- en aquacultuurproducten in alle stadia van de productie, de verwerking en de distributie traceerbaar, vanaf de vangst of de oogst tot en met de detailhandel.

2.   Visserij- en aquacultuurproducten die in de Gemeenschap in de handel worden gebracht of waarschijnlijk in de handel zullen worden gebracht, worden zodanig geëtiketteerd dat elke partij traceerbaar is.

3.   Partijen visserij- en aquacultuurproducten mogen na de eerste verkoop slechts worden samengevoegd of gesplitst indien het mogelijk is de partijen te traceren tot het stadium van de vangst of de oogst.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de marktdeelnemers beschikken over systemen en procedures waarmee kan worden nagegaan van wie zij partijen visserij- en aquacultuurproducten hebben ontvangen en aan wie zij die producten hebben geleverd. Deze informatie wordt op verzoek aan de bevoegde autoriteiten verstrekt.

5.   Voor alle partijen visserij- en aquacultuurproducten gelden op zijn minst de volgende informatie- en etiketteringsvereisten:

a)

het identificatienummer van elke partij;

b)

het externe identificatienummer en de naam van het vissersvaartuig of de naam van de aquacultuurproductie-eenheid;

c)

de FAO-drielettercode van elke soort;

d)

de datum van de vangsten of de datum van productie;

e)

de hoeveelheden van iedere soort in kilogrammen netto gewicht of, indien mogelijk, het aantal vissen;

f)

naam en adres van de leveranciers;

g)

de gegevens voor de consument overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2065/2001: de handelsbenaming, de wetenschappelijke benaming, het betrokken geografische gebied en de productiemethode;

h)

of de visserijproducten voorafgaand zijn bevroren.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 5, onder g) en h), bedoelde gegevens in het stadium van de detailhandel voor de consument beschikbaar zijn.

7.   De in lid 5, onder a) tot en met f), vermelde gegevens zijn niet vereist voor visserij- en aquacultuurproducten die in de Gemeenschap worden ingevoerd met vangstcertificaten die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1005/2008 worden ingediend.

8.   De lidstaten mogen kleine hoeveelheden rechtstreeks vanaf vissersvaartuigen aan de consumenten verkochte producten vrijstellen van de eisen van dit artikel, mits deze hoeveelheden niet meer dan 50 EUR per dag vertegenwoordigen. Wijzigingen van dit maximumbedrag worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

9.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

HOOFDSTUK II

Activiteiten na de aanlanding

Artikel 59

Eerste verkoop van visserijproducten

1.   De lidstaten zien erop toe dat alle visserijproducten voor het eerst op de markt worden gebracht of geregistreerd in een visafslag of aan geregistreerde kopers of producentenorganisaties worden verkocht.

2.   De koper van visserijproducten die, in een eerste verkoop, door een vissersvaartuig worden verkocht, moet geregistreerd zijn bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de eerste verkoop plaatsvindt. Voor registratiedoeleinden wordt elke koper geïdentificeerd aan de hand van zijn in de nationale gegevensbanken opgenomen btw-nummer, fiscaal identificatienummer of ander uniek identificatienummer.

3.   Eenieder die een hoeveelheid visserijproducten van niet meer dan 30 kg koopt die nadien niet op de markt worden gebracht maar uitsluitend voor particuliere consumptie worden gebruikt, is vrijgesteld van dit artikel. Wijzigingen van dit maximumbedrag worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 60

Weging van visserijproducten

1.   De lidstaten zien erop toe dat alle visserijproducten worden gewogen op door de bevoegde autoriteiten goedgekeurde systemen, tenzij een lidstaat een door de Commissie goedgekeurd steekproevenplan heeft aangenomen dat is gebaseerd op de risicogebaseerde methode die de Commissie overeenkomstig de procedure in artikel 119 heeft aangenomen.

2.   Onverminderd bijzondere bepalingen wordt de weging uitgevoerd bij de aanlanding, voordat de visserijproducten worden opgeslagen, vervoerd of verkocht.

3.   Bij wijze van afwijking van lid 2 mogen de lidstaten toestaan dat visserijproducten aan boord van het vissersvaartuig worden gewogen volgens een in lid 1 bedoeld steekproevenplan.

4.   Geregistreerde kopers, geregistreerde visafslagen of andere instanties of personen die verantwoordelijk zijn voor de eerste afzet van visserijproducten in een lidstaat, zijn verantwoordelijk voor de nauwkeurigheid van de weging tenzij, overeenkomstig lid 3, het wegen aan boord van het vissersvaartuig gebeurt en de kapitein dus verantwoordelijk is.

5.   De weegresultaten worden gebruikt voor de invulling van de aangiften van aanlanding, het vervoersdocument, de verkoopdocumenten en de aangiften van overname.

6.   De bevoegde autoriteiten van een lidstaat kunnen verlangen dat hoeveelheden visserijproducten die voor het eerst worden aangeland in die lidstaat in aanwezigheid van functionarissen worden gewogen voordat ze vanaf de plaats van aanlanding naar elders worden vervoerd.

7.   Nadere bepalingen voor de risicogebaseerde weegmethode en -procedure kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 61

Weging van visserijproducten na vervoer vanaf de plaats van aanlanding

1.   De lidstaten kunnen bij wijze van afwijking van artikel 60, lid 2, toestaan dat visserijproducten worden gewogen na vervoer vanaf de plaats van aanlanding, mits de producten naar een bestemming op het grondgebied van de betrokken lidstaat worden vervoerd en deze lidstaat een door de Commissie goedgekeurd controleplan heeft aangenomen dat is gebaseerd op de risicogebaseerde methode die de Commissie overeenkomstig de procedure in artikel 119 heeft aangenomen.

2.   Bij wijze van afwijking van lid 1 kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de visserijproducten worden aangeland, toestaan dat deze producten, voordat zij worden gewogen, worden vervoerd naar geregistreerde kopers, geregistreerde visafslagen of andere instanties of personen die verantwoordelijk zijn voor de eerste afzet van visserijproducten in een andere lidstaat. Deze toelating valt onder een gemeenschappelijk controleprogramma van de betrokken lidstaten, zoals bedoeld in artikel 94, dat door de Commissie is goedgekeurd en dat gebaseerd is op de risicogebaseerde methode die de Commissie overeenkomstig de procedure in artikel 119 heeft aangenomen.

Artikel 62

Invullen en overleggen van de aangifte van verkoopdocumenten

1.   Geregistreerde kopers, geregistreerde visafslagen of andere door de lidstaten gemachtigde instanties of personen met een jaarlijkse omzet in eerste verkopen van visserijproducten van minder dan 200 000 EUR, onder de verantwoordelijkheid waarvan in een lidstaat aangelande visserijproducten voor het eerst op de markt worden gebracht, doen binnen 48 uur na de eerste verkoop, zo mogelijk elektronisch, een verkoopdocument toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de eerste verkoop plaatsvindt. Deze kopers, visafslagen, instanties of personen zijn verantwoordelijk voor de juistheid van het verkoopdocument.

2.   Een lidstaat kan geregistreerde kopers, geregistreerde visafslagen of andere door de lidstaten gemachtigde instanties of personen met een jaarlijkse omzet in eerste verkopen van visserijproducten van minder dan200 000 EUR verplichten of machtigen de in artikel 64, lid 1, genoemde gegevens elektronisch te registreren en door te geven.

3.   Als de lidstaat op het grondgebied waarvan de eerste verkoop plaatsvindt niet de vlaggenlidstaat is van het vissersvaartuig dat de vis heeft aangeland, zorgt hij ervoor dat, na ontvangst van de betrokken gegevens, een kopie van het verkoopdocument, indien mogelijk elektronisch, aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat wordt toegestuurd.

4.   Wanneer het voor het eerst op de markt brengen van visserijproducten niet plaatsvindt in de lidstaat waar de producten zijn aangeland, zorgt de lidstaat die voor de controle op het voor het eerst op de markt brengen verantwoordelijk is, ervoor dat meteen na de ontvangst van het verkoopdocument een kopie van dat document, indien mogelijk elektronisch, wordt toegestuurd aan de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de controle op de aanlanding van deze producten, en aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat van het vissersvaartuig.

5.   Wanneer de aanlanding buiten de Gemeenschap plaatsvindt en de eerste verkoop plaatsvindt in een derde land, stuurt de kapitein van het vissersvaartuig of zijn vertegenwoordiger, zo mogelijk elektronisch, binnen 48 uur na de eerste verkoop een kopie van het verkoopdocument, indien mogelijk elektronisch, of een gelijkwaardig document van hetzelfde informatieniveau naar de bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat.

6.   Indien het verkoopdocument niet overeenstemt met de factuur of een als zodanig dienstdoend document, als bedoeld in de artikelen 218 en 219 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (25), stelt de betrokken lidstaat de nodige maatregelen vast om te garanderen dat de gegevens betreffende de prijzen, exclusief belasting, voor de leveranties van goederen aan de koper gelijk zijn aan die welke in de factuur zijn vermeld. De lidstaten stellen de nodige maatregelen vast om te garanderen dat de gegevens betreffende de prijzen, exclusief belasting, voor de leveranties van goederen aan de koper gelijk zijn aan die welke in de factuur zijn vermeld.

Artikel 63

Elektronisch invullen en verzenden van gegevens van verkoopdocumenten

1.   Geregistreerde kopers, geregistreerde visafslagen of andere door de lidstaten gemachtigde instanties of personen met een jaarlijkse omzet in eerste verkopen van visserijproducten van200 000 EUR of meer, leggen de in artikel 64, lid 1, bedoelde gegevens elektronisch vast en doen die binnen 24 uur nadat de eerste verkoop is afgerond elektronisch toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de eerste verkoop plaatsvindt.

2.   Op dezelfde wijze zenden de lidstaten elektronisch de in artikel 62, leden 3 en 4, bedoelde gegevens over verkoopdocumenten toe.

Artikel 64

Inhoud van de verkoopdocumenten

1.   De in de artikelen 62 en 63 bedoelde verkoopdocumenten bevatten de volgende gegevens:

a)

het extern identificatienummer en de naam van het vissersvaartuig dat het betrokken product heeft aangeland;

b)

de haven en de datum van aanlanding;

c)

de naam van de reder of de kapitein van het vissersvaartuig en, indien verschillend, de naam van de verkoper;

d)

de naam van de koper en zijn btw-nummer, zijn fiscaal identificatienummer, of een ander uniek identificatiemiddel;

e)

de FAO-drielettercode van elke soort en het betrokken geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;

f)

de hoeveelheden van iedere soort in kilogrammen productgewicht, gespecificeerd naar aanbiedingsvorm van het product of, indien van toepassing, het aantal vissen;

g)

voor alle producten waarvoor handelsnormen gelden, de individuele maat of het individuele gewicht, de klasse, de aanbiedingsvorm en de versheid, voor zover van toepassing;

h)

in voorkomend geval, de bestemming van de uit de markt genomen producten (verkoopuitstel of gebruik in diervoeder, voor de productie van voor diervoeder bestemd meel, als aas of voor andere dan voedingsdoeleinden);

i)

de plaats en de datum van verkoop;

j)

indien mogelijk, het referentienummer en de datum van de factuur en, indien van toepassing, het verkoopcontract;

k)

indien van toepassing, een verwijzing naar de in artikel 66 bedoelde aangifte van overname of naar het in artikel 68 bedoelde vervoersdocument;

l)

de prijs.

2.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 65

Vrijstellingen van de voorschriften inzake verkoopdocumenten

1.   De Commissie kan volgens de in artikel 119 bedoelde procedure vrijstelling verlenen van de verplichting om de bevoegde autoriteiten of andere gemachtigde instanties van de lidstaat het verkoopdocument voor te leggen voor visserijproducten die zijn aangeland door bepaalde categorieën communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 m, alsmede voor hoeveelheden aangelande visserijproducten van niet meer dan 50 kg, uitgedrukt in levend gewicht, per soort. Die vrijstellingen mogen alleen worden toegekend als de betrokken lidstaat overeenkomstig de artikelen 16 en 25 een aanvaardbare steekproefregeling toepast.

2.   Eenieder die een hoeveelheid producten van niet meer dan 30 kg koopt die nadien niet op de markt worden gebracht maar enkel voor particuliere consumptie worden gebruikt, is vrijgesteld van de bepalingen in de artikelen 62, 63 en 64. Wijzigingen van dit maximumbedrag worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 66

Aangifte van overname

1.   Onverminderd bijzondere bepalingen in de meerjarenplannen geldt dat, wanneer de visserijproducten bestemd zijn voor verkoop in een later stadium, geregistreerde kopers, geregistreerde visafslagen of andere instanties of personen met een jaarlijkse omzet in eerste verkopen van visserijproducten van minder dan 200 000 EUR, onder de verantwoordelijkheid waarvan in een lidstaat aangelande visserijproducten voor het eerst op de markt worden gebracht, binnen 48 uur na voltooiing van de aanlanding een aangifte van overname doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de overname plaatsvindt. Deze kopers, visafslagen of andere instanties of personen zijn verantwoordelijk voor de indiening en de juistheid van de aangifte van overname.

2.   Als de lidstaat waar de overname plaatsvindt niet de vlaggenlidstaat is van het vissersvaartuig dat de vis heeft aangeland, zorgt hij ervoor dat, na ontvangst van de betrokken gegevens, een kopie van de aangifte van overname, indien mogelijk elektronisch, wordt toegestuurd aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat.

3.   De in lid 1 bedoelde aangifte van overname bevat ten minste de volgende gegevens:

a)

het extern identificatienummer en de naam van het vissersvaartuig dat de producten heeft aangeland;

b)

de haven en de datum van aanlanding;

c)

de naam van de reder of de kapitein van het vaartuig;

d)

de FAO-drielettercode van elke soort en het betrokken geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;

e)

de hoeveelheden van iedere opgeslagen soort in kilogrammen productgewicht, gespecificeerd naar aanbiedingsvorm van het product of, indien van toepassing, het aantal vissen;

f)

de naam en het adres van de voorzieningen waar de producten zijn opgeslagen;

g)

indien van toepassing, een verwijzing naar het in artikel 68 bedoelde vervoersdocument.

Artikel 67

Elektronisch invullen en opsturen van overnamegegevens

1.   Onverminderd bijzondere bepalingen in de meerjarenplannen geldt dat, wanneer de visserijproducten bestemd zijn voor verkoop in een later stadium, geregistreerde kopers, geregistreerde visafslagen of andere instanties of personen met een jaarlijkse omzet in eerste verkopen van visserijproducten van200 000 EUR of meer, onder de verantwoordelijkheid waarvan in een lidstaat aangelande visserijproducten voor het eerst op de markt worden gebracht, de in artikel 66 bedoelde gegevens elektronisch vastleggen en binnen 24 uur elektronisch doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de overname plaatsvindt.

2.   De lidstaten zenden de in artikel 66, lid 2, bedoelde gegevens over aangiften van overname elektronisch toe.

Artikel 68

Invullen en overleggen van het vervoersdocument

1.   Alle niet verwerkte of aan boord verwerkte visserijproducten die in de Gemeenschap worden aangeland, waarvoor noch een verkoopdocument, noch een aangifte van overname is overgelegd overeenkomstig de artikelen 62, 63, 66 en 67 en die naar een andere plaats dan de plaats van aanlanding worden vervoerd, gaan vergezeld van een door de vervoerder opgesteld document totdat de eerste verkoop heeft plaatsgevonden. De vervoerder legt binnen 48 uur na het laden een vervoersdocument voor aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de aanlanding heeft plaatsgevonden of aan andere door hen gemachtigde instanties.

2.   De vervoerder wordt vrijgesteld van de verplichting het vervoersdocument dat visserijproducten vergezelt, in zijn bezit te hebben, indien vóór het begin van het vervoer met elektronische middelen een vervoersdocument is toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat. De gegevens worden ter beschikking gesteld van de functionarissen van de vlaggenlidstaat die, ingeval de producten naar een andere lidstaat worden vervoerd dan de lidstaat van aanlanding, het vervoersdocument onmiddellijk na ontvangst toezenden aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan die producten, zoals aangegeven, voor het eerst op de markt worden gebracht.

3.   Als de producten naar een andere lidstaat worden vervoerd dan de lidstaat van aanlanding, legt de vervoerder binnen 48 uur na het laden van de visserijproducten ook een kopie van het vervoersdocument voor aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan die producten, zoals aangegeven, voor het eerst op de markt worden gebracht. De lidstaat waar de producten voor het eerst op de markt worden gebracht, kan de lidstaat van aanlanding hieromtrent om nadere informatie verzoeken.

4.   De vervoerder is verantwoordelijk voor de juistheid van het transportdocument.

5.   Op het vervoersdocument worden de volgende gegevens vermeld:

a)

de plaats van bestemming van de zending(en) en de gegevens van het vervoermiddel;

b)

het extern identificatienummer en de naam van het vissersvaartuig dat de producten heeft aangeland;

c)

de FAO-drielettercode van elke soort en het betrokken geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;

d)

de hoeveelheden van iedere vervoerde soort in kilogrammen productgewicht, gespecificeerd naar aanbiedingsvorm van het product of, indien mogelijk, het aantal vissen;

e)

de naam en het adres van de geadresseerde;

f)

plaats en datum van lading van de goederen.

6.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen vrijstelling van de in lid 1 vastgestelde verplichting verlenen als de visserijproducten binnen een havengebied of over een afstand van ten hoogste 20 km van de plaats van aanlanding worden vervoerd.

7.   Als visserijproducten waarvan in een verkoopdocument is aangegeven dat zij zijn verkocht naar een andere plaats dan die van aanlanding worden vervoerd, moet de vervoerder met een document kunnen aantonen dat er een verkooptransactie heeft plaatsgevonden.

8.   De vervoerder wordt vrijgesteld van de verplichting in dit artikel als het vervoersdocument wordt vervangen door een kopie van de aangifte van aanlanding, bedoeld in artikel 23, die betrekking heeft op de vervoerde hoeveelheden, of door een gelijkwaardig document van hetzelfde informatieniveau.

HOOFDSTUK III

Producentenorganisaties en prijs- en interventieregelingen

Artikel 69

Toezicht op producentenorganisaties

1.   Overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 104/2000 verrichten de lidstaten met geregelde tussenpozen controles om te garanderen dat:

a)

de producentenorganisaties de erkenningsvoorwaarden in acht nemen;

b)

de erkenning van een producentenorganisatie, zo nodig, wordt ingetrokken als de voorwaarden van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 104/2000 niet langer zijn vervuld of als de erkenning is verleend op grond van onjuiste informatie;

c)

de erkenning onmiddellijk met terugwerkende kracht wordt ingetrokken als de organisatie die erkenning op bedrieglijke wijze heeft verkregen of misbruik heeft gemaakt van die erkenning.

2.   De Commissie verricht controles om erop toe te zien dat de regels met betrekking tot de producentenorganisaties die zijn vastgesteld in artikel 5 en artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 104/2000, in acht worden genomen, en in het licht van de resultaten van die controles kan zij, indien nodig, de lidstaten verzoeken de erkenning in te trekken.

3.   De lidstaten voeren passende controles uit om erop toe te zien dat elke producentenorganisatie de verplichtingen die in het werkprogramma voor het betrokken visseizoen zijn vastgesteld, nakomt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2508/2000 en zij passen de in artikel 9, lid 3, van Verordening (EG) nr. 104/2000 vastgestelde sancties toe als die verplichtingen niet worden nagekomen.

Artikel 70

Toezicht op prijs- en interventieregelingen

De lidstaten verrichten alle controles met betrekking tot de prijs- en interventieregelingen, met name inzake:

a)

het uit de markt nemen van producten voor andere doeleinden dan menselijke consumptie;

b)

verkoopuitstel met het oog op stabilisatie, opslag en/of verwerking van uit de markt genomen producten;

c)

particuliere opslag van op zee ingevroren producten;

d)

de compenserende vergoeding voor tonijn die voor verwerking is bestemd.

TITEL VI

BEWAKING

Artikel 71

Door de lidstaten verrichte waarnemingen op zee en constateringen

1.   De lidstaten zorgen voor de bewaking van onder hun soevereiniteit of jurisdictie vallende communautaire wateren en doen dit aan de hand van:

a)

waarnemingen van vissersvaartuigen door inspectievaartuigen of bewakingsvliegtuigen,

b)

een volgsysteem voor vaartuigen als bedoeld in artikel 9, of

c)

andere constaterings- en identificatiemethoden.

2.   Als de uit de waarneming of constatering voortvloeiende gegevens niet overeenstemmen met de overige gegevens waarover de lidstaat beschikt, verricht de lidstaat alle onderzoeken die nodig kunnen zijn om een passende follow-up vast te stellen.

3.   Als de waarneming of constatering betrekking heeft op een vissersvaartuig van een andere lidstaat of van een derde land en de gegevens niet stroken met de overige gegevens waarover de kustlidstaat beschikt en als die kustlidstaat geen verdere actie kan ondernemen, legt hij zijn bevindingen in een bewakingsverslag neer, dat hij onmiddellijk, indien mogelijk elektronisch, aan de vlaggenlidstaat of het betrokken derde land toestuurt. Als het om een vaartuig van een derde land gaat, wordt het bewakingsverslag ook aan de Commissie of de door haar aangewezen instantie toegestuurd.

4.   Als een functionaris van een lidstaat waarneemt of constateert dat een vissersvaartuig betrokken is bij activiteiten die als een inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid kunnen worden beschouwd, stelt hij onmiddellijk een bewakingsverslag op, dat hij naar de bevoegde autoriteiten stuurt.

5.   De inhoud van het bewakingsverslag wordt vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 72

Maatregelen die moeten worden genomen na de ontvangst van uit waarnemingen en constateringen voortvloeiende gegevens

1.   De vlaggenlidstaten nemen na ontvangst van een bewakingsverslag van een andere lidstaat onverwijld maatregelen en verrichten het nodige verdere onderzoek om een passende follow-up te kunnen vaststellen.

2.   De andere lidstaten dan de betrokken vlaggenlidstaat gaan, indien nodig, na of het gemelde waargenomen vaartuig activiteiten in onder hun jurisdictie of soevereiniteit vallende wateren heeft verricht, dan wel of van dat vaartuig afkomstige visserijproducten op hun grondgebied zijn aangeland of ingevoerd, en onderzoeken de staat van dienst van dat vaartuig wat de naleving van de betrokken instandhoudings- en beheersmaatregelen betreft.

3.   De Commissie of de door haar aangewezen instantie of, waar van toepassing, de vlaggenlidstaat en andere lidstaten, onderzoeken ook naar behoren gestaafde informatie over waargenomen vaartuigen die is verstrekt door individuele burgers, maatschappelijke organisaties, met inbegrip van milieuorganisaties, en vertegenwoordigers van belanghebbenden uit de visserij of de vishandel.

Artikel 73

Met controle belaste waarnemers

1.   Wanneer er door de Raad een communautaire regeling van met controle belaste waarnemers is vastgesteld, toetsen met controle belaste waarnemers aan boord van vissersvaartuigen de naleving door die vaartuigen van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Zij voeren alle in het kader van de waarnemingsregeling vereiste taken uit, met name het verifiëren en registreren van de visserijactiviteiten van het betrokken vaartuig en de relevante documenten.

2.   De met controle belaste waarnemers beschikken over de voor hun taken vereiste kwalificaties. Zij zijn onafhankelijk van de eigenaar, de kapitein en de bemanningsleden van het vissersvaartuig. Zij hebben geen enkele economische relatie met de marktdeelnemer.

3.   Voor zover mogelijk zorgen de met controle belaste waarnemers ervoor dat hun aanwezigheid aan boord van een vissersvaartuig de visserijactiviteiten en de normale werkzaamheden van dat vaartuig niet hindert of verstoort.

4.   Als een met controle belaste waarnemer een ernstige inbreuk constateert, brengt hij de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat onverwijld op de hoogte.

5.   De met controle belaste waarnemers stellen een waarnemingsverslag op, zo mogelijk elektronisch, en versturen dat onverwijld, met gebruikmaking, indien dit noodzakelijk wordt geacht, van elektronische zendapparatuur aan boord van het visservaartuig, naar hun bevoegde autoriteiten en naar de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat. De lidstaten voeren dit verslag in het in artikel 78 bedoelde gegevensbestand in.

6.   Indien in het waarnemingsverslag staat dat het gecontroleerde vaartuig visserijactiviteiten ontplooit die niet stroken met de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, stellen de in lid 4 bedoelde bevoegde autoriteiten het vereiste onderzoek in.

7.   De kapiteins van communautaire vissersvaartuigen zorgen ervoor dat de aangewezen met controle belaste waarnemers naar behoren worden ondergebracht, vergemakkelijken hun taak en zien erop toe dat zij niet worden gehinderd bij het vervullen van hun opdracht. De kapiteins van communautaire vissersvaartuigen verlenen tevens de met controle belaste waarnemers toegang tot de relevante delen van het vaartuig, ook tot de gedane vangst, alsmede tot de documenten van het vaartuig, met inbegrip van de elektronische bestanden.

8.   Alle kosten die voortvloeien uit de op grond van dit artikel verrichte activiteiten van met controle belaste waarnemers komen ten laste van de vlaggenlidstaten. De lidstaten mogen deze kosten volledig of gedeeltelijk doorberekenen aan de reders van de vissersvaartuigen die hun vlag voeren en in de desbetreffende visserijtak actief zijn.

9.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

TITEL VII

INSPECTIE EN PROCEDURES

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 74

Uitvoering van inspecties

1.   De lidstaten stellen een lijst op van voor de uitvoering van inspecties verantwoordelijke functionarissen en werken deze regelmatig bij.

2.   De functionarissen voeren hun taken uit in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht. Zij voeren op niet-discriminerende wijze inspecties uit op zee, in havens, tijdens het vervoer, in verwerkingsinrichtingen en bij de afzet van de visserijproducten.

3.   De functionarissen controleren met name:

a)

de wettigheid van de aan boord gehouden, opgeslagen, vervoerde, verwerkte of afgezette vangst en de juistheid van de gegevens in de desbetreffende documenten of elektronische berichten;

b)

de wettigheid van het voor de doelsoorten en de aan boord gehouden vangsten gebruikte vistuig;

c)

in voorkomend geval, het opslagschema en de gescheiden opslag van soorten;

d)

de markering van vistuig; en

e)

de in artikel 40 bedoelde informatie over de motor.

4.   De functionarissen mogen alle relevante zones, dekken en vertrekken onderzoeken. Zij mogen ook al dan niet verwerkte vangsten, netten of ander vistuig, uitrusting, containers en verpakkingen die vis of visserijproducten bevatten, en alle relevante documenten of elektronische berichten die zij nodig achten om na te gaan of de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd, onderzoeken. Zij kunnen ook personen ondervragen die geacht worden informatie te hebben over de te inspecteren materie.

5.   De functionarissen voeren de inspecties zo uit dat het vaartuig of het vervoermiddel en de activiteiten daarvan, alsook de opslag, verwerking en afzet van de vangst zo weinig mogelijk worden gestoord of gehinderd. Zij voorkomen, voor zover mogelijk, dat de vangst tijdens de inspectie kwaliteitsverlies lijdt.

6.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met name de bepalingen inzake de methode en de uitvoering van inspecties, worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 75

Taken van de reder

1.   De reder zorgt voor een veilige toegang tot het vaartuig, het vervoermiddel of de ruimte waar de visserijproducten worden opgeslagen, verwerkt of afgezet. Hij waarborgt de veiligheid van de functionarissen en mag hen niet van de uitvoering van hun taken weerhouden, noch hen intimideren of hinderen tijdens hun werkzaamheden.

2.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 76

Inspectieverslag

1.   De functionarissen stellen na elke inspectie een inspectieverslag op en zenden dit door aan hun bevoegde autoriteiten. Dit verslag wordt, indien mogelijk, elektronisch opgesteld en verzonden. Indien tijdens de inspectie van een vissersvaartuig dat de vlag voert van een andere lidstaat een inbreuk wordt vastgesteld, wordt onverwijld een kopie van het inspectieverslag toegezonden aan de betrokken vlaggenlidstaat. Indien tijdens de inspectie van een vissersvaartuig dat de vlag voert van een derde land een inbreuk wordt vastgesteld, wordt onverwijld een kopie van het inspectieverslag toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land. Bij inspecties in de wateren die onder de jurisdictie van een andere lidstaat vallen, wordt onverwijld een kopie van het inspectieverslag aan die lidstaat toegezonden.

2.   De functionarissen sturen hun inspectiebevindingen naar de reder, die de mogelijkheid heeft opmerkingen te maken over de inspectie en de bevindingen. De opmerkingen van de reder worden in het inspectieverslag verwerkt. De functionarissen vermelden in het visserijlogboek dat er een inspectie is verricht.

3.   Een exemplaar van het inspectieverslag wordt zo spoedig mogelijk en uiterlijk 15 dagen na de inspectie naar de reder gestuurd.

4.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 77

Toelaatbaareid van inspectie- en bewakingsverslagen

Door communautaire inspecteurs of functionarissen van een andere lidstaat of functionarissen van de Commissie opgestelde inspectie- en bewakingsverslagen vormen in alle lidstaten toelaatbaar bewijsmateriaal bij administratieve of gerechtelijke procedures. Voor de vaststelling van feiten worden zij op dezelfde voet behandeld als inspectie- en bewakingsverslagen van de lidstaten.

Artikel 78

Elektronisch gegevensbestand

1.   De lidstaten zetten een elektronisch gegevensbestand op waarin zij alle door hun functionarissen opgestelde inspectie- en bewakingsverslagen opslaan, en werken dit regelmatig bij.

2.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 79

Communautaire inspecteurs

1.   De Commissie stelt een lijst van communautaire inspecteurs op volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

2.   Onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de kustlidstaten mogen de communautaire inspecteurs overeenkomstig deze verordening inspecties uitvoeren in communautaire wateren en op communautaire vissersvaartuigen buiten de communautaire wateren.

3.   Communautaire inspecteurs kunnen worden aangewezen in het kader van:

a)

de uitvoering van de overeenkomstig artikel 95 vastgestelde specifieke controle- en inspectieprogramma’s;

b)

internationale visserijcontroleprogramma’s, ingeval de Gemeenschap verplicht is controles te verrichten.

4.   Voor het uitvoeren van hun taken krijgen de communautaire inspecteurs, met inachtneming van lid 5, onmiddellijk toegang tot:

a)

alle ruimten aan boord van communautaire vissersvaartuigen en andere vaartuigen die visserijactiviteiten uitoefenen, openbare gebouwen of plaatsen, middelen van vervoer; en

b)

alle informatie en documenten die zij voor het vervullen van hun taken nodig hebben, in het bijzonder het visserijlogboek, de aangiften van aanlanding, vangstcertificaten, de aangifte van overlading, verkoopdocumenten en andere ter zake doende stukken,

en wel in dezelfde mate en volgens dezelfde voorwaarden als de functionarissen van de lidstaat waar de inspectie plaatsvindt.

5.   Communautaire inspecteurs hebben buiten het grondgebied van hun lidstaat van herkomst, of buiten de communautaire wateren die onder de soevereiniteit en de jurisdictie van hun lidstaat vallen, geen politiebevoegdheden of handhavingsbevoegdheden.

6.   Functionarissen van de Commissie of van de door haar aangewezen instantie die als communautair inspecteur worden aangewezen, hebben geen politiebevoegdheden of handhavingsbevoegdheden.

7.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

HOOFDSTUK II

Inspecties buiten de wateren van de inspecterende lidstaat

Artikel 80

Inspecties van vissersvaartuigen buiten de wateren van de inspecterende lidstaat

1.   Onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de kustlidstaat mag een lidstaat vissersvaartuigen die zijn vlag voeren in alle communautaire wateren buiten de wateren die onder de soevereiniteit van een andere lidstaat vallen, inspecteren.

2.   Een lidstaat mag inspecties op vissersvaartuigen van een andere lidstaat overeenkomstig deze verordening uitvoeren met betrekking tot visserijactiviteiten in alle communautaire wateren buiten wateren die onder de soevereiniteit van een andere lidstaat vallen:

a)

na machtiging door de betrokken kustlidstaat; of

b)

wanneer een specifiek controle- en inspectieprogramma overeenkomstig artikel 95 is vastgesteld.

3.   De lidstaten zijn gemachtigd in internationale wateren communautaire vissersvaartuigen te inspecteren die de vlag van een andere lidstaat voeren.

4.   In wateren van derde landen mag een lidstaat communautaire vissersvaartuigen inspecteren die zijn vlag of die van een andere lidstaat voeren, overeenkomstig internationale overeenkomsten.

5.   De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteit aan die zal fungeren als contactpunt voor de toepassing van dit artikel. Het contactpunt van de lidstaat is 24 uur per dag beschikbaar.

Artikel 81

Verzoeken om machtiging

1.   Verzoeken om machtiging van een lidstaat voor het uitvoeren van inspecties van vissersvaartuigen in communautaire wateren buiten de wateren die onder zijn soevereiniteit of jurisdictie vallen, als bedoeld in artikel 80, lid 2, onder a), worden door de betrokken kustlidstaat behandeld binnen 12 uur na ontvangst van het verzoek of binnen een passende termijn wanneer de reden voor het verzoek een achtervolging betreft die is begonnen in de wateren van de inspecterende lidstaat.

2.   De verzoekende lidstaat wordt onverwijld van het besluit in kennis gesteld. Besluiten worden ook aan de Commissie of de door haar aangewezen instantie meegedeeld.

3.   Verzoeken om machtiging mogen alleen om dwingende redenen geheel of gedeeltelijk worden geweigerd. Weigeringen en de redenen daarvoor worden onverwijld aan de verzoekende lidstaat en aan de Commissie of de door haar aangewezen instantie toegezonden.

HOOFDSTUK III

Tijdens inspecties geconstateerde inbreuken

Artikel 82

Procedure bij inbreuken

Indien een functionaris op basis van de tijdens een inspectie verzamelde informatie of andere gegevens vermoedt dat er een inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid is begaan:

a)

noteert hij de vermoedelijke inbreuk in het inspectieverslag;

b)

neemt hij alle nodige maatregelen voor een veilige bewaring van het bewijsmateriaal betreffende de vermoedelijke inbreuk;

c)

zendt hij het inspectieverslag onverwijld toe aan zijn bevoegde autoriteit;

d)

stelt hij de natuurlijke persoon of rechtspersoon die ervan wordt verdacht de inbreuk te hebben begaan, of die bij het begaan van de betrokken inbreuk op heterdaad is betrapt, ervan in kennis dat de inbreuk tot de toekenning van het passende aantal punten overeenkomstig artikel 92 kan leiden. Deze informatie wordt genoteerd in het inspectieverslag.

Artikel 83

Buiten de wateren van de inspecterende lidstaat geconstateerde inbreuken

1.   Indien naar aanleiding van een overeenkomstig artikel 80 uitgevoerde inspectie een inbreuk wordt geconstateerd, doet de inspecterende lidstaat onverwijld een samenvattend inspectieverslag toekomen aan de kustlidstaat of, in geval van een inspectie buiten de communautaire wateren, aan de vlaggenlidstaat van het betrokken vissersvaartuig. Binnen 15 dagen te rekenen vanaf de datum van de inspectie wordt een volledig inspectieverslag aan de kuststaat en de vlaggenlidstaat toegezonden.

2.   De kustlidstaat of, in geval van een inspectie buiten de communautaire wateren, de vlaggenlidstaat van het betrokken vissersvaartuig, neemt alle nodige maatregelen met betrekking tot de in lid 1 bedoelde inbreuk.

Artikel 84

Strengere vervolgmaatregelen bij bepaalde ernstige inbreuken

1.   De vlaggenlidstaat of de kustlidstaat in de wateren waarvan een vissersvaartuig ervan wordt verdacht:

a)

vangsten van onder een meerjarenplan vallende bestanden van meer dan 500 kg of 10 % van de in het visserijlogboek geregistreerde vangsten, indien deze hoeveelheid groter is, onjuist te hebben geregistreerd; of

b)

binnen een jaar na een eerste dergelijke ernstige inbreuk één van de in artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 of in artikel 90, lid 1, van deze verordening genoemde ernstige inbreuken te hebben begaan,

mag, naast de in hoofdstuk IX van Verordening (EG) nr. 1005/2008 genoemde maatregelen, eisen dat het vissersvaartuig onverwijld een haven aandoet voor een volledig onderzoek.

2.   De kustlidstaat stelt de vlaggenlidstaat onverwijld en in overeenstemming met zijn nationale wettelijke procedures in kennis van het in lid 1 bedoelde onderzoek.

3.   Functionarissen mogen aan boord van het vissersvaartuig blijven totdat een volledig onderzoek als bedoeld in lid 1 is uitgevoerd.

4.   De kapitein van het in de lid 1 bedoelde vissersvaartuig beëindigt alle visserijactiviteiten en doet een haven aan indien hem is verzocht dat te doen.

HOOFDSTUK IV

Procedures in verband met tijdens inspecties geconstateerde inbreuken

Artikel 85

Procedures

Wanneer de bevoegde autoriteiten van de inspecterende lidstaat tijdens of na een inspectie een inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid constateren, treffen zij overeenkomstig titel VIII passende maatregelen tegen de kapitein van het betrokken vaartuig, of tegen iedere andere voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon, een en ander met inachtneming van artikel 83, lid 2, en artikel 86.

Artikel 86

Overdracht van de procedures

1.   De lidstaat op het grondgebied of in de wateren waarvan een inbreuk is vastgesteld, kan de procedures in verband met de inbreuk overdragen aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat of de lidstaat waarvan de dader van de inbreuk het staatsburgerschap bezit, indien de betrokken lidstaat hiermee instemt en het in artikel 89, lid 2, bedoelde resultaat daardoor gemakkelijker kan worden bereikt.

