EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012IE1929

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „Tien jaar later, wat is de toekomst van de euro? De economische en politieke toekomst van de EU en het nieuwe Verdrag” (initiatiefadvies)

PB C 271 van 19.9.2013, p. 8–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 271/8


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „Tien jaar later, wat is de toekomst van de euro? De economische en politieke toekomst van de EU en het nieuwe Verdrag” (initiatiefadvies)

2013/C 271/02

Rapporteur: de heer CEDRONE

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 12 juli 2012 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over het thema

Tien jaar later, wat is de toekomst van de euro? De economische en politieke toekomst van de EU en het nieuwe verdrag.

De afdeling Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 4 april 2013 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 22 en 23 mei 2013 gehouden 490e zitting (vergadering van 22 mei) het volgende advies uitgebracht, dat met 134 stemmen vóór en 27 tegen, bij 22 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en voorstellen voor de toekomst van de euro

1.1

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) vindt de oprichting van de Economische en Monetaire Unie (EMU) en de invoering van de euro de belangrijkste mijlpaal in de Europese integratie. Deze mijlpaal maakt deel uit van een strategisch ontwerp van de Unie dat past binnen de visie die aan de EGKS en het Verdrag van Rome ten grondslag ligt. Er waren grote inspanningen en veel moed nodig voor die stap in een onbekende toekomst, maar daardoor werden zo veel verwachtingen gecreëerd dat iedereen overtuigd raakte van de kracht van de eenheidsmunt. Die zou sterker zijn dan de nog bestaande weerstand tegen de realisering van een volledige EMU en politieke unie, die nodig waren geweest. De euro blijft voor dit alles echter een absolute vereiste.

1.2

Toch moet na twintig lange jaren worden erkend dat het anders is gelopen. Misschien omdat de euro al die tijd noch intern noch extern harde schokken kreeg te verduren. Misschien door het aanhoudende gebrek aan vertrouwen in Europa tussen de kredietverlenende lidstaten en de lidstaten met schulden, dat leidt tot een gebrek aan cohesie en aan vertrouwen in het bestuur. Al met al gaf iedereen er de voorkeur aan op zijn lauweren te rusten en te profiteren van de bestaande welvaart. Alles leek gladjes te verlopen, maar dat was schijn. Het uitbreken van de economische en financiële crisis in de EU deed de alarmbellen rinkelen en heeft de beperkingen en tegenstrijdigheden in de opzet van de EMU in één klap aan het licht gebracht. Daarmee ontnam de crisis de euro zijn potentiële aantrekkelijkheid. Aanvankelijk geloofde men dat om de EMU vlekkeloos te laten draaien enkele „boekhoudkundige regels” (zoals het Stabiliteitspact) zouden volstaan; er was echter geen sprake van een technisch, maar van een economisch en politiek probleem.

1.3

Het EESC begrijpt het belang van stabiliteit. Stabiliteit mag zich echter niet beperken tot prijzen en economisch-financiële instellingen, maar moet ook betrekking hebben op beleid en sociale omstandigheden. De burgers hebben terecht de indruk dat zij het meest opdraaien voor de kosten van de crisis en de schulden moeten terugbetalen in plaats van de banken, die tijdens de crisis een doorslaggevende rol hebben gespeeld, en vinden dat niet eerlijk. Het EESC is ervan overtuigd dat het bezuinigingsbeleid niet veel langer meer politiek houdbaar is. In sommige lidstaten zijn er al grenzen overschreden.

1.4

Daarom is volgens het EESC de eenheidsmunt alleen houdbaar als het lukt om de economische capaciteiten van de eurolanden te laten samensmelten en haar concurrentievermogen in zijn geheel te laten toenemen. Zulks vereist zowel economische als politieke inspanningen. Een beetje tijdelijk onderhoud is onvoldoende. Er moet een kwaliteitssprong worden gemaakt, en wel door niet alleen valuta en economie, maar ook politiek, soevereiniteit, mensen en het vermogen van de Europese volkeren tot dialoog in te zetten. De EU heeft behoefte aan meer politieke integratie, minder dirigisme en aan een sociale markteconomie, om groei en werkgelegenheid te doen opleven en ervoor te zorgen dat de euro weer als voordeel en niet meer als last wordt gezien.

1.5

Uit dit advies blijkt duidelijk dat de voorstellen van het EESC proactief zijn, terwijl de antwoorden van de Commissie en de Raad op de crisis vooral reactief van aard waren en blijven. Zo legt het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur de nadruk op stabiliteit, maar draagt dat geen gemeenschappelijke financiële instrumenten aan ter bevordering van herstel en werkgelegenheid. Niettemin vormt de overeenkomst inzake het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme een belangrijke stap vooruit, ook al ontbreekt het aan een geloofwaardige en concrete routekaart voor een politieke unie. Europa moet echter opnieuw rijkdom gaan genereren om die vervolgens eerlijk te kunnen herverdelen. Dat is de beste manier om de protesten te smoren. De lidstaten mogen zich niet alleen maar bezuinigingen opleggen.

1.6

Het EESC dringt veeleer aan, hetgeen het meermaals heeft getracht te beargumenteren, op een operatie WAARHEID over de euro en Europa om beide te redden, over hun politieke en economische beperkingen, hun voor- en nadelen en over de vraag wie verantwoordelijk is voor de huidige situatie. Het wil dat snel actie wordt ondernomen. Er is geen tijd meer voor retoriek, bedrog en sprookjes. Alleen op deze manier kan de desintegratie worden voorkomen van Europa, dat al enige tijd in verval is. Daarom zou het ook beter zijn om degenen die protesteren tegen de verlangde offers, niet van populisme te beschuldigen. Europa moet leren te luisteren zonder zich beter te willen voelen. Het mag niet langer doof blijven voor zijn burgers.

Voorstellen om de EMU te voltooien: de ontbrekende schakels

Op economisch gebied

1.7

Het EESC is van mening dat de beste manier om de EMU te voltooien, een recessie te vermijden, staatsschulden terug te dringen en begrotingen te stabiliseren ligt in het omkeren van het huidige Europese economische uitgangspunt (stabiliteit voor groei): groei en niet bezuinigingsbeleid zou het hoofddoel moeten worden (groei voor stabiliteit). Er zou een nieuw pact ter bevordering (gezamenlijk delen) van groei, werkgelegenheid en stabiliteit moeten komen, waarbij ook de sociale partners zouden moeten worden betrokken. Het EESC is overtuigd van het volgende:

i)

Herstel kan niet alleen worden nagestreefd met monetaire maatregelen (zoals het pompen van meer liquiditeit in het bancaire systeem en lagere rentetarieven) en fiscale maatregelen (waarvoor de mogelijkheden momenteel beperkt zijn omdat veel lidstaten hun begrotingen moeten consolideren), maar dient ook te worden bevorderd met meer investeringen in alternatieve energie en milieu en meer sociale investeringen, hetgeen zou leiden tot een vraag naar investeringsgoederen en diensten in de particuliere sector, waarbij tevens de behoeften van huishoudens in aanmerking zouden worden genomen.

ii)

Op deze wijze kan de zeer hoge werkloosheid worden teruggedrongen en kunnen de belastingopbrengsten worden gegenereerd die nodig zijn om de staatsschulden en nationale begrotingstekorten te verminderen.

iii)

Bedoelde investeringen moeten niet alleen worden gefinancierd door toepassing van de formule „meer belastingen, meer overheidsuitgaven”, maar ook en vooral d.m.v. obligaties die mondiale spaaroverschotten kunnen aantrekken waarvoor er momenteel geen investeringsmogelijkheden zijn. Aldus zou zowel in de EU als wereldwijd groei worden gestimuleerd, een groei die in stand zou worden gehouden door het rendement van de gefinancierde projecten in plaats van door begrotingsoverdrachten tussen de lidstaten.

iv)

Prioriteit moet worden gegeven aan versterking van de financiële capaciteit van ondernemingen, vooral kleine en middelgrote ondernemingen. Het voortbestaan van veel van deze ondernemingen wordt momenteel bedreigd omdat ze bij banken onvoldoende krediet kunnen krijgen voor de aanschaf van onderdelen en materialen. Een van de oorzaken daarvan is dat de centrale banken buitensporig veel garanties eisen van banken die aan kleine en middelgrote ondernemingen lenen.

v)

Overheidsinvesteringen dienen onverwijld te worden bevorderd om groei te stimuleren. In afwachting van de komst van euro-obligaties (1) moeten die investeringen buiten de begroting worden gehouden m.b.v. „gouden regels”, d.w.z. een stelsel van gemeenschappelijke regels waarin ook de omvang van de particuliere schulden in de betrokken landen in aanmerking wordt genomen.

