EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CA0538

Gevoegde zaken C-538/08 en C-33/09: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 april 2010 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden en het Gerechtshof Amsterdam — Nederland) — X Holding BV/Staatssecretaris van Financiën (C-538/08), Oracle Nederland BV/Inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi (C-33/09) (Zesde btw-richtlijn — Recht op aftrek van voorbelasting — Nationale regeling waarbij recht op aftrek voor bepaalde categorieën van goederen en diensten wordt uitgesloten — Bevoegdheid van lidstaten tot handhaving van regels inzake uitsluiting van recht op aftrek die op moment van inwerkingtreding van Zesde btw-richtlijn reeds bestonden — Wijziging na inwerkingtreding van die richtlijn)

PB C 148 van 5.6.2010, p. 7–8 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

5.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 148/7


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 april 2010 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden en het Gerechtshof Amsterdam — Nederland) — X Holding BV/Staatssecretaris van Financiën (C-538/08), Oracle Nederland BV/Inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi (C-33/09)

(Gevoegde zaken C-538/08 en C-33/09) (1)

(Zesde btw-richtlijn - Recht op aftrek van voorbelasting - Nationale regeling waarbij recht op aftrek voor bepaalde categorieën van goederen en diensten wordt uitgesloten - Bevoegdheid van lidstaten tot handhaving van regels inzake uitsluiting van recht op aftrek die op moment van inwerkingtreding van Zesde btw-richtlijn reeds bestonden - Wijziging na inwerkingtreding van die richtlijn)

2010/C 148/11

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechters

Hoge Raad der Nederlanden, Gerechtshof Amsterdam

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: X Holding BV (C-538/08), Oracle Nederland BV (C-33/09)

Verwerende partijen: Staatssecretaris van Financiën (C-538/08), Inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi (C-33/09)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hoge Raad der Nederlanden — Uitlegging van artikelen 11, lid 4, van de Tweede richtlijn (67/228/EEG) van de Raad van 11 april 1967, betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Structuur en wijze van toepassing van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 71, blz. 1303) en van de artikelen 6, lid 2, en 17, leden 2 en 6, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977, betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Uitsluiting van recht op aftrek — Mogelijkheid voor lidstaten tot handhaving van ten tijde van inwerkingtreding van Zesde richtlijn bestaande uitsluitingen — Regeling die voorafging aan Zesde richtlijn, waarbij recht op aftrek werd uitgesloten voor categorieën van goederen en diensten die worden gebruikt voor privévervoer — Omschrijving van deze categorieën

Dictum

1.

Artikel 11, lid 4, van de Tweede richtlijn (67/228/EEG) van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Structuur en wijze van toepassing van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, en artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een belastingregeling van een lidstaat waarbij de aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde op de categorieën van uitgaven voor, enerzijds, het verstrekken van „privévervoer”, „spijzen”, „dranken”, „huisvesting” alsmede „het geven van gelegenheid tot ontspanning” aan de personeelsleden van de belastingplichtige en, anderzijds, het verstrekken van „relatiegeschenken” of „andere giften”, is uitgesloten.

2.

Artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn (77/388) moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling, die vóór de inwerkingtreding van die richtlijn is vastgesteld en op grond waarvan een belastingplichtige de belasting over de toegevoegde waarde die is betaald bij de aanschaf van bepaalde goederen en diensten die gedeeltelijk voor privédoeleinden en gedeeltelijk voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, niet volledig doch slechts naar verhouding van het gebruik voor bedrijfsdoeleinden in aftrek kan brengen.

3.

Artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn (77/388) moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een lidstaat, na de inwerkingtreding van die richtlijn, in een uitsluiting van het recht op aftrek een wijziging aanbrengt die, in beginsel, is bedoeld om de draagwijdte ervan te beperken, maar waarvan niet kan worden uitgesloten dat zij, in een individueel geval en voor een bepaald belastingjaar, de werkingssfeer van die uitsluiting uitbreidt vanwege het forfaitaire karakter van die gewijzigde regeling.


(1)  PB C 55 van 7.3.2009.

PB C 90 van 18.4.2009.


Top