2.   De vlaggenlidstaat kan procedures in verband met de inbreuk overdragen aan de bevoegde autoriteiten van de inspecterende lidstaat indien de betrokken lidstaat hiermee instemt en het in artikel 89, lid 2, bedoelde resultaat daardoor gemakkelijker kan worden bereikt.

Artikel 87

Door communautaire inspecteurs geconstateerde inbreuken

De lidstaten nemen alle nodige maatregelen tegen inbreuken die door een communautaire inspecteur worden geconstateerd in de wateren die onder hun soevereiniteit of jurisdictie vallen, of op een vissersvaartuig dat hun vlag voert.

Artikel 88

Corrigerende maatregelen bij ontbreken van procedures door de lidstaat van aanlanding of overlading

1.   Als de lidstaat van aanlanding of overlading niet de vlaggenlidstaat is en zijn bevoegde autoriteiten geen passende maatregelen nemen tegen de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersonen of niet overgaan tot overdracht van procedures overeenkomstig artikel 86, mogen de illegaal aangelande of overgeladen hoeveelheden in mindering worden gebracht op het aan de lidstaat van aanlanding of overlading toegewezen quotum.

2.   De op het quotum van de lidstaat van aanlanding of overlading in mindering te brengen hoeveelheden vis worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure, na raadpleging van de twee betrokken lidstaten door de Commissie.

3.   Indien de lidstaat van aanlanding of overlading niet meer over een corresponderend quotum beschikt, is artikel 37 van toepassing. In dat geval worden de hoeveelheden vis die illegaal zijn aangeland of overgeladen, geacht gelijk te zijn aan het door de vlaggenlidstaat geleden nadeel als bedoeld in dat artikel.

TITEL VIII

HANDHAVING

Artikel 89

Handhavingsmaatregelen

1.   De lidstaten zien erop toe dat tegen natuurlijke of rechtspersonen die worden verdacht van schending van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, systematisch passende maatregelen worden genomen, waaronder administratieve maatregelen of strafvervolging overeenkomstig hun nationale recht.

2.   Het totale niveau van de sancties en de begeleidende sancties wordt zo berekend, overeenkomstig de bepalingen ter zake van het nationale recht, dat wordt zeker gesteld dat de verantwoordelijke personen de economische voordelen die zij aan hun inbreuk te danken hebben, daadwerkelijk kwijtraken, onverminderd het legitieme recht hun beroep uit te oefenen. Die sancties moeten ertoe kunnen leiden dat resultaten worden behaald die in verhouding staan tot de ernst van die inbreuken, zodat verdere inbreuken van dezelfde aard effectief worden ontmoedigd.

3.   De lidstaten kunnen een systeem toepassen waarbij de boete in verhouding staat tot de omzet van de rechtspersoon of tot het met het plegen van de inbreuk bereikte of beoogde financiële voordeel.

4.   In geval van een inbreuk stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat met rechtsbevoegdheid ter zake de vlaggenlidstaten, de lidstaat waarvan de dader van de inbreuk het staatburgerschap bezit, of iedere lidstaat die belang heeft bij de follow-up van de administratieve acties de strafrechtelijke procedures dan wel van andere maatregelen die zijn genomen, onverwijld en in overeenstemming met hun nationale wettelijke procedures in kennis van iedere definitieve rechterlijke uitspraak in verband met een dergelijke inbreuk, evenals van het aantal overeenkomstig artikel 92 toegekende punten.

Artikel 90

Sancties bij ernstige inbreuken

1.   Ter aanvulling op artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 worden voor de toepassing van deze verordening, naargelang van de ernst van de betrokken inbreuk, welke wordt beoordeeld door de bevoegde autoriteit van de lidstaat, op grond van criteria als de aard van de schade, de waarde ervan, de economische situatie van degene die de inbreuk pleegt en de omvang van de inbreuk of de herhaling ervan, ook de volgende activiteiten als ernstige inbreuken beschouwd:

a)

het niet indienen van een aangifte van aanlanding of verkoopdocument wanneer de vangst in de haven van een derde land is aangeland, en

b)

het opvoeren van een motor tot boven het op het motorcertificaat vermelde maximaal continu vermogen;

c)

tijdens een visserijactiviteit gevangen soorten waarvoor een quotum geldt niet aanlanden tenzij dit aanlanden in zou gaan tegen verplichtingen uit hoofde van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, in visserijtakken of visserijzones waar die regels van toepassing zijn.

2.   De lidstaten zien erop toe dat een natuurlijke persoon die een ernstige inbreuk heeft begaan, of een rechtspersoon die aansprakelijk wordt geacht voor een ernstige inbreuk, kan worden gestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties, in overeenstemming met de in hoofdstuk IX van Verordening (EG) nr. 1005/2008 vastgestelde sancties en maatregelen.

3.   Onverminderd artikel 44, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1005/2008, leggen de lidstaten een sanctie op die voldoende afschrikkend is en, in voorkomend geval, berekend wordt op basis van de waarde van de visserijproducten die door het begaan van een ernstige inbreuk zijn verkregen.

4.   Bij de vaststelling van de sanctie nemen de lidstaten ook de waarde van de schade aan de visbestanden en het mariene milieu in kwestie in aanmerking.

5.   De lidstaten kunnen bovendien, of bij wijze van alternatief, doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties toepassen.

6.   De in dit hoofdstuk bedoelde sancties kunnen vergezeld gaan van andere sancties of maatregelen, met name die welke zijn omschreven in artikel 45 van Verordening (EG) nr. 1005/2008.

Artikel 91

Onmiddellijke handhavingsmaatregelen

De lidstaten nemen onmiddellijke maatregelen om te voorkomen dat kapiteins van vissersvaartuigen of andere natuurlijke personen of rechtspersonen die op heterdaad worden betrapt bij een ernstige inbreuk zoals omschreven in artikel 42 van Verordening (EG) nr. 1005/2008, daarmee doorgaan.

Artikel 92

Puntensysteem voor ernstige inbreuken

1.   De lidstaten passen op ernstige inbreuken zoals bedoeld in artikel 42, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1005/2008 een puntensysteem toe op basis waarvan de houder van een visvergunning voor een inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid een passend aantal punten krijgt.

2.   Wanneer een natuurlijke persoon een ernstige inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft begaan of een rechtspersoon aansprakelijk wordt geacht voor een dergelijke inbreuk, wordt een passend aantal punten aan de houder van de visvergunning gegeven. Wanneer het vaartuig na de datum waarop de inbreuk is begaan, wordt verkocht, overgedragen of anderszins van eigenaar veranderd, worden de gegeven punten overdragen op de toekomstige houder van de visvergunning voor het betrokken vaartuig. De houder van de visvergunning heeft het recht om beroep in te stellen overeenkomstig het nationale recht.

3.   Wanneer het totale aantal punten gelijk is aan of meer bedraagt dan een bepaald aantal punten, wordt de visvergunning automatisch geschorst voor een periode van ten minste twee maanden. Dit wordt vier maanden als de visvergunning voor een tweede keer wordt geschorst, acht maanden als de visvergunning voor een derde keer wordt geschorst, en één jaar als de visvergunning een vierde maal wordt geschorst omdat de vergunninghouder het aantal punten krijgt dat tot die schorsing leidt. Wanneer de houder dit aantal punten een vijfde maal krijgt toegekend, wordt de visvergunning definitief ingetrokken.

4.   Indien de houder van een visvergunning binnen drie jaar vanaf de datum van de laatste ernstige inbreuk geen nieuwe ernstige inbreuk begaat, worden alle punten op de visvergunning geschrapt.

5.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

6.   De lidstaten voorzien eveneens in een puntensysteem op basis waarvan aan de kapitein van een vaartuig als gevolg van een door hem begane ernstige inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid een passend aantal punten wordt gegeven.

Artikel 93

Nationaal register van inbreuken

1.   De lidstaten registreren alle door vaartuigen die hun vlag voeren, of door hun onderdanen begane inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid in een nationaal register, inclusief de opgelopen sancties en het aantal gegeven punten. Inbreuken van vissersvaartuigen die hun vlag voeren of van hun onderdanen, ten aanzien waarvan vervolging is ingesteld in andere lidstaten, worden door de lidstaten eveneens opgenomen in hun nationale register voor inbreuken, na kennisgeving van de definitieve rechterlijke uitspraak door de lidstaat met rechtsbevoegdheid ter zake overeenkomstig artikel 90.

2.   Bij het onderzoek naar een inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid kan een lidstaat de andere lidstaten verzoeken om de in hun nationale registers opgeslagen gegevens te verstrekken over de vissersvaartuigen en personen die ervan worden verdacht de betrokken inbreuk te hebben begaan of die op heterdaad zijn betrapt bij het begaan van de betrokken inbreuk.

3.   Wanneer een lidstaat verzoekt om gegevens van een andere lidstaat in verband met de maatregelen tegen een inbreuk, kan deze laatste de relevante gegevens over de betrokken vissersvaartuigen en personen verstrekken.

4.   De gegevens in het nationaal register van inbreuken worden slechts zo lang opgeslagen als nodig is voor de toepassing van deze verordening, doch altijd gedurende minimaal drie kalenderjaren, te rekenen vanaf het jaar dat volgt op dat waarin de informatie is opgeslagen.

TITEL IX

CONTROLEPROGRAMMA’S

Artikel 94

Gemeenschappelijke controleprogramma’s

De lidstaten kunnen op eigen initiatief en onder elkaar programma’s uitvoeren inzake controle, inspectie en bewaking van visserijactiviteiten.

Artikel 95

Specifieke controle- en inspectieprogramma’s

1.   De Commissie bepaalt, volgens de in artikel 119 bedoelde procedure en in overleg met de betrokken lidstaat, voor welke visserijtakken specifieke controle- en inspectieprogramma’s worden uitgevoerd.

2.   In de in lid 1 bedoelde specifieke controle- en inspectieprogramma’s worden de doelstellingen, prioriteiten en procedures, alsook de ijkpunten voor de inspectieactiviteiten vastgesteld. Deze ijkpunten worden bepaald aan de hand van risicobeheer en worden periodiek herzien na analyse van de bereikte resultaten.

3.   Wanneer een meerjarenplan in werking is getreden en voordat een specifiek controle- en inspectieprogramma van toepassing is geworden, stelt elke lidstaat op risicobeheer gebaseerde streefijkpunten voor inspectieactiviteiten vast.

4.   De betrokken lidstaten nemen de nodige maatregelen om te zorgen voor de uitvoering van de specifieke controle- en inspectieprogramma’s, met name wat betreft de in te zetten personele en materiële middelen en de periodes en gebieden waarin deze zullen worden ingezet.

TITEL X

EVALUATIE EN CONTROLE DOOR DE COMMISSIE

Artikel 96

Algemene beginselen

1.   De Commissie controleert en evalueert de toepassing van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de lidstaten aan de hand van onderzoek van gegevens en documenten en van verificaties, autonome inspecties en audits en vergemakkelijkt de coördinatie en de samenwerking tussen de lidstaten. Hiertoe kan de Commissie uit eigen beweging en met haar eigen middelen het initiatief nemen tot en uitvoering geven aan onderzoeken, verificaties, inspecties en audits. Zij kan met name het volgende verifiëren:

a)

de uitvoering en de toepassing van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de lidstaten en hun bevoegde autoriteiten;

b)

de uitvoering en de toepassing van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid in de wateren van een derde land overeenkomstig een internationale overeenkomst met dat land;

c)

de overeenstemming van de nationale bestuurlijke praktijken en inspectie- en bewakingsactiviteiten met de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid;

d)

het bestaan van de vereiste documenten en de overeenstemming daarvan met de geldende regels;

e)

de omstandigheden waarin de controleactiviteiten door de lidstaten worden uitgevoerd;

f)

de constatering van en procedures in verband met inbreuken;

g)

de samenwerking tussen de lidstaten.

2.   De lidstaten verlenen de Commissie hun medewerking bij de uitvoering van haar taken. De lidstaten zien erop toe dat aan de uit hoofde van deze titel uitgevoerde missies met het oog op verificatie, autonome inspectie en audit geen zodanige ruchtbaarheid wordt gegeven dat missies ter plaatse erdoor worden geschaad. Wanneer de functionarissen van de Commissie bij de uitvoering van hun taken problemen ondervinden, stellen de betrokken lidstaten de Commissie de middelen ter beschikking om haar opdracht tot een goed einde te brengen en bieden zij de functionarissen van de Commissie de gelegenheid de specifieke controle- en inspectiewerkzaamheden te evalueren.

De lidstaten verlenen de Commissie de bijstand die zij nodig heeft om haar taken te vervullen.

Artikel 97

Bevoegdheden van de functionarissen van de Commissie

1.   De functionarissen van de Commissie kunnen verificaties en inspecties uitvoeren aan boord van vissersvaartuigen, alsook in de gebouwen van bedrijven en andere inrichtingen waar onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallende activiteiten plaatsvinden, en hebben toegang tot alle informatie en documenten die zij voor de uitoefening van hun taak nodig hebben, en wel in dezelfde mate en volgens dezelfde voorwaarden als de functionarissen van de lidstaat waar de verificatie en inspectie plaatsvinden.

2.   De functionarissen van de Commissie hebben het recht kopieën te maken van de betreffende stukken en de nodige stalen te nemen indien zij aannemelijke redenen hebben om ervan uit te gaan dat de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet worden nageleefd. Zij mogen alle personen die zich op de plaats van inspectie bevinden, verzoeken zich te identificeren.

3.   Functionarissen van de Commissie hebben geen ruimere bevoegdheden dan nationale inspecteurs en zij hebben geen politiebevoegdheden of handhavingsbevoegdheden.

4.   Functionarissen van de Commissie leggen een schriftelijke bevoegdheidsverklaring voor waarin hun identiteit en hoedanigheid zijn aangegeven.

5.   De Commissie stelt voor haar functionarissen een schriftelijk mandaat op waarin hun bevoegdheden en de doelstellingen van hun opdracht worden aangegeven.

Artikel 98

Verificaties

1.   Indien de Commissie zulks nodig acht, kunnen haar functionarissen aanwezig zijn bij de door de nationale controle-instanties uitgevoerde controleactiviteiten. In het kader van deze verificatieopdrachten legt de Commissie passende contacten met de lidstaten zodat, waar mogelijk, een wederzijds aanvaardbaar verificatieprogramma kan worden opgesteld.

2.   De betrokken lidstaat ziet erop toe dat de betrokken instanties of personen accepteren dat zij onderworpen worden aan de in lid 1 bedoelde verificaties.

3.   Indien de in het kader van het oorspronkelijke verificatieprogramma geplande controles en inspecties om feitelijke redenen niet kunnen worden uitgevoerd, wijzigen de functionarissen van de Commissie, in overleg met en met toestemming van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat, het oorspronkelijke verificatieprogramma.

4.   In geval van controles en inspecties op zee of vanuit de lucht is alleen de gezagvoerder van het vaartuig of het vliegtuig verantwoordelijk voor de werkzaamheden van controle en inspectie. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid houdt hij naar behoren rekening met het in lid 1 bedoelde verificatieprogramma.

5.   De Commissie kan haar functionarissen die een lidstaat bezoeken, laten vergezellen door één of meer als waarnemer optredende functionarissen uit een andere lidstaat. Op verzoek van de Commissie benoemt de uitzendende lidstaat, zo nodig op korte termijn, de als waarnemer geselecteerde nationale functionarissen. De lidstaten kunnen ook een lijst van nationale functionarissen opstellen die door de Commissie kunnen worden aangezocht om bij bovenbedoelde controles en inspecties aanwezig te zijn. De Commissie kan naar eigen goeddunken een beroep doen op de in die lijst opgenomen nationale functionarissen of op de functionarissen wier namen aan de Commissie zijn meegedeeld. De Commissie houdt de lijst in voorkomend geval ter beschikking van alle lidstaten.

6.   De functionarissen van de Commissie kunnen, indien zij zulks nodig achten, besluiten verificaties in de zin van dit artikel uit te voeren zonder kennisgeving vooraf.

Artikel 99

Autonome inspecties

1.   Wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat er onregelmatigheden plaatsvinden bij de toepassing van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid kan de Commissie autonome inspecties uitvoeren. Zij voert deze inspecties uit op eigen initiatief en zonder dat daarbij functionarissen van de betrokken lidstaat aanwezig zijn.

2.   Alle marktdeelnemers kunnen worden onderworpen aan autonome inspecties indien deze nodig worden geacht.

3.   In het kader van de autonome inspecties op het grondgebied of in wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat zijn de procedurevoorschriften van die lidstaat van toepassing.

4.   Indien de functionarissen van de Commissie op het grondgebied of in wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat een ernstige inbreuk op de bepalingen van deze verordening vaststellen, melden zij dit onverwijld aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat, die met betrekking tot deze inbreuk alle nodige maatregelen treffen.

Artikel 100

Audits

De Commissie kan audits van de controlesystemen van de lidstaten uitvoeren. De audits kunnen met name bestaan in de evaluatie van:

a)

de quota en de regeling voor het beheer van de visserijinspanning;

b)

gegevensvalideringssystemen, inclusief systemen voor kruiscontroles van volgsystemen voor vaartuigen, gegevens betreffende vangsten, visserijinspanning en afzet, en gegevens betreffende het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot en de verificatie van visvergunningen en vismachtigingen;

c)

de administratieve organisatie, inclusief de adequaatheid van het beschikbare personeel en de beschikbare middelen, de opleiding van personeel, de afbakening van de functies van alle bij controles betrokken autoriteiten, evenals de bestaande mechanismen voor de coördinatie van de werkzaamheden en de gezamenlijke evaluatie van de resultaten van deze autoriteiten;

d)

de operationele systemen, inclusief procedures voor de controle van aangewezen havens;

e)

nationale controleactieprogramma’s, inclusief de vaststelling van inspectieniveaus, en de uitvoering daarvan;

f)

het nationale systeem van sancties, inclusief de adequaatheid van de opgelegde sancties, de duur van de procedures, de door daders van inbreuken verspeelde economische voordelen en het afschrikkende karakter van een dergelijk systeem van sancties.

Artikel 101

Verslagen over verificaties, autonome inspecties en audits

1.   De Commissie stelt de betrokken lidstaten in kennis van de voorlopige bevindingen van verificaties en autonome inspecties binnen één dag nadat deze hebben plaatsgevonden.

2.   De functionarissen van de Commissie stellen na elke verificatie, autonome inspectie of audit een verificatie-, autonome-, inspectie- of auditverslag op. Het verslag wordt binnen één maand na afronding van de verificatie, autonome inspectie of audit ter beschikking gesteld van de betrokken lidstaat. De lidstaten krijgen de mogelijkheid om binnen één maand opmerkingen te maken bij de bevindingen in het verslag.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen op basis van het in lid 2 bedoelde verslag.

4.   De Commissie zet de afgeronde verificatie, autonome-inspectie- en auditverslagen, tezamen met de opmerkingen van de betrokken lidstaat, op het beveiligde deel van haar officiële website.

Artikel 102

Follow-up van de verslagen over verificaties, autonome inspecties en audits

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie op haar verzoek alle ter zake doende informatie over de tenuitvoerlegging van deze verordening. Wanneer de Commissie om dergelijke informatie verzoekt, geeft zij een redelijke termijn aan waarbinnen de informatie moet worden verstrekt.

2.   Als de Commissie van oordeel is dat er bij de uitvoering van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid onregelmatigheden hebben plaatsgevonden, of dat de bestaande controleregelingen en -methoden in bepaalde lidstaten niet doeltreffend zijn, brengt zij dit ter kennis van de betrokken lidstaten, die vervolgens een administratief onderzoek instellen waaraan functionarissen van de Commissie kunnen deelnemen.

3.   Uiterlijk drie maanden na het verzoek van de Commissie stellen de betrokken lidstaten de Commissie in kennis van de resultaten van het onderzoek en zenden zij haar een verslag. Deze termijn kan door de Commissie worden verlengd wanneer een lidstaat een naar behoren gemotiveerd verzoek om een redelijk uitstel heeft ingediend.

4.   Indien het in lid 2 bedoelde administratieve onderzoek er niet toe leidt dat de onregelmatigheden worden opgeheven of wanneer de Commissie bij de in de artikelen 98 en 99 bedoelde verificaties en autonome inspecties of in de in artikel 100 bedoelde audits tekortkomingen vaststelt in het controlesysteem van een lidstaat, stelt zij een actieplan vast met die lidstaat. De lidstaat neemt alle nodige maatregelen om dat actieplan uit te voeren.

TITEL XI

MAATREGELEN OM DE NALEVING DOOR DE LIDSTATEN VAN DE DOELSTELLINGEN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VISSERIJBELEID TE GARANDEREN

HOOFDSTUK I

Financiële maatregelen

Artikel 103

Schorsing en intrekking van communautaire financiële bijstand

1.   De Commissie kan besluiten de communautaire financiële bijstand uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1198/2006 en artikel 8, onder a), van Verordening (EG) nr. 861/2006 voor een maximumperiode van 18 maanden geheel of gedeeltelijk te schorsen, wanneer is aangetoond:

a)

de doeltreffendheid van de gefinancierde maatregelen in het gedrang komt of dreigt te komen door de niet-naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, in het bijzonder wat betreft de instandhouding en het beheer van de visbestanden, de aanpassing van de vloot en de visserijcontrole;

b)

de niet-naleving rechtstreeks aan de betrokken lidstaat is toe te schrijven; en

c)

de niet-naleving de instandhouding van de levende aquatische hulpbronnen ernstig in gevaar kan brengen of de doeltreffende werking van het communautaire controle- en handhavingssysteem in het gedrang kan brengen,

en wanneer de Commissie, op basis van de beschikbare informatie en, in voorkomend geval, na bestudering van de verklaringen van de lidstaat, tot de conclusie komt dat de betrokken lidstaat niet de nodige maatregelen heeft genomen om de situatie te verhelpen en niet in een positie verkeert om dit in de nabije toekomst te doen.

2.   Wanneer de lidstaat in de schorsingsperiode nog steeds niet aantoont dat er corrigerende maatregelen zijn genomen om te garanderen dat de geldende regels in de toekomst zullen worden nageleefd en gehandhaafd of dat de doeltreffende werking van het communautaire controle- en handhavingssysteem niet in het gedrang komt, kan de Commissie de communautaire financiële bijstand waarvan de betaling op grond van lid 1 was geschorst, geheel of gedeeltelijk intrekken. Een dergelijke intrekking kan slechts plaatsvinden nadat de desbetreffende betaling sedert 12 maanden is geschorst.

3.   Alvorens de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen te nemen, stelt de Commissie de betrokken lidstaat schriftelijk in kennis van haar bevindingen betreffende de tekortkomingen in de controleregeling van de lidstaat en van haar voorgenomen besluit als bedoeld in lid 1 of lid 2, en verzoekt zij hem corrigerende maatregelen te nemen binnen een door de Commissie op basis van de ernst van de inbreuk vast te stellen termijn van ten minste één maand.

4.   Indien de lidstaat niet binnen de overeenkomstig lid 3 vast te stellen termijn antwoordt op het in datzelfde lid bedoelde schrijven, kan de Commissie het in lid 1 of lid 2 bedoelde besluit nemen op basis van de op dat ogenblik beschikbare informatie.

5.   Het percentage waarmee betalingen kunnen worden geschorst of ingetrokken, staat in verhouding tot de aard en de omvang van de niet-naleving van de geldende bepalingen inzake instandhouding, controle, inspectie of handhaving door de lidstaat en tot de ernst van de bedreiging voor de instandhouding van de levende aquatische hulpbronnen of de doeltreffende werking van het communautaire controle- en handhavingssysteem, alsook tot de mate waarin de doeltreffendheid van de gefinancierde maatregelen in het gedrang komt of dreigt te komen. Het percentage wordt vastgesteld op basis van en mag niet hoger zijn dan het relatieve aandeel van de visserij en visserijgerelateerde activiteiten waarop de niet-naleving betrekking heeft, in het kader van de maatregelen die worden gefinancierd uit de in lid 1 bedoelde financiële bijstand.

6.   Besluiten op grond van dit artikel worden genomen met inachtneming van alle relevante omstandigheden en op dusdanige wijze dat een reëel economisch verband bestaat tussen het onderwerp van de niet-naleving en de maatregel waarop de geschorste betaling of de ingetrokken communautaire financiële bijstand betrekking heeft.

7.   De schorsing wordt opgeheven wanneer de voorwaarden van lid 1 niet langer zijn vervuld.

8.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

HOOFDSTUK II

Sluiting van de visserij

Artikel 104

Sluiting van de visserij wegens niet-naleving van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid

1.   Wanneer een lidstaat zijn verplichtingen voor de uitvoering van een meerjarenplan niet nakomt, en wanneer de Commissie over bewijs beschikt dat de niet-nakoming van deze verplichtingen de instandhouding van het betrokken bestand ernstig in gevaar kan brengen, kan de Commissie de door deze tekortkomingen getroffen visserij tijdelijk sluiten voor de lidstaat in kwestie.

2.   De Commissie stelt de betrokken lidstaat schriftelijk van haar bevindingen en de documentatie ter zake in kennis en geeft hem niet meer dan tien werkdagen de tijd om aan te tonen dat de betrokken visbestanden veilig kunnen worden geëxploiteerd.

3.   De in lid 1 bedoelde maatregelen zijn slechts van toepassing indien de lidstaat niet binnen de in lid 2 gestelde termijn reageert op het verzoek van de Commissie, of indien het antwoord onbevredigend wordt geacht of duidelijk aangeeft dat de nodige maatregelen niet zijn uitgevoerd.

4.   De Commissie heft de sluiting op wanneer de lidstaat schriftelijk ten genoegen van de Commissie heeft aangetoond dat de betrokken visbestanden veilig kunnen worden geëxploiteerd.

HOOFDSTUK III

Verlaging en overdrachten van quota en vermindering van de visserijinspanning

Artikel 105

Verlaging van quota

1.   Wanneer de Commissie vaststelt dat een lidstaat de hem toegewezen quota heeft overschreden, verlaagt zij de toekomstige quota van die lidstaat.

2.   In het geval dat een lidstaat een quotum, toewijzing of beschikbaar gedeelte van een bestand of groep bestanden voor een bepaald jaar heeft overschreden, past de Commissie het volgende jaar of de volgende jaren verlagingen toe op het quotum, de toewijzing of het beschikbare gedeelte waartoe de lidstaat die te veel heeft gevist, jaarlijks toegang heeft, door toepassing van een vermenigvuldigingsfactor volgens onderstaande tabel:

Mate van overschrijding van de toegestane aanlanding

Vermenigvuldigingsfactor

Tot en met 5 %

Overschrijding * 1,0

Meer dan 5 % tot en met 10 %

Overschrijding * 1,1

Meer dan 10 % tot en met 20 %

Overschrijding * 1,2

Meer dan 20 % tot en met 40 %

Overschrijding * 1,4

Meer dan 40 % tot en met 50 %

Overschrijding * 1,8

Overschrijdingen met meer dan 50 %

Overschrijding * 2,0

Een verlaging die gelijk is aan de overschrijding * 1,00 geldt echter in alle gevallen waarin de overschrijding van de toegestane aanlanding hooguit 100 t bedraagt.

3.   Bovenop de in lid 2 bedoelde vermenigvuldigingsfactor is een vermenigvuldigingsfactor van 1,5 van toepassing:

a)

een lidstaat zijn quotum, toewijzing of beschikbaar gedeelte van een bestand of groep bestanden in de afgelopen twee jaar herhaaldelijk heeft overschreden, en er voor deze overschrijdingen verlagingen zijn toegepast als bedoeld in lid 2;

b)

uit de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, en in het bijzonder de verslagen van het WTECV blijkt dat overbevissing de instandhouding van het betrokken bestand ernstig in gevaar kan brengen; of

c)

het bestand onder een meerjarenplan valt.

4.   In het geval dat een lidstaat een hem in een eerdere jaren toegewezen quotum, toewijzing of beschikbaar gedeelte van een bestand of groep bestanden heeft overschreden, kan de Commissie, in overleg met de betrokken lidstaat, overeenkomstig de procedure van artikel 119 quota aftrekken van toekomstige quota van die lidstaat teneinde rekening te houden met de mate waarin de lidstaat teveel heeft gevist.

5.   Indien een verlaging zoals bedoeld in de vorige leden niet kan worden toegepast op het quotum, de toewijzing of het beschikbaar gedeelte van een bestand of groep bestanden dat/die als zodanig is overbevist, omdat dat quotum, die toewijzing of dat beschikbaar gedeelte van een bestand of groep bestanden niet of niet voldoende beschikbaar is voor de lidstaat in kwestie, kan de Commissie, na raadpleging van de betrokken lidstaat, het daaropvolgende jaar of de daaropvolgende jaren overeenkomstig lid 1 een verlaging toepassen op de quota voor andere bestanden of groepen bestanden van die lidstaat in hetzelfde geografische gebied of met dezelfde handelswaarde.

6.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met name betreffende de vaststelling van de betrokken hoeveelheden, kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 106

Vermindering van de visserijinspanning

1.   Wanneer de Commissie vaststelt dat een lidstaat de hem toegewezen visserijinspanning heeft overschreden, vermindert zij de toekomstige visserijinspanning van die lidstaat.

2.   Indien de voor een lidstaat beschikbare visserijinspanning in een geografisch gebied of in een visserijtak wordt overschreden, past de Commissie voor het daaropvolgende jaar of de daaropvolgende jaren een vermindering toe op de voor die lidstaat in het geografische gebied of de visserijtak in kwestie beschikbare visserijinspanning, en wel door toepassing van een vermenigvuldigingsfactor volgens onderstaande tabel:

Mate van overtreding van beschikbare visserijinspanning

Vermenigvuldigingsfactor

Tot en met 5 %

Overtreding* 1,0

Meer dan 5 % tot en met 10 %

Overtreding* 1,1

Meer dan 10 % tot en met 20 %

Overtreding* 1,2

Meer dan 20 % tot en met 40 %

Overtreding* 1,4

Meer dan 40 % tot en met 50 %

Overtreding* 1,8

Overtreding met meer dan 50 %

Overtreding* 2,0

3.   Indien een vermindering overeenkomstig lid 2 niet kan worden toegepast op de als zodanig overschreden maximaal toelaatbare visserijinspanning omdat die maximaal toelaatbare visserijinspanning niet of niet voldoende beschikbaar is voor de lidstaat in kwestie, kan de Commissie het daaropvolgende jaar of de daaropvolgende jaren op de voor die lidstaat beschikbare visserijinspanning in hetzelfde geografische gebied een vermindering toepassen overeenkomstig lid 2.

4.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met name betreffende de vaststelling van de betrokken visserijinspanning, kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 107

Verlaging van quota wegens niet-naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid

1.   Indien er aanwijzingen zijn dat een lidstaat niet voldoet aan de regels inzake bestanden die onder een meerjarenplan vallen en dat dit de instandhouding van deze bestanden ernstig in gevaar kan brengen, kan de Commissie het daarop volgende jaar of de daarop volgende jaren een vermindering op de jaarlijkse quota, toewijzingen of beschikbare gedeelten van een bestand of groep bestanden voor die lidstaat toepassen, en wel door het evenredigheidsbeginsel toe te passen, gelet op de aan de bestanden toegebrachte schade.

2.   De Commissie stelt de betrokken lidstaat schriftelijk van haar bevindingen in kennis en geeft hem niet meer dan 15 werkdagen de tijd om aan te tonen dat de betrokken visbestanden veilig kunnen worden geëxploiteerd.

3.   De in lid 1 bedoelde maatregelen zijn slechts van toepassing indien de lidstaat niet binnen de in lid 2 gestelde termijn reageert op het verzoek van de Commissie, of indien het antwoord onbevredigend wordt geacht of duidelijk aangeeft dat de nodige maatregelen niet zijn uitgevoerd.

4.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met name betreffende de vaststelling van de betrokken hoeveelheden, worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

HOOFDSTUK IV

Noodmaatregelen

Artikel 108

Noodmaatregelen

1.   Indien er, mede op basis van de resultaten van de door de Commissie verrichte steekproeven, bewijzen zijn dat visserijactiviteiten en/of door een lidstaat of lidstaten vastgestelde maatregelen de instandhoudings- en beheersmaatregelen die in het kader van een meerjarenplan zijn aangenomen, ondermijnen of een bedreiging vormen voor het mariene ecosysteem, en indien hiervoor onmiddellijke actie vereist is, kan de Commissie, op gemotiveerd verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, noodmaatregelen vaststellen met een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden. De Commissie kan besluiten de geldigheidsduur van de noodmaatregelen met maximaal zes maanden te verlengen.

2.   De in lid 1 bedoelde noodmaatregelen staan in verhouding tot de bedreiging en kunnen onder andere het volgende omvatten:

a)

schorsing van de visserijactiviteiten van vaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaten voeren;

b)

sluiting van de visserij;

c)

verbod voor marktdeelnemers van de Gemeenschap om in te stemmen met het aanlanden, het kooien voor mest- of kweekdoeleinden of het overladen van vis en visserijproducten die zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaten voeren;

d)

verbod om vis en visserijproducten die zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaten voeren, op de markt te brengen of te gebruiken voor andere commerciële doeleinden;

e)

verbod om levende vis te leveren voor viskweek in de wateren onder de jurisdictie van de betrokken lidstaten;

f)

verbod om in te stemmen met het leveren van levende vis die is gevangen door vaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren, voor viskweek in wateren onder de jurisdictie van andere lidstaten;

g)

verbod voor visservaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren, om te vissen in wateren onder de jurisdictie van andere lidstaten;

h)

wijziging, naargelang van de omstandigheden, van de door de lidstaten verstrekte visserijgegevens.

3.   De lidstaat deelt het in lid 1 bedoelde verzoek terzelfder tijd mee aan de Commissie en de betrokken lidstaten. De andere lidstaten kunnen hun schriftelijke opmerkingen bij de Commissie indienen binnen 5 werkdagen nadat zij het verzoek hebben ontvangen. De Commissie neemt haar besluit binnen 15 werkdagen na de ontvangst van het verzoek.

4.   De noodmaatregelen worden onmiddellijk van kracht. Zij worden ter kennis van de betrokken lidstaten gebracht en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

5.   De betrokken lidstaten kunnen het besluit van de Commissie binnen 15 werkdagen nadat zij de kennisgeving hebben ontvangen, voorleggen aan de Raad.

6.   De Raad kan binnen één maand na de datum van ontvangst van het schrijven waarbij een besluit aan hem is voorgelegd, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

TITEL XII

GEGEVENS EN INFORMATIE

HOOFDSTUK I

Analyse en audit van gegevens

Artikel 109

Algemene beginselen voor de analyse van gegevens

1.   De lidstaten zetten ten laatste op 31 december 2013 een geautomatiseerd gegevensbestand voor de validering van overeenkomstig deze verordening geregistreerde gegevens alsook een valideringssysteem op.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle overeenkomstig deze verordening geregistreerde gegevens correct en volledig zijn en worden ingediend in overeenstemming met de in het gemeenschappelijk visserijbeleid vastgelegde termijnen. Met name:

a)

verrichten de lidstaten, door middel van geautomatiseerde en geïnformatiseerde algoritmen en mechanismen, kruiscontroles, analyses en verificaties van de volgende gegevens:

i)

gegevens van het volgsysteem voor vaartuigen;

ii)

gegevens over visserijactiviteiten, in het bijzonder het visserijlogboek, de aangifte van aanlanding en van overlading en de voorafgaande kennisgeving;

iii)

gegevens van aangiften van overname, vervoersdocumenten en verkoopdocumenten;

iv)

gegevens van visvergunningen en -machtigingen;

v)

gegevens van inspectieverslagen;

vi)

gegevens over motorvermogen;

b)

worden onderstaande gegevens, zo nodig, ook aan een kruiscontrole onderworpen, geanalyseerd en geverifieerd;

i)

gegevens van het vaartuigdetectiesysteem;

ii)

waarnemingsgegevens;

iii)

gegevens in verband met internationale visserijovereenkomsten;

iv)

gegevens over het binnen- en buitenvaren van visserijgebieden, maritieme gebieden waar specifieke voorschriften gelden voor toegang tot wateren en bestanden, gereglementeerde gebieden van regionale visserijorganisaties en soortgelijke organisaties en wateren van een derde land;

v)

gegevens van het automatische identificatiesysteem.

3.   Het valideringssysteem maakt het mogelijk inconsistenties, fouten en ontbrekende informatie in de gegevens onmiddellijk vast te stellen.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat het gegevensbestand de door het valideringssysteem geconstateerde inconsistenties duidelijk weergeeft. Het gegevensbestand markeert ook alle gecorrigeerde gegevens met vermelding van de reden van de correctie.

5.   Indien er een inconsistentie in de gegevens is geconstateerd, doet de betrokken lidstaat het nodige onderzoek en neemt hij de nodige maatregelen als er redenen zijn om te vermoeden dat een inbreuk is begaan.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat de data van ontvangst, invoering en validering van de gegevens en de data voor het onderzoek naar de geconstateerde inconsistenties duidelijk zichtbaar zijn in het gegevensbestand.

7.   Indien de in lid 2 bedoelde gegevens niet elektronisch worden verstuurd, zien de lidstaten erop toe dat zij onverwijld handmatig in het gegevensbestand worden ingevoerd.

8.   De lidstaten stellen een nationaal plan op voor het invoeren van het valideringssysteem voor de in lid 2, onder a) en b), genoemde gegevens en het onderzoek naar inconsistenties. Het plan moet de lidstaten in staat stellen prioriteiten te stellen voor de validering en de kruiscontroles en het daaruit voortvloeiende onderzoek naar inconsistenties, op basis van risicobeheer. Het plan wordt uiterlijk op 31 december 2011 ter goedkeuring bij de Commissie ingediend. De Commissie biedt de lidstaten de gelegenheid correcties door te voeren en keurt de plannen vóór 1 juli 2012 goed. Wijzigingen in het plan worden jaarlijks ter goedkeuring bij de Commissie ingediend.