1.8

Er moet een symmetrisch beleid worden gevoerd om de euro duurzaam te maken en de economische verschillen tussen de lidstaten te verkleinen, en wel met een solidariteitsplan dat investeringsmiddelen naar landen met zwakkere economieën laat vloeien, aan de hand van doelgerichte projecten, indien nodig via begrotingsoverdrachten, en integratie van arbeidsmarkt en sociaal beleid. Zulks impliceert symmetrische aanpassingen: gemeenschappelijke fondsen voor de redding van banken die failliet gaan, een Europese depositogarantie, unieobligaties, euro-obligaties, gezamenlijke maatregelen om het externe tekort van de EU te verminderen e.d. (instelling van een gemeenschappelijk compensatie- of aanpassingsfonds).

1.9

Er moet een economische governance voor de EU worden ingevoerd die de huidige methode voor beleidscoördinatie overstijgt, want die heeft geen goede resultaten opgeleverd. Daartoe moet de Eurogroep worden omgevormd tot een orgaan dat besluiten neemt met meerderheid van stemmen en zo de spreekbuis van de euro wordt. Het is niet langer houdbaar om een monetaire en een bancaire unie te hebben, maar het economisch beleid gescheiden te houden. Met een gezamenlijke governance (waarvan het begrotingspact een voorbeeld is) op macro- en microniveau (lanceren van een ondernemingspact) kan daarentegen het economisch en begrotingsbeleid worden toegespitst op de bevordering van groei, werkgelegenheid en sociale integratie.

1.10

Er moet worden gestreefd naar een gemeenschappelijke begroting voor de eurozone, uiteraard met gemeenschappelijke regels, waarbij handelsbeleid en betalingsbalansen, waartussen momenteel grote verschillen bestaan, worden geïntegreerd. Verder moet begrotingsconsolidatie worden gerealiseerd door in te werken op de structuur van multiplicators om middelen voor groei en werkgelegenheid vrij te maken, en moet worden ingezet op hervormingen die de productiviteit van de zwakste lidstaten kunnen verhogen (2).

1.10.1

In elk geval moeten de huidige bezuinigingsmaatregelen voor de landen met de meeste schulden worden teruggeschroefd en/of verzacht en moet in de schuldeisende landen de vraag worden gestimuleerd. Om de werkgelegenheid en sociale rechtvaardigheid te vergroten, moeten de lidstaten actie ondernemen op het vlak van schulden en structurele hervormingen en moet de EU tegelijkertijd met een concreet solidariteitsplan de groei bevorderen. In tijden van recessie mogen geen bezuinigingen worden opgelegd, wat de EU op dit moment doet. Door verdere schuldafbouw op te leggen en tegelijkertijd minder krediet te verlenen, wordt de economie geschaad.

Op monetaire en financieel gebied

1.11

Al met al is een systeem nodig waarmee de fouten en zwakheden van afzonderlijke lidstaten kunnen worden opgevangen, dat het hervormingsproces kan flankeren en de economische verschillen en onevenwichtigheden tussen de eurolanden, ook via monetaire maatregelen, kan verkleinen.

1.12

De Europese Centrale Bank (ECB) lijdt zelf onder de beperkingen van de EMU. Zij moet krachtens het Verdrag één, bijna federaal, monetair beleid voeren, hoewel de economieën van de lidstaten onderling verschillen en helemaal niet met elkaar in evenwicht zijn. Zoals opgemerkt, zou om die reden corrigerend ingrijpen van de EU nodig zijn geweest en zou dat in de toekomst ook nodig zijn. Daarmee zou overmatige blootstelling van de ECB worden voorkomen en zou zij doeltreffender en evenwichtiger actie kunnen ondernemen om de prijzen te stabiliseren en verstoringen en bestaande onevenwichtigheden te bestrijden. Het voortbestaan daarvan kan ertoe leiden dat de eenheidsmunt zelf ter discussie wordt gesteld, zoals bleek tijdens het meest recente stadium van de staatsschuldcrisis. Alleen door resoluut optreden van de president van de ECB is die discussie toen afgewend. Dergelijk ingrijpen is nodig om de economische integratie te bevorderen, die achterloopt bij de monetaire integratie, ten minste zolang als het mandaat van de ECB ontoereikend blijft en het politiek deficit van de EU niet wordt overbrugd.

1.12.1

Er rust nu een te zware last op de schouders van de ECB. Om die last beter te torsen en met gelijke wapens te kunnen strijden, zou zij dezelfde functies en hetzelfde mandaat als de Fed moeten krijgen, waaronder die van geldschieter in laatste instantie om renteverschillen te verkleinen. Zij zou dus een volledig mandaat moeten krijgen, zodat zij indien nodig ook maatregelen kan nemen om de groei te stimuleren.

1.12.2

Momenteel woedt er tussen de centrale banken een hevige discussie over deze kwestie: met welke strategieën kan de groei worden aangezwengeld? Het gaat hier over de oude problematiek van de verhouding bezuinigingen/groei, dus inflatie/groei en groei/werkgelegenheid. Het spreekt boekdelen dat de Fed maandelijks 85 miljard dollar in de economie pompt om haar opdracht te vervullen de werkloosheid tot 6 % te laten dalen (ook de Bank of England zou voorbereidingen treffen voor soortgelijke maatregelen). Deze situatie verzwakt de positie van de ECB, die het zonder regering en begroting moet stellen, ten opzichte van de andere centrale banken. Die zwakke positie heeft tevens betrekking op de controle op de valutaverhoudingen. De ECB zou ook verantwoordelijkheid moeten dragen voor het wisselkoersbeleid. Krachtens het Verdrag kan alleen de Raad formele overeenkomsten sluiten over een stelsel van wisselkoersen van de euro ten opzichte van valuta van derde landen.

1.12.3

Schulden vormen een ander belangrijk aspect van de EMU. Het EESC heeft al een concreet voorstel gedaan om 60 % van de staatsschulden van de lidstaten van de markt te halen teneinde de eurozone te behoeden voor de gevolgen van marktspeculaties (3). Met een volledige EMU en een gemeenschappelijke begroting voor de eurozone zullen uiteraard ook een soort van gemeenschappelijke obligaties kunnen worden uitgegeven (vanzelfsprekend moet dat binnen een gemeenschappelijke eurozonebegroting gebeuren).

1.13

Wat het bancaire en financiële stelsel in zijn geheel betreft, vindt het EESC dat de door de EU genomen maatregelen zo snel mogelijk volledig moeten worden geïmplementeerd (4). Die omvatten namelijk zeer doeltreffende en belangrijke instrumenten om de EMU en de interne markt te voltooien en stabiliteit te verwezenlijken.

Op politiek-institutioneel gebied

1.14

Het EESC is van mening dat de discussie over de toekomst van de EU en haar institutionele structuur het niveau van het „ideologische model” moet overstijgen (hoewel een federale oplossing het meest geschikt lijkt) en moet gaan over functionele en substantiële aspecten, om de Europese gedachte te laten voortbestaan. Er moet weer sprake zijn van een Europa dat mensen en solidariteit centraal stelt en daaromheen de economie laat draaien in plaats van omgekeerd. De tijd is aangebroken om opnieuw aan de slag te gaan en een politieke, sociale en economische unie te realiseren. Het EESC vindt de voorzichtige en inadequate poging van de Raad positief, maar echt niet genoeg. Er moet een einde komen aan het egoïsme en het utopisme van belangen waardoor Europa lijkt te worden overheerst, ten gunste van solidariteit: het bezuinigingsbeleid moet worden opgeschort of afgezwakt om het leed te verzachten en de nadruk moet weer komen te liggen op werk en groei.

1.15

Derhalve zou moeten worden toegewerkt naar een sociale en politieke unie, om de EMU te voltooien, met inachtneming van bovengenoemde voorstellen. Het besluitvormingsproces zou transparanter en democratischer moeten worden gemaakt (stemmen bij meerderheid), teneinde te komen tot een positievere en minder onevenwichtige integratie alsook tot een gezamenlijke uitoefening van soevereine rechten ter verkleining van integratieverschillen. Daardoor zou de EU, ook in internationale organen, met één stem kunnen gaan spreken.

1.16

Nieuw verdrag: volgens het EESC kan het merendeel van de in dit advies gedane voorstellen van economische aard zonder verdragswijzigingen worden gerealiseerd. Indien nodig kunnen lidstaten die achter bepaalde voorstellen staan, kiezen voor een nauwere samenwerking (waarvan het begrotingspact een voorbeeld is), ook om sneller te werk te gaan. Zo wordt vermeden dat de EU mogelijkerwijs uiteenvalt onder druk van nieuwe aanvallen van buiten en een gehandhaafd bezuinigingsbeleid. Verdergaande integratie zou eveneens kunnen worden verwezenlijkt door een constituerend mandaat te geven aan het nieuwe Europees Parlement, waarvan het voorstel eventueel in alle betrokken lidstaten tegelijk in een referendum aan de burgers zou kunnen worden voorgelegd.

Op internationaal gebied

1.17

De huidige gebeurtenissen in Europa hebben ook mondiale gevolgen en omgekeerd. Daarom zijn er efficiëntere internationale organisaties nodig die meer besluiten kunnen nemen, teneinde te zorgen voor meer mondiale governance. In dit verband zou ten minste de eurozone alléén door de EU moeten worden vertegenwoordigd. In het bijzonder zou de G20 een „economisch en sociaal comité” voor mondiale ontwikkeling moeten kunnen oprichten en fiscale prikkels moeten kunnen geven.

1.18

Maar alleen met een andere, coherentere en democratischere politieke structuur van de EU kan zowel haar interne governance verbeterd als haar externe optreden effectiever worden, waardoor ze op het wereldtoneel met één stem zou kunnen gaan spreken. Dat is vooral belangrijk daar waar het gaat over de valutaverhoudingen (om schade aan de EU-economie te voorkomen) en over de mondiale economische betrekkingen, met name met ontwikkelingslanden.

1.19

Samenvattend doet het EESC de volgende vier voorstellen om „het huis” van de euro te voltooien:

i)

invoeren van een economische governance voor de EU (voor groei, werkgelegenheid en economische en sociale samenhang) en van een gemeenschappelijke begroting voor de eurozone, en verkleinen van de economische verschillen tussen de eurolanden;

ii)

monetair en financieel bestuur: verstevigen van het mandaat van de ECB en voltooien van de interne markt voor banken en de financiële sector;

iii)

realiseren van een politieke en sociale unie;

iv)

versterken van de internationale rol van de EU en van de mondiale governance.

2.   Inleiding

2.1

De EU doorloopt momenteel een bijzonder moeilijke en gevaarlijke periode, die veel meer negatieve consequenties dreigt te hebben dan die welke zich nu al op economisch en sociaal gebied voordoen. In onderhavig initiatiefadvies komt in dit verband een reeks vraagstukken aan de orde, waaronder de noodzaak om de verplichtingen op het vlak van economische en sociale samenhang na te komen die al zijn aangegaan uit hoofde van het Verdrag, om een nieuw economisch en monetair beleid na te streven ter bevordering van groei en werkgelegenheid, om een proactiever innovatiebeleid te voeren, om een Europees risicokapitaalfonds op te richten voor kleine en middelgrote ondernemingen en om tot slot te werken aan de toekomst van de EU (5).

2.2

Ook in de EU spelen er enorme economische belangen die in plaats van te convergeren, met elkaar botsen. De euro is op geen enkele manier verantwoordelijk voor wat er momenteel gebeurt (6). De eenheidsmunt is lange tijd aan haar lot overgelaten en wacht nog altijd op een besluit van de „belanghebbenden” (de regeringen) over wat er moet gebeuren.

2.3

Het EESC is verplicht op de huidige problemen te reageren, in oprechte en heldere bewoordingen en met een ruime vooruitziende blik zonder de realiteit te verdoezelen, want het weet wat er op het spel staat en hoe hoog de spanningen zijn opgelopen. Het wil met onderhavig advies openlijk een actieve bijdrage leveren om de EMU te voltooien en uit de crisis te geraken in het belang van de werknemers, het bedrijfsleven en de burgers van de EU en met name van de eurozone, die het meest onder de huidige crisis te lijden heeft.

3.   Het Verdrag van Maastricht: monetair beleid en cohesie

3.1   Monetaire Unie

3.1.1

Invoering van één munt zou ideaal zijn voor landen die blootgesteld zijn aan symmetrische schokken of die over mechanismen beschikken om asymmetrische schokken op te vangen. Uit empirische studies is gebleken dat de waarschijnlijkheid van asymmetrische schokken in Europa hoger is dan in de VS. De ECB, die als hoofddoelstelling prijsstabiliteit in de Monetaire Unie heeft, kan uiteraard niet reageren op asymmetrische schokken in individuele eurolanden. Daarom is er een ander, adequaat mechanisme nodig om deze schokken op te vangen. Naarmate de mobiliteit van productiefactoren lager is, nationale economieën geslotener zijn, er minder sprake is van synchronisatie van economische cycli, productdiversificatie en financiële integratie, het wederzijdse handelsniveau lager ligt, de arbeidsmarkt rigider is en de inflatieniveaus van de nationale economieën verder uit elkaar liggen, is het gemeenschappelijk monetair beleid van de ECB minder geschikt voor de eurolanden. Hoe slechter de aanpassingsmechanismen werken die dienen om de schadelijke effecten van asymmetrische schokken op te vangen (prijs- en loonflexibiliteit, mobiliteit van arbeid en kapitaal tussen de lidstaten of een begroting op „federaal” niveau), des te meer problemen zal een land krijgen als gevolg van het verlies van zijn monetair beleid.

3.1.2

De EMU vormt wellicht de belangrijkste pijler van het Verdrag van Maastricht, maar niet de enige. Dat Verdrag werd na de val van de Berlijnse muur niet alleen om economische, maar hoofdzakelijk om politieke redenen opgesteld. Veel lidstaten bleven destijds toeschouwers, verrast en onverschillig als ze waren tegenover het nieuwe scenario en de bijna onmiddellijke absorptie van Oost-Duitsland en de, ook door de Bundesbank geslikte, pariteit van beide „Marken” (1:1). De voorkeur werd eraan gegeven om de keuze voor een volledige EMU uit te stellen en daarmee werd de gemeenschappelijke verwachting gecreëerd, die later een illusie bleek te zijn, dat de monetaire unie vanzelf zou leiden tot een politieke unie en dat de euro de motor zou worden die een federaal Europa zou brengen. Dat is echter niet gebeurd.