9.   Indien Commissie naar aanleiding van haar eigen onderzoeken inconsistenties in de in het gegevensbestand van de lidstaat ingevoerde gegevens heeft geconstateerd, kan zij, na documentatie te hebben voorgelegd en met de lidstaat overleg te hebben gepleegd, de lidstaat verzoeken onderzoek te doen naar de reden van deze inconsistentie en de gegevens te corrigeren indien dat noodzakelijk is.

10.   De door de lidstaten opgezette gegevensbanken en verzamelde gegevens waarvan in deze verordening sprake is, worden onder de door de nationale wetgeving gestelde voorwaarden als authentiek beschouwd.

Artikel 110

Toegang tot gegevens

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de Commissie of de door haar aangewezen instantie te allen tijde zonder voorafgaande kennisgeving toegang op afstand heeft tot alle in artikel 115 bedoelde gegevens. Voorts krijgt de Commissie de mogelijkheid om deze gegevens voor eender welke periode of eender welk aantal vissersvaartuigen handmatig en automatisch te downloaden.

2.   De lidstaten verlenen functionarissen van de Commissie toegang op basis van elektronische certificaten die worden aangemaakt door de Commissie of de door haar aangewezen instantie.

De toegang wordt verleend op het in artikel 115 bedoelde beveiligde deel van de website van de lidstaten.

3.   Onverminderd de leden 1 en 2 kunnen de lidstaten tot en met 30 juni 2012 met de Commissie of de door haar aangewezen instantie een proefproject (proefprojecten) uitvoeren met betrekking tot rechtstreekse toegang op afstand tot de overeenkomstig deze verordening geregistreerde en gevalideerde gegevens van de lidstaten over vangstmogelijkheden. Als zowel de Commissie als de betrokken lidstaat tevreden is over het resultaat van het proefproject, en zolang de toegang op afstand werkt zoals overeengekomen, is de betrokken lidstaat niet langer verplicht verslag over de vangstmogelijkheden uit te brengen overeenkomstig artikel 33, leden 2 en 8. Het formaat en de procedures voor toegang tot de gegevens worden gecontroleerd en getest. Indien lidstaten overwegen proefprojecten uit te voeren, laten zij dit vóór 1 januari 2012 aan de Commissie weten. Vanaf 1 januari 2013 kan de Raad besluiten over een andere manier en frequentie van toezending van gegevens door de lidstaten aan de Commissie.

Artikel 111

Uitwisseling van gegevens

1.   Iedere vlaggenlidstaat zorgt voor de rechtstreekse elektronische uitwisseling van ter zake doende informatie met andere lidstaten en, in voorkomend geval, de Commissie of de door haar aangewezen instantie, met name van:

a)

gegevens van het vaartuigidentificatie- en volgsysteem wanneer zijn vaartuigen zich in de wateren van een andere lidstaat bevinden;

b)

gegevens uit het visserijlogboek wanneer zijn vaartuigen in de wateren van een andere lidstaat vissen;

c)

aangiften van aanlanding en aangiften van overladingen wanneer die operaties in een haven van een andere lidstaat worden uitgevoerd;

d)

voorafgaande kennisgeving wanneer de beoogde haven in een andere lidstaat ligt.

2.   Iedere kustlidstaat zorgt voor de rechtstreekse elektronische uitwisseling van ter zake doende informatie met andere lidstaten en, in voorkomend geval, de Commissie of de door haar aangewezen instantie, met name door het zenden van:

a)

informatie uit verkoopdocumenten aan de vlaggenlidstaat wanneer een eerste verkoop is verricht door een vissersvaartuig van een andere lidstaat;

b)

informatie uit de aangifte van overname wanneer de vis wordt opgeslagen in een andere lidstaat dan de vlaggenlidstaat of de lidstaat van aanlanding;

c)

informatie uit verkoopdocumenten en de aangifte van overname aan de lidstaat waar de aanlanding heeft plaatsgevonden.

3.   De bepalingen ter uitvoering van dit hoofdstuk, met name betreffende het controleren van de kwaliteit, de inachtneming van de termijnen voor de indiening van gegevens, kruiscontroles, analyse en verificatie van de gegevens en voor de vaststelling van een gestandaardiseerd format voor het downloaden en uitwisselen van gegevens, worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

HOOFDSTUK II

Vertrouwelijkheid van gegevens

Artikel 112

Bescherming van persoonsgegevens

1.   Deze verordening laat het niveau van bescherming van natuurlijke personen ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens krachtens het Gemeenschapsrecht en het nationale recht onverlet en tast dit op geen enkele wijze aan, en brengt met name geen wijziging in de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG noch in de verplichtingen van de communautaire instellingen en organen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 in het kader van de uitoefening van hun bevoegdheden.

2.   De rechten van personen met betrekking tot hun registratiegegevens die in nationale systemen worden verwerkt, worden uitgeoefend overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat die hun persoonsgegevens heeft opgeslagen en met name overeenkomstig de bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 95/46/EG; de rechten van personen met betrekking tot hun registratiegegevens die in communautaire systemen worden verwerkt, worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001.

Artikel 113

Waarborging van het beroeps- en het handelsgeheim

1.   De lidstaten en de Commissie nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in het kader van deze verordening verzamelde en ontvangen gegevens worden behandeld overeenkomstig vigerende voorschriften inzake beroeps- en handelsgeheim.

2.   De tussen de lidstaten en de Commissie uitgewisselde gegevens worden niet toegezonden aan andere personen dan de personen in de lidstaten of de communautaire instellingen wier functie vereist dat zij toegang tot deze gegevens hebben, tenzij de lidstaten die de gegevens toezenden, daartoe uitdrukkelijk toestemming geven.

3.   De in lid 1 bedoelde gegevens mogen niet voor een ander dan het in deze verordening bepaalde doel worden gebruikt, tenzij de autoriteiten die deze gegevens verstrekken, daartoe uitdrukkelijk toestemming geven en op voorwaarde dat de in de lidstaat van de ontvangende autoriteit geldende bepalingen dit gebruik niet verbieden.

4.   Gegevens die in het kader van deze verordening worden meegedeeld aan personen die werken voor bevoegde autoriteiten, gerechtshoven, andere overheidsinstanties en de Commissie of de door haar aangewezen instantie, en die schadelijk zouden zijn voor:

a)

de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu, in overeenstemming met de Gemeenschapswetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens;

b)

de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van de intellectuele eigendom;

c)

gerechtelijke procedures en juridisch advies; of

d)

het doel van inspecties en onderzoeken,

vallen onder voorschriften inzake vertrouwelijkheid. Informatie mag altijd worden bekendgemaakt indien dat noodzakelijk is om een inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid te beëindigen of te verbieden.

5.   De in lid 1 bedoelde gegevens geldt dezelfde bescherming als die welke op soortgelijke gegevens van toepassing is volgens de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat en volgens de overeenkomstige bepalingen die voor de communautaire instellingen gelden.

6.   Dit artikel mag niet worden opgevat als een belemmering voor het gebruik van de krachtens deze verordening verkregen gegevens in het kader van rechtshandelingen of procedures die nadien worden ingeleid wegens niet-naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden, worden op de hoogte gesteld van alle instanties waar die gegevens voor deze doeleinden worden gebruikt.

7.   Dit artikel laat de verplichtingen uit hoofde van de internationale verdragen betreffende wederzijdse bijstand in strafzaken onverlet.

HOOFDSTUK III

Officiële websites

Artikel 114

Officiële websites

1.   Voor de toepassing van deze verordening lanceert elke lidstaat vóór 1 januari 2012 een officiële website die toegankelijk is via internet en die de in de artikelen 115 en 116 vermelde gegevens bevat. De lidstaten delen het internetadres van hun officiële website mee aan de Commissie. De Commissie kan besluiten gemeenschappelijke normen en procedures op te stellen met het oog op een transparante communicatie tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten, het Communautair Bureau voor visserijcontrole en de Commissie, inclusief het verzenden van regelmatige korte verslagen over de verhouding tussen de geregistreerde visserijactiviteiten en de vangstmogelijkheden.

2.   De officiële website van de lidstaten bestaat uit een publiek toegankelijk deel en een beveiligd deel. Op deze website worden door elke lidstaat de voor controledoeleinden overeenkomstig deze verordening noodzakelijke gegevens opgeslagen, onderhouden en bijgewerkt.

Artikel 115

Het publiek toegankelijke deel van de website

Op het publiek toegankelijke deel van hun website publiceren de lidstaten, of zetten ze onverwijld een rechtstreekse koppeling naar:

a)

de naam en het adres van de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het afgeven van visvergunningen en van de in artikel 7 bedoelde vismachtigingen;

b)

de lijst van de voor overlading aangewezen havens bedoeld in artikel 20, met vermelding van hun werktijden;

c)

één maand na de inwerkingtreding van een meerjarenplan en na goedkeuring door de Commissie, de lijst van de in artikel 43 bedoelde aangewezen havens, met vermelding van hun werktijden, en uiterlijk 30 dagen later de voor elke aanlanding geldende voorwaarden voor registratie en melding van de hoeveelheden van de soorten waarvoor het meerjarenplan geldt;

d)

het besluit waarbij de realtimesluiting wordt ingesteld en het geografische gebied van de betrokken visgronden, de duur van de sluiting en de voorwaarden voor de visserij in dat gebied gedurende de sluiting duidelijk worden aangegeven, als bepaald in artikel 53, lid 2;

e)

de gegevens van het contactpunt voor de doorzending of indiening van visserijlogboeken, voorafgaande kennisgevingen, aangiften van overlading, aangiften van aanlanding, verkoopdocumenten, aangiften van overname en vervoersdocumenten als bedoeld in de artikelen 14, 17, 20, 23, 62, 66 en 68;

f)

een kaart met de coördinaten van het gebied waarvoor een tijdelijke realtimesluiting is vastgesteld als bedoeld in artikel 54, met vermelding van de duur van de sluiting en de voorwaarden voor de visserij in dat gebied gedurende de sluiting;

g)

het besluit om een visserijtak te sluiten op grond van artikel 35, en alle nodige details ter zake.

Artikel 116

Het beveiligde deel van de website

1.   Op het beveiligde deel van zijn website wordt door elke lidstaat de toegang tot de volgende lijsten en gegevensbestanden ingesteld, onderhouden en bijgewerkt:

a)

de in artikel 74 bedoelde lijst van de voor de uitvoering van inspecties verantwoordelijke functionarissen;

b)

het in artikel 78 bedoelde elektronische gegevensbestand voor het opslaan van de door de functionarissen opgestelde inspectie- en bewakingsverslagen;

c)

de door het in artikel 9 bedoelde visserijcontrolecentrum geregistreerde gegevens die zijn verkregen met het volgsysteem voor vaartuigen;

d)

het elektronische gegevensbestand met de lijst van alle overeenkomstig deze verordening afgegeven en beheerde visvergunningen en vismachtigingen, waarin de geldende voorwaarden en de gegevens inzake alle schorsingen en intrekkingen duidelijk zijn aangegeven;

e)

de wijze waarop de ononderbroken periode van 24 uur van artikel 26, lid 6, wordt gemeten;

f)

het elektronische gegevensbestand met alle in artikel 33 bedoelde relevante gegevens over de vangstmogelijkheden;

g)

de in artikel 46 bedoelde nationale controleactieprogramma’s;

h)

het in artikel 109 bedoelde elektronische gegevensbestand voor de verificatie van de volledigheid en de kwaliteit van gegevens.

2.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat:

a)

de Commissie of de door haar aangewezen instantie via een beveiligde internetverbinding dag en nacht toegang heeft tot alle gegevens, bedoeld in dit artikel;

b)

er voorzien wordt in rechtstreekse elektronische uitwisseling van ter zake doende informatie met andere lidstaten en de Commissie of de door haar aangewezen instantie.

3.   De lidstaat verleent functionarissen van de Commissie toegang op basis van elektronische certificaten die worden aangemaakt door de Commissie of de door haar aangewezen instantie.

4.   De gegevens op het beveiligde deel van de website worden alleen beschikbaar gesteld voor specifieke gebruikers die hiertoe zijn gemachtigd door de betrokken lidstaten, de Commissie of de door haar aangewezen instantie. De voor deze personen toegankelijke gegevens zijn beperkt tot de gegevens die zij nodig hebben voor de uitvoering van hun taken en activiteiten om de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid te waarborgen, en de regels inzake de vertrouwelijke behandeling van deze gegevens zijn derhalve van toepassing.

5.   De gegevens op het beveiligde deel van de website worden slechts zo lang opgeslagen als nodig is voor de toepassing van deze verordening, doch altijd gedurende minimaal drie kalenderjaren, te rekenen vanaf het jaar dat volgt op dat waarin de informatie is opgeslagen. Persoonsgegevens die overeenkomstig deze verordening voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden moeten worden uitgewisseld, worden ofwel alleen zo uitgewisseld dat zij anoniem zijn, ofwel, indien zulks niet mogelijk is, alleen op voorwaarde dat de identiteit van de betrokkenen versleuteld wordt.

6.   De bepalingen ter uitvoering van dit hoofdstuk worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

TITEL XIII

UITVOERING

Artikel 117

Administratieve samenwerking

1.   De autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze verordening in de lidstaten werken met elkaar, met de bevoegde autoriteiten van derde staten, met de Commissie en met de door haar aangewezen instantie samen om de naleving van deze verordening te waarborgen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt een systeem van wederzijdse bijstand ingesteld, dat regels inzake de uitwisseling van informatie op voorafgaand verzoek of op spontane basis omvat.

3.   De lidstaat waar de visserijactiviteiten hebben plaatsgevonden, stuurt alle ter zake doende gegevens op het ogenblik waarop hij ze aan de vlaggenlidstaat van het visservaartuig meedeelt, ook elektronisch aan de Commissie door als die daarom verzoekt.

4.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 118

Rapportageverplichtingen

1.   Om de vijf jaar sturen de lidstaten de Commissie een verslag over de toepassing van deze verordening.

2.   De Commissie stelt op basis van de door de lidstaten ingediende verslagen en haar eigen waarnemingen om de vijf jaar een verslag op dat moet worden voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad.

3.   Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening verricht de Commissie een evaluatie van de impact van deze verordening op het gemeenschappelijk visserijbeleid.

4.   De lidstaten sturen de Commissie een verslag waarin wordt toegelicht volgens welke regels de verslagen over de basisgegevens worden opgesteld.

5.   De bepalingen inzake de inhoud en het format van de verslagen van de lidstaten ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 119 bedoelde procedure.

Artikel 119

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 30 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 opgerichte comité.

2.   Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op één maand.

TITEL XIV

WIJZIGINGEN EN INTREKKINGEN

Artikel 120

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 768/2005

Verordening (EG) nr. 768/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 3 wordt het volgende punt toegevoegd:

„i)

de uniforme uitvoering van de controleregeling van het gemeenschappelijk visserijbeleid te ondersteunen, met inbegrip van met name:

de organisatie van de operationele coördinatie van controleactiviteiten van de lidstaten voor de uitvoering van specifieke controle- en inspectieprogramma’s, controleprogramma’s betreffende illegale, ongemelde en ongereglementeerde („IOO”) visserij en internationale controle- en inspectieprogramma’s;

de inspecties die nodig zijn voor de vervulling van de taken van het Bureau overeenkomstig artikel 17 bis.”.

2)

In artikel 5:

a)

wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De operationele coördinatie van het Bureau heeft betrekking op de controle van alle activiteiten die onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallen.”;

b)

wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   Met het oog op een versterkte operationele coördinatie tussen de lidstaten kan het Bureau samen met de betrokken lidstaten werkprogramma’s opstellen en de uitvoering ervan coördineren.”.

3)

Artikel 7 wordt vervangen door:

„Artikel 7

Bijstand aan de Commissie en de lidstaten

Het Bureau staat de Commissie en de lidstaten bij met het oog op een optimale, uniforme en doeltreffende nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid, inclusief wat betreft de bestrijding van IOO-visserij, en hun betrekkingen met derde landen. Het Bureau heeft met name de volgende taken:

a)

het opstellen en ontwikkelen van een kerncurriculum voor de opleiding van de instructeurs van de visserijinspectie van de lidstaten en het zorgen voor aanvullende opleidingscursussen en seminars voor die functionarissen en andere bij controle en inspectieactiviteiten betrokken personeelsleden;

b)

het opstellen en ontwikkelen van een kerncurriculum voor de opleiding van communautaire inspecteurs voordat zij voor het eerst worden ingezet, en het regelmatig aanbieden van bijgewerkte bijscholing en seminars aan deze functionarissen;

c)

het gezamenlijk aankopen, op verzoek van de lidstaten, van goederen en diensten met betrekking tot de door de lidstaten te verrichten controle- en inspectieactiviteiten, alsmede het voorbereiden en coördineren van de uitvoering door de lidstaten van gezamenlijke proefprojecten;

d)

het opstellen van gezamenlijke operationele procedures voor controle- en inspectieactiviteiten die gezamenlijk door twee of meer lidstaten worden verricht;

e)

het vaststellen van criteria voor de uitwisseling van controle- en inspectiemiddelen tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen en voor de verstrekking van die middelen door de lidstaten;

f)

het verrichten van risicoanalyses op basis van de gegevens betreffende vangsten, aanlandingen en visserijinspanning, alsook een risicoanalyse van niet-gemelde aanlandingen, inclusief een vergelijking van gegevens betreffende vangsten en invoer met gegevens betreffende uitvoer en nationale consumptie;

g)

het ontwikkelen, op verzoek van de Commissie of van de lidstaten, van gezamenlijke inspectiemethoden en -procedures;

h)

het ondersteunen van de lidstaten, op hun verzoek, bij het nakomen van communautaire en hun internationale verplichtingen, inclusief de bestrijding van IOO-visserij, en de verplichtingen in het kader van regionale organisaties voor visserijbeheer;

i)

het bevorderen en coördineren van de ontwikkeling van uniforme risicobeoordelingsmethoden op de gebieden die onder zijn bevoegdheid vallen;

j)

het coördineren en bevorderen van samenwerking tussen de lidstaten en van gemeenschappelijke normen voor de ontwikkeling van in Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (26) vastgestelde steekproefplannen.

4)

Artikel 8 wordt vervangen door:

„Artikel 8

Uitvoering van verplichtingen van de Gemeenschap inzake controle en inspectie

1.   Het Bureau coördineert op verzoek van de Commissie de op grond van internationale controle- en inspectieprogramma’s door de lidstaten verrichte controles en inspecties, door gezamenlijke inzetplannen vast te stellen.

2.   Het Bureau mag de uitrusting aanschaffen of huren die voor de uitvoering van deze gezamenlijke inzetplannen nodig is.”.

5)

Artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

Uitvoering van specifieke controle- en inspectieprogramma’s

1.   Het Bureau coördineert de uitvoering van de overeenkomstig artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vastgestelde specifieke controle- en inspectieprogramma’s door middel van gezamenlijke inzetplannen.

2.   Het Bureau mag de uitrusting aanschaffen of huren die voor de uitvoering van deze gezamenlijke inzetplannen nodig is.”.

6)

Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd:

„HOOFDSTUK III BIS

VERPLICHTINGEN VAN HET BUREAU

Artikel 17 bis

Aanwijzing van functionarissen van het Bureau als communautaire inspecteurs

Functionarissen van het Bureau kunnen overeenkomstig artikel 79 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 als communautair inspecteur worden aangewezen in internationale wateren.

Artikel 17 ter

Maatregelen van het Bureau

In voorkomend geval kan het Bureau:

a)

handboeken inzake geharmoniseerde inspectienormen uitgeven;

b)

een handleiding ontwikkelen met de beste praktijken op het gebied van controle van het gemeenschappelijk visserijbeleid, inclusief de opleiding van controlefunctionarissen, en deze regelmatig bijwerken;

c)

de Commissie de noodzakelijke technische en administratieve ondersteuning verlenen bij de uitoefening van haar taken.

Artikel 17 quater

Samenwerking

1.   De lidstaten en de Commissie werken met het Bureau samen en verlenen het de nodige bijstand voor de vervulling van zijn opdracht.

2.   Terdege rekening houdend met de verschillende rechtssystemen in de individuele lidstaten, vergemakkelijkt het Bureau de samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie bij de ontwikkeling van geharmoniseerde controlenormen overeenkomstig de Gemeenschapswetgeving en met inachtneming van de beste praktijken in de lidstaten en van internationaal overeengekomen normen.

Artikel 17 quinquies

Noodeenheid

1.   Wanneer de Commissie, op eigen initiatief of op verzoek van minstens twee lidstaten, een situatie constateert waarin zich een ernstig direct, indirect of potentieel risico voor het gemeenschappelijk visserijbeleid voordoet en dat risico niet met behulp van de bestaande voorzieningen kan worden voorkomen, weggenomen of beperkt of niet adequaat kan worden beheerst, wordt het Bureau onverwijld in kennis gesteld.

2.   Het Bureau zet na een kennisgeving door de Commissie of op eigen initiatief onverwijld een noodeenheid op en stelt de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 17 sexies

Taken van de noodeenheid

1.   De door het Bureau opgezette noodeenheid is belast met de verzameling en beoordeling van alle relevante informatie en het onderzoeken van de mogelijkheden om het risico voor het gemeenschappelijk visserijbeleid zo doeltreffend en snel mogelijk te voorkomen, weg te nemen of te beperken.

2.   De noodeenheid kan de hulp inroepen van overheidsinstanties of particulieren indien hun expertise nodig wordt geacht om de noodsituatie doeltreffend aan te pakken.

3.   Het Bureau zorgt voor de nodige coördinatie om adequaat en tijdig op de noodsituatie te reageren.

4.   De noodeenheid houdt het publiek, in voorkomend geval, op de hoogte van de risico’s en de getroffen maatregelen.

Artikel 17 septies

Meerjarig werkprogramma

1.   In het meerjarig werkprogramma van het Bureau worden de algemene doelstellingen, het mandaat, de taken, de prestatie-indicatoren en de prioriteiten voor elke actie van het Bureau voor een periode van vijf jaar vastgesteld. Het omvat een presentatie van het personeelsbeleidsplan en een raming van de begrotingskredieten die moeten worden vrijgemaakt om de doelstellingen voor die vijfjarige periode te bereiken.

2.   Het meerjarig werkprogramma wordt gepresenteerd volgens het systeem en de methode van activiteitsgestuurd management van de Commissie. Het wordt goedgekeurd door de raad van bestuur.

3.   Het in artikel 23, lid 2, onder c), vermelde werkprogramma verwijst naar het meerjarig werkprogramma. Het geeft duidelijk de toevoegingen, wijzigingen of schrappingen aan ten opzichte van het werkprogramma van het vorige jaar, en de vooruitgang die is geboekt bij het bereiken van de algemene doelstellingen en prioriteiten van het meerjarig werkprogramma.

Artikel 17 octies

Samenwerking in maritieme zaken

Het Bureau draagt bij tot de uitvoering van het geïntegreerd maritiem beleid van de Europese Unie en sluit met name administratieve overeenkomsten met andere instanties op door deze verordening bestreken gebieden, na goedkeuring door de raad van bestuur. De uitvoerend directeur stelt de Commissie en de lidstaten hiervan in een vroeg stadium van de onderhandelingen in kennis.

Artikel 17 nonies

Uitvoeringsbepalingen

De bepalingen ter uitvoering van dit hoofdstuk worden vastgesteld volgens de in artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 bedoelde procedure.

Deze bepalingen kunnen met name betrekking hebben op de opstelling van plannen om te reageren op een noodsituatie, de oprichting van de noodeenheid en de toe te passen praktische procedures.”.

Artikel 121

Wijziging van andere verordeningen

1)   In Verordening (EG) nr. 847/96 wordt artikel 5 geschrapt.

2)   Verordening (EG) nr. 2371/2002 wordt als volgt gewijzigd:

a)

artikel 21 wordt vervangen door:

„Artikel 21

Communautair controle- en handhavingssysteem

De toegang tot wateren en hulpbronnen en de uitoefening van activiteiten als bedoeld in artikel 1 worden gecontroleerd en de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt gehandhaafd. Hiertoe wordt een communautaire regeling voor de controle, inspectie en handhaving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid vastgesteld.”;

b)

de artikelen 22 tot en met 28 worden geschrapt.

3)   In Verordening (EG) nr. 811/2004 van de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van herstelmaatregelen voor het noordelijke heekbestand (27) worden de artikelen 7, 8, 10, 11, 12 en 13 geschrapt.

4)   In Verordening (EG) nr. 2115/2005 van de Raad van 20 december 2005 tot vaststelling van een herstelplan voor zwarte heilbot in het kader van de visserijorganisatie in het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan (28) wordt artikel 7 geschrapt.

5)   In Verordening (EG) nr. 2166/2005 van de Raad van 20 december 2005 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van de bestanden van zuidelijke heek en langoustines in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland (29), wordt hoofdstuk IV geschrapt.

6)   In Verordening (EG) nr. 388/2006 van de Raad van 23 februari 2006 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de duurzame exploitatie van het tongbestand in de Golf van Biskaje (30) wordt hoofdstuk IV geschrapt.

7)   In Verordening (EG) nr. 509/2007 van de Raad van 7 mei 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de duurzame exploitatie van het tongbestand in het westelijk Kanaal (31) wordt hoofdstuk IV geschrapt.

8)   In Verordening (EG) nr. 676/2007 van de Raad van 11 juni 2007 tot vaststelling van een beheersplan voor de bevissing van de schol- en tongbestanden in de Noordzee (32) wordt hoofdstuk IV geschrapt.

9)   In Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren (33) worden artikel 10, leden 3 en 4, artikel 11, leden 2 en 3, de artikelen 12, 13 en 15, artikel 18, leden 2 en 3, de artikelen 19 en 20, artikel 22, lid 2, en de artikelen 23, 24 en 25 geschrapt.

10)   In Verordening (EG) nr. 1300/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een meerjarenplan voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland en de visserijen die dat bestand exploiteren (34) worden de artikelen 5 en 6 geschrapt.

11)   In Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden (35) worden de artikelen 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 26, 27, 28 en 29 geschrapt.

Artikel 122

Intrekkingen

1.   Verordening (EEG) nr. 2847/93 wordt ingetrokken, behalve de artikelen 6, 8 en 11, die worden ingetrokken op de datum van inwerkingtreding van de uitvoeringsbepalingen van de artikelen 14, 21 en 23 van onderhavige verordening, en behalve artikel 5, artikel 9, lid 5, en de artikelen 13, 21 en 34, die worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2011.

2.   Verordening (EG) nr. 1627/94 wordt ingetrokken op de datum van inwerkingtreding van de uitvoeringsbepalingen van artikel 7 van onderhavige verordening.

3.   Verordening (EG) nr. 1966/2006 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 123

Verwijzingen

Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen en naar de op grond van artikel 121 geschrapte bepalingen gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

TITEL XV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 124

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2010.

Daarbij geldt echter het volgende:

a)

artikel 33, leden 6 en 9, de artikelen 37, 43, 58, 60, 61, 63, 67, 68, 73, 78 en 84, artikel 90, leden 2, 3 en 4, de artikelen 93 en 117 en artikel 121, leden 3 tot en met 11, zijn echter van toepassing met ingang van 1 januari 2011;

b)

de artikelen 6, 7, 14, 21 en 23 zijn van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van de bepalingen met betrekking tot de uitvoering ervan;

c)

artikel 92 is van toepassing zes maanden na de inwerkingtreding van de bepalingen met betrekking tot de uitvoering ervan.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 november 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

E. ERLANDSSON


(1)  Advies van 22 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van 15 mei 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB C 211 van 4.9.2009, blz. 73.

(4)  PB C 151 van 3.7.2009, blz. 11.

(5)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(6)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

(7)  PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.

(8)  PB L 286 van 29.10.2008, blz. 33.

(9)  PB L 208 van 5.8.2002, blz. 10.

(10)  PB L 102 van 7.4.2004, blz. 9.

(11)  PB L 204 van 13.8.2003, blz. 21.

(12)  PB L 365 van 10.12.2004, blz. 19.

(13)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(14)  PB L 278 van 23.10.2001, blz. 6.

(15)  PB L 289 van 16.11.2000, blz. 8.

(16)  PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.

(17)  PB L 160 van 14.6.2006, blz. 1.

(18)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(19)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(20)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(21)  PB L 171 van 6.7.1994, blz. 7.

(22)  PB L 408 van 30.12.2006, blz. 1.

(23)  PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1.

(24)  PB L 60 van 5.3.2008, blz. 1.

(25)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(26)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.”.

(27)  PB L 150 van 30.4.2004, blz. 1.

(28)  PB L 340 van 23.12.2005, blz. 3.

(29)  PB L 345 van 28.12.2005, blz. 5.

(30)  PB L 65 van 7.3.2006, blz. 1.

(31)  PB L 122 van 11.5.2007, blz. 7.

(32)  PB L 157 van 19.6.2007, blz. 1.

(33)  PB L 248 van 22.9.2007, blz. 1.

(34)  PB L 344 van 20.12.2008, blz. 6.

(35)  PB L 348 van 24.12.2008, blz. 20.


BIJLAGE I

SPECIFIEKE INSPECTIE-IJKPUNTEN VOOR MEERJARENPLANNEN

Doelstelling

1.   Elke lidstaat stelt overeenkomstig deze bijlage specifieke ijkpunten voor de inspectie vast.

Strategie

2.   De inspectie en de bewaking van visserijactiviteiten worden toegespitst op de vissersvaartuigen waarvan mag worden aangenomen dat zij onder een meerjarenplan vallende soorten vangen. Daarnaast worden aselecte inspecties van het vervoer en de afzet van die onder een meerjarenplan vallende soorten verricht als aanvullend kruiscontrolemechanisme om de doeltreffendheid van de inspectie en de bewaking te testen.

Prioriteiten

3.   Voor de verschillende soorten vistuig moeten verschillende prioriteiten worden vastgesteld naargelang van de mate waarin voor de vloten beperkingen van de vangstmogelijkheden gelden. Daarom moet elke lidstaat specifieke prioriteiten vaststellen.

Streefijkpunten

4.   Binnen één maand te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van een verordening tot vaststelling van een meerjarenplan voeren de lidstaten hun inspectieschema’s uit, rekening houdend met de onderstaande streefniveaus.

De lidstaten stellen de toe te passen steekproefstrategie vast en geven daarvan een beschrijving.

Als de Commissie daarom verzoekt, wordt haar inzage verleend van het door de lidstaat toegepaste steekproefplan.

a)

Omvang van de inspectie in de havens

In de regel moet een nauwkeurigheid worden bereikt die ten minste gelijkwaardig is aan die welke zou worden verkregen met een eenvoudige aselecte steekproefmethode waarbij inspecties worden verricht bij 20 gewichtsprocent van alle onder een meerjarenplan vallende soorten die in een lidstaat worden aangeland.

b)

Omvang van de inspectie bij de afzet

Inspectie van 5 % van de op de visafslagen te koop aangeboden hoeveelheden van onder een meerjarenplan vallende soorten.

c)

Omvang van de inspectie op zee

Flexibel ijkpunt: vast te stellen na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied. IJkpunten voor de inspectie op zee hebben betrekking op het aantal patrouilledagen op zee in de beheersgebieden, eventueel met een afzonderlijk ijkpunt voor de dagen waarop in specifieke gebieden wordt gepatrouilleerd.

d)

Omvang van de inspectie vanuit de lucht

Flexibel ijkpunt: vast te stellen na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied en rekening houdend met de middelen waarover de lidstaat beschikt.


BIJLAGE II

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EEG) nr. 2847/93

De onderhavige verordening

Artikel 1, lid 1

Artikelen 1 en 2

Artikel 1, lid 2

Artikel 5, lid 3

Artikel 1, lid 3

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 5

Artikel 3

Artikel 9

Artikel 4, lid 1

Artikel 5

Artikel 4, lid 2

Artikel 75

Artikel 5, onder a) en b)

Artikel 74

Artikel 5, onder c)

Artikel 8

Artikel 6

Artikelen 14, 15 en 16

Artikel 7

Artikelen 17 en 18

Artikel 8

Artikelen 23, 24 en 25

Artikel 9, leden 1, 2, 3, 4, 4 bis, 5, 6, 7, 8 en 9

Artikelen 62, 63, 64, 65 en 68

Artikel 9, leden 4 ter en 5

Artikelen 66 en 67

Artikel 11

Artikelen 20, 21 en 22

Artikel 13

Artikel 68

Artikel 14

Artikel 59

Artikel 15, leden 1, 2 en 4

Artikelen 33 en 34

Artikel 15, lid 3

Artikel 36

Artikel 16

Artikel 117

Artikel 17

Artikelen 5

Artikel 19

Artikelen 112 en 113

Titel IIA

Titel IV, hoofdstuk I, afdeling 2

Artikel 20, lid 1

Artikel 47

Artikel 20, lid 2

Artikel 49

Artikel 21, lid 1

Artikel 33

Artikel 21, lid 2

Artikel 35

Artikel 21, lid 3

Artikel 36

Artikel 21, lid 4

Artikel 37

Artikel 21 bis

Artikel 35

Artikel 21 ter

Artikel 34

Artikel 21 quater

Artikel 36

Artikel 23

Artikel 105

Titel V

Titel IV, hoofdstuk II, en artikel 109

Artikel 28, lid 1

Artikel 56

Artikel 28, lid 2

Artikelen 57 en 70

Artikel 28, lid 2 bis

Artikel 56

Artikel 29

Artikelen 96, 97, 98 en 99

Artikel 30

Artikel 102

Artikel 31, leden 1 en 2

Artikelen 89 en 90

Artikel 31, lid 4

Artikel 86

Artikel 32, lid 1

Artikel 85

Artikel 32, lid 2

Artikel 88

Artikel 33

Artikel 86

Artikel 34

Artikel 117

Artikel 34 bis

Artikel 117

Artikel 34 ter

Artikel 98

Artikel 34 quater

Artikel 95

Artikel 35

Artikel 118

Artikel 36

Artikel 119

Artikel 37

Artikelen 112 en 113

Artikel 38

Artikel 3

Artikel 39

Artikel 122

Artikel 40

Artikel 124

Verordening (EG) nr. 1627/94

De onderhavige verordening

De gehele verordening

Artikel 7

Verordening (EG) nr. 847/96

De onderhavige verordening

Artikel 5

Artikel 106

Verordening (EG) nr. 2371/2002

De onderhavige verordening

Artikel 21

Artikelen 1 en 2

Artikel 22, lid 1

Artikelen 6, 7, 8, 9, 14 en 75

Artikel 22, lid 2

Artikelen 58, 59, 62, 68 en 75

Artikel 23, lid 3

Artikel 5, lid 3, artikel 5, lid 5, en artikel 11

Artikel 23, lid 4

Artikelen 105 en 106

Artikel 24

Artikel 5, titel VII en artikelen 71 en 91

Artikel 25

Hoofdstukken III en IV van titel VII en artikel 89

Artikel 26, lid 1

Artikel 96

Artikel 26, lid 2

Artikel 108

Artikel 26, lid 4

Artikel 36

Artikel 27, lid 1

Artikelen 96 tot en met 99

Artikel 27, lid 2

Artikelen 101 en 102

Artikel 28, lid 1

Artikel 117

Artikel 28, lid 3

Artikelen 80, 81 en 83

Artikel 28, lid 4

Artikel 79

Artikel 28, lid 5

Artikel 74

Verordening (EG) nr. 811/2004

De onderhavige verordening

Artikel 7

Artikel 14, lid 2

Artikel 8

Artikel 17

Artikel 10

Artikel 14, lid 3

Artikel 11

Artikel 44

Artikel 12

Artikel 60, lid 6

Verordening (EG) nr. 2166/2005

De onderhavige verordening

Artikel 9

Artikel 14, lid 3

Artikel 10

Artikel 60, lid 1

Artikel 12

Artikel 44

Artikel 13

Artikel 60, lid 6

Verordening (EG) nr. 2115/2005

De onderhavige verordening

Artikel 7

Artikel 14, lid 3

Verordening (EG) nr. 388/2006

De onderhavige verordening

Artikel 7

Artikel 14, lid 3

Artikel 8

Artikel 60, lid 1

Artikel 10

Artikel 44

Artikel 11

Artikel 60, lid 6

Verordening (EG) nr. 509/2007

De onderhavige verordening

Artikel 6

Artikel 14, lid 3

Artikel 8

Artikel 44

Artikel 9

Artikel 60, lid 6

Verordening (EG) nr. 676/2007

De onderhavige verordening

Artikel 10

Artikel 14, lid 2

Artikel 11

Artikel 14, lid 3

Artikel 12

Artikel 60, lid 1

Artikel 14

Artikel 44

Artikel 15

Artikel 60, lid 6

Verordening (EG) nr. 1098/2007

De onderhavige verordening

Artikel 15

Artikel 14, lid 3

Artikel 19

Artikel 60, lid 1

Artikel 24

Artikel 46

Verordening (EG) nr. 1342/2008

De onderhavige verordening

Artikel 19, lid 1

Artikel 109, lid 2

Artikel 19, lid 2

Artikel 115

Artikel 20

Artikel 60

Artikel 22

Artikel 42

Artikel 23

Artikel 46

Artikel 24

Artikel 17

Artikel 25

Artikel 43

Artikel 26

Artikel 14, lid 2

Artikel 27

Artikel 44

Artikel 28

Artikel 60, lid 6


22.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/51


VERORDENING (EG) nr. 1225/2009 VAN DE RAAD

van 30 november 2009

betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap

(gecodificeerde versie)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan.