3.1.3

De Unie had de euro niet alleen dekking en één stem moeten geven, maar ook alles wat er nog aan ontbrak. Men geloofde echter dat om de EMU vlekkeloos te laten draaien, enkele „boekhoudkundige regels” zouden volstaan, zoals het Stabiliteitspact met zijn arbitraire criteria en onfeilbaar geachte zelf-referentialiteit. Het liep echter anders dan verwacht. Bovendien is het mandaat van de ECB eenzijdig en veel beperkter dan dat van andere centrale banken. Deze tegenstrijdigheden zijn tot uitbarsting gekomen tijdens de financiële crisis, die door de EU pas laat werd gevoeld, en vervolgens tijdens de staatsschuldcrisis. Die crises ontnamen de euro haar aureool en wonderbaarlijke kracht waarmee ze bij haar invoering was gepresenteerd. Daardoor verminderde haar potentiële aantrekkelijkheid zozeer dat ze nu als bedreiging wordt beschouwd of als listig instrument om bezuinigingen mee te rechtvaardigen.

3.2   Dat bezuinigingsbeleid brengt de economische en sociale samenhang in gevaar, een van de pijlers van de Europese Akte en het Verdrag van Maastricht, op grond waarvan de EU moet streven naar een hoge werkgelegenheidsgraad en een hoge levenskwaliteit. Maar juist dat streven is door de huidige crisis van de Europese agenda verdwenen. En hoewel er onlangs weer over wordt gesproken, ten minste in de wandelgangen, ontbreekt het nog altijd aan uitvoeringsinstrumenten. Daarom zal deze doelstelling geen concrete gevolgen hebben voor de reële economie en de werkgelegenheid.

4.   De eerste tien jaar van de euro

4.1   Voordelen

4.1.1

Tot 2008 heeft de EMU in monetair opzicht in de lidstaten van de eurozone redelijk gefunctioneerd: vereenvoudiging van de handel, verdwijning van wisselkoersrisico's, verdwijning van competitieve devaluaties, prijsstabiliteit (gemiddelde inflatie 2,03 % per jaar behoudens grote schokken in sommige landen bij de overgang van het oude naar het nieuwe systeem), vermindering en convergentie van schuldcijfers (tot in 2009!), groei en toename van de werkgelegenheid (14,5 miljoen nieuwe arbeidsplaatsen) (7), evenwicht op de lopende rekeningen, een lagere verhouding schuld/bbp dan in Japan of de VS en een onder controle gehouden wisselkoers t.o.v. de dollar (ongeveer + 30 %), onder invloed van de zwakkere economieën.

4.1.2

Dat is het algemene beeld. De situatie ziet er anders uit als een analyse per lidstaat wordt gemaakt. De grootste voordelen zijn vooral behaald door de lidstaten waarvan de economieën als uitgangspunt zijn genomen voor de criteria die bij de invoering van de euro werden geformuleerd. Daar ontwikkelden groei en productiviteit zich sterk waardoor de export enorm toenam (met een waarde voor Duitsland alleen al van 2 biljoen dollar vanaf 2000 tot heden) en dus ook de betalingsbalansoverschotten flink stegen (8). De andere lidstaten profiteerden slechts ten dele van de euro en/of kregen ronduit met echte nadelen te maken, hoofdzakelijk ten gevolge van de ongelijkheid die de eenheidsmunt met zich heeft meegebracht: lidstaten met tekorten moeten correcties doorvoeren, lidstaten met overschotten hoeven dat niet. Eveneens van belang in dit verband is de uiteenlopende wijze waarop in de lidstaten werd gereageerd op de door de euro gecreëerde omstandigheden.

4.2   Kosten

4.2.1

De kosten die hier in aanmerking genomen moeten worden, houden verband met de verschillen in concurrentievermogen tussen de lidstaten en met hun verlies aan zeggenschap over macro-economisch beleid, wisselkoers, competitieve devaluaties enz.

4.2.2

Door de crisis en omdat de EMU onvolledig is en niet adequaat functioneert, zijn daar andere kosten bijgekomen, onder meer ten gevolge van de overheveling van bancaire passiva naar overheidsbegrotingen en de toename van schulden, hetgeen de lidstaten met de hoogste rode cijfers nog verder in de problemen heeft gebracht. Dat heeft de Unie in tweeën gedeeld: aan de ene kant de kredietverlenende lidstaten, aan de andere kant de lidstaten met schulden, die bovendien steeds meer op derdewereldlanden lijken. De schuldeisende landen genereren namelijk niet alleen meer armoede in het zuiden, maar ook meer rijkdom in het noorden. Men denke alleen maar aan het overschot dat Duitsland heeft opgebouwd, niet op grond van de interne boekhouding van de eurozone (in dat geval zou de balans voor de EU in evenwicht zijn!), maar dankzij zijn overschotten t.o.v. andere landen. Die zijn zo hoog dat ze op langere termijn voor de Duitse economie zelf een financieel risico zouden kunnen inhouden.

4.3   Kritieke punten

4.3.1

De structurele onvolkomenheden en de zwakke punten van de governance van de eenheidsmunt zijn divers: de criteria van het Groei- en Stabiliteitspact, die sommige lidstaten proberen af te zwakken als die henzelf in de problemen brengen (Duitsland, Frankrijk en Italië), te weinig monitoring van de productiviteitsindicatoren, een tekort aan instrumenten voor crisisbeheersing, de kosten van het lid blijven van de eurozone, het systeemrisico, de economische onevenwichtigheden tussen de lidstaten en hun nog altijd bestaande soevereiniteit op het gebied van begroting en belastingen.

4.3.2

Verder bleven tussen de euro- en niet-eurolanden (met name het Verenigd Koninkrijk) wisselkoersrisico's en competitieve devaluaties bestaan. In relatief korte tijd kon de koers van de euro ten opzichte van het Britse pond aanzienlijk dalen, wat het gelijke speelveld ondermijnde dat de basis zou moeten vormen van de interne markt.

4.3.3

In economisch opzicht vormen de al van voor 2000 daterende economische onevenwichtigheden het grootste probleem. Hiervan zijn de zwakste lidstaten de dupe geworden, o.a. door de daardoor ontstane „asymmetrische schokken”, die nog werden aangewakkerd door de omvangrijke kapitaalstromen naar Duitsland. De ECB kan met haar huidige instrumentarium weinig tegen dit soort schokken doen. Een ander kritiek punt hangt samen met de internationale context en is pas door de financiële crisis aan het licht gekomen (9).

4.3.4

De grootste fout was echter om te geloven dat de lidstaten een gezamenlijke munt konden hebben zonder dat ze ook maar op enig punt afstand hoefden te doen van hun soevereiniteit, niet alleen op begrotingsgebied, maar met name t.a.v. schuldbeheer, het bancaire en financiële stelsel en toezicht (waarover de nationale zeggenschap bleef bestaan).

4.3.5

De ergste politieke fout tot slot was dat de euro is gecreëerd zonder dat daaraan een gemeenschappelijk „huis” en één stem werden gegeven, afgezien van de af en toe door de ECB geleverde inspanningen om die hiaten op te vullen. Op die manier vormde de ECB haar „papieren” autonomie uit het Verdrag om tot een rol waarmee ze de politiek verving, teneinde de eenheidsmunt en de EU voor schade te behoeden (10), zoals ook de sterkste lidstaat in geval van groei een belangrijke rol op zich neemt.

4.3.6

Niettemin zal volgens het EESC de euro houdbaarder worden als de economische „prestaties” van de eurolanden steeds dichter bij elkaar komen te liggen, waardoor de groei homogener wordt, en als er een politieke unie komt die verschillen tussen die prestaties aanvaardbaar maakt, want er is geen sprake van een boekhoudkundig, maar van een politiek probleem. Deel van dit probleem is het betwiste democratische gehalte van de EU, d.w.z. de discussie over evenwichtigere stemverhoudingen in de diverse besluitvormingsorganen. Alleen maar de nadruk leggen op het economische en boekhoudkundige aspect is een illusie en een fout die de EU zich niet meer kan permitteren.

5.   Internationale context

5.1

De huidige gebeurtenissen in Europa hebben ook mondiale gevolgen en omgekeerd. Economie, schulden, financiën, handel, valutaverhoudingen enz. zijn allemaal zeer nauw met elkaar verbonden. Het EESC wijst in het bijzonder op de nog hechtere verwevenheid van de economieën aan beide zijden van de Atlantische Oceaan, ten minste tot in 2009. Momenteel echter leeft de Amerikaanse economie op en bevindt de Europese zich in een recessie, wat voor een stuk niet alleen het gevolg is van de verschillende rol van de FED en de ECB, maar ook van twee uiteenlopende economische benaderingen.

5.2

Hoe dan ook zijn er voor de gehele wereldeconomie efficiëntere internationale organisaties nodig die meer besluiten kunnen nemen, teneinde te zorgen voor meer mondiale governance (IMF, Wereldbank, IAO, WHO). De structuur van de G20 zou moeten worden versterkt, zodat deze groep dwingende besluiten kan nemen. Ze zou bijvoorbeeld een „economisch en sociaal comité” voor mondiale ontwikkeling moeten kunnen oprichten, fiscale prikkels moeten kunnen geven en de verhoudingen tussen valuta moeten kunnen beheersen om ongelijkheden op handelsgebied te verkleinen. Daartoe zou ze ook een beroep moeten kunnen doen op de ECB, die meer interventiemogelijkheden zou moeten krijgen.

5.3

Mondiale spaaroverschotten. Groei is ook voor de rest van de wereldeconomie echt essentieel. Het IMF heeft op het juiste moment en terecht gewaarschuwd dat Europa de maatregelen om schulden en tekorten terug te dringen, moet koppelen aan prikkels om groei te stimuleren. Er bestaan mondiale spaaroverschotten waarvoor momenteel geen investeringsmogelijkheden te vinden zijn. Zo is vergeefs daarnaar gezocht voor particulier kapitaal (private equity) met een waarde van bijna 2 000 miljard Amerikaanse dollar (11). Het belangrijkste Noorse staatsinvesteringsfonds vermindert het aandeel Europese investeringen met meer dan de helft tot twee vijfde (12). Het grootste Aziatische staatsinvesteringsfonds (China Investment Corporation) heeft in 2011 een investeringsverlies opgetekend voor zijn private equity-instrumenten, heeft zijn eigen portefeuille particuliere waardepapieren met de helft verlaagd tot een kwart en is voor de langere termijn eerder in de publieke dan in de particuliere sector op zoek naar investeringsmogelijkheden (13).

6.   In de EU genomen maatregelen

6.1   EFSF/ESM: toen de crisis uit de hand liep en veranderde in aanvallen van speculanten op de euro zonder dat daar iets tegen gedaan werd, probeerde de EU op diverse fronten actie te ondernemen. Een voorbeeld daarvan is de versterking van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF), eventueel door daaraan een bankvergunning toe te kennen, waardoor het een doeltreffend instrument is geworden - zij het met beperkte mogelijkheden - om lidstaten te helpen die buiten hun schuld om failliet dreigen te gaan alsook tegen speculatie op aandelen van banken en schulden. De crisis is daarmee echter niet opgelost.

6.2   De bankenunie vormt een andere belangrijke pijler. Het is namelijk onmogelijk om gedurende lange tijd een zone in stand te houden met één munt, maar met 17 financiële en schuldmarkten, vooral als een crisis de nationale versnippering van die zone heeft blootgelegd. De bankenunie is daarom onmisbaar en van prioritair belang voor risicodeling, bescherming van depositohouders (ook via de „liquidatieprocedure”), herstel van vertrouwen (om alles weer te laten functioneren) en voor het weer op gang brengen van de financiering voor ondernemingen in alle lidstaten. Uitgangspunt daarbij zou de omvang van de betrokken bevolking en niet die van de banken moeten zijn. Met de bankenunie wordt vermeden dat liquide middelen worden verplaatst naar landen waarvan men denkt dat de risico's er laag zijn, en wordt het verschil tussen rentetarieven verkleind. Bovendien zal de bankenunie het systeemrisico verminderen en de band tussen staatsschuld en banken doorsnijden. Ook mag hier niet vergeten worden dat bij de invoering van de euro de bancaire systemen gescheiden bleven. Dat was een enorm zwaktebod. Voornaamste reden hiervoor was het feit dat die systemen in enkele sterke landen grotendeels publiek zijn.

6.3   Het Europees bankentoezicht vervolledigt de genomen maatregelen. Het gaat hier om een bevoegdheid die wordt overgedragen aan de EU en rechtstreeks door één autoriteit wordt uitgeoefend. Wil de EU in dit verband haar grote meerwaarde bewijzen, dan moet zij absoluut meer transparantie in het bankwezen bevorderen, belangenconflicten voorkomen en oneerlijke praktijken verhinderen, zoals de manipulatie van de Libor-rente. Het EESC is zeer ingenomen met het voorstel voor de instelling van één toezichtsmechanisme voor de gehele eurozone, dat onder auspiciën van de ECB staat en voor alle lidstaten toegankelijk is (14).

6.4   Het EESC staat positief tegenover het nieuwe OMT-programma (Outright Monetary Transactions, rechtstreekse monetaire transacties), waarmee de ECB op de secundaire markt staatsobligaties kan kopen om de schuldverschillen tussen de lidstaten te verkleinen en speculaties op de euro te stoppen. Dit programma vormt samen met de andere onconventionele monetaire maatregelen die zijn goedgekeurd om de crisis het hoofd te bieden (overigens zijn zulke maatregelen in het verleden ook al eens genomen), een grote ommekeer voor de ECB, ook al is alles in de geest van het Verdrag en gaat het de juiste kant op. Toch is ook hier sprake van technische instrumenten, die de problemen weliswaar niet definitief oplossen, maar de regeringen en de EU de tijd geven om de nodige actie te ondernemen.

6.5   De ECB

6.5.1

De ECB heeft als doel „het handhaven van prijsstabiliteit”. Om dat doel te realiseren, dient ze politiek onafhankelijk te blijven, d.w.z. dat het haar niet is toegestaan „instructies te vragen aan dan wel te aanvaarden van” de regeringen of de EU. Dit is een correct statuut, hoewel het Verdrag de Raad belast met het sluiten van overeenkomsten t.a.v. de wisselkoersen tussen de euro en de valuta van derde landen (15). Als zulke overeenkomsten niet worden afgesloten en in de tussenliggende perioden dient de ECB het wisselkoersbeleid te beschouwen als een van haar verantwoordelijkheden. Daarnaast heeft de ECB secundaire doelstellingen, waaronder het bijdragen aan financiële stabiliteit, ook al zijn haar interventies tijdens de crisis te herleiden tot haar hoofddoelstelling omdat ze grotendeels worden opgelegd door de noodzaak een doeltreffend mechanisme te creëren voor de omzetting van het monetair beleid. Aldus wordt echter tevens de financiële stabiliteit van alle eurolanden gehandhaafd.

6.5.2

Wat prijsontwikkeling betreft, rijst de vraag of het wel terecht is dat het inflatiecriterium van Maastricht is gebaseerd op de gemiddelde inflatie van de drie best presterende landen van de EU en niet van de eurozone.