(2)

De in 1994 voltooide multilaterale handelsbesprekingen hebben geleid tot nieuwe overeenkomsten inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (hierna „GATT” genoemd). Gezien de verschillen tussen de bepalingen inzake dumping en die inzake subsidiëring, is het tevens passend afzonderlijke communautaire voorschriften op deze twee gebieden vast te stellen. De bepalingen inzake bescherming tegen subsidiëring en compenserende rechten zijn derhalve in een afzonderlijke verordening opgenomen.

(3)

De overeenkomst inzake dumping, namelijk de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 (hierna „antidumpingovereenkomst van 1994” genoemd), bevat gedetailleerde bepalingen, meer bepaald met betrekking tot de berekening van de dumping, de procedures voor de opening en de verrichting van een onderzoek, met inbegrip van de vaststelling van de feiten en de behandeling van de gegevens, de instelling van voorlopige maatregelen, de instelling en de inning van antidumpingrechten, de duur en de herziening van antidumpingmaatregelen en de openbaarmaking van informatie betreffende het antidumpingonderzoek. Ter verzekering van een correcte en doorzichtige uitvoering van die regels, verdient het aanbeveling de overeenkomst voor zover mogelijk in Gemeenschapsrecht om te zetten.

(4)

Het is bij de toepassing van deze bepalingen van wezenlijk belang, ter handhaving van het evenwicht tussen rechten en verplichtingen waarin de GATT voorziet, dat de Gemeenschap rekening houdt met de interpretatie van de desbetreffende bepalingen door haar belangrijkste handelspartners.

(5)

Het is dienstig, duidelijke en gedetailleerde bepalingen betreffende de berekening van de normale waarde vast te stellen en in het bijzonder voor te schrijven dat deze steeds op de representatieve verkoop in het kader van normale handelstransacties in het land van uitvoer gebaseerd dient te zijn. Het verdient aanbeveling een nadere omschrijving te geven van het begrip „geassocieerde partijen” in het kader van de vaststelling van dumping. Het is wenselijk nader aan te geven onder welke omstandigheden de verkoop op de binnenlandse markt wordt geacht met verlies te hebben plaatsgevonden en derhalve buiten beschouwing kan worden gelaten en onder welke omstandigheden van de resterende verkopen, van de door berekening vastgestelde normale waarde of de verkoop aan een derde land kan worden uitgegaan. Het is eveneens dienstig in een correcte kostenallocatie te voorzien, onder meer voor de startfase van een bepaalde productie, en een nadere omschrijving te geven van het begrip „startfase” en de omvang en wijze van kostenallocatie. Bij het door berekening vaststellen van de normale waarde, is het tevens noodzakelijk aan te geven, op welke wijze de bedragen voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten worden vastgesteld en welke winstmarge in een dergelijke waarde wordt ingecalculeerd.

(6)

Het verdient voor de vaststelling van de normale waarde voor landen zonder markteconomie aanbeveling, in regels te voorzien voor de keuze van een geschikt derde land met markteconomie dat te dien einde dient te worden gebruikt, en te bepalen dat, wanneer geen geschikt derde land kan worden gevonden, de normale waarde op elke andere redelijke grondslag kan worden vastgesteld.

(7)

Het verdient aanbeveling in de antidumpingpraktijk van de Gemeenschap rekening te houden met de gewijzigde economische omstandigheden in Kazachstan. Het is met name dienstig te bepalen dat de normale waarde kan worden vastgesteld overeenkomstig de regels die op landen met een markteconomie van toepassing zijn indien kan worden aangetoond dat een of meer producenten bij wie een onderzoek wordt ingesteld het betrokken product op marktvoorwaarden vervaardigen en verkopen.

(8)

Het verdient aanbeveling eenzelfde behandeling toe te passen op producten uit landen die, op de datum waarop het antidumpingonderzoek wordt geopend, lid zijn van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).

(9)

Het is dienstig te bepalen dat een onderzoek naar het bestaan van marktvoorwaarden zal worden uitgevoerd op grond van met bewijsmateriaal gestaafde verzoeken van een of meer bij het onderzoek betrokken producenten die wensen dat de normale waarde voor hun bedrijf wordt vastgesteld volgens de regels die op landen met een markteconomie van toepassing zijn.

(10)

Het is noodzakelijk een nadere omschrijving te geven van het begrip „uitvoerprijs” en aan te geven welke correcties dienen te worden toegepast wanneer het noodzakelijk wordt geacht deze prijs samen te stellen op basis van de eerste prijs op de vrije markt.

(11)

Het verdient aanbeveling, om tot een billijke vergelijking tussen de uitvoerprijs en de normale waarde te komen, melding te maken van alle factoren die van invloed kunnen zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen en nauwkeurig aan te geven wanneer en hoe correcties moeten worden toegepast, rekening houdend met het feit dat dubbele correcties moeten worden vermeden. Het is voorts noodzakelijk te bepalen, dat voor deze vergelijking gemiddelde prijzen mogen worden gebruikt, hoewel individuele uitvoerprijzen met een gemiddelde normale waarde mogen worden vergeleken indien de eerstgenoemde prijzen per afnemer, gebied of periode verschillen.

(12)

Het is wenselijk, duidelijk en gedetailleerd aan te geven welke factoren relevant kunnen zijn ter bepaling, of de invoer met dumping aanmerkelijke schade heeft veroorzaakt dan wel dreigt te veroorzaken. Bij het aantonen van het oorzakelijk verband tussen de omvang en de prijzen van de betrokken invoer en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap lijdt, dient aandacht te worden geschonken aan de gevolgen van andere factoren en in het bijzonder aan de marktomstandigheden in de Gemeenschap.

(13)

Het is dienstig, het begrip „bedrijfstak van de Gemeenschap” te omschrijven en te bepalen dat met exporteurs verbonden partijen hiervan kunnen worden uitgesloten en dat ook het begrip „verbonden” dient te worden gedefinieerd. Het is eveneens noodzakelijk te bepalen dat antidumpingmaatregelen ten behoeve van producenten in een gebied van de Gemeenschap kunnen worden genomen, en aan te geven wat onder een dergelijk gebied wordt verstaan.

(14)

Het is noodzakelijk aan te geven wie een klacht wegens dumping mag indienen en in welke mate deze door de bedrijfstak van de Gemeenschap dient te worden gesteund en te bepalen welke gegevens over dumping, schade en het verband daartussen in de klacht moeten zijn opgenomen. Het is tevens wenselijk de procedures voor de afwijzing van klachten of de inleiding van procedures te omschrijven.

(15)

Er dient te worden bepaald hoe de belanghebbenden ervan in kennis worden gesteld welke informatie de autoriteiten nodig hebben. De belanghebbenden moeten voldoende tijd hebben om het nodige bewijsmateriaal over te leggen en moeten in de gelegenheid worden gesteld hun belangen te verdedigen. Het is bovendien wenselijk de bij het onderzoek te volgen regels en procedures duidelijk aan te geven en in het bijzonder te bepalen dat de belanghebbende zich binnen de gestelde termijn kenbaar dienen te maken, hun standpunt naar voren dienen te brengen en informatie dienen te verstrekken. Dergelijke standpunten en informatie worden slechts in aanmerking genomen indien zij binnen de gestelde termijn worden voorgelegd. Het is bovendien wenselijk te bepalen op welke voorwaarden een belanghebbende toegang heeft tot en opmerkingen kan maken over op de door andere belanghebbenden verschafte informatie. De lidstaten dienen met de Commissie samen te werken bij het verzamelen van deze informatie.

(16)

Het is noodzakelijk te bepalen onder welke omstandigheden voorlopige rechten kunnen worden ingesteld en deze mogen niet eerder dan 60 dagen en niet later dan negen maanden na de inleiding van de procedure worden ingesteld. Het is om administratieve redenen tevens noodzakelijk te bepalen dat dergelijke rechten in alle gevallen door de Commissie kunnen worden ingesteld, hetzij onmiddellijk voor een periode van negen maanden, hetzij in twee fasen van respectievelijk zes en drie maanden.

(17)

Het is noodzakelijk procedures vast te stellen voor de aanvaarding van verbintenissen die een einde maken aan dumping en schade in plaats van de instelling van voorlopige of definitieve rechten. Het is tevens wenselijk aan te geven, welke consequenties aan de schending of de opzegging van een verbintenis zijn verbonden en te bepalen dat voorlopige rechten kunnen worden ingesteld wanneer het vermoeden bestaat dat een verbintenis wordt geschonden of wanneer nader onderzoek noodzakelijk is om aanvullende gegevens te verzamelen. Bij de aanvaarding van verbintenissen moet erop worden toegezien dat de voorgestelde verbintenissen en de naleving daarvan niet in strijd met de mededinging zijn.

(18)

Het is noodzakelijk voor te schrijven dat antidumpingzaken, hetzij zonder dat maatregelen worden ingesteld, hetzij door de instelling van definitieve maatregelen, normaal binnen twaalf maanden en in ieder geval binnen 15 maanden na de opening van het onderzoek worden beëindigd. Een onderzoek of procedure dient te worden beëindigd wanneer de dumping minimaal of de schade te verwaarlozen is en deze begrippen dienen nader te worden omschreven. Wanneer maatregelen noodzakelijk zijn, dienen bepalingen betreffende de beëindiging van het onderzoek te worden vastgesteld en dient te worden voorgeschreven dat de maatregelen lager moeten zijn dan de dumpingmarge indien een dergelijk lager bedrag de schade zou wegnemen en, bovendien, dient de wijze van berekening van de hoogte van de maatregelen in het geval van een steekproefonderzoek te worden vastgesteld.

(19)

Het is noodzakelijk te voorzien in de inning van voorlopige rechten met terugwerkende kracht, indien nodig, en de omstandigheden te bepalen die aanleiding geven tot de toepassing van rechten met terugwerkende kracht, teneinde de ondermijning van de definitief te nemen maatregelen te vermijden. Het is bovendien noodzakelijk te bepalen dat in geval van schending of intrekking van verbintenissen eveneens rechten met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast.

(20)

Het is noodzakelijk te bepalen dat maatregelen na vijf jaar vervallen, tenzij bij een nieuw onderzoek blijkt dat zij moeten worden gehandhaafd. In gevallen waarin voldoende bewijsmateriaal in verband met gewijzigde omstandigheden wordt overgelegd, dient tevens te worden voorzien in tussentijdse nieuwe onderzoeken of onderzoeken om te bepalen of terugbetaling van antidumpingrechten gerechtvaardigd is. Het is tevens dienstig te bepalen dat bij de herberekening van dumping die een samenstelling van de uitvoerprijzen noodzakelijk maakt, de rechten niet worden behandeld als tussen de invoer en de wederverkoop gemaakte kosten indien het betrokken recht tot uitdrukking is gebracht in de prijzen van de producten die in de Gemeenschap aan maatregelen zijn onderworpen.

(21)

Er moet uitdrukkelijk worden voorzien in de mogelijkheid van een herwaardering van de uitvoerprijzen en de dumpingmarges wanneer de exporteur door middel van een compenserende regeling het recht voor eigen rekening neemt en de maatregelen niet worden weerspiegeld in de prijzen van de producten die in de Gemeenschap aan maatregelen zijn onderworpen.

(22)

De antidumpingovereenkomst van 1994 bevat geen bepalingen met betrekking tot de ontwijking van antidumpingmaatregelen, hoewel een afzonderlijk ministerieel besluit in het kader van de GATT ontwijking als probleem onderkent en dit ter behandeling naar de antidumpingcommissie van de GATT heeft doorverwezen. Aangezien bij de multilaterale handelsbesprekingen nog geen oplossing voor dit probleem is gevonden en in afwachting van het resultaat van de doorverwijzing naar de antidumpingcommissie van de WTO, dienen in de communautaire wetgeving bepalingen te worden opgenomen om bepaalde praktijken, zoals de loutere assemblage van producten in de Gemeenschap of in een derde land, tegen te gaan die hoofdzakelijk de ontwijking van antidumpingmaatregelen ten doel hebben.

(23)

Het is eveneens wenselijk nader te omschrijven welke praktijken ontduiking van de geldende maatregelen inhouden. Ontduiking kan zowel binnen als buiten de Gemeenschap plaatsvinden. Daarom moet worden vastgelegd dat vrijstellingen van de eventueel reeds aan importeurs verleende uitgebreide rechten ook aan exporteurs kunnen worden verleend wanneer rechten worden uitgebreid om ontduiking buiten de Gemeenschap te bestrijden.

(24)

Het is dienstig te voorzien in de mogelijkheid tot schorsing van antidumpingmaatregelen in geval van tijdelijke wijzigingen in de marktomstandigheden die de toepassing van dergelijke maatregelen tijdelijk inopportuun maken.

(25)

Het is noodzakelijk te voorzien in de mogelijkheid tot registratie bij invoer van goederen die aan onderzoek zijn onderworpen, zodat achteraf maatregelen ten aanzien van deze invoer kunnen worden toegepast.

(26)

De lidstaten dienen toezicht te houden op de invoer van de aan een onderzoek en maatregelen onderworpen goederen om de naleving van de maatregelen te waarborgen en zij dienen hun bevindingen hieromtrent evenals de uit hoofde van deze verordening geïnde bedragen aan rechten aan de Commissie mede te delen.

(27)

Er moet worden voorgeschreven dat op regelmatige tijdstippen en in bepaalde stadia van het onderzoek een raadgevend comité dient te worden geraadpleegd. Dit comité moet zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en het voorzitterschap moet door een vertegenwoordiger van de Commissie worden vervuld.

(28)

De door de lidstaten aan het raadgevend comité verstrekte informatie is vaak zeer technisch van aard en omvat uitgebreide economische en juridische analyses. Om de lidstaten voldoende tijd te geven om deze informatie te beoordelen, zou deze op een passend tijdstip voorafgaand aan de door de voorzitter van het raadgevend comité vastgestelde datum van een vergadering moeten worden toegezonden.

(29)

Het is dienstig te bepalen dat controlebezoeken dienen plaats te vinden ter verificatie van de toegezonden informatie betreffende dumping en schade, met dien verstande dat dergelijke bezoeken afhankelijk worden gesteld van de wijze waarop de vragenlijsten zijn ingevuld.

(30)

Teneinde ervoor te zorgen dat onderzoeken binnen de gestelde termijnen worden voltooid, is het van wezenlijk belang te bepalen dat, wanneer het aantal partijen of transacties groot is, een onderzoek steekproefsgewijze mag worden uitgevoerd.

(31)

Het is noodzakelijk te bepalen dat voor belanghebbenden die niet voldoende medewerking aan het onderzoek verlenen, andere informatie kan worden gebruikt en dat dergelijke informatie voor de betrokken belanghebbenden minder gunstig kan zijn dan in het geval waarin zij wel medewerking aan het onderzoek hadden verleend.

(32)

Bepalingen betreffende de vertrouwelijke behandeling van informatie dienen te worden vastgesteld om de openbaarmaking van zakengeheimen te voorkomen.

(33)

Het is van wezenlijk belang te voorzien in de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen aan de partijen die voor een dergelijke behandeling in aanmerking komen en dat deze mededeling, met inachtneming van het in de Gemeenschap geldende besluitvormingsproces, tijdig dient plaats te vinden, zodat de belanghebbenden hun belangen kunnen verdedigen.

(34)

Het verdient aanbeveling te voorzien in een administratieve regeling waarbij argumenten naar voren kunnen worden gebracht met betrekking tot de vraag of maatregelen in het belang van de Gemeenschap en van de consument zijn, termijnen vast te stellen waarbinnen dergelijke gegevens dienen te worden verstrekt en nadere bepalingen op te nemen betreffende de rechten van de belanghebbenden ten aanzien van de openbaarmaking van gegevens,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Beginselen

1.   Een antidumpingrecht kan worden toegepast op ieder product ten aanzien waarvan dumping plaatsvindt, wanneer het in de Gemeenschap in het vrije verkeer brengen daarvan schade veroorzaakt.

2.   Ten aanzien van een product wordt geacht dumping plaats te vinden indien de prijs van dit product bij uitvoer naar de Gemeenschap lager is dan een vergelijkbare prijs die in het kader van normale handelstransacties voor het soortgelijke product voor het land van uitvoer is vastgesteld.

3.   Het land van uitvoer is normaal het land van oorsprong. Het kan ook een tussenland zijn, behalve wanneer, bijvoorbeeld, de betrokken producten enkel door dat land worden doorgevoerd, zij niet in dat land worden vervaardigd of in dat land voor deze producten geen vergelijkbare prijs voorhanden is.

4.   Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „soortgelijk product” verstaan een product dat identiek is, dat wil zeggen in ieder opzicht gelijk aan het betrokken product of, bij gebrek aan een dergelijk product, een ander product dat, hoewel het niet in ieder opzicht gelijk is, kenmerken bezit die grote overeenkomst vertonen met die van het betrokken product.

Artikel 2

Vaststelling van dumping

1.   De normale waarde is normaal gebaseerd op de prijzen die door onafhankelijke afnemers in het land van uitvoer in het kader van normale handelstransacties worden betaald of dienen te worden betaald.

Wanneer de exporteur in het land van uitvoer het soortgelijke product niet vervaardigt of niet verkoopt, kan de normale waarde op basis van de prijzen van andere verkopers of producenten worden vastgesteld.

De prijzen die worden toegepast tussen belanghebbenden die kennelijk geassocieerd zijn of met elkaar een compensatieregeling hebben getroffen, mogen niet worden beschouwd als in het kader van normale handelstransacties te zijn toegepast en mogen niet voor de berekening van de normale waarde worden gebruikt, tenzij wordt vastgesteld dat de relatie tussen deze belanghebbenden de prijzen niet heeft beïnvloed.

Om te bepalen of twee partijen geassocieerd zijn kan rekening worden gehouden met de definitie van verbonden partijen in artikel 143 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (4).

2.   De normale waarde wordt normaal vastgesteld op basis van de verkoop van het voor gebruik in het binnenland bestemde soortgelijke product indien de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedraagt van de naar de Gemeenschap verkochte hoeveelheid van het betrokken product, met dien verstande dat een lager percentage mag worden gebruikt, bijvoorbeeld wanneer de toegepaste prijzen representatief voor de betrokken markt worden geacht.

3.   Wanneer het soortgelijke product niet of niet in voldoende hoeveelheden in het kader van normale handelstransacties is verkocht of indien, wegens de bijzondere marktsituatie, deze verkoop geen deugdelijke vergelijking mogelijk maakt, wordt de normale waarde van het soortgelijke product berekend aan de hand van de productiekosten in het land van oorsprong, vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst, of aan de hand van de prijzen bij uitvoer naar een geschikt derde land in het kader van normale handelstransacties, mits deze prijzen representatief zijn.

Een bijzondere marktsituatie voor het betrokken product in de zin van de eerste alinea wordt onder meer geacht aanwezig te zijn wanneer de prijzen kunstmatig laag zijn, wanneer er een aanzienlijke ruilhandel is of wanneer er niet-commerciële regelingen zijn voor de be- of verwerking van goederen.

4.   De verkoop van het soortgelijke product op de binnenlandse markt van het land van uitvoer of de verkoop bij uitvoer naar een derde land tegen prijzen die lager zijn dan de (vaste en variabele) productiekosten per eenheid, vermeerderd met verkoopkosten, administratiekosten en algemene kosten, mag uitsluitend worden beschouwd als verkoop die, wegens de prijs, niet in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden en bij de vaststelling van de normale waarde buiten beschouwing wordt gelaten, indien wordt vastgesteld dat een dergelijke verkoop over een langere periode en in aanzienlijke hoeveelheden plaatsvindt tegen prijzen die het niet mogelijk maken binnen een redelijke termijn alle kosten terug te verdienen.

Prijzen die op het tijdstip van de verkoop beneden de kostprijs liggen, doch hoger zijn dan de gewogen gemiddelde kostprijs in het onderzoektijdvak, worden geacht toereikend te zijn om de betrokken producenten in staat te stellen hun kosten binnen een redelijke termijn terug te verdienen.

De langere periode bedraagt normaal één jaar, doch in geen geval minder dan zes maanden; de verkoop beneden de kostprijs per eenheid wordt geacht in aanzienlijke hoeveelheden binnen deze periode te hebben plaatsgevonden, wanneer wordt vastgesteld dat de gewogen gemiddelde verkoopprijs lager is dan de gewogen gemiddelde kostprijs per eenheid of dat de hoeveelheid die beneden de kostprijs per eenheid is verkocht, niet minder dan 20 % bedraagt van de hoeveelheid die voor de vaststelling van de normale waarde in aanmerking wordt genomen.

5.   De kosten worden normaal berekend aan de hand van de administratie van diegene waarop het onderzoek betrekking heeft, mits deze wordt gevoerd overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen van het betrokken land en wordt aangetoond, dat deze een redelijk beeld geeft van de aan de vervaardiging en de verkoop van het betrokken product verbonden kosten.

Indien de administratie van de betrokkene geen redelijk beeld geeft van de kosten in verband met de productie en de verkoop van het onderzochte product, worden deze gecorrigeerd of vastgesteld aan de hand van de kosten van producenten of exporteurs in hetzelfde land of, wanneer dergelijke gegevens niet beschikbaar zijn of niet kunnen worden gebruikt, op een andere redelijke basis, zoals aan de hand van gegevens over andere representatieve markten.

Al het voorgelegde bewijsmateriaal betreffende de correcte kostenallocatie wordt in aanmerking genomen, op voorwaarde dat wordt aangetoond dat deze methode van kostenallocatie ook in het verleden is gebruikt. Bij gebreke van een geschiktere methode, wordt de voorkeur gegeven aan kostenallocatie op basis van de omzet. Tenzij bij de in deze alinea bedoelde kostenallocatie hiermede reeds rekening is gehouden, worden de kosten op passende wijze gecorrigeerd voor eenmalige kostenelementen die aan de toekomstige en/of de huidige productie worden toegerekend.

Wanneer de kosten voor een gedeelte van de terugverdientijd zijn beïnvloed door het gebruik van nieuwe productievoorzieningen die aanzienlijke nieuwe investeringen vereisen en door een lage bezettingsgraad ten gevolge van het starten, geheel of ten dele binnen het onderzoektijdvak, van nieuwe productieprocessen, zijn de gemiddelde kosten voor de startfase de kosten die overeenkomstig de bovenstaande allocatiemethoden aan het einde van deze fase van toepassing zijn en worden zij op dat niveau, voor de betrokken periode, in de in lid 4, tweede alinea, bedoelde gewogen gemiddelde kosten opgenomen. Bij de bepaling van de duur van een startfase wordt rekening gehouden met de situatie waarin de betrokken producent of exporteur zich bevindt, met dien verstande dat deze fase niet langer mag zijn dan een passend gedeelte van het begin van de terugverdientijd. Bij deze aanpassing voor de gedurende het onderzoektijdvak gemaakte kosten wordt rekening gehouden met informatie betreffende de startfase die zich verder uitstrekt dan dit tijdvak, op voorwaarde dat zij vóór de controlebezoeken en binnen drie maanden na de opening van het onderzoek wordt verstrekt.

6.   De bedragen voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst worden gebaseerd op feitelijke gegevens over de productie en de verkoop van het soortgelijke product, in het kader van normale handelstransacties, door de exporteur of de producent op wie het onderzoek betrekking heeft. Wanneer deze bedragen niet op de bovenomschreven grondslag kunnen worden vastgesteld, mogen zij worden vastgesteld op basis van:

a)

het gewogen gemiddelde van de werkelijke bedragen die voor andere bij het onderzoek betrokken exporteurs of producenten zijn vastgesteld in verband met de vervaardiging en de verkoop van het soortgelijke product op de binnenlandse markt van het land van oorsprong;

b)

de werkelijke bedragen die in het kader van normale handelstransacties voor de betrokken exporteur of producent op de binnenlandse markt van het land van oorsprong van toepassing zijn bij de productie en de verkoop van dezelfde algemene categorie van producten;

c)

elke andere redelijke methode, mits het aldus vastgestelde bedrag voor winst niet hoger is dan de winst die andere exporteurs of producenten gewoonlijk maken bij de verkoop van producten van dezelfde algemene categorie op de binnenlandse markt van het land van oorsprong.

 

a)

Bij invoer uit landen zonder markteconomie (5) wordt de normale waarde vastgesteld aan de hand van de prijs of de berekende waarde in een land met markteconomie of aan de hand van de prijs bij uitvoer uit een dergelijk derde land naar andere landen, waaronder de Gemeenschap of, indien dit niet mogelijk is, op een andere redelijke grondslag zoals de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het soortgelijke product in de Gemeenschap, indien nodig verhoogd met een redelijke winstmarge.

Een geschikt derde land met een markteconomie wordt op redelijke wijze geselecteerd, met inachtneming van alle betrouwbare gegevens die op het tijdstip van de selectie beschikbaar zijn. Voorts wordt rekening gehouden met termijnen; in voorkomend geval wordt gebruik gemaakt van een derde land met markteconomie dat bij hetzelfde onderzoek betrokken is.

De naam van het voorziene derde land met een markteconomie wordt de bij het onderzoek betrokken partijen, kort na de inleiding van de procedure medegedeeld. Zij hebben tien dagen de tijd om opmerkingen te maken.

b)

Bij antidumpingonderzoeken betreffende producten uit Kazachstan en landen met staatshandel die op het tijdstip van de opening van het onderzoek lid zijn van de WTO, wordt de normale waarde vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6, indien naar aanleiding van met bewijsmateriaal gestaafde verzoeken van een of meer producenten bij wie een onderzoek moet worden ingesteld, overeenkomstig de onder c) vermelde criteria en procedures wordt aangetoond dat deze producent of producenten het betrokken soortgelijke product op marktvoorwaarden vervaardigen en verkopen. Indien dit niet het geval is, is het bepaalde onder a) van toepassing.

c)

De onder b) bedoelde verzoeken moeten schriftelijk worden ingediend en voldoende bewijs bevatten van het feit dat de producenten op marktvoorwaarden opereren, dat wil zeggen, wanneer:

besluiten van bedrijven inzake prijzen, kosten en productiemiddelen, met inbegrip van bijvoorbeeld grondstoffen, kosten van technologie en arbeid, productie, verkoop en investeringen worden genomen als reactie op marktsignalen van vraag en aanbod, en zonder staatsinmenging van betekenis op dat punt, en kosten en belangrijkste productiemiddelen hoofdzakelijk marktvoorwaarden weergeven;

bedrijven beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen en die alle terreinen bestrijkt;

de productiekosten en financiële situatie van bedrijven niet onderhevig zijn aan verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie, in het bijzonder met betrekking tot depreciatie van activa, andere afschrijvingen, ruilhandel en betaling middels schuldvergelijking;

de betrokken bedrijven onderworpen zijn aan faillissements- en eigendomswetten die juridische zekerheid en stabiliteit verschaffen voor het voeren van een bedrijf;

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

Binnen drie maanden na de inleiding van de procedure, wordt, na specifieke raadpleging van het raadgevend comité en nadat de industrie van de Gemeenschap in de gelegenheid is gesteld opmerkingen te maken, vastgesteld of de producent voldoet aan de bovengenoemde criteria. Deze vaststelling blijft gedurende de hele procedure van kracht.

8.   De uitvoerprijs is de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het product dat vanuit het land van uitvoer met het oog op uitvoer naar de Gemeenschap wordt verkocht.

9.   Wanneer geen uitvoerprijs voorhanden is of deze onbetrouwbaar blijkt wegens het bestaan van een associatie of een compensatieregeling tussen de exporteur en de importeur of een derde partij, mag de uitvoerprijs worden samengesteld op basis van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer worden doorverkocht of, indien de producten niet aan een onafhankelijke afnemer worden doorverkocht of niet worden doorverkocht in de staat waarin zij zijn ingevoerd, op elke redelijke grondslag.

In dergelijke gevallen wordt voor alle tussen invoer en wederverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van rechten en heffingen, en voor winst een correctie toegepast, teneinde een betrouwbare uitvoerprijs franco grens Gemeenschap vast te stellen.

De elementen waarvoor een correctie wordt toegepast, omvatten die welke gewoonlijk door een importeur worden gedragen, doch worden betaald door een partij binnen of buiten de Gemeenschap die kennelijk met de importeur of de exporteur is geassocieerd of met deze een compensatieregeling heeft. Zij omvatten met name de gebruikelijke kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing, en bijkomende kosten, evenals de douanerechten, alle antidumpingrechten en andere belastingen die in het land van invoer verschuldigd zijn uit hoofde van de invoer of de verkoop van de goederen, alsmede een redelijke marge voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst.

10.   De uitvoerprijs wordt op billijke wijze met de normale waarde vergeleken. Deze vergelijking geschiedt in hetzelfde handelsstadium, voor verkopen op zo dicht mogelijk bij elkaar liggende data en met inachtneming van andere verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Wanneer de vastgestelde normale waarde en de uitvoerprijs niet op deze grondslag kunnen worden vergeleken, wordt door middel van correcties, naar gelang van de bijzondere kenmerken van elke zaak, rekening gehouden met verschillen tussen factoren waarvan wordt beweerd en aangetoond dat zij van invloed op de prijzen zijn en, dientengevolge, op de vergelijkbaarheid daarvan. Hierbij dienen dubbele correcties te worden vermeden, in het bijzonder wat de kortingen, rabatten, hoeveelheden en het handelsstadium betreft. Wanneer aan de gestelde voorwaarden is voldaan, kunnen correcties worden toegepast voor de hierna volgende factoren:

a)

Fysieke kenmerken

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in fysieke kenmerken van het betrokken product. Het bedrag van de correctie komt overeen met een redelijke raming van de marktwaarde van het verschil.

b)

Invoerheffingen en indirecte belastingen

De normale waarde wordt gecorrigeerd voor een bedrag dat overeenkomt met alle invoerheffingen of indirecte belastingen die op een soortgelijk product en de fysiek daarin verwerkte materialen worden geheven, wanneer dat bestemd is voor verbruik in het land van uitvoer, en die voor het naar de Gemeenschap uitgevoerde product niet worden geïnd of worden terugbetaald.

c)

Kortingen, rabatten en hoeveelheden

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in kortingen en rabatten, met inbegrip van die welke worden toegekend voor verschillen in hoeveelheden, indien deze naar behoren zijn gekwantificeerd en rechtstreeks met de betrokken verkoop verband houden. Tevens kan een correctie voor uitgestelde kortingen en rabatten worden toegepast indien het verzoek daartoe gebaseerd is op een gevestigd gebruik in vroegere perioden, waaronder de inachtneming van de voorwaarden voor de toekenning van kortingen of rabatten.

d)

Handelsstadium

i)

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in handelsstadium, met inbegrip van de verschillen die voortvloeien uit OEM (original equipment manufacturers)-verkopen, wanneer, met betrekking tot de distributiekanalen van beide markten, wordt aangetoond, dat de uitvoerprijs, die een samengestelde uitvoerprijs kan zijn, in een ander handelsstadium dan de normale waarde wordt gehanteerd en het verschil tussen beide de vergelijkbaarheid van de prijzen heeft beïnvloed, hetgeen dient te blijken uit permanente en duidelijke verschillen tussen de functies die de verkoper vervult en de prijzen die hij hanteert in de onderscheiden handelsstadia op de binnenlandse markt van het land van uitvoer. De omvang van de correctie is op de marktwaarde van het verschil gebaseerd.

ii)

Wanneer evenwel in niet onder i) genoemde gevallen een bestaand verschil in handelsstadium niet kan worden gekwantificeerd bij ontstentenis van de relevante stadia op de binnenlandse markt van de uitvoerende landen, of indien bepaalde functies klaarblijkelijk betrekking hebben op andere handelsstadia dan het in de vergelijking gebruikte stadium, kan een speciale correctie worden toegepast.

e)

Vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in kosten die rechtstreeks verband houden met de overbrenging van het product van de bedrijfsruimten van de exporteur naar een onafhankelijke afnemer wanneer dergelijke kosten in de prijzen zijn begrepen. Deze kosten omvatten de kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten.

f)

Verpakking

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in de kosten die rechtstreeks verband houden met het verpakken van het betrokken product.

g)

Krediet

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in de kosten van de kredieten die voor de verkoop van de betrokken producten zijn verleend, voor zover deze factor bij de vaststelling van de prijzen in aanmerking wordt genomen.

h)

Kosten van dienstverlening na verkoop

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in de directe kosten in verband met waarborgen, garanties, technische bijstand en dienstverlening waarin de wet en/of het verkoopcontract voorzien.

i)

Commissies

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in de commissies die in verband met de verkoop van de betrokken producten worden betaald.

Onder „commissies” wordt ook verstaan de marge van een handelaar die in het product of het soortgelijke product handelt indien de functies van deze handelaar vergelijkbaar zijn met die van een op commissiebasis werkende agent.

j)

Omrekening van valuta

Wanneer ten behoeve van de prijsvergelijking valuta dienen te worden omgerekend, wordt daarvoor de wisselkoers op de datum van verkoop gebruikt. Wanneer echter de verkoop van vreemde valuta op de termijnmarkt rechtstreeks aan de betrokken verkoop voor uitvoer is gekoppeld, dient de bij de termijnverkoop gebruikte wisselkoers te worden toegepast. De datum van verkoop is normaal de factuurdatum. Indien evenwel de datum van het contract, van de kooporder of van de orderbevestiging meer in overeenstemming is met de verkoopvoorwaarden, mag één van deze data worden gebruikt. Met wisselkoersschommelingen wordt geen rekening gehouden en exporteurs hebben 60 dagen de tijd om met duurzame veranderingen van de wisselkoersen gedurende het onderzoektijdvak rekening te houden.

k)

Anderen factoren

Er kunnen ook correcties worden toegepast voor verschillen voor andere factoren dan vermeld onder a) tot en met j), indien wordt aangetoond dat die van invloed zijn op de prijsvergelijking als bedoeld in dit lid, met name wanneer klanten bij voortduring verschillende prijzen op de binnenlandse markt betalen ten gevolge van deze factoren.

11.   Onder voorbehoud van de relevante bepalingen betreffende de billijke vergelijking, wordt het bestaan van dumpingmarges in het onderzoektijdvak normaal vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde met een gewogen gemiddelde prijs van alle vergelijkbare exporttransacties naar de Gemeenschap of door vergelijking, per transactie, van de afzonderlijke normale waarden en de afzonderlijke prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap. Een op een gewogen gemiddelde gebaseerde normale waarde mag evenwel met de prijzen van alle afzonderlijke uitvoertransacties naar de Gemeenschap worden vergeleken indien de uitvoerprijzen voor de verschillende afnemers, gebieden of tijdvakken sterk uiteenlopen en de in de voorgaande zin omschreven methoden ontoereikend zouden zijn om de dumping volledig tot uitdrukking te brengen. De bepalingen van dit lid vormen geen beletsel voor het gebruik van de steekproefmethode overeenkomstig artikel 17.

12.   De dumpingmarge is het bedrag waarmee de normale waarde de uitvoerprijs overschrijdt. Wanneer dumpingmarges variëren, kan een gewogen gemiddelde dumpingmarge worden vastgesteld.

Artikel 3

Vaststelling van schade

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „schade”, tenzij anders bepaald, verstaan aanmerkelijke schade voor een bedrijfstak van de Gemeenschap, dreiging van aanmerkelijke schade voor een bedrijfstak van de Gemeenschap of aanmerkelijke vertraging van de vestiging van een dergelijke bedrijfstak en wordt dit begrip overeenkomstig de bepalingen van dit artikel uitgelegd.

2.   De vaststelling van schade is gebaseerd op positief bewijsmateriaal en houdt een objectief onderzoek in van:

a)

de omvang van de invoer met dumping en de gevolgen daarvan voor de prijzen van soortgelijke producten in de Gemeenschap en

b)

de gevolgen van deze invoer voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

3.   Wat de omvang van de invoer met dumping betreft, wordt nagegaan of deze, in absolute cijfers dan wel in verhouding tot de productie of het verbruik in de Gemeenschap, aanzienlijk is toegenomen. Wat de weerslag van de invoer met dumping op de prijzen betreft, wordt nagegaan of een aanzienlijke prijsonderbieding door het met dumping ingevoerde product ten opzichte van de prijzen van soortgelijke producten van de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft plaatsgevonden, dan wel of deze invoer de prijzen op enige andere wijze sterk drukt of een aanzienlijke belemmering vormt voor prijsverhogingen die zonder deze invoer hadden plaatsgevonden, met dien verstande dat geen van deze factoren op zich, noch verscheidene van deze factoren tezamen noodzakelijkerwijze doorslaggevend is of zijn.

4.   Wanneer de invoer van een product uit meer dan één land terzelfder tijd aan een antidumpingonderzoek wordt onderworpen, worden de gevolgen van deze invoer uitsluitend cumulatief beoordeeld indien wordt vastgesteld, dat:

a)

de dumpingmarge voor het uit elk land ingevoerde product meer dan minimaal is in de zin van artikel 9, lid 3, van de uit elk land ingevoerde hoeveelheid niet te verwaarlozen is, en

b)

een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer gezien de concurrentieverhoudingen tussen de ingevoerde producten onderling en tussen de ingevoerde producten en het soortgelijke product uit de Gemeenschap, opportuun is.

5.   Het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de betrokken bedrijfstak van de Gemeenschap omvat een beoordeling van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van die bedrijfstak van invloed zijn, zoals het feit dat een bedrijfstak nog steeds herstellende is van de gevolgen van invoer met dumping of subsidiëring die in het verleden heeft plaatsgevonden, de werkelijke hoogte van de dumpingmarge, de werkelijke en potentiële daling van de verkoop, de winst, de productie, het marktaandeel, de productiviteit, de rentabiliteit en de bezettingsgraad, alsmede de factoren die van invloed zijn op de prijzen in de Gemeenschap, de werkelijke en potentiële negatieve gevolgen voor de „cash flow”, de voorraden, de werkgelegenheid, de lonen, de groei en het vermogen om kapitaal of investeringen aan te trekken. Deze lijst is niet limitatief, noch zijn één of meer van deze factoren noodzakelijkerwijze doorslaggevend.