6.5.3

Het mandaat van de ECB is in het algemeen beperkter dan dat van andere centrale banken. Om te beginnen heeft de ECB niet, zoals de FED, de opdracht groei en werkgelegenheid te bevorderen, alhoewel hun monetaire beleid op elkaar lijkt. Maar wat de uitvoering van het begrotingsbeleid betreft, bestaan er fundamentele verschillen tussen de EU en de VS (gecentraliseerd belastingstelsel). Bovendien beperkt de rol van de ECB als geldschieter in laatste instantie (lender of last resort) zich tot het bancaire systeem en vallen de regeringen (het bestuur van de EU) daarbuiten, een logisch gevolg van de „nationale” context, maar dit zou in een volledige EMU wel mogelijk moeten worden gemaakt. Verder is het moeilijker voor de ECB om één monetair beleid te voeren vanwege de economische verschillen en onevenwichtigheden tussen de eurolanden, waartegen de EU geen corrigerende maatregelen neemt.

6.5.4

Toch is het positief dat het beginsel van „uniciteit” van de eurozone de ECB ertoe heeft gebracht om de euro „onomkeerbaar” te noemen. Op grond van dit beginsel kan ze nu, zoals bekend na een harde strijd, maatregelen nemen om de verschillen in schuldrente tussen de lidstaten (spread) te verkleinen dankzij de mogelijkheid om op de secundaire markt staatsobligaties te kopen. Dit vereist niet alleen dat de groei opleeft, maar ook dat er een „Europees” schuldverminderingsprogramma komt, naast de daartoe bestemde programma's van de lidstaten (16).

6.5.5

Aldus zouden op zijn minst de concurrentieverstoringen kunnen worden teruggedrongen die samenhangen met de financieringstarieven voor schulden en investeringen. In dit opzicht is er namelijk nog steeds sprake van een echte financiële differentiaal, waardoor de bestaande onevenwichtigheden toenemen, waaronder die tussen de betalingsbalansen van de lidstaten.

6.5.6

Het EESC vindt bovendien dat opnieuw moet worden overwogen om de EU en de ECB voorwaarden te laten stellen. Het is onaanvaardbaar dat aan banken tegen zeer lage tarieven liquide middelen worden verstrekt zonder dat voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld aan de bestemming van fondsen. Minstens een deel daarvan zou moeten worden aangewend voor investeringen. Daarentegen gelden voor de lidstaten zeer strikte voorwaarden voor de aankoop van staatsobligaties door de ECB (OMT), ook al gaat het hier niet om hetzelfde. Deze voorwaarden worden vooral gerechtvaardigd geacht omdat moet worden beantwoord aan de logica van een „markt”, die verziekt en gewetenloos is alsook anoniem en uiterst snel, en die eigenlijk maar weinig van een markt weg heeft (17). De EU mag het spel van die markt niet meespelen: grote bezuinigingen en strenge maatregelen voor burgers en ondernemingen in tijden van crisis, maar het ongemoeid laten van investeerders/speculanten, die zich verschuilen achter zakenbanken en internationale investeringsfondsen. Uitzondering vormt hier de vastbeslotenheid waarmee de ECB-president de euro in de meest kritieke fasen van de strijd heeft verdedigd.

6.5.7

De ECB zou veeleer al met de huidige instrumenten op evenwichtige wijze de economieën van de lidstaten moeten kunnen ondersteunen om de bestaande verstoringen en onevenwichtigheden te bestrijden, zolang als haar mandaat niet uitgebreid en het politiek deficit van de EU niet overbrugd wordt. Ze zou bijvoorbeeld de interbancaire markt in sommige eurolanden kunnen opporren met een negatief rentepercentage op bij haar gestalde overnight-deposito's.

6.5.8

Voorts blijft het EESC ervan overtuigd dat het schuldprobleem zo snel mogelijk moet worden opgelost, op de wijze zoals het heeft voorgesteld (18). Daartoe is optreden van de ECB en de Raad essentieel.

6.5.9

Het EESC is van mening dat de besluitvorming van de ECB transparanter moet worden. Daartoe zouden bijvoorbeeld de stemuitslagen van de vergaderingen van de raad van bestuur van de ECB kunnen worden gepubliceerd, teneinde te bewerkstelligen dat de presidenten van de nationale centrale banken van de eurolanden hierover vaker verantwoording moeten afleggen. Zij zouden daardoor worden gestimuleerd om besluiten te baseren op de algemene economische randvoorwaarden in de eurozone in plaats van op de ontwikkeling van hun nationale economie.

6.5.10

Ook een andere kwestie verdient hier de aandacht, namelijk het stemsysteem in de raad van bestuur van de ECB (19), met name de scheve verhouding tussen de stemrechten en de financiële bijdrage van de lidstaten. Die heeft al tot problemen geleid bij het vaststellen van de betalingsregeling binnen het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM) en dat zou in de toekomst opnieuw kunnen gebeuren, bijvoorbeeld in de bankenunie.

7.   De economische toekomst van de EU: de economische en sociale unie - groei en werkgelegenheid

7.1

Het EESC is ervan overtuigd dat stabiliteit alléén niet kan zorgen voor herstel - waarvoor het vertrouwen van ondernemingen en consumenten doorslaggevend is - en vindt daarom dat met ecologisch-sociale investeringen herstel moet worden gestimuleerd  (20). Gezien de beperkte vooruitzichten voor ondernemingen en de onbenutte capaciteiten kunnen zij er niet van uitgaan dat hun huidige investeringen winst zullen opleveren. En als de burgers er op hun beurt niet zeker van zijn of ze hun baan zullen behouden of er een zullen kunnen vinden, verkiezen ze te sparen of schulden af te lossen in plaats van geld uit te geven. Een hogere werkloosheid vergroot alleen maar het aantal mensen dat niet kan consumeren.

7.2

Om het vertrouwen van burgers en bedrijfsleven te bevorderen, moet herstel dus worden gestimuleerd met investeringen, naar het voorbeeld van de Amerikaanse New Deal  (21). Fundamentele criteria in dit verband zijn die welke de EIB hanteert sinds de vaststelling van het Speciale Actieprogramma van Amsterdam (1997) en de in dat kader aan haar verleende bevoegdheden ter bevordering van cohesie en convergentie in de sectoren gezondheid, onderwijs, stadsvernieuwing, milieu en trans-Europese netwerken.

7.3

Dit is een haalbare doelstelling als daartoe de in paragraaf 5.3 genoemde mondiale spaaroverschotten worden benut. Een aantal beleggingsfondsen zijn namelijk voor de langere termijn op zoek naar investeringsmogelijkheden voor de spaaroverschotten die in andere delen van de wereld zijn ontstaan. Deze situatie levert investeerders uit derde landen en de Europese economie wederzijds voordelen op. Daarbij kan een sleutelrol worden vervuld door de „zusterinstellingen” van de EIB-groep (de Europese Investeringsbank en het Europese Investeringsfonds).

7.4

De verhoging van het kapitaal van de EIB moet dan ook worden toegejuicht. Tevens kunnen projectobligaties een grote rol spelen bij het stimuleren van herstel. Naar de benutting van mondiale overschotten voor investeringen in de EU zou echter moeten worden verwezen met de term „euro-obligaties” (Eurobonds), ook al zullen de markten daarvoor waarschijnlijk de afgekorte vorm „€-obligaties” (€ bonds) gebruiken. Enkele regeringen verzetten zich tegen euro-obligaties, maar die houding is ingegeven door een verkeerde voorstelling van zaken, want zij verwarren deze obligaties (die nodig zijn om groei te stimuleren) met unieobligaties (die bestemd zijn voor schulden) (22).

7.5

Het EIF is al van begin af aan van mening dat het Europese obligaties zou kunnen uitgeven om sociale langetermijninvesteringen te financieren (23). Daartoe zou zijn kapitaal moeten worden verhoogd t.o.v. het huidige - veeleer geringe - niveau van 3 miljard euro. Hiervoor zou geen Verdragswijziging nodig zijn (24). Geen van de belangrijkste leden van de eurozone noch de andere leden daarvan nemen in hun staatsschuld de door de EIB verstrekte financiering op. Hetzelfde zou voor de door het EIF verstrekte financiering moeten gelden. Obligaties uitgegeven door het EIF kunnen net als die van de EIB worden gegarandeerd met het rendement van de projectfinancieringen.

7.6

Innovatie van producten en schepping van markten: voorts is het EESC van mening dat de Unie een minder neutraal innovatiebeleid zou moeten voeren. In de jaren zeventig is industriebeleid uit de mode geraakt omdat regeringen bepaalde marktpartijen of „nationale kampioenen” niet mochten bevoordelen. Volgens het EESC zijn er echter geldige redenen om deze benadering te herzien (25).

7.7

Ten eerste kan worden betwijfeld of niet-interventionistisch beleid wonderen brengt. In het verleden heeft zulk beleid namelijk aan de wieg gestaan van verkeerde investeringen in de financiële sector. Ten tweede zijn er nóg doortastender initiatieven nodig ter bestrijding van de klimaatverandering. Ten derde is een buitensporig groot aantal technologische projecten die binnen het kaderprogramma is gepresenteerd, afgewezen. Niet omdat ze niet goed genoeg waren, maar bij gebrek aan eigen middelen, een probleem dat zou kunnen worden opgelost met een via de uitgifte van obligaties gefinancierd Europees risicokapitaalfonds. Ten vierde hebben opkomende economieën met groot succes een reeks nationale kampioenen weten te ondersteunen (26).

7.8

Alle lidstaten zouden investeringen moeten kunnen financieren door overschotten aan te trekken via de uitgifte van euro-obligaties. Dit zou cumulatieve voordelen opleveren op macro-economisch, sociaal, politiek en werkgelegenheidsvlak, hetgeen aantoont dat het nodig is om „meer Europa” te bevorderen. Dat laatste stuit momenteel op steeds grotere scepsis bij kiezers en sommige regeringen.

7.9

Groei kan ook bijdragen aan meer stabiliteit. Uitgangspunt van de EIB is dat financiering d.m.v. obligaties niet bij de staatsschuld hoeft te worden opgeteld. Daarom zou financiering via euro-obligaties om herstel te stimuleren, het gemakkelijker maken staatsschulden te verminderen en nationale belastinginkomsten aan te wenden om tekorten terug te dringen of gering te houden, waardoor belangrijke sociale uitgaven kunnen worden ontzien. In dit verband zouden door de lidstaten en Eurostat gemeenschappelijke parameters en criteria moeten worden vastgelegd om gegevens rechtvaardiger en beter te kunnen beoordelen.

7.10

Overigens wordt vaak vergeten dat de hypothetische „verdringing van investeringen” (crowding out) volledige werkgelegenheid veronderstelt. Aangezien de meeste lidstaten momenteel een hoge werkloosheid kennen, zou (aparte of gezamenlijke) financiering via EIB/EIF-projectobligaties kunnen leiden tot een toename (crowding in) van particuliere investeringen, opbrengsten en arbeidsplaatsen alsook tot een multiplicatoreffect van de investeringen tot een factor drie en positieve fiscale multiplicatoreffecten (generatie van directe en indirecte belastinginkomsten) (27).

7.11

Gelet op de problemen waarin een aantal landen, in het bijzonder Griekenland en Cyprus, verkeren, stelt het EESC voor om de door de trojka op korte termijn vereiste structurele hervormingen te herzien, rekening houdende met de goede vooruitzichten voor deze lidstaten op langere termijn na de ontdekking van enorme, grotendeels nog onontgonnen olie- en gasreserves in het oostelijke deel van het Middellandse Zeegebied (28).

8.   De politieke toekomst van de EU

8.1

Al met al is het EESC ervan overtuigd dat het voor de EU niet volstaat om af en toe eenvoudig „onderhoud” uit te voeren. Het sinds Maastricht ontstane vacuüm mag niet langer duren zonder dat de uitdaging wordt aangegaan waar de euro de EU voor stelt. De crisis heeft de zaak laten exploderen en de grote in de EU bestaande „tekorten” aan het licht gebracht, eerst en vooral het democratisch deficit (29). De Europese integratie moet weer een doel krijgen om te voorkomen dat de Europese gedachte sterft.

8.2

Volgens het EESC is de eenheidsmunt houdbaar als het lukt om de economische capaciteiten (prestaties) van de eurolanden te laten samensmelten. Dat vereist economische en politieke inspanningen. Derhalve is een politieke unie nodig die verschillen aanvaardbaar maakt en die indien nodig een deel van de rijkdom van sterke gebieden kan overhevelen naar zwakke gebieden op basis van een transparant en democratisch besluitvormingsproces en een nieuw soort solidariteit tussen de lidstaten (30).

8.3

De huidige crisis doet de „oude verschillen” tussen de Europeanen weer opleven. De slechte gewoonte van achteromkijken is terug, waanbeelden en clichés waarvan werd gedacht dat ze verdwenen waren, worden weer opgerakeld, alsof de bezuinigingen en tekorten maar één schuldige hebben en niet te wijten zijn aan fouten van regeringen aan beide „fronten”. Ook daarom mogen de landen in moeilijkheden aan de EU (of Duitsland) geen verantwoordelijkheden afschuiven die de hunne zijn, net zomin als de rijke landen niet voorbij mogen gaan aan de grote baten die de euro hun heeft opgeleverd, deels ten koste van anderen vanwege de economische onevenwichtigheden. Dientengevolge bestaat behoefte aan een nieuwe politieke en culturele capaciteit en een nieuwe capaciteit tot dialoog tussen de Europese volkeren, die daaraan ongetwijfeld wederzijds voordelen zullen ontlenen, zoals de Duitse dichter Hölderlin, geïnspireerd door de Griekse cultuur, al lang geleden verwoordde (31).

8.4

Een kwaliteitssprong is noodzakelijk. Niet alleen de economie, maar ook de politiek en SOEVEREINITEIT van allen moeten worden gedeeld. Er dient niet zozeer gesproken te worden over het te realiseren Europese „model” als wel over de benodigde instrumenten. Die moeten doeltreffend, democratisch en transparant zijn om besluiten te kunnen nemen, het algemeen belang te kunnen behartigen en de Europese volkeren te verenigen in plaats van ze te verdelen.

8.5

Om dezelfde redenen vindt het EESC de vraag ongepast of het Verdrag al dan niet moet worden gewijzigd. Dat hangt uiteraard af van datgene wat nodig is om de EMU te voltooien. Het merendeel van onze voorstellen kan echter zonder verdragswijzigingen worden gerealiseerd (groei, schulden enz.), terwijl voor andere een nauwere samenwerking kan volstaan. Toch is de belangrijkste doelstelling om het goed te laten gaan met de economie, de euro en de burgers van de EU. Het Verdrag vormt daartoe alleen maar het instrument. Dat moet aan de burgers zo correct mogelijk worden uitgelegd, waarbij het ook nodig is om hen bij de besluitvorming te betrekken, rechtstreeks en/of via het Europees Parlement en de nationale parlementen.

8.6

Het EESC is van mening dat de eurozone over de middelen beschikt om haar eigen toekomst te bepalen: meer politieke integratie, minder dirigisme en een sociale markteconomie om groei en werkgelegenheid te doen opleven en een politieke, economische en sociale unie te realiseren.