6.   Aan de hand van het overeenkomstig lid 2 voorgelegde relevante bewijsmateriaal moet worden aangetoond, dat de invoer met dumping schade in de zin van deze verordening veroorzaakt. Hierbij moet meer in het bijzonder worden aangetoond, dat de overeenkomstig lid 3 vastgestelde omvang en/of prijzen de in lid 5 omschreven gevolgen hebben voor de bedrijfstak van de Gemeenschap en dat deze gevolgen als aanmerkelijk kunnen worden aangemerkt.

7.   Andere gekende factoren dan de invoer met dumping die de bedrijfstak van de Gemeenschap terzelfder tijd schade toebrengen, worden ook onderzocht, om te voorkomen dat de door deze andere factoren veroorzaakte schade overeenkomstig het bepaalde in lid 6 aan de invoer met dumping wordt toegeschreven. Relevant in dit verband zijn onder andere de hoeveelheden en de prijzen van de niet tegen dumpingprijzen verkochte invoer, een inkrimping van de vraag of wijzigingen in het consumentengedrag, handelsbeperkende praktijken van en de concurrentie tussen buitenlandse producenten en producenten in de Gemeenschap, technologische ontwikkelingen en exportprestaties en productiviteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

8.   De gevolgen van de invoer met dumping worden beoordeeld met betrekking tot de productie van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Gemeenschap, mits de beschikbare gegevens een duidelijk onderscheid van deze productie aan de hand van criteria zoals het productieproces, de omzet en de winst van de producenten, mogelijk maken. Is deze productie niet op bovenomschreven wijze te onderscheiden, dan worden de gevolgen van de invoer met dumping beoordeeld aan de hand van een onderzoek van de kleinste groep of het kleinste assortiment producten waartoe het soortgelijke product behoort en waarover de nodige gegevens kunnen worden verkregen.

9.   De vaststelling dat aanmerkelijke schade dreigt, is op feiten gebaseerd en niet enkel op veronderstellingen, ramingen of vage mogelijkheden. De verandering van omstandigheden waardoor een situatie zou ontstaan waarin dumping schade veroorzaakt, moet duidelijk zijn te voorzien en op handen zijn.

Ten behoeve van de vaststelling van dreigende aanmerkelijke schade worden onder meer de volgende factoren in aanmerking genomen:

a)

een aanzienlijke toename van de invoer met dumping op de markt van de Gemeenschap waardoor de invoer waarschijnlijk nog aanzienlijk in omvang zal toenemen;

b)

voldoende vrij beschikbare productiecapaciteit van de exporteur of een aanmerkelijke toename daarvan in de nabije toekomst, waardoor de uitvoer met dumping naar de Gemeenschap waarschijnlijk nog aanzienlijk zal toenemen waarbij evenwel rekening moet worden gehouden met de beschikbaarheid van andere exportmarkten die de extra voor uitvoer beschikbare hoeveelheden kunnen absorberen;

c)

het feit dat de producten al dan niet worden ingevoerd tegen prijzen die een sterke druk op de binnenlandse prijzen zullen uitoefenen of een stijging van deze prijzen zullen verhinderen en de vraag naar importproducten vermoedelijk nog zullen doen toenemen;

d)

de bestaande voorraad van het product waarop het onderzoek betrekking heeft.

Geen van deze factoren behoeft op zich doorslaggevend te zijn, maar alle in aanmerking genomen factoren tezamen moeten tot de conclusie leiden, dat de invoer met dumping op korte termijn zal toenemen en dat deze invoer, tenzij beschermende maatregelen worden genomen, aanmerkelijke schade zal veroorzaken.

Artikel 4

Omschrijving van het begrip „bedrijfstak van de Gemeenschap”

1.   In de zin van deze verordening wordt onder „bedrijfstak van de Gemeenschap” verstaan alle producenten in de Gemeenschap van soortgelijke producten of diegenen van deze producenten wier gezamenlijke productie van de betrokken producten een groot deel van de totale communautaire productie van deze producten als omschreven in artikel 5, lid 4, uitmaakt, met dien verstande dat:

a)

wanneer producenten met exporteurs of importeurs zijn verbonden of zelf importeur zijn van het product waarvan naar beweerd dumping plaatsvindt, onder „bedrijfstak van de Gemeenschap” de overige producenten kunnen worden verstaan;

b)

in uitzonderlijke omstandigheden het grondgebied van de Gemeenschap, wat de betrokken productie betreft, in twee of meer concurrerende markten kan worden verdeeld en de producenten binnen elke markt als een afzonderlijke bedrijfstak kunnen worden beschouwd indien:

i)

de producenten binnen die markt hun gehele of vrijwel hun gehele productie van het betrokken product op die markt verkopen; en

ii)

aan de vraag op die markt niet in aanzienlijke mate wordt voldaan door elders in de Gemeenschap gevestigde producenten van het betrokken product. In deze omstandigheden kan zelfs tot het bestaan van schade worden geconcludeerd indien een groot deel van de totale bedrijfstak van de Gemeenschap geen schade lijdt, mits de invoer met dumping op deze afzonderlijke markt is geconcentreerd en bovendien die invoer met dumping de producenten van de gehele of vrijwel de gehele productie op die markt schade veroorzaakt.

2.   Voor de toepassing van lid 1 worden producenten uitsluitend geacht met exporteurs of importeurs te zijn verbonden indien:

a)

één van hen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap over de anderen heeft, of

b)

een derde persoon rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap over hen beiden heeft, of

c)

zij tezamen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap over een derde persoon hebben, voor zover er redenen zijn om aan te nemen of te vermoeden, dat de betrokken producent zich door deze relatie anders gedraagt dan niet verbonden producenten.

Voor de toepassing van dit lid wordt een persoon geacht zeggenschap over een andere persoon te hebben wanneer hij rechtens of feitelijk in een positie is, het handelen van de andere te beperken of te leiden.

3.   Wanneer onder „bedrijfstak van de Gemeenschap” de producenten in een bepaald gebied worden verstaan, wordt de exporteurs gelegenheid gegeven overeenkomstig artikel 8 verbintenissen voor het betrokken gebied aan te bieden. In dat geval wordt bij de beoordeling van het belang van de Gemeenschap in het bijzonder rekening gehouden met het belang van dat gebied. Indien niet onmiddellijk een passende verbintenis wordt aangeboden of indien de in artikel 8, leden 9 en 10, omschreven situatie zich voordoet, kan voor de Gemeenschap in haar geheel een voorlopig of definitief recht worden opgelegd. In dergelijke gevallen kunnen de rechten, indien zulks in de praktijk uitvoerbaar is, tot specifieke producenten of exporteurs worden beperkt.

4.   De bepalingen van artikel 3, lid 8, zijn op dit artikel van toepassing.

Artikel 5

Inleiding van de procedure

1.   Behoudens het bepaalde in lid 6, wordt een onderzoek naar het bestaan, de omvang en de gevolgen van dumping geopend naar aanleiding van een schriftelijke klacht die door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid namens een bedrijfstak van de Gemeenschap wordt ingediend.

De klacht kan worden ingediend bij de Commissie of bij een lidstaat, die deze aan de Commissie doet toekomen. De Commissie doet de lidstaten een afschrift toekomen van elke klacht die zij ontvangt. De klacht wordt geacht te zijn ingediend op de eerste werkdag volgende op de dag van bezorging bij de Commissie als aangetekend poststuk of de dag van afgifte van een ontvangstbewijs door de Commissie.

Wanneer geen klacht wordt ingediend maar een lidstaat over voldoende bewijsmateriaal inzake dumping en daaruit voortvloeiende schade voor een bedrijfstak van de Gemeenschap beschikt, doet hij dit bewijsmateriaal onmiddellijk aan de Commissie toekomen.

2.   Een klacht overeenkomstig lid 1 behoort bewijsmateriaal te bevatten ten aanzien van dumping, schade en het oorzakelijke verband tussen de beweerde invoer met dumping en de gestelde schade. De klacht behoort alle navolgende gegevens te bevatten waarover de klager redelijkerwijze beschikt:

a)

de identiteit van de klager en de omvang en de waarde van het soortgelijke product dat de klager in de Gemeenschap vervaardigt. Wordt namens de bedrijfstak van de Gemeenschap een schriftelijke klacht ingediend, dan wordt deze bedrijfstak daarin omschreven door middel van een lijst van alle bekende communautaire producenten van het soortgelijke product (of verenigingen van communautaire producenten van het soortgelijke product) en, voor zover mogelijk, een opgave van de hoeveelheid en de waarde van het soortgelijke product dat door deze producenten in de Gemeenschap wordt vervaardigd;

b)

een volledige omschrijving van het naar beweerd met dumping ingevoerde product, de naam van het betrokken land of de betrokken landen van oorsprong of uitvoer, de identiteit van elke bekende exporteur of buitenlandse producent en een lijst van bekende personen die het betrokken product invoeren;

c)

de prijzen waartegen het betrokken product voor verbruik op de binnenlandse markt van het land of de landen van oorsprong of uitvoer wordt verkocht (of, indien van toepassing, de prijzen waartegen het product vanuit het land of de landen van oorsprong of uitvoer naar een of meer derde landen wordt verkocht, of de door berekening vastgestelde waarde van het product), alsmede gegevens over uitvoerprijzen of, indien van toepassing, de prijzen waartegen het product voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap wordt wederverkocht;

d)

gegevens omtrent de veranderingen in de omvang van de beweerde invoer met dumping, de weerslag van deze invoer op de prijzen van het soortgelijke product op de markt van de Gemeenschap en de weerslag van de invoer op de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals blijkt uit relevante factoren en indicatoren met betrekking tot de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, waaronder die welke zijn genoemd in artikel 3, leden 3 en 5.

3.   De Commissie onderzoekt, voor zover mogelijk, de juistheid en de toereikendheid van het in de klacht vermelde bewijsmateriaal teneinde vast te stellen of dit voldoende is om de opening van een onderzoek te rechtvaardigen.

4.   Een onderzoek op grond van lid 1 wordt eerst geopend, nadat aan de hand van een onderzoek naar de mate waarin de klacht door de producenten van het soortgelijke product in de Gemeenschap wordt gesteund dan wel betwist wordt, is vastgesteld dat deze door of namens de bedrijfstak van de Gemeenschap is ingediend. De klacht wordt geacht „door of namens de bedrijfstak van de Gemeenschap te zijn ingediend” indien zij wordt gesteund door de producenten in de Gemeenschap wier gezamenlijke productie meer dan 50 % bedraagt van de totale productie van het soortgelijke product dat wordt vervaardigd door dat deel van de bedrijfstak van de Gemeenschap dat zich voor of tegen de klacht heeft uitgesproken. Er wordt evenwel geen onderzoek geopend wanneer de producenten in de Gemeenschap die de klacht uitdrukkelijk steunen, minder dan 25 % van de totale productie van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Gemeenschap voor hun rekening nemen.

5.   De autoriteiten geven aan de met het oog op de opening van het onderzoek ingediende klacht geen bekendheid voordat het besluit tot opening van een onderzoek is genomen. Na ontvangst van een door het nodige bewijsmateriaal gestaafde klacht en vóór de opening van een onderzoek wordt de overheid van het betrokken land van uitvoer op de hoogte gebracht.

6.   Indien in bijzondere omstandigheden wordt besloten een onderzoek te openen, zonder dat een daartoe strekkende schriftelijke klacht van of namens de bedrijfstak van de Gemeenschap is ontvangen, wordt hiertoe slechts overgegaan indien er voldoende bewijsmateriaal is voor het bestaan van dumping, schade en oorzakelijk verband, zoals bedoeld in lid 2, om de opening van het onderzoek te rechtvaardigen.

7.   Bij het besluit om al dan niet een onderzoek te openen wordt het bewijsmateriaal ten aanzien van dumping en schade terzelfder tijd in overweging genomen. Een klacht wordt afgewezen wanneer er onvoldoende bewijs van dumping of schade is om voortzetting van de procedure te rechtvaardigen. Er worden geen procedures ingeleid tegen landen waarvan de invoer een marktaandeel van minder dan 1 % bedraagt, tenzij die landen tezamen ten minste 3 % van het verbruik in de Gemeenschap voor hun rekening nemen.

8.   De klacht kan vóór de opening van het onderzoek worden ingetrokken, in welk geval zij wordt geacht niet te zijn ingediend.

9.   Wanneer na overleg blijkt dat er voldoende bewijsmateriaal is om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen, gaat de Commissie binnen 45 dagen na indiening van de klacht daartoe over en maakt zij dit in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend. Wanneer onvoldoende bewijsmateriaal is ingediend, wordt de klager, na overleg, daarvan in kennis gesteld binnen 45 dagen na de datum waarop de klacht bij de Commissie is ingediend.

10.   In het bericht van inleiding van de procedure wordt de opening van een onderzoek aangekondigd, worden het betrokken product en de betrokken landen bekendgemaakt, wordt een samenvatting gegeven van de ontvangen informatie en wordt vermeld dat alle relevante informatie aan de Commissie dient te worden medegedeeld. Voorts worden in dit bericht de termijnen bekendgemaakt, waarbinnen belanghebbenden zich kenbaar kunnen maken, hun standpunt schriftelijk naar voren kunnen brengen en de inlichtingen kunnen verstrekken wanneer dit standpunt en deze inlichtingen tijdens het onderzoek in aanmerking moeten worden genomen. Tevens wordt hierin de termijn bekendgemaakt, waarbinnen belanghebbenden kunnen verzoeken, overeenkomstig artikel 6, lid 5, door de Commissie te worden gehoord.

11.   De Commissie stelt de haar bekende betrokken exporteurs en importeurs en representatieve verenigingen van importeurs en exporteurs evenals de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de klagers ervan in kennis, dat de procedure is ingeleid en zendt de volledige tekst van de overeenkomstig lid 1 ontvangen schriftelijke klacht, met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie, aan de bekende exporteurs en de autoriteiten van het land van uitvoer en stelt deze tekst op hun verzoek aan de andere belanghebbenden ter beschikking. Wanneer het aantal betrokken exporteurs bijzonder groot is, mag de volledige tekst van de schriftelijke klacht enkel aan de autoriteiten van het land van uitvoer of aan de betrokken handelsvereniging worden gezonden.

12.   Een antidumpingonderzoek mag de inklaringsprocedures van de douane niet hinderen.

Artikel 6

Het onderzoek

1.   Na de inleiding van de procedure maakt de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, een aanvang met het onderzoek op het vlak van de Gemeenschap. Dit onderzoek heeft zowel betrekking op de dumping als op de schade en deze beide elementen worden terzelfder tijd onderzocht. Om ervoor te zorgen dat de bevindingen representatief zijn, wordt een onderzoektijdvak vastgesteld, dat normaal een onmiddellijk aan de procedure voorafgaande periode van ten minste zes maanden beslaat. Informatie die betrekking heeft op een na het onderzoektijdvak volgende periode wordt normaal niet in aanmerking genomen.

2.   Belanghebbenden die een bij een antidumpingonderzoek gebruikte vragenlijst ontvangen, beschikken over ten minste 30 dagen om deze te beantwoorden. Voor de exporteurs gaat de termijn in op de dag van ontvangst van de vragenlijst, die voor dit doel wordt geacht te zijn ontvangen binnen één week nadat zij de exporteur of de geëigende diplomatieke vertegenwoordiger van het land van uitvoer is toegezonden. De termijn van 30 dagen kan worden verlengd, op voorwaarde dat rekening wordt gehouden met de voor het onderzoek vastgestelde termijn en dat de belanghebbende zijn verzoek naar behoren motiveert, door opgave van de bijzondere omstandigheden waarin hij zich bevindt.

3.   De Commissie kan de lidstaten verzoeken gegevens te verstrekken en de lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om aan dit verzoek gevolg te geven. Zij doen de Commissie de gevraagde gegevens toekomen tezamen met de resultaten van alle inspecties, controles en onderzoeken die zij hebben uitgevoerd. De Commissie deelt deze gegevens, zowel die van algemeen belang als die welke door een lidstaat zijn gevraagd, aan de lidstaten mede, tenzij het om vertrouwelijke informatie gaat, in welk geval een niet-vertrouwelijke samenvatting wordt toegezonden.

4.   De Commissie kan de lidstaten verzoeken alle noodzakelijke controles en inspecties uit te voeren, in het bijzonder bij importeurs, handelaren en producenten in de Gemeenschap, en een onderzoek in te stellen in derde landen, op voorwaarde dat de betrokken ondernemingen hiervoor toestemming geven en de overheid van het betrokken land hiervan officieel in kennis wordt gesteld en geen bezwaar maakt. De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om aan dergelijke verzoeken van de Commissie te voldoen. Ambtenaren van de Commissie kunnen op verzoek van de Commissie of van een lidstaat de ambtenaren van de lidstaten in hun werkzaamheden bijstaan.

5.   De belanghebbenden die zich overeenkomstig artikel 5, lid 10, kenbaar hebben gemaakt, worden gehoord indien zij binnen de termijn die in het in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt bericht is vastgesteld, een daartoe strekkend schriftelijk verzoek indienen, waarin zij aantonen dat zij belanghebbenden zijn, voor wie de resultaten van de procedure vermoedelijk consequenties zullen hebben en dat zij geldige redenen hebben om te worden gehoord.

6.   De importeurs, de exporteurs, de vertegenwoordigers van de overheid van het land van uitvoer en de klagers, die zich overeenkomstig artikel 5, lid 10, kenbaar hebben gemaakt, worden op verzoek in de gelegenheid gesteld andere partijen met tegengestelde belangen te ontmoeten, zodat afwijkende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie en met de wensen van de belanghebbenden. Geen enkele belanghebbende is verplicht aan een vergadering deel te nemen, noch mag de afwezigheid van een belanghebbende op een bijeenkomst zijn belangen schaden. Met de overeenkomstig het bepaalde in dit lid verstrekte mondelinge informatie wordt rekening gehouden, voor zover zij later in schriftelijke vorm wordt bevestigd.

7.   De klagers, de importeurs, de exporteurs, de representatieve verenigingen van importeurs en exporteurs, de gebruikers en de consumentenorganisaties, die zich overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, lid 10, kenbaar hebben gemaakt, alsmede de vertegenwoordigers van het land van uitvoer, hebben op schriftelijk verzoek inzage in alle door een bij het onderzoek betrokken partij verstrekte informatie, doch niet in de interne documenten van de autoriteiten van de Gemeenschap of haar lidstaten, die betrekking heeft op hun zaak, die niet vertrouwelijk is in de zin van artikel 19 en die bij het onderzoek wordt gebruikt. Deze belanghebbenden mogen opmerkingen maken over vorenbedoelde informatie en met hun opmerkingen moet rekening worden gehouden indien zij met voldoende bewijsmateriaal zijn gestaafd.

8.   Behoudens in de in artikel 18 bedoelde omstandigheden wordt, voor zover mogelijk, gecontroleerd of de door de belanghebbenden verstrekte inlichtingen waarop de bevindingen worden gebaseerd, juist zijn.

9.   Het onderzoek in de overeenkomstig artikel 5, lid 9, ingeleide procedures wordt, voor zover mogelijk, binnen één jaar afgesloten. Het wordt in ieder geval binnen 15 maanden na de opening beëindigd, overeenkomstig artikel 8 of artikel 9 gedane bevindingen.

Artikel 7

Voorlopige maatregelen

1.   Voorlopige rechten kunnen worden ingesteld indien een procedure is ingeleid overeenkomstig artikel 5, hiervan bericht is gegeven en belanghebbenden overeenkomstig artikel 5, lid 10, voldoende gelegenheid hebben gehad, inlichtingen te verstrekken en opmerkingen te maken, er voorlopig is vastgesteld dat dumping plaatsvindt en daaruit schade voor een bedrijfstak van de Gemeenschap voortvloeit, en het belang van de Gemeenschap maatregelen ter voorkoming van dergelijke schade noodzakelijk maakt. Voorlopige rechten worden niet eerder dan 60 dagen en niet later dan negen maanden na de inleiding van de procedure ingesteld.

2.   Het voorlopige antidumpingrecht mag niet hoger zijn dan de voorlopig vastgestelde dumpingmarge en dient lager te zijn dan deze marge indien dit lagere recht toereikend is om de schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap weg te nemen.

3.   De voorlopige rechten worden door een zekerheid gewaarborgd waarbij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van de betrokken producten afhankelijk is van de bepalingen van een dergelijke zekerheid.

4.   De Commissie stelt voorlopige rechten in na overleg of, in bijzonder dringende omstandigheden, na de lidstaten hiervan in kennis te hebben gesteld. In het laatste geval geschiedt dit overleg uiterlijk tien dagen na de datum waarop de lidstaten van de door de Commissie genomen maatregelen in kennis zijn gesteld.

5.   Wanneer een lidstaat om het onmiddellijke optreden van de Commissie verzoekt en aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan, beslist de Commissie binnen ten hoogste vijf werkdagen na de ontvangst van het verzoek, of een voorlopig antidumpingrecht wordt ingesteld.

6.   De Commissie stelt de Raad en de lidstaten onverwijld in kennis van elke beslissing die zij uit hoofde van de leden 1 tot en met 5 neemt. De Raad kan met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een ander besluit nemen.

7.   Een voorlopig recht kan voor zes maanden worden ingesteld en vervolgens met drie maanden worden verlengd, dan wel voor negen maanden worden ingesteld. Het recht kan evenwel uitsluitend worden verlengd of voor een periode van negen maanden ingesteld, indien de exporteurs die een aanzienlijk percentage van de bedrijfstak uitmaken, daarom verzoeken of bij kennisgeving door de Commissie geen bezwaar maken.

Artikel 8

Verbintenissen

1.   Mits er voorlopig is vastgesteld dat dumping plaatsvindt en daaruit schade voortvloeit, kan de Commissie overgaan tot aanvaarding van een door een exporteur op vrijwillige basis aangeboden bevredigende verbintenis om zijn prijzen te herzien of de uitvoer met dumping te staken, mits de Commissie na specifieke raadpleging van het raadgevend comité ervan overtuigd is dat de schadelijke gevolgen van de dumping hierdoor worden weggenomen. In dergelijke gevallen en voor de duur van de verbintenis zijn de door de Commissie op grond van artikel 7, lid 1, ingestelde voorlopige rechten of de door de Raad op grond van artikel 9, lid 4, ingestelde definitieve rechten niet van toepassing op de invoer van de betreffende producten die geproduceerd worden door de ondernemingen die worden genoemd in het besluit van de Commissie tot aanvaarding van verbintenissen, en eventuele wijzigingen daarvan. De prijzen worden ingevolge deze verbintenissen niet sterker verhoogd dan nodig is om de dumpingmarge te doen verdwijnen. De prijsverhoging moet lager zijn dan de dumpingmarge als dat toereikend is om de schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap weg te nemen.

2.   De Commissie kan zelf verbintenissen voorstellen, maar een exporteur kan niet worden gedwongen hierop in te gaan. Het feit dat een exporteur geen verbintenissen aanbiedt of niet op een voorstel daartoe ingaat, heeft geen enkele invloed op het onderzoek van de zaak. Niettemin kan worden vastgesteld, dat bij voortzetting van de invoer met dumping de neiging tot schade groter is. Van de exporteurs worden geen verbintenissen gevraagd, noch aanvaard, tenzij voorlopig is vastgesteld dat dumping plaatsvindt en daardoor schade is veroorzaakt. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden kunnen na het verstrijken van de periode waarin overeenkomstig artikel 20, lid 5, opmerkingen kunnen worden gemaakt, geen verbintenissen meer worden aangeboden.

3.   Verbintenissen behoeven niet te worden aanvaard wanneer deze aanvaarding, bijvoorbeeld omdat het aantal feitelijke of potentiële exporteurs te groot is, of om andere redenen, onder meer van algemeen beleid, niet uitvoerbaar is. De betrokken exporteur kan worden medegedeeld, om welke redenen wordt overwogen een aangeboden verbintenis af te wijzen en kan gelegenheid worden gegeven hierover opmerkingen te maken. De redenen voor de afwijzing worden in het definitieve besluit uiteengezet.

4.   Partijen die een verbintenis aanbieden, dienen een niet-vertrouwelijke versie daarvan te verschaffen die ter beschikking van de bij het onderzoek betrokken partijen kan worden gesteld.

5.   Wanneer, na overleg, verbintenissen worden aanvaard en in het raadgevend comité geen bezwaren rijzen, wordt het onderzoek beëindigd. In alle andere gevallen doet de Commissie de Raad ten spoedigste een verslag van het overleg toekomen, tezamen met een voorstel tot beëindiging van het onderzoek. Het onderzoek wordt als beëindigd beschouwd indien de Raad niet binnen één maand met een gekwalificeerde meerderheid een ander besluit neemt.

6.   Worden de verbintenissen aanvaard, dan wordt het onderzoek naar dumping en schade op normale wijze voltooid. Indien in een dergelijk geval wordt vastgesteld, dat er geen dumping of schade is, komt de verbintenis automatisch te vervallen, behalve wanner een dergelijke vaststelling grotendeels het gevolg is van het bestaan van een verbintenis. In dergelijke gevallen kan worden verlangd, dat een verbintenis gedurende een redelijke termijn wordt gehandhaafd. Ingeval wordt vastgesteld dat zich dumping en schade voordoen, wordt de verbintenis gehandhaafd overeenkomstig de eraan verbonden voorwaarden en de bepalingen van deze verordening.

7.   De Commissie eist van elke exporteur van wie een verbintenis is aanvaard, dat hij op gezette tijden inlichtingen verstrekt omtrent de naleving van deze verbintenis en dat hij de autoriteiten de gelegenheid geeft relevante gegevens te verifiëren. Indien een exporteur niet aan deze eisen voldoet, wordt hij geacht zijn verbintenis te hebben geschonden.

8.   Wanneer tijdens het onderzoek van bepaalde exporteurs verbintenissen worden aanvaard, worden deze voor de toepassing van artikel 11 geacht van kracht te worden op de datum waarop het onderzoek voor het betrokken exporterende land wordt beëindigd.

9.   Wanneer een verbintenis door een partij wordt geschonden of opgezegd, of wanneer de aanvaarding van de verbintenis door de Commissie wordt opgezegd, wordt de aanvaarding van de verbintenis na overleg ingetrokken door middel van hetzij een besluit hetzij een verordening van de Commissie, en zijn automatisch de door de Commissie op grond van artikel 7 ingestelde voorlopige rechten of de door de Raad op grond van artikel 9, lid 4, ingestelde definitieve rechten van toepassing, op voorwaarde dat de betrokken importeur de gelegenheid heeft gehad opmerkingen te maken, tenzij hij zelf de verbintenis heeft opgezegd.

Elke belanghebbende en elke lidstaat kan informatie indienen waaruit blijkt dat er aanwijzingen zijn voor de schending van een verbintenis. Daarna moet doorgaans binnen zes maanden, maar in elk geval binnen negen maanden na een naar behoren ingediend verzoek, beoordeeld worden of er inderdaad sprake is van een schending. De Commissie kan in verband met het toezicht op verbintenissen een beroep doen op de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

10.   Na overleg kan overeenkomstig artikel 7 op basis van de beste informatie die beschikbaar is, een voorlopig recht worden ingesteld, hetzij indien er redenen zijn om aan te nemen dat een verbintenis wordt geschonden, hetzij, in geval van schending of opzegging van een verbintenis, indien het onderzoek dat aanleiding tot de verbintenis heeft gegeven niet is voltooid.

Artikel 9

Beëindiging zonder maatregelen; instelling van definitieve rechten

1.   Wanneer de klacht wordt ingetrokken, kan de procedure worden beëindigd, tenzij dit strijdig met het belang van de Gemeenschap is.

2.   Wanneer, na overleg, blijkt dat beschermende maatregelen overbodig zijn en het raadgevend comité geen bezwaar maakt, wordt het onderzoek of de procedure beëindigd. In alle andere gevallen doet de Commissie de Raad onverwijld een verslag over de resultaten van het overleg toekomen, tezamen met een voorstel tot beëindiging van de procedure. De procedure wordt geacht te zijn beëindigd indien de Raad niet binnen een maand met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een ander besluit neemt.

3.   Bij een overeenkomstig artikel 5, lid 9, ingeleide procedure wordt de schade normaal als te verwaarlozen beschouwd wanneer de betrokken invoer minder bedraagt dan de in artikel 5, lid 7, aangegeven hoeveelheden. Deze procedure wordt onmiddellijk beëindigd indien wordt vastgesteld dat de dumpingmarge minder dan 2 % bedraagt, uitgedrukt als percentage van de uitvoerprijs, met dien verstande dat wanneer de marge voor individuele exporteurs minder dan 2 % bedraagt enkel het onderzoek wordt beëindigd en de procedure op deze exporteurs van toepassing blijft en zij bij een latere herziening voor het betrokken land overeenkomstig artikel 11 aan een nieuw onderzoek kunnen worden onderworpen.

4.   Wanneer uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er dumping plaatsvindt en daardoor schade wordt veroorzaakt, en het in het belang van de Gemeenschap is om maatregelen in de zin van artikel 21 te nemen, stelt de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het raadgevend comité, een definitief antidumpingrecht in. Het voorstel wordt goedgekeurd tenzij de Raad met een gewone meerderheid van stemmen besluit het voorstel te verwerpen, wat binnen één maand na indiening door de Commissie moet gebeuren. Wanneer voorlopige rechten van toepassing zijn, wordt ten minste één maand voor het vervallen van deze rechten een voorstel voor definitieve maatregelen ingediend. Het antidumpingrecht mag niet hoger zijn dan de vastgestelde dumpingmarge en moet lager zijn dan deze marge als dat toereikend is om een einde te maken aan de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

5.   Een antidumpingrecht wordt, op niet-discriminerende wijze, in een passend percentage, ingesteld op producten uit alle bronnen waarvan de invoer met dumping plaatsvindt en schade veroorzaakt, tenzij in verband met die invoer overeenkomstig deze verordening verbintenissen zijn aanvaard. In de verordening waarbij het recht wordt ingesteld, wordt het recht voor elke leverancier vermeld of, indien dit niet praktisch mogelijk is, en in het algemeen wanneer artikel 2, lid 7, onder a), van toepassing is, het land van levering.

Wanneer artikel 2, lid 7, onder a), van toepassing is, kan een individueel recht worden vermeld voor exporteurs die op grond van met bewijsmateriaal ondersteunde verzoeken kunnen aantonen dat:

a)

zij geheel of gedeeltelijk in buitenlandse handen zijnde ondernemingen of joint ventures zijn die vrij zijn kapitaal en winsten te repatriëren;

b)

zij vrij zijn de uitvoerprijzen en -hoeveelheden en de verkoopvoorwaarden vast te stellen;

c)

de meerderheid van de aandeelhouders particulieren zijn; staatsambtenaren die deel uitmaken van de raad van bestuur of die leidinggevende functies vervullen, moeten in de minderheid zijn of er moet worden aangetoond dat de onderneming niettemin voldoende vrij is van staatsinmenging;

d)

zij bij de omrekening van valuta's marktkoersen gebruiken, en

e)

de staatsinmenging niet dusdanig is dat maatregelen ontweken kunnen worden indien voor individuele exporteurs een ander recht wordt vastgesteld.

6.   Wanneer de Commissie haar onderzoek overeenkomstig artikel 17 heeft beperkt, mag het antidumpingrecht op de invoer door exporteurs of producenten die zich overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 kenbaar hebben gemaakt maar niet bij het onderzoek waren betrokken, niet hoger zijn dan de gewogen gemiddelde dumpingmarge die voor de in de steekproef opgenomen partijen is vastgesteld. Voor de toepassing van dit lid houdt de Commissie geen rekening met nihilmarges en minimale marges noch met marges die onder de in artikel 18 bedoelde omstandigheden zijn vastgesteld. Individuele rechten worden ingesteld voor de invoer van elke exporteur of producent aan wie de in artikel 17 bedoelde individuele behandeling wordt toegekend.

Artikel 10

Terugwerkende kracht

1.   Voorlopige maatregelen en definitieve antidumpingrechten worden uitsluitend toegepast op producten die na de inwerkingtreding van het respectievelijk krachtens artikel 7, lid 1, en artikel 9, lid 4, genomen besluit in het vrije verkeer worden gebracht, behoudens de bij deze verordening vastgestelde uitzonderingen.

2.   Wanneer een voorlopig recht is toegepast en uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er sprake is van dumping en schade, beslist de Raad, ongeacht of een definitief antidumpingrecht dient te worden ingesteld, welk deel van het voorlopige recht definitief dient te worden geïnd. Onder „schade” wordt voor dit doel niet verstaan een aanmerkelijke vertraging van de vestiging van een bedrijfstak van de Gemeenschap, noch de dreiging van aanmerkelijke schade, tenzij wordt vastgesteld dat die dreiging bij gebreke van voorlopige maatregelen, tot aanmerkelijke schade zou hebben geleid. In alle andere gevallen waarin een dergelijke dreiging of vertraging zich voordoet, worden alle voorlopig betaalde bedragen vrijgegeven en kunnen definitieve rechten uitsluitend worden ingesteld vanaf de datum waarop de dreiging van schade of de aanmerkelijke vertraging definitief wordt vastgesteld.

3.   Is het definitieve antidumpingrecht hoger dan het voorlopige recht, dan wordt het verschil niet geïnd. Is het definitieve recht lager dan het voorlopig recht, dan wordt het recht opnieuw berekend. Is de definitieve vaststelling negatief, dan wordt het voorlopige recht niet bevestigd.

4.   Een definitief antidumpingrecht kan worden geheven op producten die ten hoogste 90 dagen vóór de datum van inwerkingtreding van de voorlopige maatregelen, maar niet vóór de datum waarop het onderzoek is geopend, ten verbruike zijn aangegeven, op voorwaarde dat de invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, is geregistreerd, de Commissie de betrokken importeurs de gelegenheid heeft gegeven opmerkingen te maken, en dat:

a)

voor het betrokken product in het verleden over een langere periode dumping is vastgesteld of de importeur van de dumping op de hoogte was of had moeten zijn gezien de omvang van de dumping en de gestelde of vastgestelde schade, en

b)

naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt, er een aanzienlijke toename is vastgesteld van invoer die, gezien het tijdstip waarop en de omvang waarin hij plaatsvindt en andere omstandigheden, het corrigerende effect van het toe te passen definitieve antidumpingrecht ernstig dreigt te ondermijnen.

5.   In geval van schending of opzegging van verbintenissen kunnen definitieve rechten worden geheven op goederen die ten hoogste 90 dagen vóór de inwerkingtreding van de voorlopige maatregelen in het vrije verkeer zijn gebracht, op voorwaarde dat de invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, is geregistreerd en deze terugwerking niet wordt toegepast ten aanzien van producten die vóór de schending of de intrekking van de verbintenis in het vrije verkeer zijn gebracht.

Artikel 11

Duur, nieuw onderzoek en terugbetaling

1.   Een antidumpingmaatregel blijft slechts van toepassing zolang en voor zover dit nodig is om de schade veroorzakende invoer met dumping tegen te gaan.

2.   Een definitieve antidumpingmaatregel vervalt vijf jaar nadat hij is ingesteld of vijf jaar na de datum van beëindiging van het meest recente nieuwe onderzoek dat zowel op de dumping als op de schade betrekking heeft gehad, tenzij bij een nieuw onderzoek wordt vastgesteld, dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot een voortzetting of herhaling van dumping en schade zal leiden. Een nieuw onderzoek bij het vervallen van een maatregel wordt op initiatief van de Commissie dan wel op verzoek van of namens een bedrijfstak van de Gemeenschap geopend en de maatregel blijft van kracht, totdat de resultaten van dit onderzoek bekend zijn.

Een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van een maatregel wordt geopend, wanneer het verzoek daartoe voldoende bewijs bevat, dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot voortzetting of herhaling van dumping en schade zou leiden. Deze waarschijnlijkheid kan bijvoorbeeld worden aangetoond door het bewijs, dat nog steeds invoer met dumping plaatsvindt en dat daardoor schade ontstaat, dat het verdwijnen van de schade geheel of ten dele aan de bestaande maatregelen is toe te schrijven of dat de omstandigheden van de exporteurs dan wel de marktsituatie van zodanige aard zijn, dat de schade veroorzakende dumping waarschijnlijk zal voortduren.

Bij een overeenkomstig dit lid uitgevoerd onderzoek worden de exporteurs, de importeurs, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de producenten in de Gemeenschap in de gelegenheid gesteld, de in het verzoek om een nieuw onderzoek verstrekte informatie aan te vullen, te weerleggen of daarover opmerkingen te maken en in de conclusies wordt passend rekening gehouden met al het relevante, naar behoren gestaafde bewijsmateriaal met betrekking tot de vraag, of het al dan niet waarschijnlijk is dat het vervallen van de maatregelen tot voortzetting of herhaling van dumping en schade zal leiden.

Op een passend tijdstip in de loop van het laatste jaar waarin de in dit lid omschreven maatregelen van toepassing zijn, wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht gepubliceerd waarin wordt aangekondigd dat de maatregelen op korte termijn zullen vervallen. Na de publicatie van dit bericht kunnen de producenten in de Gemeenschap, uiterlijk drie maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar, overeenkomstig de tweede alinea een verzoek tot een nieuw onderzoek indienen. Tevens wordt een bericht gepubliceerd waarin het feitelijke vervallen van de maatregelen uit hoofde van dit lid wordt aangekondigd.

3.   De noodzaak tot handhaving van maatregelen kan eveneens worden onderzocht, hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij op verzoek van een lidstaat, hetzij, op voorwaarde dat sedert de instelling van de definitieve maatregel een redelijke termijn van ten minste één jaar is verstreken, op verzoek van een exporteur, een importeur of de producenten van de Gemeenschap, dat is gestaafd met voldoende bewijs van de noodzaak van een dergelijk tussentijds nieuw onderzoek.

Een tussentijds nieuw onderzoek wordt geopend wanneer het verzoek daartoe voldoende bewijs bevat dat handhaving van de maatregel niet langer noodzakelijk is om een einde te maken aan de dumping en/of dat het onwaarschijnlijk is dat de schade zal blijven bestaan of zich opnieuw zal voordoen indien de maatregel wordt ingetrokken of gewijzigd, dan wel dat de bestaande maatregel niet of niet langer toereikend is om de dumping en de daaruit voortvloeiende schade tegen te gaan.

Bij een overeenkomstig dit lid uitgevoerd onderzoek kan de Commissie onder meer nagaan, of de omstandigheden met betrekking tot dumping en schade ingrijpend zijn gewijzigd, dan wel of met de bestaande maatregelen het beoogde resultaat, namelijk het wegnemen van de eerder overeenkomstig artikel 3 vastgestelde schade, wordt bereikt. Dienaangaande wordt bij de definitieve vaststelling rekening gehouden met al het relevante, naar behoren gestaafde bewijsmateriaal.

4.   Een nieuw onderzoek kan eveneens ten doel hebben individuele dumpingmarges vast te stellen voor nieuwe exporteurs in het betrokken uitvoerland die het product gedurende het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd niet hebben uitgevoerd.

Een nieuw onderzoek wordt geopend wanneer een nieuwe exporteur of producent kan aantonen, dat hij niet is verbonden met enige exporteur of producent in het land van uitvoer waarop de antidumpingmaatregelen voor het betrokken product van toepassing zijn, en hij het betrokken product eerst na het verstrijken van het onderzoektijdvak naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd, of kan aantonen dat hij een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid naar de Gemeenschap uit te voeren.

Een nieuw onderzoek voor een nieuwe exporteur wordt geopend, en versneld ten uitvoer gelegd, na raadpleging van het raadgevend comité en nadat de producenten van de Gemeenschap in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken. De verordening van de Commissie waarbij het nieuwe onderzoek wordt geopend, wijzigt de verordening waarbij het recht is ingesteld, door dit recht ten aanzien van de betrokken nieuwe exporteur in te trekken en voor te schrijven dat de invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, dient te worden geregistreerd zodat, mocht tijdens het nieuwe onderzoek dumping met betrekking tot deze exporteur worden vastgesteld, antidumpingrechten kunnen worden geheven met terugwerking tot de datum waarop dit onderzoek is geopend.

De bepalingen van dit lid zijn niet van toepassing wanneer rechten overeenkomstig artikel 9, lid 6, zijn ingesteld.

5.   De bepalingen van deze verordening betreffende procedures en onderzoeken, met uitzondering van die welke betrekking hebben op termijnen, zijn van toepassing op alle herzieningsprocedures op grond van de leden 2, 3 en 4. Herzieningen op grond van de leden 2 en 3 worden versneld ten uitvoer gelegd en moeten normaal gesproken voltooid zijn binnen twaalf maanden na de datum waarop de herzieningsprocedure werd ingeleid. Herzieningsprocedures op grond van de leden 2 en 3 moeten in ieder geval voltooid zijn binnen vijftien maanden na de datum waarop zij werden ingeleid. Herzieningen op grond van lid 4 moeten in alle gevallen binnen negen maanden na de datum van inleiding van de procedure voltooid zijn. Als een herzieningsprocedure op grond van lid 2 wordt ingeleid terwijl een herzieningsprocedure op grond van lid 3 binnen dezelfde procedure nog gaande is, moet de herzieningsprocedure op grond van lid 3 binnen dezelfde termijn worden voltooid als een herzieningsprocedure op grond van lid 2.

De Commissie dient bij de Raad uiterlijk één maand voor het verstrijken van de in de eerste alinea genoemde termijnen een voorstel tot het nemen van maatregelen in.

Als het onderzoek niet binnen de in de eerste alinea genoemde termijnen is voltooid:

verstrijken de maatregelen op grond van lid 2,

verstrijken de maatregelen ingeval van onderzoeken die tegelijkertijd op grond van de leden 2 en 3 worden uitgevoerd en waarbij, hetzij het onderzoek op grond van lid 2 werd ingeleid terwijl een herziening op grond van lid 3 in dezelfde procedure gaande was, hetzij zulke herzieningen op hetzelfde tijdstip werden ingeleid, of

blijven de maatregelen ongewijzigd van kracht op grond van de leden 3 en 4.

Een bericht van het feitelijk verstrijken of de feitelijke handhaving van de maatregelen krachtens het bepaalde in dit lid zal worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.

6.   Nieuwe onderzoeken uit hoofde van dit artikel worden door de Commissie geopend na raadpleging van het raadgevend comité. Wanneer deze onderzoeken daartoe aanleiding geven, worden de maatregelen overeenkomstig lid 2 ingetrokken of gehandhaafd, dan wel overeenkomstig de leden 3 en 4 ingetrokken, gehandhaafd of gewijzigd door de Instelling van de Gemeenschap die ze heeft ingevoerd. Wanneer maatregelen ten aanzien van individuele exporteurs, maar niet ten aanzien van een land in zijn geheel worden ingetrokken, blijft de procedure op deze exporteurs van toepassing, die automatisch kunnen worden onderworpen aan enig nieuw onderzoek dat overeenkomstig dit artikel voor het betrokken land wordt ingesteld.

7.   Wanneer bij het einde van de geldigheidsduur van de in lid 2 omschreven maatregelen reeds een nieuw onderzoek op grond van lid 3 lopende is, strekt dat onderzoek zich eveneens uit tot de in lid 2 bedoelde omstandigheden.

8.   In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan een importeur om terugbetaling van geïnde rechten verzoeken wanneer wordt aangetoond dat de dumpingmarge op basis waarvan de rechten zijn betaald, niet meer bestaat of tot een lager niveau dan dat van de geldende rechten is teruggevallen.

Om terugbetaling van antidumpingrechten te verkrijgen, doet de importeur de Commissie een daartoe strekkend verzoek toekomen. Het verzoek wordt ingediend via de lidstaat op het grondgebied waarvan de producten in het vrije verkeer zijn gebracht en dit binnen zes maanden nadat de hoogte van de definitieve rechten door de bevoegde autoriteiten naar behoren is vastgesteld of is besloten de bedragen waarvoor zekerheid was gesteld uit hoofde van het voorlopige recht, definitief in te vorderen. De lidstaten zenden een dergelijk verzoek onverwijld aan de Commissie.

Een verzoek om terugbetaling wordt slechts geacht naar behoren met bewijsmateriaal te zijn gestaafd indien het nauwkeurige gegevens bevat met betrekking tot het bedrag van de antidumpingrechten waarvan terugbetaling wordt gevraagd en het vergezeld gaat van alle douanedocumenten betreffende de berekening en de betaling van dit bedrag. Tevens dient het, voor een representatieve periode, bewijsmateriaal te bevatten betreffende de normale waarden en de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap voor de exporteur of producent waarop de rechten van toepassing zijn. Wanneer de importeur niet met de betrokken exporteur of de producent is geassocieerd en dergelijke informatie niet onmiddellijk beschikbaar is, of de exporteur of de producent niet bereid is deze informatie aan de importeur te verschaffen, wordt in het verzoek een verklaring van de exporteur of de producent opgenomen, dat de dumpingmarge lager of nihil is geworden in de zin van dit artikel en dat het desbetreffende bewijsmateriaal aan de Commissie zal worden toegezonden. Wanneer dit bewijsmateriaal niet binnen een redelijke termijn door de exporteur of de producent wordt overgelegd, wordt het verzoek afgewezen.

Na raadpleging van het raadgevend comité besluit de Commissie of en in hoeverre het verzoek wordt ingewilligd. De Commissie kan op ieder ogenblik besluiten een tussentijds nieuw onderzoek te openen. Op basis van de informatie die is verkregen bij dit nieuwe onderzoek, dat wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen die op dergelijke onderzoeken van toepassing zijn, en de conclusies die eruit worden getrokken, wordt bepaald, of en in hoeverre terugbetaling is gerechtvaardigd. Terugbetalingen van rechten vinden normaal plaats binnen twaalf maanden en in ieder geval binnen 18 maanden nadat het naar behoren met bewijsmateriaal gestaafde verzoek om terugbetaling door een importeur van het aan antidumpingrechten onderworpen product is ingediend. De toegestane terugbetalingen moeten door de lidstaten normaal binnen 90 dagen na het besluit van de Commissie worden verricht.

9.   Bij alle overeenkomstig dit artikel uitgevoerde nieuwe onderzoeken of met het oog op de terugbetaling van rechten ingestelde onderzoeken gaat de Commissie, voor zover de omstandigheden niet zijn gewijzigd, op dezelfde wijze te werk als bij het onderzoek dat tot instelling van het recht heeft geleid, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, in het bijzonder de leden 11 en 12 daarvan, en artikel 17.

10.   Bij elk uit hoofde van dit artikel uitgevoerd onderzoek gaat de Commissie overeenkomstig artikel 2 na, of de uitvoerprijzen betrouwbaar zijn. Wordt evenwel besloten de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, samen te stellen, dan worden de betaalde antidumpingrechten bij de berekening van deze prijs niet in mindering gebracht indien afdoende bewijs wordt geleverd dat het recht behoorlijk in de wederverkoopprijzen en de latere verkoopprijzen in de Gemeenschap tot uitdrukking is gebracht.

Artikel 12

Nieuw onderzoek

1.   Als de bedrijfstak van de Gemeenschap of een andere belanghebbende normaal gesproken binnen twee jaar na de inwerkingtreding van de maatregelen voldoende inlichtingen verstrekt waaruit blijkt dat na het oorspronkelijke onderzoek en vóór of na de instelling van de maatregelen de uitvoerprijzen zijn gedaald of dat de wederverkoopprijs of de latere verkoopprijs van het ingevoerde product in de Gemeenschap niet of nauwelijks is veranderd, kan het onderzoek na overleg worden heropend om te beoordelen of de maatregel effect heeft gehad op deze prijzen.

Het onderzoek kan ook op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat worden heropend, onder de hierboven beschreven voorwaarden.

2.   Bij een nieuw onderzoek op grond van dit artikel worden de exporteurs, importeurs en producenten in de Gemeenschap in de gelegenheid gesteld, de situatie ten aanzien van de wederverkoopprijzen en de latere verkoopprijzen nader toe te lichten. Indien de conclusie is, dat de maatregel tot wijzigingen in deze prijzen had moeten leiden om de voordien overeenkomstig artikel 3 vastgestelde schade weg te nemen, worden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2 opnieuw bezien en worden de dumpingmarges, rekening houdend met de herziene uitvoerprijzen, opnieuw berekend.

Als wordt geoordeeld dat aan de in artikel 12, lid 1, genoemde voorwaarden wordt voldaan door een daling van de uitvoerprijzen, die na het oorspronkelijke onderzoek en voor of na de instelling van de maatregelen heeft plaatsgevonden, dan kunnen die dumpingmarges met inachtneming van deze lagere uitvoerprijzen opnieuw worden berekend.

3.   Wanneer bij een nieuw onderzoek op grond van dit artikel de dumping blijkt te zijn toegenomen, dan kunnen na overleg de geldende maatregelen door de Raad, op voorstel van de Commissie, overeenkomstig de nieuwe bevindingen inzake de uitvoerprijzen worden gewijzigd. Het voorstel wordt goedgekeurd tenzij de Raad met een gewone meerderheid van stemmen besluit het voorstel te verwerpen, wat binnen één maand na indiening door de Commissie moet gebeuren. Het op grond van dit artikel ingestelde antidumpingrecht mag niet hoger zijn dan tweemaal het oorspronkelijk door de Raad ingestelde recht.

4.   De relevante bepalingen van de artikelen 5 en 6 zijn van toepassing op alle nieuwe onderzoeken die op grond van dit artikel worden verricht, met dien verstande dat dergelijke nieuwe onderzoeken versneld worden verricht en normaal gesproken moeten worden voltooid binnen zes maanden na de datum waarop het nieuwe onderzoek werd geopend. Dergelijke nieuwe onderzoeken moeten in ieder geval binnen negen maanden na opening van het onderzoek voltooid zijn.

De Commissie dient bij de Raad uiterlijk één maand voor het verstrijken van de in de eerste alinea genoemde termijn een voorstel tot het nemen van maatregelen in.

Als het nieuwe onderzoek niet binnen de in de eerste alinea genoemde termijnen voltooid is, worden de maatregelen ongewijzigd gehandhaafd. Een bericht van de feitelijke handhaving van de maatregelen krachtens het bepaalde in dit lid wordt gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.

5.   Met beweerde wijzigingen van de normale waarde wordt op grond van dit artikel slechts rekening gehouden, indien de Commissie binnen de in het bericht van opening van een onderzoek gestelde termijnen uitvoerige en naar behoren met bewijsmateriaal gestaafde gegevens over de herziene normale waarden ontvangt. Indien een nieuw onderzoek betrekking heeft op een herziening van de normale waarden, kan de invoer, hangende de uitkomst van dit onderzoek, overeenkomstig artikel 14, lid 5, worden geregistreerd.

Artikel 13

Ontwijking

1.   De overeenkomstig deze verordening ingestelde antidumpingrechten kunnen worden uitgebreid tot de invoer van al dan niet enigszins gewijzigde soortgelijke producten uit derde landen of van enigszins gewijzigde soortgelijke producten uit landen waarop maatregelen van toepassing zijn, of delen daarvan, wanneer er ontduiking van de geldende maatregelen plaatsvindt. Antidumpingrechten die het op grond van artikel 9, lid 5, ingestelde residuele antidumpingrecht niet overschrijden, kunnen worden uitgebreid tot de invoer via ondernemingen waarvoor individuele rechten gelden in landen waarop maatregelen van toepassing zijn, wanneer er ontduiking van de geldende maatregelen plaatsvindt. Ontduiking wordt omschreven als een verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen derde landen en de Gemeenschap of tussen individuele ondernemingen in een land waarop maatregelen van toepassing zijn en de Gemeenschap als gevolg van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat en waarbij wordt bewezen dat er sprake is van schade of dat de corrigerende werking van het recht, gezien de prijzen en/of de hoeveelheden van het soortgelijke product, wordt ondermijnd, en dat dumping plaatsvindt ten aanzien van de voor de soortgelijke producten eerder vastgestelde normale waarden, eventueel overeenkomstig artikel 2.

De in de eerste alinea bedoelde praktijken, processen of werkzaamheden omvatten onder andere het enigszins wijzigen van het betreffende product om het te laten vallen onder douanecodes waarop geen maatregelen van toepassing zijn, mits de wijziging de wezenlijke kenmerken van het product niet aantast; het verzenden van het product waarop maatregelen van toepassing zijn via derde landen; het reorganiseren door exporteurs of producenten van hun verkoopkanalen en afzetmethoden in het land waarop maatregelen van toepassing zijn om hun producten uiteindelijk naar de Gemeenschap te laten exporteren via producenten waarop lagere individuele rechten van toepassing zijn dan op de producten van de producenten; en, in de in lid 2, beschreven situatie, de assemblage van delen in de Gemeenschap of een derde land.

2.   Assemblage in de Gemeenschap of een derde land wordt geacht ontwijking van de maatregelen in te houden wanneer:

a)

de assemblagewerkzaamheden sinds of kort vóór de opening van het antidumpingonderzoek zijn aangevangen of aanmerkelijk zijn toegenomen en de betrokken delen afkomstig zijn uit het land waarop de maatregelen van toepassing zijn, en

b)

de delen 60 % of meer uitmaken van de totale waarde van de delen van het geassembleerde product; ontwijking wordt echter niet geacht plaats te vinden indien de waarde die tijdens de assemblage- of voltooiingswerkzaamheden aan de ingevoerde delen wordt toegevoegd meer dan 25 % van de fabricagekosten bedraagt, en

c)

de corrigerende werking van het recht, gezien de prijzen en/of hoeveelheden van het geassembleerde soortgelijke product, wordt ondermijnd, en wordt bewezen dat er dumping plaatsvindt ten aanzien van de voor soortgelijke producten eerder vastgestelde normale waarden.

3.   Onderzoeken op grond van dit artikel worden geopend op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat of een belanghebbende, op basis van voldoende bewijsmateriaal met betrekking tot de in lid 1 omschreven factoren. Het onderzoek wordt, na raadpleging van het raadgevend comité, geopend door middel van een verordening van de Commissie die de douaneautoriteiten tevens de instructie kan geven de invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, te registreren of zekerheidstelling te eisen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de Commissie, die door de douaneautoriteiten kan worden bijgestaan, en wordt binnen negen maanden voltooid. Wanneer de definitief vastgestelde feiten de uitbreiding van de maatregelen rechtvaardigen, neemt de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het raadgevend comité het daartoe strekkende besluit. Het voorstel wordt goedgekeurd tenzij de Raad met een gewone meerderheid van stemmen besluit het voorstel te verwerpen, wat binnen één maand na indiening door de Commissie moet gebeuren. De uitbreiding geldt vanaf de datum waarop overeenkomstig artikel 14, lid 5, registratie of zekerheidstelling werd geëist. De procedurele bepalingen van deze verordening betreffende de opening en de uitvoering van een onderzoek zijn op dit artikel van toepassing.

4.   De invoer door ondernemingen waarop een vrijstelling van toepassing is, hoeft niet overeenkomstig artikel 14, lid 5, te worden geregistreerd en hierop zijn geen rechten van toepassing. Een voldoende door bewijsmateriaal gestaafd verzoek tot vrijstelling moet worden ingediend binnen de in de verordening van de Commissie tot opening van het onderzoek gestelde termijn. Wanneer de praktijken, processen of werkzaamheden ter ontduiking buiten de Gemeenschap geschieden, kunnen vrijstellingen worden verleend aan producenten van het betreffende product die kunnen aantonen dat er geen enkele relatie bestaat tussen hen en de producent waarop maatregelen van toepassing zijn en dat zij niet betrokken zijn bij enige ontduiking zoals beschreven in de leden 1 en 2 van dit artikel. Wanneer de praktijken, processen of werkzaamheden ter ontduiking binnen de Gemeenschap geschieden, kunnen vrijstellingen worden verleend aan importeurs die kunnen aantonen dat er geen enkele relatie bestaat tussen hen en de producent waarop maatregelen van toepassing zijn.

Deze vrijstellingen worden verleend door middel van een besluit van de Commissie, na raadpleging van het raadgevend comité dan wel bij besluit van de Raad tot vaststelling van maatregelen, en zijn van toepassing gedurende de periode en onder de voorwaarden zoals vastgesteld in dat besluit.

Mits voldaan is aan de in artikel 11, lid 4, vastgestelde voorwaarden, kunnen vrijstellingen ook worden verleend na afloop van het onderzoek dat leidt tot uitbreiding van de maatregelen.

Als een groot aantal partijen een verzoek tot vrijstelling indient of kan indienen en er minimaal een jaar verstreken is sinds de uitbreiding van de maatregelen, kan de Commissie besluiten een herzieningsprocedure in te leiden voor de uitbreiding van de maatregelen. Een dergelijke herzieningsprocedure moet worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 11, lid 5, dat van toepassing is op herzieningsprocedures op grond van artikel 11, lid 3.

5.   Dit artikel doet geen afbreuk aan de normale toepassing van de geldende bepalingen inzake douanerechten.

Artikel 14

Algemene bepalingen

1.   Voorlopige of definitieve antidumpingrechten worden bij verordening ingesteld en door de lidstaten geïnd in de vorm, voor het bedrag en met inachtneming van de criteria die in die verordening zijn vermeld. Deze rechten worden geïnd onafhankelijk van de douanerechten, belastingen en andere heffingen die normaal bij invoer van toepassing zijn. Op geen enkel product kunnen zowel antidumpingrechten als compenserende rechten worden geheven ter verhelping van een zelfde situatie die door dumping of toekenning van uitvoersubsidies is ontstaan.

2.   Verordeningen tot instelling van voorlopige of definitieve antidumpingrechten en verordeningen of besluiten tot aanvaarding van verbintenissen of tot beëindiging van onderzoeken of procedures worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt. Deze verordeningen of besluiten bevatten in het bijzonder, met inachtneming van de verplichtingen tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, de namen van de betrokken exporteurs, indien mogelijk, of van de betrokken landen, een beschrijving van het product en een samenvatting van de belangrijkste feiten en overwegingen die voor de vaststellingen inzake dumping en schade relevant zijn. In elk afzonderlijk geval wordt een exemplaar van de verordening of het besluit aan de bekende belanghebbenden toegezonden. De bepalingen van dit lid zijn van overeenkomstige toepassing op nieuwe onderzoeken.

3.   Bij of krachtens deze verordening kunnen bijzondere bepalingen worden vastgesteld, in het bijzonder betreffende de gemeenschappelijke definitie van het begrip „oorsprong van goederen”, zoals bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (6).

4.   Als dit in het belang is van de Gemeenschap, mogen maatregelen die op grond van deze verordening zijn vastgesteld, na raadpleging van het raadgevend comité, bij besluit van de Commissie voor een periode van negen maanden worden geschorst. De Raad kan op voorstel van de Commissie besluiten die schorsing met ten hoogste één jaar te verlengen. Het voorstel wordt goedgekeurd tenzij de Raad met een gewone meerderheid van stemmen besluit het voorstel te verwerpen, wat binnen één maand na indiening door de Commissie moet gebeuren. Maatregelen mogen uitsluitend worden geschorst als de marktverhoudingen tijdelijk zodanig zijn gewijzigd dat het onwaarschijnlijk is dat door de schorsing opnieuw schade ontstaat, en mits de bedrijfstak van de Gemeenschap in de gelegenheid is gesteld opmerkingen te maken en met die opmerkingen rekening is gehouden. Maatregelen kunnen na raadpleging te allen tijde weer worden ingesteld, wanneer de reden van de schorsing niet meer bestaat.

5.   De Commissie kan, na overleg in het raadgevend comité, de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat met ingang van de datum van registratie maatregelen met betrekking tot deze invoer kunnen worden genomen. Tot registratie van de invoer kan worden overgegaan naar aanleiding van een door de bedrijfstak van de Gemeenschap ingediend verzoek dat voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen. De registratieverplichting wordt opgelegd door middel van een verordening waarin het doel van de maatregel en, zo nodig, een schatting van de bedragen die eventueel later verschuldigd zullen zijn, worden vermeld. De invoer wordt voor een periode van ten hoogste negen maanden aan registratieplicht onderworpen.

6.   De lidstaten brengen de Commissie maandelijks verslag uit over de invoer van goederen die voorwerp van onderzoeken en maatregelen zijn, onder opgave van het bedrag van de rechten dat op grond van de onderhavige verordening is geheven.

7.   Onverminderd lid 6, kan de Commissie lidstaten verzoeken informatie te verstrekken in verband met het toezicht op de toepassing van de maatregelen. In dit verband zijn artikel 6, leden 3 en 4, van toepassing. Op alle door de lidstaten op grond van dit artikel verstrekte informatie is artikel 19, lid 6, van toepassing.

Artikel 15

Overleg

1.   Overleg zoals bedoeld in deze verordening vindt plaats in een raadgevend comité, dat uit vertegenwoordigers van elke lidstaat bestaat en waarvan een vertegenwoordiger van de Commissie voorzitter is. Overleg vindt op verzoek van een lidstaat of op initiatief van de Commissie onmiddellijk plaats en in ieder geval binnen een periode die het mogelijk maakt, de in de onderhavige verordening aangegeven termijnen aan te houden.

2.   Het Comité komt op uitnodiging van de voorzitter bijeen. Deze zal de lidstaten zo snel mogelijk, maar uiterlijk tien werkdagen voorafgaand aan een vergadering alle relevante gegevens doen toekomen.

3.   Zo nodig kan het overleg uitsluitend schriftelijk plaatsvinden. In dit geval stelt de Commissie de lidstaten op de hoogte, onder opgave van de termijn waarbinnen zij hun standpunt kenbaar kunnen maken of om mondeling overleg kunnen verzoeken. Het mondelinge overleg wordt door de voorzitter geregeld, mits het binnen een periode kan plaatsvinden die het mogelijk maakt, de in de onderhavige verordening genoemde termijnen aan te houden.

4.   Het overleg heeft in het bijzonder betrekking op:

a)

het bestaan van dumping en de methoden om de dumpingmarge vast te stellen;

b)

het bestaan en de omvang van de schade;

c)

het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en de schade;

d)

de maatregelen die in de gegeven omstandigheden passend zijn om de door dumping veroorzaakte schade te voorkomen of weg te nemen en de wijze waarop deze maatregelen worden uitgevoerd.

Artikel 16

Controlebezoeken

1.   Ingeval zij dit nuttig oordeelt, legt de Commissie bezoeken af om de administratie van importeurs, exporteurs, handelaars, vertegenwoordigers, producenten, handelsverenigingen en -organisaties ter plaatse te onderzoeken, teneinde de ingewonnen inlichtingen over dumping en schade te controleren. Indien niet tijdig een correct antwoord wordt ontvangen, kan van controle ter plaatse worden afgezien.

2.   De Commissie kan zo nodig onderzoeken in derde landen verrichten, mits de betrokken ondernemingen hiermee instemmen en de vertegenwoordigers van de regering van het betrokken land op de hoogte worden gesteld en dit tegen het onderzoek geen bezwaar maakt. Zodra de toestemming van de betrokken ondernemingen is verkregen, deelt de Commissie de autoriteiten van het land van uitvoer de namen en adressen mede van de te bezoeken ondernemingen en de overeengekomen bezoekdata.

3.   De betrokken ondernemingen worden in kennis gesteld van de aard van de tijdens het bezoek te controleren inlichtingen en van alle tijdens het bezoek te verstrekken aanvullende gegevens, hetgeen echter niet belet dat ter plaatse in het licht van de verkregen inlichtingen nadere bijzonderheden kunnen worden gevraagd.

4.   Bij controles ingevolge de leden 1, 2 en 3 wordt de Commissie bijgestaan door ambtenaren van de lidstaten die hiertoe de wens te kennen hebben gegeven.

Artikel 17

Steekproeven

1.   Indien het aantal klagers, exporteurs of importeurs, productsoorten of transacties groot is, kan het onderzoek worden beperkt tot een redelijk aantal partijen, producten of transacties, door gebruik te maken van steekproeven met een statistische waarde op basis van op het tijdstip van de selectie beschikbare gegevens, of tot de grootste representatieve productie-, verkoop- of exporthoeveelheden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kunnen worden onderzocht.

2.   De definitieve selectie van partijen, productsoorten of transacties ingevolge dit artikel geschiedt door de Commissie, bij voorkeur in overleg en met toestemming van de betrokken partijen, mits deze zich binnen drie weken na de opening van het onderzoek bij de Commissie aanmelden en voldoende inlichtingen verstrekken om de keuze van een representatieve steekproef mogelijk te maken.

3.   Ingeval, overeenkomstig dit artikel, een beperkt onderzoek heeft plaatsgevonden, wordt niettemin een individuele dumpingmarge vastgesteld voor elke exporteur of producent die niet in de oorspronkelijke selectie was opgenomen, maar die binnen de bij deze verordening bepaalde termijnen de nodige inlichtingen verstrekt, tenzij het aantal exporteurs of producenten zo groot is dat individuele onderzoeken te belastend zijn en aan een tijdige afsluiting van het onderzoek in de weg staan.

4.   Wanneer tot een steekproefonderzoek wordt besloten en enkele of alle geselecteerde partijen medewerking weigeren in een mate die de resultaten van het onderzoek aanmerkelijk zal beïnvloeden, kan een nieuwe selectie worden gemaakt. Wanneer echter een groot aantal geselecteerden medewerking blijft weigeren of wanneer er niet genoeg tijd is om een nieuwe selectie te maken, zijn de desbetreffende bepalingen van artikel 18 van toepassing.

Artikel 18

Niet-medewerking

1.   Indien een belanghebbende binnen de bij deze verordening vastgestelde termijnen de toegang tot de nodige gegevens weigert of deze anderszins niet verstrekt of het onderzoek aanmerkelijk belemmert, kunnen aan de hand van de beschikbare gegevens voorlopige of definitieve conclusies, zowel in positieve als in negatieve zin, worden getrokken. Blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, dan worden deze buiten beschouwing gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt. Belanghebbenden dienen van de gevolgen van niet-medewerking in kennis te worden gesteld.

2.   Indien de belanghebbende zijn antwoord niet door middel van systemen voor automatische gegevensverwerking verstrekt, wordt dit niet als het niet verlenen van medewerking beschouwd, mits deze belanghebbende aantoont dat het verstrekken van het antwoord in de gevraagde vorm voor hem een onredelijke extra belasting zou betekenen of onredelijke extra kosten zou meebrengen.

3.   Wanneer de door een belanghebbende verstrekte inlichtingen niet in alle opzichten toereikend zijn, mogen zij niet buiten beschouwing worden gelaten, mits de tekortkomingen niet van dien aard zijn dat zij het bereiken van redelijk betrouwbare conclusies onnodig bemoeilijken, de inlichtingen op passende wijze binnen de termijnen worden verstrekt en controleerbaar zijn en de betrokkene naar beste vermogen heeft gehandeld.

4.   Indien bewijzen of inlichtingen niet worden aanvaard, dient de partij die deze heeft verstrekt onverwijld in kennis te worden gesteld van de redenen van deze afwijzing en dient zij de gelegenheid te krijgen binnen de gestelde termijn nadere toelichtingen te verstrekken. Indien de toelichtingen ontoereikend worden geacht, dienen de redenen voor de afwijzing van dergelijke bewijzen of inlichtingen te worden medegedeeld en te worden vermeld in de gepubliceerde bevindingen.

5.   Vaststellingen, met inbegrip van die betreffende de normale waarde, die zijn gebaseerd op de bepalingen van lid 1, met inbegrip van in de klacht verstrekte gegevens, dienen, indien praktisch mogelijk en met inachtneming van de voor het onderzoek vastgestelde termijnen, te worden getoetst aan gegevens uit andere beschikbare onafhankelijke bronnen, zoals gepubliceerde prijslijsten, officiële invoerstatistieken of douaneaangiften alsmede aan de inlichtingen die in de loop van het onderzoek van andere belanghebbenden zijn verkregen.

Deze informatie kan relevante gegevens omvatten over de wereldmarkt of andere representatieve markten, indien van toepassing.

6.   Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijke medewerking verleent waardoor relevante inlichtingen niet beschikbaar zijn, kan dit tot gevolg hebben dat de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan indien hij wel medewerking had verleend.

Artikel 19

Vertrouwelijkheid

1.   Inlichtingen die wegens hun aard vertrouwelijk zijn (bijvoorbeeld omdat de bekendmaking ervan een concurrent aanmerkelijke mededingingsvoordelen zou geven of degene die de inlichtingen heeft verstrekt of degene van wie hij deze inlichtingen heeft verkregen ernstig zou benadelen) of die door de partijen bij een onderzoek als vertrouwelijk worden verstrekt, worden, indien daarvoor geldige redenen worden opgegeven, als dusdanig door de autoriteiten behandeld.

2.   Belanghebbenden die vertrouwelijke inlichtingen verstrekken, dienen daarvan een niet-vertrouwelijke samenvatting te verstrekken. Deze samenvatting moet gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte inlichtingen te verschaffen. In buitengewone omstandigheden kunnen belanghebbenden aangeven, dat deze inlichtingen niet kunnen worden samengevat. In dergelijke buitengewone omstandigheden moet worden aangegeven, waarom het niet mogelijk is een samenvatting te verstrekken.

3.   Indien de Commissie van oordeel is, dat een verzoek om vertrouwelijke behandeling niet gegrond is en degene die de inlichtingen heeft verstrekt niet bereid is, deze bekend te maken of de bekendmaking ervan in algemene bewoordingen of in samengevatte vorm toe te staan, kunnen deze inlichtingen buiten beschouwing worden gelaten, tenzij uit goede bronnen blijkt dat ze juist zijn. Verzoeken om vertrouwelijke behandeling mogen niet willekeurig worden afgewezen.

4.   Dit artikel vormt geen beletsel voor de bekendmaking van algemene gegevens door de autoriteiten van de Gemeenschap en, in het bijzonder, van de motivering van ingevolge deze verordening genomen besluiten of voor de bekendmaking van het bewijsmateriaal waarop de autoriteiten van de Gemeenschap steunen, voor zover het noodzakelijk is deze motivering in gerechtelijke procedures toe te lichten. Bij deze bekendmaking moet rekening worden gehouden met het rechtmatige belang van de betrokkenen dat hun zakengeheimen niet worden bekendgemaakt.

5.   De Raad, de Commissie en de lidstaten en de ambtenaren van de Raad, de Commissie en de lidstaten maken zonder die uitdrukkelijke toestemming van de persoon die ze heeft verstrekt geen gegevens bekend die zij ingevolge deze verordening hebben verkregen en waarvoor deze persoon een vertrouwelijke behandeling heeft gevraagd. Informatie die tussen de Commissie en de lidstaten wordt uitgewisseld of informatie in verband met het overleg op grond van artikel 15 of interne documenten die door de autoriteiten van de Gemeenschap of van de lidstaten zijn opgesteld, worden, behalve wanneer in deze verordening anders bepaald, niet bekendgemaakt.

6.   De op grond van deze verordening verkregen informatie wordt uitsluitend gebruikt voor het doel waarvoor zij werd gevraagd. Dit sluit niet uit dat in het kader van het ene onderzoek verkregen informatie kan worden gebruikt voor het openen van een ander onderzoek binnen dezelfde procedure betreffende het betrokken product.

Artikel 20

Mededeling van feiten en overwegingen

1.   De klagers, de importeurs, de exporteurs, de representatieve verenigingen van importeurs en exporteurs, en de vertegenwoordigers van het land van uitvoer kunnen verzoeken om mededeling van bijzonderheden betreffende de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan voorlopige maatregelen zijn ingesteld. Deze verzoeken dienen onmiddellijk na de instelling van de voorlopige maatregelen schriftelijk te worden ingediend en de mededeling wordt zo spoedig mogelijk daarna schriftelijk gedaan.

2.   De in lid 1 genoemde partijen mogen om definitieve mededeling verzoeken van de essentiële feiten en overwegingen op grond waarvan wordt overwogen de instelling van definitieve maatregelen of de beëindiging van een onderzoek of procedure zonder maatregelen aan te bevelen, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de mededeling van feiten of overwegingen die afwijken van die waarop de voorlopige maatregelen zijn gebaseerd.

3.   De in lid 2 bedoelde verzoeken om definitieve mededelingen worden schriftelijk aan de Commissie gericht en moeten, wanneer een voorlopig recht is ingesteld, uiterlijk één maand na de bekendmaking van de instelling van dat recht zijn ontvangen. Wanneer geen voorlopig recht is ingesteld, worden partijen in de gelegenheid gesteld om binnen de door de Commissie gestelde termijnen om de definitieve mededeling te verzoeken.

4.   De definitieve mededeling wordt schriftelijk gedaan. Zij geschiedt, met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, zo spoedig mogelijk en normaal uiterlijk één maand voordat de Commissie een definitief besluit neemt of voordat zij ingevolge artikel 9 een voorstel tot het nemen van definitieve maatregelen doet. Kan de Commissie bepaalde feiten of overwegingen op dat tijdstip niet mededelen, dan deelt zij deze mede zodra dit mogelijk is. De mededeling doet geen afbreuk aan besluiten die de Commissie of de Raad daarna nemen, maar indien deze besluiten op andere feiten en overwegingen zijn gebaseerd, worden deze zo spoedig mogelijk medegedeeld.

5.   Opmerkingen die na de definitieve mededeling zijn gemaakt, worden uitsluitend in aanmerking genomen indien zij zijn ontvangen binnen een door de Commissie in elk afzonderlijk geval vast te stellen termijn die ten minste tien dagen bedraagt, waarbij de spoedeisendheid van de kwestie in aanmerking wordt genomen.

Artikel 21

Belang van de Gemeenschap

1.   De vaststelling, of het belang van de Gemeenschap ingrijpen noodzakelijk maakt, is gebaseerd op een beoordeling van alle onderscheiden belangen van alle betrokkenen, waaronder de binnenlandse producenten, de gebruikers en de consumenten. Een vaststelling op grond van dit artikel wordt slechts gedaan indien alle partijen de gelegenheid hebben gehad hun standpunt overeenkomstig lid 2 kenbaar te maken. Bij dit onderzoek wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de noodzaak de handel verstorende gevolgen van schade veroorzakende dumping weg te nemen en een daadwerkelijke mededinging te herstellen. Maatregelen die op basis van de geconstateerde dumping en schade zijn vastgesteld, mogen niet worden toegepast indien het de autoriteiten op grond van de overgelegde gegevens tot de duidelijke conclusie kunnen komen, dat toepassing van deze maatregelen niet in het belang van de Gemeenschap is.

2.   Teneinde de autoriteiten een gezonde basis te verschaffen om bij het besluit, of de instelling van maatregelen in het belang van de Gemeenschap is, met alle standpunten en gegevens rekening te kunnen houden, kunnen de klagers, de importeurs en hun representatieve verenigingen, de representatieve gebruikers en de representatieve consumentenorganisaties binnen de in het bericht van opening van een antidumpingonderzoek gestelde termijnen, zich bij de Commissie bekendmaken en haar inlichtingen verstrekken. Deze inlichtingen, of passende samenvattingen daarvan, worden aan de andere in dit artikel genoemde partijen ter beschikking gesteld, die het recht hebben daarover opmerkingen te maken.

3.   Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, kunnen verzoeken om te worden gehoord. Deze verzoeken worden ingewilligd indien zij binnen de in lid 2 bedoelde termijnen zijn ingediend en daarin de redenen zijn vermeld, waarom in het belang van de Gemeenschap een mondeling onderhoud nodig wordt geacht.

4.   Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, kunnen over de toepassing van ingestelde voorlopige rechten opmerkingen maken. Om in aanmerking te worden genomen, moeten deze opmerkingen uiterlijk één maand na de toepassing van deze maatregelen zijn ontvangen. Deze opmerkingen, of passende samenvattingen daarvan, worden aan de andere partijen ter beschikking gesteld, die het recht hebben daarover opmerkingen te maken.

5.   De Commissie onderzoekt de regelmatig ontvangen inlichtingen en gaat na of zij representatief zijn. Het resultaat van dit onderzoek, tezamen met een oordeel over de waarde van de ontvangen inlichtingen, wordt aan het raadgevend comité voorgelegd. Het standpunt van het comité wordt door de Commissie in aanmerking genomen wanneer zij op grond van artikel 9 een voorstel doet.

6.   Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, mogen om mededeling verzoeken van de feiten en overwegingen op basis waarvan de definitieve besluiten waarschijnlijk worden genomen. Dergelijke informatie wordt voor zover mogelijk ter beschikking gesteld en doet geen afbreuk aan de later door de Commissie of de Raad te nemen besluiten.

7.   Inlichtingen worden slechts in aanmerking genomen, indien zij door bewijsmateriaal worden gestaafd dat de geldigheid ervan bevestigt.

Artikel 22

Slotbepalingen

Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van:

a)

bijzondere voorschriften in overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen;

b)

de verordeningen van de Gemeenschap in de landbouwsector en de Verordeningen (EG) nr. 3448/93 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen (7), (EG) nr. 1667/2006 van de Raad van 7 november 2006 betreffende glucose en lactose (8) en (EEG) nr. 2783/75 van de Raad van 29 oktober 1975 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (9). De onderhavige verordening vormt een aanvulling op die verordeningen en houdt een afwijking in van de daarin vervatte bepalingen die aan de toepassing van antidumpingrechten in de weg staan;

c)

bijzondere maatregelen, mits deze niet strijdig zijn met de verplichtingen uit hoofde van de GATT.

Artikel 23

Intrekking

Verordening (EG) nr. 384/96 wordt ingetrokken.

De intrekking van Verordening (EG) nr. 384/96 doet echter geen afbreuk aan de geldigheid van krachtens die verordening ingeleide procedures.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 november 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

S. O. LITTORIN


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(3)  Zie bijlage I.

(4)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(5)  Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Noord-Korea, Tadzjikistan, Turkmenistan en Oezbekistan.

(6)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(7)  PB L 318 van 20.12.1993, blz. 18.

(8)  PB L 312 van 11.11.2006, blz. 1.

(9)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 104.


BIJLAGE I

INGETROKKEN VERORDENING MET OVERZICHT VAN DE ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN

Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad

(PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 2331/96 van de Raad

(PB L 317 van 6.12.1996, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 905/98 van de Raad

(PB L 128 van 30.4.1998, blz. 18)

 

Verordening (EG) nr. 2238/2000 van de Raad

(PB L 257 van 11.10.2000, blz. 2)

 

Verordening (EG) nr. 1972/2002 van de Raad

(PB L 305 van 7.11.2002, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 461/2004 van de Raad

(PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12)

Artikel 1

Artikel 3, uitsluitend wat de verwijzing naar Verordening (EG) nr. 384/96 betreft

Verordening (EG) nr. 2117/2005 van de Raad

(PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17)

 


BIJLAGE II

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 384/96

De onderhavige verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 3, eerste zin

Artikel 2, lid 3, eerste alinea

Artikel 2, lid 3, tweede zin

Artikel 2, lid 3, tweede alinea

Artikel 2, lid 4

Artikel 2, lid 4

Artikel 2, lid 5, eerste zin

Artikel 2, lid 5, eerste alinea

Artikel 2, lid 5, tweede zin

Artikel 2, lid 5, tweede alinea

Artikel 2, lid 5, tweede en derde alinea

Artikel 2, lid 5, derde en vierde alinea

Artikel 2, leden 6 tot en met 9

Artikel 2, leden 6 tot en met 9

Artikel 2, lid 10, onder a) tot en met h)

Artikel 2, lid 10, onder a) tot en met h)

Artikel 2, lid 10, onder i), eerste zin

Artikel 2, lid 10, onder i), eerste alinea

Artikel 2, lid 10, onder i), tweede zin

Artikel 2, lid 10, onder i), tweede alinea

Artikel 2, lid 10, onder j) en k)

Artikel 2, lid 10, onder j) en k)

Artikel 2, leden 11 en 12

Artikel 2, leden 11 en 12

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 2, aanhef en onder a) en b)

Artikel 3, lid 3

Artikel 3, lid 3

Artikel 3, lid 4

Artikel 3, lid 4, aanhef en onder a) en b)

Artikel 3, leden 5 tot en met 9

Artikel 3, leden 5 tot en met 9

Artikel 4, lid 1, aanhef

Artikel 4, lid 1, aanhef

Artikel 4, lid 1, onder a)

Artikel 4, lid 1, onder a)

Artikel 4, lid 1, onder b)

Artikel 4, lid 1, onder b), aanhef en punten i) en ii)

Artikel 4, lid 2

Artikel 4, lid 2, eerste alinea, aanhef en onder a), b) en c)

Artikel 4, lid 2, tweede alinea

Artikel 4, leden 3 en 4

Artikel 4, leden 3 en 4

Artikelen 5 tot en met 22

Artikelen 5 tot en met 22

Artikel 23

Artikel 23

Artikel 24, eerste alinea

Artikel 24

Artikel 24, tweede alinea

Bijlage I

Bijlage II


RICHTLIJNEN

22.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/74


RICHTLIJN 2009/158/EG VAN DE RAAD

van 30 november 2009

tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren

(gecodificeerde versie)

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

Pluimvee, als levende dieren, en broedeieren, als dierlijke producten, vallen onder de producten die in de lijst van bijlage I bij het Verdrag zijn opgenomen.

(3)

Voor een rationale ontwikkeling van de pluimveeproductie en daardoor een verbetering van de productiviteit in deze sector, dienen op communautair niveau bepaalde veterinairrechtelijke voorschriften te worden vastgesteld voor het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren.

(4)

De pluimveehouderij maakt een integrerend deel uit van de landbouwactiviteit. Dit vormt een bron van inkomsten voor een deel van de landbouwbevolking.

(5)

Teneinde het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren te bevorderen dienen er geen verschillen tussen de lidstaten te bestaan op veterinairrechtelijk gebied.

(6)

Om een harmonieuze ontwikkeling van het intracommunautaire handelsverkeer mogelijk te maken, moet voor de invoer uit derde landen een communautaire regeling worden vastgesteld.

(7)

Deze richtlijn dient in beginsel niet van toepassing te zijn op specifiek handelsverkeer in verband met tentoonstellingen, concoursen en wedstrijden.

(8)

Bij de huidige stand van zaken in de moderne pluimveehouderij kan voor de harmonieuze ontwikkeling van het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren, het best zorg worden gedragen door een controle op de productiebedrijven.

(9)

De erkenning van de bedrijven die aan de bij deze richtlijn vastgestelde voorwaarden voldoen en het toezicht op de naleving van deze voorwaarden dient te worden overgelaten aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

(10)

Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (4), voorziet in de handelsnormen voor producten van de sectoren eieren en vlees van pluimvee. Verordening (EG) nr. 617/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor broedeieren en kuikens van pluimvee (5) stelt bepalingen ter uitvoering van die verordening vast wat betreft de handelsnormen voor broedeieren en kuikens van pluimvee, en met name wat betreft de toekenning van een registratienummer aan elk productiebedrijf en het merken van de broedeieren. Om praktische redenen moeten in het kader van de onderhavige richtlijn identieke criteria voor identificatie van de productiebedrijven en voor het merken van de broedeieren worden aangehouden.

(11)

De lidstaten moeten de nationale referentielaboratoria aanwijzen en alle nodige gegevens en actualiseringen verstrekken. De lidstaten moeten die informatie ter beschikking van de andere lidstaten en van het publiek stellen.

(12)

Teneinde de verspreiding van de besmettelijke ziekten te kunnen voorkomen, mogen pluimvee en broedeieren slechts in het intracommunautaire handelsverkeer worden gebracht indien zij aan bepaalde eisen op veterinairrechtelijk gebied voldoen.

(13)

Met hetzelfde oogmerk dienen eveneens voorwaarden voor het vervoer te worden vastgesteld.

(14)

Er dient te worden bepaald dat de Commissie, op grond van de in een bepaalde lidstaat bij de uitroeiing van bepaalde pluimveeziekten geboekte vooruitgang, kan toestaan dat aanvullende garanties worden gevraagd die evenwel niet strenger mogen zijn dan die welke de lidstaat in nationaal verband toepast. Het kan in dit verband nuttig blijken de status van de lidstaten of van gebieden van lidstaten ten aanzien van bepaalde ziekten waarvoor pluimvee vatbaar is, vast te stellen.

(15)

Wanneer het intracommunautaire handelsverkeer betrekking heeft op zeer geringe hoeveelheden kunnen, om praktische redenen, weliswaar niet alle communautaire eisen daarop van toepassing zijn, maar dienen daarbij toch een aantal essentiële voorschriften in acht te worden genomen.

(16)

Om de inachtneming van de vastgestelde eisen te garanderen, dient te worden bepaald dat door een officiële dierenarts een veterinair certificaat wordt afgegeven dat het pluimvee en de broedeieren tot op de plaats van bestemming dient te vergezellen.

(17)

Met betrekking tot de organisatie van de door de lidstaat van bestemming te verrichten controles en het daaraan te geven gevolg en met betrekking tot de toe te passen vrijwaringsmaatregelen, dient te worden verwezen naar de algemene voorschriften die zijn vervat in Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zootechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (6).

(18)

Er dient te worden voorzien in de mogelijkheid dat de Commissie controles verricht in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

(19)

In het kader van de vaststelling van een communautaire regeling voor de invoer uit derde landen, dient een lijst te worden opgesteld van derde landen of van delen van derde landen, van waaruit pluimvee en broedeieren mogen worden ingevoerd.

(20)

De keuze van die landen moet op algemene criteria berusten, zoals de gezondheidstoestand van het pluimvee en van andere dieren, de organisatie en de bevoegdheden van de veterinaire diensten en de geldende wetgeving op sanitair gebied.

(21)

Voorts dient geen invoer van pluimvee en broedeieren te worden toegestaan uit landen die besmet zijn met, of nog niet lang genoeg vrij zijn van besmettelijke pluimveeziekten die voor het pluimveebestand van de Gemeenschap gevaar opleveren.

(22)

De algemene voorschriften voor de invoer uit derde landen dienen te worden aangevuld met bijzondere voorschriften die naar gelang van de in elk van die landen heersende gezondheidssituatie worden vastgesteld.

(23)

Het overleggen, bij de invoer van pluimvee of broedeieren, van een met een bepaald model overeenstemmend certificaat vormt een van de doeltreffende middelen voor de controle op de naleving van de communautaire voorschriften. Die wetgeving kan bijzondere bepalingen bevatten die kunnen verschillen naar gelang van het derde land en de modellen van het certificaat moeten dienovereenkomstig worden opgesteld.

(24)

Veterinaire deskundigen van de Commissie dienen ermee te worden belast in derde landen erop toe te zien dat de voorschriften worden nageleefd.

(25)

De controle bij invoer moet betrekking hebben op de oorsprong en de gezondheidstoestand van het pluimvee en van de broedeieren.

(26)

De lidstaten dienen te worden gemachtigd om, bij aankomst van pluimvee of broedeieren op het grondgebied van de Gemeenschap en tijdens het vervoer ervan naar de plaats van bestemming, de nodige maatregelen te treffen, waaronder het doden en destrueren, ten einde de gezondheid van mens en dier te vrijwaren.

(27)

In verband met de voortdurende ontwikkeling van de technieken in de pluimveehouderij, moeten de methoden ter bestrijding van pluimveeziekten geregeld worden aangepast.

(28)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7).

(29)

Deze richtlijn laat de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VI, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

1.   In deze richtlijn worden de veterinairrechtelijke voorschriften vastgesteld voor het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren en de invoer daarvan uit derde landen.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op pluimvee dat voor tentoonstellingen, concoursen of wedstrijden is bestemd.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt onder „officiële dierenarts” en „derde land” verstaan de officiële dierenarts en derde landen in de zin van Richtlijn 2004/68/EG van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in en de doorvoer via de Gemeenschap van bepaalde levende hoefdieren (8).

Voorts wordt verstaan onder:

1.

pluimvee: kippen, kalkoenen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten, patrijzenen loopvogels (Ratites), die in gevangenschap worden opgefokt of gehouden voor de fokkerij, voor de productie van vlees of van consumptie-eieren of om in het wild te worden uitgezet;

2.

broedeieren: eieren van soorten pluimvee, bestemd om te worden bebroed;

3.

eendagskuikens: pluimvee van alle soorten, dat nog geen 72 uur oud is en dat nog niet is gevoerd; muskuseenden (Cairina moschata) of kruisingen daarvan mogen evenwel gevoerd zijn;

4.

fokpluimvee: pluimvee van 72 uur en ouder, bestemd voor de productie van broedeieren;

5.

gebruikspluimvee: pluimvee van 72 uur en ouder, dat wordt opgefokt voor de productie van vlees en/of van consumptie-eieren of om in het wild te worden uitgezet;

6.

slachtpluimvee: pluimvee dat rechtstreeks naar het slachthuis wordt gevoerd om daar zo snel mogelijk, doch uiterlijk 72 uur na aankomst, te worden geslacht;

7.

koppel: alle pluimvee met dezelfde gezondheidsstatus dat in hetzelfde lokaal of binnen dezelfde uitloopruimte wordt gehouden en dat een epidemiologische eenheid vormt. In batterijen omvat deze term alle dieren die hetzelfde omsloten luchtvolume delen;

8.

pluimveebedrijf: voorziening - die een inrichting kan omvatten - die wordt gebruikt voor het opfokken of het houden van fok- en gebruikspluimvee;

9.

inrichting: op een bepaald terrein gevestigde voorziening of deel van een voorziening behorend tot een van de volgende bedrijfssectoren:

a)

fokbedrijf: inrichting die zich toelegt op de productie van broedeieren bestemd voor de productie van fokpluimvee;

b)

vermeerderingsbedrijf: inrichting die zich toelegt op de productie van broedeieren bestemd voor de productie van gebruikspluimvee;

c)

opfokbedrijf:

i)

ofwel een opfokbedrijf voor fokpluimvee, d.w.z. een inrichting die zich toelegt op het opfokken van fokpluimvee tot het voortplantingsstadium,

ii)

ofwel een opfokbedrijf voor gebruikspluimvee, d.w.z. een inrichting die zich toelegt op het opfokken van legkippen tot het legstadium;

d)

broederij: inrichting die zich toelegt op het inleggen en uitbroeden van broedeieren en het opleveren van eendagskuikens;

10.

bevoegde dierenarts: dierenarts die van de bevoegde veterinaire instantie de opdracht heeft gekregen om onder haar verantwoordelijkheid in een inrichting de bij deze richtlijn vastgestelde controles te verrichten;

11.

erkend laboratorium: op het grondgebied van een lidstaat gelegen laboratorium dat door de bevoegde veterinaire instantie is erkend en aangewezen om onder haar verantwoordelijkheid de krachtens deze richtlijn vereiste diagnosetests uit te voeren;

12.

gezondheidsinspectie: inspectiebezoek dat door de officiële dierenarts of door de bevoegde dierenarts wordt afgelegd, ten einde een onderzoek in te stellen naar de gezondheidstoestand van alle pluimvee van een inrichting;

13.

ziekten waarvoor een aangifteplicht geldt: de in bijlage V vermelde ziekten;

14.

haard: haard in de zin van Richtlijn 82/894/EEG van de Raad van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap (9);

15.

quarantainestation: voorziening waar pluimvee volledig afgezonderd wordt gehouden, zonder rechtstreeks of indirect contact met ander pluimvee, ten einde gedurende lange tijd te worden geobserveerd en diverse controletests op de in bijlage V genoemde dierziekten te ondergaan;

16.

ruimen: actie waarbij met inachtneming van de nodige gezondheidsmaatregelen, met inbegrip van ontsmetting, wordt overgegaan tot vernietiging van alle pluimvee en producten die zijn aangetast, of die van besmetting worden verdacht.

HOOFDSTUK II

VOORSCHRIFTEN VOOR HET INTRACOMMUNAUTAIRE HANDELSVERKEER

Artikel 3

1.   De lidstaten leggen de Commissie vóór 1 juli 1991 een plan voor waarin wordt aangegeven welke nationale maatregelen zij voornemens zijn te treffen om ervoor te zorgen dat de in bijlage II neergelegde regels voor de erkenning van inrichtingen voor het intracommunautair handelsverkeer in pluimvee en broedeieren worden nageleefd.

De Commissie onderzoekt de plannen. Volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure kunnen deze plannen worden goedgekeurd dan wel van wijzigingen of aanvullingen worden voorzien alvorens zij worden goedgekeurd.

2.   Volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure kunnen wijzigingen van of aanvullingen op een reeds overeenkomstig lid 1, tweede alinea, van dit artikel goedgekeurd plan:

a)

ofwel op verzoek van de betrokken lidstaat worden goedgekeurd in verband met de ontwikkeling van de situatie in die lidstaat,

b)

ofwel worden aangevraagd in verband met de vooruitgang op het gebied van de methoden inzake preventie en bestrijding van ziekten.

Artikel 4

Elke lidstaat wijst een nationaal referentielaboratorium aan als laboratorium dat verantwoordelijk is voor de coördinatie van de in deze richtlijn bedoelde diagnosemethoden en voor het gebruik ervan door de erkende laboratoria die op zijn grondgebied zijn gevestigd.

Elke lidstaat stelt de gegevens betreffende zijn nationale referentielaboratorium en alle latere wijzigingen ter beschikking van de andere lidstaten en van het publiek.

De bepalingen voor de uniforme toepassing van dit artikel kunnen volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.

Artikel 5

Om in het intracommunautaire handelsverkeer te mogen worden gebracht:

a)

moeten broedeieren, eendagskuikens, alsmede fok- en gebruikspluimvee voldoen aan de in de artikelen 6, 15, 18, en 20 vastgestelde voorwaarden. Zij moeten ook voldoen aan alle op grond van de artikelen 16 en 17 vastgestelde voorwaarden.

Bovendien:

i)

moeten broedeieren voldoen aan de in artikel 8 vastgestelde voorwaarden;

ii)

moeten eendagskuikens voldoen aan de in artikel 9 vastgestelde voorwaarden;

iii)

moet fok-, en gebruikspluimvee voldoen aan de in artikel 10 vastgestelde voorwaarden;

b)

moet slachtpluimvee voldoen aan de in de artikelen 11, 15, 18 en 20 en de op grond van de artikelen 16 en 17 vastgestelde voorwaarden;

c)

moet pluimvee (met inbegrip van eendagskuikens) dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, voldoen aan de in de artikelen 12, 15, 18 en 20 en de op grond van de artikelen 16 en 17 vastgestelde voorwaarden;

d)

wat salmonella betreft, moet pluimvee met bestemming Finland en Zweden voldoen aan de op grond van artikel 13 gestelde voorwaarden.

Artikel 6

Broedeieren, eendagskuikens, alsmede fok- en gebruikspluimvee moeten afkomstig zijn

a)

van inrichtingen die aan de volgende eisen voldoen:

i)

zij moeten erkend zijn door en een registratienummer hebben verkregen van de bevoegde instantie overeenkomstig de voorschriften van bijlage II, hoofdstuk I;

ii)

zij mogen op het tijdstip van verzending op generlei wijze voorwerp zijn van veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee;

iii)

zij mogen niet gelegen zijn in een gebied waarvoor om veterinairrechtelijke redenen overeenkomstig de communautaire wetgeving beperkende maatregelen gelden in verband met het optreden van een besmettingshaard van een ziekte waarvoor het pluimvee vatbaar is;

b)

uit koppels die op het tijdstip van verzending geen klinische ziektesymptomen vertonen, noch van besmetting met een besmettelijke pluimveeziekte worden verdacht.

Artikel 7

Elke lidstaat stelt een lijst op van overeenkomstig artikel 6, onder a), i), erkende inrichtingen met hun registratienummer, houdt deze lijst actueel en stelt ze ter beschikking van de andere lidstaten en van het publiek.

De bepalingen voor de uniforme toepassing van dit artikel kunnen volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.

Artikel 8

1.   Voor broedeieren gelden op het tijdstip van verzending de volgende eisen:

a)

zij moeten afkomstig zijn van koppels:

i)

die sedert meer dan zes weken hebben verbleven in een of meer inrichtingen in de Gemeenschap bedoeld in artikel 6, onder a), i);

ii)

die, indien ingeënt, zijn ingeënt overeenkomstig de in bijlage III vastgestelde inentingsvoorschriften;

iii)

die:

ofwel in de 72 uur voorafgaande aan de verzending door een officiële dierenarts of een bevoegde dierenarts zijn gekeurd, waarbij geen klinische symptomen zijn gevonden, noch aanwijzingen op grond waarvan de aanwezigheid van een besmettelijke ziekte kan worden vermoed,

ofwel een maandelijkse gezondheidsinspectie door een officiële dierenarts of een bevoegde dierenarts hebben ondergaan met dien verstande dat de laatste inspectie in de 31 dagen voorafgaande aan de verzending moet zijn uitgevoerd. In dit laatste geval moet de officiële dierenarts of de bevoegde dierenarts ook de gegevens over de gezondheidsstatus van de koppels hebben onderzocht en de gezondheidsstatus op dat moment hebben geëvalueerd op basis van bijgewerkte informatie die de voor het koppel verantwoordelijke persoon in de 72 uur voorafgaande aan de verzending heeft verstrekt. Wanneer de geregistreerde gegevens of andere informatie een ziekte doen vermoeden, moeten de koppels door de officiële dierenarts of de bevoegde dierenarts zijn gekeurd zodat elke mogelijkheid van een eventuele besmettelijke pluimveeziekte is uitgesloten;

b)

zij moeten worden geïdentificeerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 617/2008;

c)

zij moeten zijn ontsmet volgens de instructies van de officiële dierenarts.

2.   Wanneer in de periode waarin broedeieren worden bebroed, een via eieren overdraagbare besmettelijke pluimveeziekte uitbreekt in het koppel waarvan de betrokken broedeieren afkomstig zijn, moeten de betrokken broederij en de autoriteit(en) die voor die broederij en voor het koppel van oorsprong verantwoordelijk is (zijn), daarvan in kennis worden gesteld.

Artikel 9

Voor eendagskuikens gelden de volgende eisen:

a)

zij moeten verkregen zijn uit broedeieren die aan de voorschriften van de artikelen 6 en 8 voldoen;

b)

wanneer zij zijn ingeënt, moeten zij voldoen aan de inentingsvoorschriften van bijlage III;

c)

zij mogen op het tijdstip van verzending geen symptomen vertonen, op grond waarvan op basis van bijlage II, hoofdstuk II, punt B, 2, onder g) en h), besmetting kan worden vermoed.

Artikel 10

Voor fok- en gebruikspluimvee gelden op het tijdstip van verzending de volgende eisen:

a)

het moet sedert de uitkomst of sedert meer dan zes weken verbleven hebben in een of meer inrichtingen in de Gemeenschap bedoeld in artikel 6, onder a), i);

b)

wanneer het is ingeënt, moet het voldoen aan de inentingsvoorschriften van bijlage III;

c)

het moet in de 48 uur voorafgaande aan de verzending door een officiële dierenarts of een bevoegde dierenarts zijn gekeurd, waarbij geen klinische symptomen zijn gevonden, noch aanwijzingen op grond waarvan een besmettelijke pluimveeziekte kan worden vermoed.

Artikel 11

Slachtpluimvee moet op het tijdstip van verzending afkomstig zijn van een pluimveebedrijf

a)

waar het sedert de uitkomst of sedert meer dan 21 dagen heeft verbleven;

b)

ten aanzien waarvan geen veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee van toepassing zijn;

c)

waar, bij een gezondheidsonderzoek van het koppel waartoe het slachtpluimvee behoort door de officiële dierenarts of de bevoegde dierenarts in de vijf dagen voorafgaande aan de verzending, het onderzochte pluimvee geen klinische symptomen van een besmettelijke pluimveeziekte heeft vertoond noch van besmetting is verdacht;

d)

dat niet gelegen is in een gebied waarvoor om veterinairrechtelijke redenen overeenkomstig de communautaire wetgeving beperkende maatregelen gelden in verband met het optreden van een besmettingshaard van een ziekte waarvoor het pluimvee vatbaar is.

Artikel 12

1.   Pluimvee van meer dan 72 uur oud dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, moet op het tijdstip van verzending afkomstig zijn van een bedrijf:

a)

waar het sedert het uitkomen of sedert meer dan 21 dagen heeft verbleven en waar het in de twee weken voorafgaande aan de verzending niet in contact is geweest met nieuw aangevoerd pluimvee;

b)

ten aanzien waarvan geen veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee gelden;

c)

waar, bij een gezondheidsonderzoek van het koppel waartoe het pluimvee behoort, door de officiële dierenarts of de bevoegde dierenarts in de 48 uur voorafgaande aan de verzending, het onderzochte pluimvee geen klinische symptomen van een besmettelijke pluimveeziekte heeft vertoond noch van besmetting is verdacht;

d)

dat niet gelegen is in een gebied waarvoor om veterinairrechtelijke redenen overeenkomstig de communautaire wetgeving verbodsbepalingen gelden in verband met het optreden van een besmettingshaard van een ziekte waarvoor het pluimvee vatbaar is.

2.   Artikel 6 is niet van toepassing op het in lid 1 bedoelde pluimvee.

Artikel 13

1.   Wat salmonella betreft en voor serotypen die niet zijn vermeld in bijlage II, hoofdstuk III, punt A, worden zendingen slachtpluimvee met bestemming Finland en Zweden onderworpen aan een steekproefsgewijze microbiologische test in de inrichting van oorsprong, volgens Beschikking 95/410/EG van de Raad van 22 juni 1995 tot vaststelling van de voorschriften voor de steekproefsgewijze microbiologische test in de inrichting van oorsprong van slachtpluimvee met als bestemming Finland en Zweden (10).

2.   De draagwijdte van de in lid 1 bedoelde test en de toe te passen methoden moeten worden vastgesteld met inachtneming van het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en het operationele programma dat Finland en Zweden bij de Commissie moeten indienen.

3.   De in lid 1 bedoelde test wordt niet toegepast op slachtpluimvee afkomstig van een bedrijf waarvoor een programma geldt dat volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure als evenwaardig is erkend aan het in lid 2 bedoelde programma.

Artikel 14

1.   De artikelen 5 tot en met 11 en artikel 18 zijn niet van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren, wanneer het kleine partijen van minder dan 20 stuks betreft, mits zij aan lid 2 van dit artikel voldoen.

2.   Pluimvee en broedeieren als bedoeld in lid 1 moeten op het tijdstip van verzending afkomstig zijn van koppels

a)

die sedert de uitkomst of sedert ten minste drie maanden in de Gemeenschap hebben verbleven;

b)

die op het tijdstip van verzending vrij zijn van klinische symptomen van besmettelijke pluimveeziekten;

c)

die, wanneer ze zijn ingeënt, aan de in bijlage III vastgestelde inentingsvoorschriften voldoen;

d)

ten aanzien waarvan geen veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee van toepassing zijn;

e)

die zich niet bevinden in een gebied waarvoor om veterinairrechtelijke redenen overeenkomstig de communautaire wetgeving beperkende maatregelen gelden in verband met het optreden van een besmettingshaard van een ziekte waarvoor het pluimvee vatbaar is.

Alle dieren in een partij moeten in de maand voorafgaande aan de verzending negatief hebben gereageerd op een serologische test op de aanwezigheid van antistoffen tegen Salmonella pullorum en Salmonella gallinarum, overeenkomstig het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk III. Wanneer het gaat om broedeieren of eendagskuikens moet het koppel van oorsprong in de drie maanden voorafgaande aan de verzending serologisch op Salmonella pullorum en Salmonella gallinarum zijn onderzocht met een betrouwbaarheidsdrempel van 95 % bij een prevalentie van 5 %.

3.   De bepalingen van lid 1 en lid 2 gelden niet voor partijen loopvogels of broedeieren van loopvogels.

Artikel 15

1.   Voor de verzending van pluimvee en broedeieren uit lidstaten of gebieden van lidstaten waar pluimvee tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt, naar een lidstaat of een gebied van een lidstaat waarvan de status overeenkomstig lid 2 is vastgesteld, gelden de volgende bepalingen:

a)

broedeieren moeten afkomstig zijn van koppels die:

i)

hetzij niet zijn ingeënt,

ii)

hetzij zijn ingeënt met een geïnactiveerde entstof,

iii)

hetzij zijn ingeënt met een levende entstof, indien de inenting ten minste 30 dagen vóór de verzameling van de broedeieren heeft plaatsgevonden;

b)

eendagskuikens (inclusief kuikens die bestemd zijn om in het wild te worden uitgezet) mogen niet tegen de ziekte van Newcastle zijn ingeënt en moeten afkomstig zijn van:

i)

broedeieren die voldoen aan de onder a) gestelde voorwaarden,

ii)

een broederij waar de arbeidsmethoden zodanig zijn dat wordt gegarandeerd dat deze eieren worden uitgebroed op volstrekt andere plaatsen en tijdstippen dan eieren die niet aan de onder a) gestelde voorwaarden voldoen;

c)

fok- en gebruikspluimvee:

i)

mag niet tegen de ziekte van Newcastle zijn ingeënt,

ii)

moet in de laatste 14 dagen voorafgaand aan de verzending onder toezicht van de officiële dierenarts hetzij in een pluimveebedrijf, hetzij in een quarantainestation zijn afgezonderd. In dit verband mag geen enkel dier van het op het pluimveebedrijf van oorsprong of, eventueel, in het quarantainestation aanwezige pluimvee in de laatste 21 dagen voorafgaand aan de verzending tegen de ziekte van Newcastle zijn ingeënt en mag er in diezelfde periode, met uitzondering van de dieren die deel uitmaken van de verzending, geen pluimvee op het pluimveebedrijf of in het quarantainestation zijn binnengebracht; voorts mag binnen de quarantainestations geen inenting plaatsvinden, en

iii)

moet in de laatste 14 dagen voorafgaand aan de verzending aan de hand van een representatieve serologische test met negatief resultaat op de aanwezigheid van antistoffen tegen de ziekte van Newcastle zijn onderzocht overeenkomstig de voorschriften die volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure zijn vastgesteld;

d)

slachtpluimvee moet afkomstig zijn van koppels die aan de volgende eisen voldoen:

i)

wanneer de dieren niet tegen de ziekte van Newcastle zijn ingeënt, moeten zij aan de in onder c), iii), gestelde voorwaarde voldoen;

ii)

wanneer de dieren wel ingeënt zijn, moeten zij in de laatste 14 dagen voorafgaand aan de verzending op basis van een representatief monster een test met het oog op de isolatie van het virus van de ziekte van Newcastle hebben ondergaan overeenkomstig de voorschriften die volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure zijn vastgesteld.

2.   Indien een lidstaat of een gebied of gebieden van een lidstaat wensen te worden erkend als lidstaat of gebied waar niet tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt, kunnen zij een programma indienen overeenkomstig artikel 16, lid 1.

De Commissie onderzoekt de door de lidstaten medegedeelde programma’s. De programma’s kunnen, met inachtneming van de in artikel 16, lid 1, bedoelde criteria, worden goedgekeurd volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure. Volgens dezelfde procedure kunnen ook de algemene of specifieke aanvullende garanties worden vastgesteld die in het intracommunautaire handelsverkeer kunnen worden geëist.

Wanneer een lidstaat of een gebied van een lidstaat van oordeel is dat de status van lidstaat of gebied waar niet tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt, is bereikt, kan bij de Commissie een aanvraag worden ingediend om als zodanig te worden erkend volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure.

De elementen waarmee rekening moet worden gehouden om uit te maken of een lidstaat of een gebied kan worden erkend als lidstaat of gebied waar niet tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt, zijn de in artikel 17, lid 1, bedoelde informatie, alsmede met name de volgende criteria;

a)

voor pluimvee is gedurende ten minste de twaalf voorafgaande maanden geen toestemming verleend voor inenting tegen de ziekte van Newcastle, met uitzondering van de verplichte inenting van postduiven als bedoeld in artikel 17, lid 3, van Richtlijn 92/66/EEG van de Raad van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle (11);

b)

fokkoppels worden ten minste eenmaal per jaar aan de hand van een serologische test onderzocht op de aanwezigheid van de ziekte van Newcastle overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen die zijn vastgesteld volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure;

c)

op de bedrijven is geen pluimvee aanwezig dat in de voorafgaande twaalf maanden tegen de ziekte van Newcastle is ingeënt, met uitzondering van postduiven die overeenkomstig artikel 17, lid 3, van Richtlijn 92/66/EEG zijn ingeënt.

3.   De Commissie kan de status van lidstaat of gebied waar niet tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt, schorsen volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure wanneer:

a)

ofwel een ernstige epizoötie van de ziekte van Newcastle uitbreekt die niet wordt bedwongen;

b)

ofwel de wettelijke voorschriften waarbij systematische inenting tegen de ziekte van Newcastle wordt verboden, worden ingetrokken.

Artikel 16

1.   Indien een lidstaat een al dan niet bindend programma opstelt of heeft opgesteld voor de bestrijding van een ziekte waarvoor pluimvee vatbaar is, kan hij aan de Commissie mededeling doen van dat programma, met vermelding van met name:

a)

de situatie op het gebied van die ziekte op zijn grondgebied;

b)

de gronden voor de rechtvaardiging van het programma, met name de belangrijkheid van de ziekte en de kosten-batenanalyse;

c)

het geografische gebied waar het programma zal worden toegepast;

d)

de diverse aan de inrichtingen toegekende gezondheidsstatussen, de normen waaraan in elke categorie moet worden voldaan en de testprocedures;

e)

de controleprocedures waarin in het kader van het programma is voorzien;

f)

de consequenties die moeten worden getrokken wanneer een inrichting om een of andere reden zijn status verliest;

g)

de maatregelen die moeten worden genomen wanneer bij overeenkomstig het programma verrichte controles de resultaten positief blijken.

2.   De Commissie onderzoekt de door de lidstaten medegedeelde programma’s. De programma’s kunnen met inachtneming van de criteria bedoeld in lid 1 worden goedgekeurd volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure. Volgens deze zelfde procedure kunnen ook de algemene of beperkte aanvullende garanties worden vastgesteld die in het intracommunautaire handelsverkeer kunnen worden geëist. Deze garanties mogen niet strenger zijn dan die welke de lidstaat in nationaal verband hanteert.

3.   Het door de lidstaat ingediende programma kan worden gewijzigd of aangevuld volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure. Volgens deze zelfde procedure kunnen wijzigingen of aanvullingen op een eerder goedgekeurd programma en op de overeenkomstig lid 2, van dit artikel, vastgestelde garanties worden goedgekeurd.

Artikel 17

1.   Wanneer een lidstaat van oordeel is dat hij geheel of gedeeltelijk vrij is van een van de ziekten waarvoor pluimvee vatbaar is, stelt hij de Commissie in het bezit van de nodige bewijsstukken. Hij geeft met name aan:

a)

de aard van de ziekte en de wijze waarop de ziekte zich op zijn grondgebied heeft gemanifesteerd;

b)

de resultaten van de in het kader van een bewakingsprogramma uitgevoerde tests, gebaseerd op een serologisch, microbiologisch of pathologisch onderzoek en op het feit dat het een ziekte betreft waarvoor een aangifteplicht bij de bevoegde autoriteiten geldt;

c)

de looptijd van het bewakingsprogramma;

d)

eventueel de periode waarin inenting tegen de ziekte is verboden en het geografisch gebied waarvoor dat verbod geldt;

e)

de voorschriften voor de controle op de afwezigheid van de ziekte.

2.   De Commissie onderzoekt de door de lidstaat ingediende bewijsstukken. De algemene of beperkte aanvullende garanties die in het intracommunautaire handelsverkeer kunnen worden geëist, kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure. Deze garanties mogen niet strenger zijn dan die welke de lidstaat in nationaal verband hanteert.

3.   De betrokken lidstaat stelt de Commissie in kennis van elke wijziging van de in lid 1 genoemde bewijsstukken. In het licht van de medegedeelde informatie kunnen de overeenkomstig lid 2 vastgestelde garanties volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure worden gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 18

1.   Eendagskuikens en broedeieren moeten worden vervoerd:

a)

hetzij in nieuwe, speciaal voor eenmalig gebruik ontworpen wegwerpverpakkingen die nadien worden vernietigd;

b)

hetzij in verpakkingen voor hernieuwd gebruik, mits deze voor elk nieuw gebruik worden gereinigd en ontsmet.

2.   In elk geval:

a)

mogen de in lid 1 bedoelde verpakkingen alleen eendagskuikens of broedeieren bevatten van dezelfde soort, dezelfde categorie en hetzelfde type pluimvee, afkomstig van dezelfde inrichting;

b)

moet op de in lid 1 bedoelde verpakkingen een etiket voorkomen met de volgende vermeldingen:

i)

de naam van de lidstaat en het gebied van oorsprong;

ii)

het registratienummer van de inrichting van oorsprong, als bedoeld in bijlage II, hoofdstuk I, punt 2;

iii)

het aantal kuikens of eieren per verpakking;

iv)

de pluimveesoort waartoe de kuikens of de eieren behoren.

3.   Verpakkingen met eendagskuikens of broedeieren mogen voor het vervoer worden bijeengebracht in speciaal daarvoor bestemde containers. Op die containers moet worden aangegeven hoeveel verpakkingen daarin zijn bijeengebracht, terwijl ook de in lid 2, onder b), genoemde gegevens daarop moeten worden vermeld.

4.   Fok- of gebruikspluimvee moet worden vervoerd in dozen of kooien:

a)

die uitsluitend pluimvee bevatten van dezelfde soort, dezelfde categorie en hetzelfde type, afkomstig van dezelfde inrichting;

b)

waarop het in bijlage II, hoofdstuk I, punt 2, bedoelde registratienummer van de inrichting van oorsprong is aangebracht.

5.   Fok- en gebruikspluimvee alsmede eendagskuikens moeten zo snel mogelijk naar de inrichting van bestemming worden vervoerd, zonder in contact te komen met ander levend pluimvee dan fok- of gebruikspluimvee of eendagskuikens die aan het bepaalde in deze richtlijn voldoen.

Slachtpluimvee moet zo snel mogelijk naar het slachthuis van bestemming worden vervoerd, zonder in contact te komen met ander pluimvee dan slachtpluimvee dat aan het bepaalde in deze richtlijn voldoet.

Pluimvee dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet, moet zo spoedig mogelijk naar de plaats van bestemming worden gebracht, zonder daarbij in contact te komen met ander pluimvee dan pluimvee dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet en dat aan de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden voldoet.

6.   De dozen, kooien en transportmiddelen moeten zodanig zijn ontworpen dat:

a)

tijdens het vervoer geen uitwerpselen worden verloren en het verlies van veren zoveel mogelijk wordt beperkt;

b)

het pluimvee gemakkelijk kan worden geschouwd;

c)

reiniging en ontsmetting mogelijk zijn.

7.   Transportmiddelen en niet voor eenmalig gebruik bestemde containers, dozen en kooien moeten, alvorens zij worden ingeladen en nadat zij zijn gelost, volgens de instructies van de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat worden gereinigd en ontsmet.

Artikel 19

Het is verboden pluimvee als bedoeld in artikel 18, lid 5, te vervoeren door een zone die besmet is met aviaire influenza of met de ziekte van Newcastle, tenzij dat vervoer over de hoofdwegen of over de hoofdlijnen van de spoorwegen geschiedt.

Artikel 20

Pluimvee en broedeieren die zich in intracommunautair handelsverkeer bevinden, moeten tijdens het vervoer naar de plaats van bestemming vergezeld gaan van een veterinair certificaat dat:

a)

overeenkomt met het desbetreffende model van bijlage IV en ingevuld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 599/2004 van de Commissie van 30 maart 2004 tot vaststelling van een geharmoniseerd model voor een certificaat en inspectieverslag voor het intracommunautaire handelsverkeer in dieren en producten van dierlijke oorsprong (12);

b)

ondertekend is door een officiële dierenarts;

c)

op de dag van inlading is opgesteld in de officiële taal of talen van de lidstaat van verzending en in de officiële taal of talen van de lidstaat van bestemming;

d)

een geldigheidsduur van vijf dagen heeft;

e)

uit één blad bestaat;

f)

in beginsel voor één geadresseerde is bestemd;

g)

een stempel en een handtekening draagt in een andere kleur dan die van de tekst van het certificaat.

Artikel 21

De lidstaten van bestemming kunnen, onder inachtneming van de algemene bepalingen van het Verdrag, aan een of meer lidstaten van verzending algemene of tot bepaalde gevallen beperkte vergunningen verlenen op grond waarvan pluimvee en broedeieren welke worden vrijgesteld van het certificaat van artikel 20, op hun grondgebied kunnen worden binnengebracht.

HOOFDSTUK III

VOORSCHRIFTEN VOOR DE INVOER UIT DERDE LANDEN

Artikel 22

Pluimvee en broedeieren die in de Gemeenschap worden ingevoerd, moeten voldoen aan de in de artikelen 23 tot en met 26 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 23

1.   Het pluimvee en de broedeieren moeten afkomstig zijn uit derde landen of uit delen van derde landen die voorkomen op een lijst die door de Commissie volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure wordt opgesteld. De betrokken lijst kan volgens de in artikel 33, lid 3, bedoelde procedure worden gewijzigd of aangevuld.

2.   Ten einde te bepalen of een derde land of een deel van een derde land op de in lid 1, bedoelde lijst kan worden geplaatst, wordt met name rekening gehouden met:

a)

de gezondheidstoestand van het pluimvee, de andere huisdieren en de in het wild levende dieren in dit derde land, waarbij vooral wordt gelet op exotische dierziekten, alsmede met de gezondheidssituatie in de omgeving van dat land, voor zover die voor de gezondheid van mens en dier in de lidstaten gevaar kunnen opleveren;

b)

de regelmaat en de snelheid waarmee dit land informatie verstrekt over de aanwezigheid van besmettelijke dierziekten op zijn grondgebied, met name ziekten die zijn vermeld op de lijst van de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE);

c)

de voorschriften van dit land met betrekking tot preventie en bestrijding van dierziekten;

d)

de structuur van de veterinaire diensten in het betrokken land en de bevoegdheden waarover die diensten beschikken;

e)

de organisatie en uitvoering van preventie en bestrijding, in dit land, van besmettelijke dierziekten;

f)

de garanties die dit land kan geven wat betreft de naleving van het bepaalde in deze richtlijn;

g)

het naleven van de communautaire voorschriften inzake hormonen en residuen.

3.   De in lid 1 bedoelde lijst en de daarin aangebrachte wijzigingen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 24

1.   Pluimvee en broedeieren moeten afkomstig zijn uit derde landen:

a)

waar voor aviaire influenza en de ziekte van Newcastle, als omschreven in Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 decembre 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza (13), respectievelijk Richtlijn 92/66/EEG, een meldplicht geldt,

b)

die vrij zijn van aviaire influenza en van de ziekte van Newcastle,

of

die, hoewel zij niet vrij zijn van deze ziekten, bestrijdingsmaatregelen toepassen die ten minste gelijkwaardig zijn aan de bij Richtlijn 2005/94/EG, respectievelijk Richtlijn [92/66/EEG], vastgestelde maatregelen.

2.   De Commissie kan volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure bepalen onder welke voorwaarden lid 1 van dit artikel slechts van toepassing is op een deel van het grondgebied van derde landen.

Artikel 25

1.   De invoer van pluimvee en broedeieren uit het grondgebied van een derde land of een deel van het grondgebied van een derde land dat voorkomt op de overeenkomstig artikel 23, lid 1, opgestelde lijst, is slechts toegestaan indien het pluimvee en de broedeieren afkomstig zijn van koppels die:

a)

voorafgaand aan de verzending gedurende een volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure te bepalen periode zonder onderbreking op het grondgebied of op het betrokken deel van het grondgebied van dit land hebben verbleven;

b)

voldoen aan de volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure vastgestelde veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer van pluimvee en broedeieren uit dit land. Deze voorschriften kunnen verschillen naar gelang van de soort en categorie pluimvee.

2.   Voor de vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften wordt uitgegaan van de regels die zijn opgenomen in hoofdstuk II en de desbetreffende bijlagen. Volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure kan per geval worden besloten om van deze bepalingen af te wijken, indien het betrokken derde land gelijksoortige veterinairrechtelijke garanties biedt die ten minste gelijkwaardig zijn.

Artikel 26

1.   Het pluimvee en de broedeieren moeten vergezeld gaan van een certificaat dat is opgesteld en ondertekend door een officiële dierenarts van het exporterende derde land.

Het certificaat moet:

a)

zijn afgegeven op de dag van inlading met het oog op verzending naar de lidstaat van bestemming;

b)

zijn opgesteld in de officiële taal of talen van de lidstaat van bestemming;

c)

als origineel exemplaar bij de zending gaan;

d)

een verklaring bevatten dat het pluimvee of de broedeieren voldoen aan de voorwaarden die voor de invoer uit het betrokken derde land in de onderhavige richtlijn zijn opgenomen en ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld;

e)

een geldigheidsduur van vijf dagen hebben;

f)

uit één blad bestaan;

g)

voor één geadresseerde zijn bestemd;

h)

een stempel en een handtekening dragen van een andere kleur dan die van de tekst van het certificaat.

2.   Het in lid 1 bedoelde certificaat moet overeenkomen met een volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld model.

Artikel 27

Door veterinaire deskundigen van de lidstaten en van de Commissie worden ter plaatse controles verricht om na te gaan of daadwerkelijk aan alle bepalingen van deze richtlijn wordt voldaan.

De met deze controles belaste deskundigen van de lidstaten worden op voordracht van de lidstaten door de Commissie aangewezen.

De controles geschieden in opdracht van de Gemeenschap die de daarmee gepaard gaande kosten voor haar rekening neemt.

De frequentie en de wijze van uitvoering van de controles worden vastgesteld volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 28

1.   Volgens de in artikel 33, lid 3, bedoelde procedure kan de Commissie besluiten om de invoer uit een derde land of uit een deel van een derde land te beperken tot bepaalde specifieke soorten, tot broedeieren, tot fok- en gebruikspluimvee, tot slachtpluimvee of tot pluimvee dat voor bijzondere doeleinden is bestemd.

2.   Volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure kan de Commissie bepalen dat ingevoerd pluimvee, ingevoerde broedeieren of uit ingevoerde eieren verkregen pluimvee in quarantaine of in afzondering moeten worden gehouden gedurende ten hoogste twee maanden.

Artikel 29

Onverminderd de artikelen 22, 24, 25, en 26 kan de Commissie volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure per geval besluiten de invoer toe te staan van pluimvee en broedeieren uit derde landen wanneer die invoer niet aan de voorschriften van de artikelen 22, 24, 25 en 26 voldoet. De uitvoeringsbepalingen voor de invoer worden tegelijkertijd volgens dezelfde procedure vastgesteld. Die bepalingen moeten veterinairrechtelijke garanties bieden die ten minste gelijkwaardig zijn aan de veterinairrechtelijke garanties die door hoofdstuk II worden geboden, waarbij wordt voorzien in verplichte quarantaine en in tests op aviaire influenza, de ziekte van Newcastle en andere relevante ziekten.

Artikel 30

Bij aankomst in de lidstaat van bestemming moet het slachtpluimvee rechtstreeks naar een slachthuis worden gebracht om daar zo spoedig mogelijk te worden geslacht.

Onverminderd de eventueel volgens de in artikel 33, lid 3, bedoelde procedure vastgestelde bijzondere voorschriften, kan de bevoegde instantie van de lidstaat van bestemming op veterinairrechtelijke gronden bepalen naar welk slachthuis het pluimvee moet worden vervoerd.

HOOFDSTUK IV

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 31

Voor het intracommunautaire handelsverkeer zijn de bij Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (14) vastgestelde vrijwaringsmaatregelen van toepassing op pluimvee en broedeieren.

Artikel 32

De bij Richtlijn 90/425/EEG vastgestelde veterinaire controlevoorschriften zijn van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren.

Artikel 33

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, ingesteld bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (15).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op 15 dagen.

Artikel 34

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 35

Wijzigingen in de bijlagen I tot en met V, met name in verband met de ontwikkeling van de diagnosemethoden en de veranderingen in het economisch belang van de specifieke ziekten, worden volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

Artikel 36

Richtlijn 90/539/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage VI, deel A genoemde besluiten, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VI, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VII.

Artikel 37

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 38

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 30 november 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

S. O. LITTORIN


(1)  Advies van 20 oktober 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 303 van 31.10.1990, blz. 6.

(3)  Zie bijlage VI, deel A.

(4)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(5)  PB L 168 van 28.6.2008, blz. 5.

(6)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(7)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(8)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 321.

(9)  PB L 378 van 31.12.1982, blz. 58.

(10)  PB L 243 van 11 oktober 1995, blz. 25.

(11)  PB L 260 van 5.9.1992, blz. 1

(12)  PB L 94 van 31.3.2004, blz. 44.

(13)  PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.

(14)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(15)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.


BIJLAGE I

De overeenkomstig artikel 4 aangewezen nationale referentielaboratoria voor pluimveeziekten zijn verantwoordelijk voor de coördinatie in elke lidstaat van de bij deze richtlijn vastgestelde diagnosemethoden. Daartoe:

a)

kunnen zij aan de erkende laboratoria de voor het stellen van een diagnose vereiste reagentia leveren;

b)

controleren zij de kwaliteit van de reagentia die worden gebruikt door de laboratoria die zijn erkend voor de uitvoering van de krachtens deze richtlijn vereiste diagnosetests;

c)

organiseren zij geregeld vergelijkende tests.


BIJLAGE II

ERKENNING VAN DE INRICHTINGEN

HOOFDSTUK I

ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

1.   Om door de bevoegde instantie voor het intracommunautaire handelsverkeer te worden erkend moeten de inrichtingen aan de volgende eisen voldoen:

a)

zij moeten voldoen aan de in hoofdstuk II vastgestelde voorschriften inzake voorzieningen en werking;

b)

zij moeten een door de bevoegde centrale veterinaire instantie goedgekeurd en aan de eisen van hoofdstuk III beantwoordend programma voor gezondheidscontrole op ziekten toepassen en zich naar de daarin vastgestelde voorwaarden schikken;

c)

zij moeten de nodige schikkingen treffen voor de uitvoering van de onder d) genoemde maatregelen;

d)

zij moeten in het kader van een regeling inzake gezondheidscontrole onder toezicht staan van de bevoegde veterinaire dienst. Bedoelde gezondheidscontrole omvat met name:

ten minste één jaarlijkse gezondheidsinspectie, uitgevoerd door de officiële dierenarts en aangevuld door een controle op de toepassing van de hygiënische maatregelen en de werking van de inrichting overeenkomstig hoofdstuk II;

de registratie door het bedrijfshoofd van alle inlichtingen die nodig zijn om de bevoegde veterinaire instantie in de gelegenheid te stellen de gezondheidssituatie permanent te volgen;

e)

er mag alleen pluimvee aanwezig zijn.

2.   De bevoegde instantie kent aan elke inrichting die aan de in punt 1 vastgestelde voorwaarden voldoet een registratienummer toe, dat identiek kan zijn aan het nummer dat reeds is toegekend op grond van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

HOOFDSTUK II

VOORZIENINGEN EN WERKING

Selectie-, vermeerderings- en opfokbedrijven

1.   Voorzieningen

a)

De ligging en de schikking van de voorzieningen moeten afgestemd zijn op het productietype en ervoor zorgen dat de insleep van ziekten wordt voorkomen of dat de ziekte in geval van insleep kan worden beteugeld. Indien in de inrichtingen verscheidene pluimveesoorten zijn ondergebracht, moeten deze soorten duidelijk gescheiden blijven.

b)

De voorzieningen moeten goede hygiënische omstandigheden garanderen en de mogelijkheid bieden om de gezondheidscontrole uit te voeren.

c)

Het materiaal moet aangepast zijn aan het productietype en de mogelijkheid bieden om de voorzieningen en de transportmiddelen voor pluimvee en eieren op de meest geschikte plaats te reinigen en te ontsmetten.

2.   Bedrijfsvoering

a)

De wijze van opfokken moet zoveel mogelijk gebaseerd zijn op de principes van „geïsoleerde opfok” en van het „all in/all out-systeem”. Er wordt gezorgd voor reiniging, ontsmetting en leegstand voordat een nieuw koppel wordt ingezet.

b)

In fok-, vermeerderings- en opfokbedrijven mag uitsluitend pluimvee worden ondergebracht dat afkomstig is van:

de inrichting zelf, en/of

andere opfok-, fok- of vermeerderingsbedrijven in de Gemeenschap die eveneens zijn erkend overeenkomstig artikel 6, onder a), i), en/of

partijen die uit derde landen zijn ingevoerd overeenkomstig deze richtlijn.

c)

De hygiënische voorschriften worden vastgesteld door de directie van de inrichting. Het personeel moet werkkleding dragen en bezoekers moeten van beschermende kleding zijn voorzien.

d)

Gebouwen, uitloopruimten en materiaal moeten goed worden onderhouden.

e)

De eieren moeten meer dan eens per dag worden verzameld; zij moeten schoon zijn en zo spoedig mogelijk worden ontsmet.

f)

Het bedrijfshoofd doet bij de bevoegde dierenarts aangifte van elke wijziging in het rendement of van elk ander symptoom op grond waarvan besmetting met een besmettelijke pluimveeziekte kan worden vermoed. Zodra er een dergelijk vermoeden bestaat, zendt de bevoegde dierenarts de nodige monsters voor het stellen of bevestigen van de diagnose aan een erkend laboratorium toe.

g)

Per koppel wordt een gedurende ten minste twee jaar na de verwijdering van het koppel te bewaren opfokregister, computerbestand of elektronisch verwerkbaar medium bijgehouden waarin de volgende gegevens worden vermeld:

het aantal dieren dat binnenkomt en buitengaat,

de productiviteit,

de ziekte, de sterfte en de oorzaken daarvan,

de uitgevoerde laboratoriumonderzoeken en de resultaten daarvan,

de herkomst van het pluimvee,

de bestemming van de eieren.

h)

In geval van een besmettelijke pluimveeziekte moeten de resultaten van het laboratoriumonderzoek onmiddellijk worden meegedeeld aan de bevoegde dierenarts.

Broederijen

1.   Voorzieningen

a)

De broederij en de opfokvoorzieningen moeten materieel en functioneel van elkaar gescheiden zijn. Het geheel moet zodanig zijn ingericht dat de verschillende hieronder genoemde activiteiten gescheiden kunnen plaatsvinden:

opslag en indeling van de eieren,

ontsmetting,

voorbebroeding,

uitkomst,

klaarmaken en verpakken van de zendingen.

b)

De gebouwen moeten beschermd zijn tegen binnenvliegende vogels en tegen knaagdieren. De vloeren en de muren moeten vervaardigd zijn uit stevig materiaal, dat ondoordringbaar en afwasbaar is. De natuurlijke of kunstmatige verlichting en de systemen voor lucht- en temperatuurregeling moeten afgestemd zijn op de behoeften. Er moet voor een hygiënische afvoer van afval (eieren en kuikens) zijn gezorgd.

c)

Het materiaal moet glad en waterdicht afgewerkt zijn.

2.   Werking

a)

Er moet worden uitgegaan van het principe dat de eieren, het gebruikte materiaal en het personeel zich steeds in één richting verplaatsen.

b)

De broedeieren moeten afkomstig zijn van:

fok- of vermeerderingsbedrijven in de Gemeenschap die zijn erkend overeenkomstig artikel 6, onder a), i),

partijen die uit derde landen zijn ingevoerd overeenkomstig deze richtlijn.

c)

De hygiënische voorschriften worden vastgesteld door de directie van de inrichting. Het personeel moet werkkleding dragen en bezoekers moeten van beschermende kleding zijn voorzien.

d)

De gebouwen en het materiaal moeten goed worden onderhouden.

e)

De ontsmettingswerkzaamheden moeten betrekking hebben op:

de eieren, tussen aankomst en inleggen,

de voorbroeders, regelmatig,

de uitkomstkasten en het materiaal, na elke uitkomst.

f)

Aan de hand van een programma inzake microbiologische kwaliteitscontrole moet inzicht kunnen worden verkregen in de gezondheidssituatie in de broederij.

g)

Het bedrijfshoofd doet bij de bevoegde dierenarts aangifte van elke wijziging in de productieprestaties of van elk ander symptoom op grond waarvan besmetting met een besmettelijke pluimveeziekte kan worden vermoed. Zodra er een vermoeden van een besmettelijke ziekte bestaat, zendt de bevoegde dierenarts de nodige monsters voor het stellen of bevestigen van de diagnose aan een erkend laboratorium toe en meldt hij dat aan de bevoegde veterinaire instantie, die een besluit neemt over de te nemen maatregelen.

h)

In een gedurende ten minste twee jaar te bewaren broederijregister, computerbestand of elektronisch verwerkbaar medium moeten - indien mogelijk per koppel - de volgende gegevens worden vermeld:

de herkomst van de eieren en de datum van aankomst,

de uitkomstresultaten,

de geconstateerde anomalieën,

de uitgevoerde laboratoriumonderzoeken en de resultaten daarvan,

de eventuele inentingsprogramma’s,

het aantal en de bestemming van de niet-uitgekomen bebroede eieren,

de bestemming van eendagskuikens.

i)

In geval van een besmettelijke pluimveeziekte moeten de resultaten van het laboratoriumonderzoek onmiddellijk worden meegedeeld aan de bevoegde dierenarts.

HOOFDSTUK III

PROGRAMMA VOOR GEZONDHEIDSCONTROLE OP ZIEKTEN

De programma’s voor gezondheidscontrole op ziekten moeten, onverminderd de hygiënische maatregelen en de artikelen 16 en 17, ten minste voorzien in controlevoorschriften voor de hieronder aangegeven ziekten en pluimveesoorten.

Besmetting met Salmonella Pullorum-Gallinarum en Salmonella Arizonae

1.   Betrokken soorten

a)

Voor Salmonella Pullorum en Gallinarum: kippen, kalkoenen, parelhoenders, kwartels, fazanten, patrijzen en eenden.

b)

Voor Salmonella Arizonae: kalkoenen.

2.   Gezondheidscontroleprogramma

a)

De besmetting wordt vastgesteld via serologisch en/of bacteriologisch onderzoek.

b)

De voor het onderzoek vereiste bemonstering heeft naar gelang van het geval betrekking op bloed, tweede-soortkuikens, dons of stof uit de uitkomstbroeder, schraapsel van de wanden van de broederij, strooisel of water uit de drinkbak.

c)

Wanneer er bij een koppel bloedmonsters worden genomen ten einde via serologisch onderzoek Salmonella Pullorum of Salmonella Arizonae op te sporen, dan moet er voor het aantal te nemen monsters rekening worden gehouden met de mate waarin de besmetting in het land voorkomt en met de voorgeschiedenis in de inrichting.

Een koppel moet in de loop van elke legperiode worden gecontroleerd op het moment dat het meest geschikt is voor het opsporen van de ziekte.

Besmetting met Mycoplasma Gallisepticum en Mycoplasma Meleagridis

1.   Betrokken soorten

a)

Voor Mycoplasma Gallisepticum: kippen en kalkoenen.

b)

Voor Mycoplasma Meleagridis: kalkoenen.

2.   Gezondheidscontroleprogramma

a)

De besmetting wordt vastgesteld aan de hand van serologisch en/of bacteriologisch onderzoek en/of de constatering van laesies op de luchtzakwand bij ééndagskuikens van kippen en kalkoenen.

b)

De voor het onderzoek vereiste bemonstering heeft naar gelang van het geval betrekking op bloed, eendagskuikens van kippen en kalkoenen, sperma, schraapsel van de luchtpijp, de cloaca of de luchtzak.

c)

Bij de onderzoeken ter opsporing van Mycoplasma Gallisepticum of Mycoplasma Meleagridis wordt gebruikgemaakt van een representatief monster zodat in de opfok- en de legperiode, dat wil zeggen juist vóór het begin van de leg en vervolgens om de drie maanden, permanente controle op besmetting kan worden uitgeoefend.

C.   Resultaten en te nemen maatregelen

Indien geen enkel dier positief reageert, is het resultaat van de controle negatief. In het tegenovergestelde geval wordt het koppel van besmetting verdacht en moeten de maatregelen van hoofdstuk IV daarop worden toegepast.

D.   Indien een pluimveebedrijf meer dan een afzonderlijke productie-eenheid heeft, kan de bevoegde veterinaire instantie voor de gezonde productie-eenheden van een besmet bedrijf van deze maatregelen afwijken, voor zover de bevoegde dierenarts heeft bevestigd dat de structuur en de omvang van deze productie-eenheden, alsmede de aldaar uitgevoerde verrichtingen van zodanige aard zijn dat deze productie-eenheden, op het vlak van huisvesting, verzorging en voederen, volledig apart staan zodat de betrokken ziekte zich niet van de ene productie-eenheid naar de andere kan verspreiden.

HOOFDSTUK IV

CRITERIA VOOR SCHORSING OF INTREKKING VAN DE ERKENNING VAN EEN INRICHTING

1.   De erkenning van een inrichting wordt geschorst:

a)

wanneer niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van hoofdstuk II;

b)

totdat een adequaat onderzoek naar de ziekte is ingesteld:

indien wordt vermoed dat de inrichting met aviaire influenza of met de ziekte van Newcastle is besmet,

indien in de inrichting pluimvee of broedeieren zijn binnengebracht die afkomstig zijn van een inrichting die ervan verdacht wordt besmet te zijn met of die is aangetast door aviaire influenza of de ziekte van Newcastle,

indien is geconstateerd dat tussen de inrichting en een haard van aviaire influenza of van de ziekte van Newcastle contacten hebben plaatsgevonden waardoor de besmetting eventueel kan zijn overgebracht;

c)

totdat nieuwe onderzoeken zijn verricht, indien de resultaten van de controles die overeenkomstig de hoofdstukken II en III zijn uitgevoerd in verband met een mogelijke besmetting met Salmonella Pullorum-Gallinarum, Salmonella Arizonae, Mycoplasma Gallisepticum of Mycoplasma Meleagridis, aanleiding geven tot het vermoeden van een besmetting;

d)

totdat de door de officiële dierenarts gevraagde maatregelen zijn uitgevoerd, indien is geconstateerd dat de inrichting niet voldoet aan de in hoofdstuk I, punt 1, onder a), b) en c), vastgestelde eisen.

2.   De erkenning van een inrichting wordt ingetrokken:

a)

indien in de inrichting aviaire influenza of de ziekte van Newcastle uitbreekt;

b)

indien besmetting met Salmonella Pullorum-Gallinarum, Salmonella Arizonae, Mycoplasma Gallisepticum of Mycoplasma Meleagridis bij een nieuw onderzoek wordt bevestigd;

c)

indien de maatregelen om te voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk I, punt 1, onder a), b) en c), na een nieuwe aanmaning van de officiële dierenarts nog steeds niet zijn uitgevoerd.

3.   Voorwaarden voor het opnieuw verlenen van de erkenning:

a)

wanneer de erkenning ingetrokken is wegens het uitbreken van aviaire influenza of de ziekte van Newcastle, kan de erkenning opnieuw worden verleend 21 dagen nadat reiniging en ontsmetting hebben plaatsgevonden, indien er is geruimd;

b)

wanneer de erkenning is ingetrokken wegens besmetting met

Salmonella Pullorum en Gallinarum of Salmonella Arizonae, kan de erkenning opnieuw worden verleend nadat de inrichting negatief is bevonden bij twee controles die met een tussenpoos van ten minste 21 dagen zijn verricht en na ontsmetting nadat het koppel is geruimd;

Mycoplasma Gallisepticum of Mycoplasma Meleagridis, kan de erkenning opnieuw worden verleend nadat het gehele koppel negatief is bevonden bij twee controles die met een tussenpoos van ten minste 60 dagen zijn verricht.


BIJLAGE III

VOORSCHRIFTEN VOOR HET INENTEN VAN PLUIMVEE

1.   Bij inenting van pluimvee of koppels die broedeieren produceren, moet voor de gebruikte entstof door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de entstof wordt gebruikt een vergunning voor het in de handel brengen zijn afgegeven.

2.   De criteria voor het gebruik van entstoffen tegen de ziekte van Newcastle in het kader van de programma’s inzake routine-inenting kunnen door de Commissie worden vastgesteld.


BIJLAGE IV

VETERINAIRE CERTIFICATEN VOOR HET INTRACOMMUNAUTAIRE HANDELSVERKEER

(Modellen 1 tot en met 6)

MODEL 1

Image

Image

Image

MODEL 2

Image

Image

Image

MODEL 3

Image

Image

Image

MODEL 4

Image

Image

Image

MODEL 5

Image

Image

Image

MODEL 6

Image

Image


BIJLAGE V

ZIEKTEN WAARVOOR EEN AANGIFTEPLICHT GELDT

Aviaire influenza

Ziekte van Newcastle


BIJLAGE VI

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan (bedoeld in artikel 36)

Richtlijn 90/539/EEG van de Raad

(PB L 303 van 31.10.1990, blz. 6)

 

Richtlijn 91/494/EEG van de Raad

(PB L 268 van 24.9.1991, blz. 35)

uitsluitend artikel 19, lid 2

Richtlijn 91/496/EEG van de Raad

(PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56)

uitsluitend wat betreft de verwijzing naar Richtlijn 90/539/EEG in artikel 26, lid 2

Richtlijn 92/65/EEG van de Raad

(PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54)

uitsluitend artikel 7, onder B, tweede alinea

Beschikking 92/369/EEG van de Commissie

(PB L 195 van 14.7.1992, blz. 25)

 

Richtlijn 93/120/EG van de Raad

(PB L 340 van 31.12.1993, blz. 35)

 

Punt V.E.I.2.A.4 van de Toetredingsakte van 1994

(PB C 241 van 29.8.1994, blz. 132)

 

Richtlijn 1999/90/EG van de Raad

(PB L 300 van 23.11.1999, blz. 19)

 

Beschikking 2000/505/EG van de Commissie

(PB L 201 van 9.8.2000, blz. 8)

uitsluitend artikel 1 en bijlage

Beschikking 2001/867/EG van de Commissie

(PB L 323 van 7.12.2001, blz. 29)

 

Verordening (EG) nr. 806/2003 van de Raad

(PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1)

uitsluitend bijlage III, punt 13

Punt 6.B.I.17 van de Toetredingsakte van 2003

(PB L 236 van 23.9.2003, blz. 381)

 

Richtlijn 2006/104/EG van de Raad

(PB L 363 van 20.12.2006, blz. 352)

uitsluitend bijlage, punt I.3

Beschikking 2006/911/EG van de Commissie

(PB L 346 van 9.12.2006, blz. 41)

uitsluitend bijlage, punt 4

Beschikking 2007/594/EG van de Commissie

(PB L 227 van 31.8.2007, blz. 33)

 

Beschikking 2007/729/EG van de Commissie

(PB L 294 van 13.11.2007, blz. 26)

uitsluitend bijlage, punt 2

Richtlijn 2008/73/EG van de Raad

(PB L 219 van 14.8.2008, blz. 40)

uitsluitend artikel 11

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht (bedoeld in artikel 36)

Richtlijn

Omzettingstermijn

90/539/EEG

1 mei 1992

91/494/EEG

1 mei 1992

91/496/EEG

1 juli 1992

92/65/EEG

31 december 1993

93/120/EG

1 januari 1995

1999/90/EG

van 30 juni 2000

2006/104/EG

van 1 januari 2007

2008/73/EG

van 1 januari 2010


BIJLAGE VII

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 90/539/EEG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, eerste alinea

Artikel 2, eerste alinea

Artikel 2, tweede alinea, punten 1 tot en met 14

Artikel 2, tweede alinea, punten 1 tot en met 14

Artikel 2, tweede alinea, punt 16

Artikel 2, tweede alinea, punt 15

Artikel 2, tweede alinea, punt 17

Artikel 2, tweede alinea, punt 16

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 1, eerste alinea

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 1, tweede alinea

Artikel 3, lid 3, eerste en tweede streepje

Artikel 3, lid 2, onder a) en b)

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5, onder a), eerste alinea

Artikel 5, onder a), eerste alinea

Artikel 5, onder a), tweede alinea, eerste, tweede en derde streepje

Artikel 5, onder a), tweede alinea, punten i), ii) en iii)

Artikel 5, onder b), c) en d)

Artikel 5, onder b), c) en d)

Artikel 6, lid 1, onder a), b) en c)

Artikel 6, onder a), i), ii) en iii)

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, onder b)

Artikel 6 bis

Artikel 7

Artikel 7, eerste alinea, punt 1, eerste streepje

Artikel 8, lid 1, onder a), i)

Artikel 7, eerste alinea, punt 1, tweede streepje

Artikel 8, lid 1, onder a), ii)

Artikel 7, eerste alinea, punt 1, derde streepje

Artikel 8, lid 1, onder a), iii)

Artikel 7, eerste alinea, punt 1, derde streepje, eerste inspringende streepje

Artikel 8, lid 1, onder a), iii), eerste streepje

Artikel 7, eerste alinea, punt 1, derde streepje, tweede inspringende streepje

Artikel 8, lid 1, onder a), iii), tweede streepje

Artikel 7, eerste alinea, punt 2

Artikel 8, lid 1, onder b)

Artikel 7, eerste alinea, punt 3

Artikel 8, lid 1, onder c)

Artikel 7, tweede alinea

Artikel 8, lid 2

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 9 bis

Artikel 9 ter

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 10 bis

Artikel 12

Artikel 10 ter

Artikel 13

Artikel 11, lid 1

Artikel 14, lid 1

Artikel 11, lid 2, eerste tot en met vijfde streepje

Artikel 14, lid 2 eerste alinea, onder a) tot en met e)

Artikel 11, lid 2, zesde streepje

Artikel 14, lid 2, tweede alinea

Artikel 11, lid 3

Artikel 14, lid 3

Artikel 12, lid 1, onder a), eerste, tweede en derde streepje

Artikel 15, lid 1, onder a), i), ii) en iii)

Artikel 12, lid 1, onder b), eerste en tweede streepje

Artikel 15, lid 1, onder b), i) en ii)

Artikel 12, lid 1, onder c), eerste, tweede en derde streepje

Artikel 15, lid 1, onder c), i), ii) en iii)

Artikel 12, lid 1, onder d), eerste en tweede streepje

Artikel 15, lid 1, onder d), i) en ii)

Artikel 12, lid 2, eerste, tweede en derde alinea

Artikel 15, lid 2, eerste, tweede en derde alinea

Artikel 12, lid 2, vierde alinea, eerste, tweede en derde streepje

Artikel 15, lid 2, vierde alinea, onder a), b) en c)

Artikel 12, lid 2 vijfde alinea

Artikel 12, lid 3, punten i) en ii)

Artikel 15, lid 3, onder a) en b)

Artikel 13, lid 1, eerste tot en met zevende streepje

Artikel 16, lid 1, onder a) tot en met g)

Artikel 13, lid 2, eerste alinea

Artikel 16, lid 2

Artikel 13, lid 2, tweede alinea

Artikel 13, lid 3

Artikel 16, lid 3

Artikel 13, lid 4

Artikel 14, lid 1, eerste tot en met vijfde streepje

Artikel 17, lid 1, onder a) tot en met e)

Artikel 14, lid 2

Artikel 17, lid 2

Artikel 14, lid 3

Artikel 17, lid 3

Artikel 14, lid 4

Artikel 15, lid 1, eerste alinea, eerste en tweede streepje

Artikel 18, lid 1, onder a) en b)

Artikel 15, lid 1, tweede alinea, onder a)

Artikel 18, lid 2, onder a)

Artikel 15, lid 1, tweede alinea, onder b), eerste tot en met vierde streepje

Artikel 18, lid 2, onder b), i) tot en met iv)

Artikel 15, lid 2

Artikel 18, lid 3

Artikel 15, lid 3, eerste en tweede streepje

Artikel 18, lid 4, onder a) en b)

Artikel 15, lid 4, onder a)

Artikel 18, lid 5, eerste alinea

Artikel 15, lid 4, onder b)

Artikel 18, lid 5, tweede alinea

Artikel 15, lid 4, onder c)

Artikel 18, lid 5, derde alinea

Artikel 15, lid 5, eerste, tweede en derde streepje

Artikel 18, lid 6, onder a), b) en c)

Artikel 15, lid 6

Artikel 18, lid 7

Artikel 16

Artikel 19

Artikel 17, eerste tot en met zevende streepje

Artikel 20, onder a) tot en met g)

Artikel 18

Artikel 21

Artikel 20

Artikel 22

Artikel 21

Artikel 23

Artikel 22, lid 1

Artikel 24, lid 1

Artikel 22, lid 2

Artikel 22, lid 3

Artikel 24, lid 2

Artikel 23

Artikel 25

Artikel 24

Artikel 26

Artikel 25

Artikel 27

Artikel 26

Artikel 28

Artikel 27 bis

Artikel 29

Artikel 28

Artikel 30

Artikel 29, lid 1

Artikel 31

Artikel 30, lid 1

Artikel 32

Artikel 30, lid 2

 (1)

Artikel 31

Artikel 32, lid 1

Artikel 33, lid 1

Artikel 32, lid 2

Artikel 33, lid 2

Artikel 32, lid 3

Artikel 33, lid 1

Artikel 33, lid 2

Artikel 33, lid 3

Artikel 34

Artikel 34

Artikel 36

Artikel 35

Artikel 36

Artikel 37

Artikel 37

Artikel 38

Bijlage I, punt 2

Bijlage I

Bijlage II, hoofdstukken I, II en III

Bijlage II, hoofdstukken I, II en III

Bijlage II, hoofdstuk IV, punten 1 en 2

Bijlage II, hoofdstuk IV, punten 1 en 2

Bijlage II, hoofdstuk IV, punt 3, onder a)

Bijlage II, hoofdstuk IV, punt 3, onder a)

Bijlage II, hoofdstuk IV, punt 3, onder b), i) en ii)

Bijlage II, hoofdstuk IV, punt 3, onder b) eerste en tweede streepje

Bijlage III, IV en V

Bijlage III, IV en V

Bijlage VI

—-

Bijlage VII


(1)  tot wijziging van Richtlijn 90/425/EEG.


Top