9.   Integratie of desintegratie?

9.1

Zonder die ultieme stap zou de wijze waarop de crisis tot nu toe wordt aangepakt, kunnen leiden tot het uiteenvallen van de eurozone en daarmee de EU. De politiek mag niet alleen maar de broekriem aanhalen en bezuinigen om schulden terug te dringen, zelfs al is dat opportuun. Er moeten ook andere instrumenten worden ingezet (stimulering van de vraag in de schuldeisende landen) en dat op basis van solidariteit. Aan de burgers van de betrokken landen moet worden uitgelegd dat hun overschotten te danken zijn aan de schulden van anderen en dat de euro niet wordt aangevallen vanwege de hoogte van de staatsschulden (32), hoewel die moeten worden verlaagd. Tegelijkertijd dienen de inwoners van de zuidelijke lidstaten hun regeringen aan te zetten tot schuldconsolidatie en behoedzamer begrotingsbeleid: bestrijding van belastingontduiking en van verspilling van publiek geld, lastenverlaging, stimulering van groei, werkgelegenheid, productiviteit en concurrentievermogen. Dit vraagt niet alleen om een aantal hervormingen, maar ook om meer solidariteit en een ander economisch beleid van EU en ECB (33).

9.2

Anders zal geen enkele lidstaat zijn schuld kunnen terugdringen en zijn begroting weer op orde kunnen brengen. Dus het bezuinigingsjuk moet verlicht en het economisch beleid herzien worden. Als dat niet gebeurt, dreigen er grotere risico's, hetgeen de geschiedenis heeft aangetoond (34). Het perspectief moet positieve integratie worden in plaats van negatieve, schadelijke en gedwongen integratie.

9.3

Belangrijk is te beseffen dat niemand in Europa momenteel veilig is en niet in gevaar verkeert, zelfs als men zich in een speciale situatie bevindt. De economische groei in enkele lidstaten namelijk (die ook is bevorderd door de euro) en de geringe macht van de EU-instellingen hebben Duitsland - de sterkste lidstaat - ertoe gebracht een centrale rol te spelen in Europa, waarbij het vaak tegenover de „periferie” kwam te staan, met name, maar niet uitsluitend de zuidelijke lidstaten. „Dat voedt de angst van de anderen” (Helmut Schmidt), vooral door de wijze waarop deze rol wordt ervaren. Derhalve moet actie worden ondernomen om die angst te ontkrachten (35).

9.4

In de ogen van het EESC lijken momenteel in Europa egoïsme en nationale belangen te overheersen, alsof er sprake is van een „utopisme van belangen”. De hoofdzakelijk economische benadering heeft de overhand genomen en de waarden naar het tweede plan gedrongen waarop Europa is gegrondvest en waaraan het zijn bestaan ontleent. Zo ontstaat er een egoïstisch Europa waarin solidariteit ver te zoeken is. De recente spanningen herbergen het risico op een gevaarlijke „psychologische ontbinding” van de EU, zowel bij burgers als regeringen. Dat risico moet worden bestreden met concrete voorstellen en door te luisteren zonder het beter te willen weten.

9.5

De EU staat voor een tweesprong. Het EESC vraagt zich echt af hoe het mogelijk is dat het aarzelende en twijfelende Europa, de eerste economie ter wereld, ermee dreigt Griekenland, de bakermat van de beginselen van de EU maar economisch gezien van miniem belang (36), ten onder te laten gaan door van burgers en ondernemingen offers te eisen zonder tegelijkertijd met een hulpplan te komen om groei te stimuleren (de enige manier om schulden af te lossen) en met een plan om het grote sociale leed van een deel van de Griekse en Europese bevolking te verlichten. De vraag dringt zich op wat voor Europa dat eigenlijk is.

Brussel, 22 mei 2013

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  PB C 143 van 22.5.2012, blz. 10.

(2)  PB C 133 van 9.5.2013, blz. 44.

(3)  PB C 143 van 22.5.2012, blz. 10.

(4)  PB C 44 van 15.2.2013, blz. 68 en PB C 11 van 15.1.2013, blz. 34.

(5)  PB C 143 van 22.5.2012, blz. 10.

(6)  „Al dat gepraat en geschrijf van de laatste tijd over een vermeende eurocrisis is alleen maar onbezonnen geklets”, Helmut Schmidt.

(7)  Hoewel de cijfers uiteenlopen (een gemiddelde groei van 1,6 % tussen 2001 en 2006), terwijl de groei 2,3 % bedroeg in de drie EU15-lidstaten die de euro niet invoerden. De werkloosheid bedroeg in deze lidstaten bijna 3 % minder.

(8)  „Al onze overschotten zijn eigenlijk tekorten van anderen. De kredieten die wij ten opzichte van anderen hebben, zijn hun schulden”, H. Schmidt.

(9)  PB C 255 van 22.9.2010, blz. 10 en PB C 143 van 22.5.2012, blz. 10.

(10)  „De euro had de politieke spanningen tussen de leden van de monetaire unie zo ver kunnen doen oplopen dat de voorwaarden zouden ontstaan voor nieuwe, zelfs gewapende conflicten”, Martin Feldstein en Milton Friedman.

(11)  Bain & Company Global Private Equity Report for 2012.

(12)  Reuters (2012). Het staatsinvesteringsfonds van Noorwegen - 610 miljard US dollar - verlaagt zijn risicopositie in Europa, 30 maart 2012.

(13)  http://www.upi.com/Business_News/2012/07/25/Chinas-sovereign-wealth-fund-reports-loss/UPI-38111343274421/#ixzz2AcHV3HNp

(14)  PB C 11 van 15.1.2013, blz. 34.

(15)  Art. 219 VWEU.

(16)  PB C 143 van 22.5.2012, blz. 10.

(17)  „Markten staan niet ten dienste van het volk, maar benadelen dat. Het is onze taak om aan de markten en de financiële sector de solidariteit van de sociale markteconomie over te brengen”, bondskanselier Angela Merkel van Duitsland.

(18)  PB C 143 van 22.5.2012, blz. 10.

(19)  Besluit van de Europese Raad van 21 maart 2003.

(20)  Zie de resolutie van de Europese Raad van Amsterdam van 1997, pt. 9, en de conclusies van de buitengewone Europese Raad in Luxemburg van 1997, ptt. 37-40.

(21)  PB C 143 van 22.5.2012, blz. 10.

(22)  Idem.

(23)  Stuart Holland (1993). The European Imperative: Economic and Social Cohesion in the 1990s („Het Europese gebod: economische en sociale cohesie in de jaren negentig”), voorwoord van Jacques Delors. Nottingham: Spokesman Press.

(24)  Artikel 2, lid 2, van het Statuut van het Europese Investeringsfonds luidt: „Het Fonds kan ook leningen opnemen.” In principe heeft het EIF bevestigd dat het obligaties zou kunnen uitgeven op eenvoudig besluit van zijn algemene vergadering en na goedkeuring van een verhoging van zijn kapitaal, zoals onlangs voor de EIB is gebeurd. Als de EU echter beoogt te erkennen dat de uitgifte van obligaties van belang is voor de financiering van sociale investeringen om herstel te stimuleren, en voor het terug in omloop brengen van mondiale spaaroverschotten, dan moet het besluit daartoe absoluut explicieter worden bekrachtigd. Dat zou in beginsel de Europese Raad kunnen doen in het kader van het „algemeen economisch beleid” van de Unie om herstel te financieren, en niet zozeer alleen de Raad Ecofin. Verder zou deze bekrachtiging indien nodig een nauwere samenwerking met zich mee kunnen brengen (zoals bij het recente voorstel voor een belasting op financiële transacties), hetgeen tevens van macro-economisch belang kan zijn.

(25)  Philippe Aghion, Julian Boulanger en Elie Cohen. Rethinking Industrial Policy („Herziening van het industriebeleid”). Bruegel Policy Brief, april 2011.

(26)  The Economist (2012), The Rise of State Capitalism: The Emerging World's New Model („Het ontstaan van staatskapitalisme: het nieuwe model van de opkomende wereld”), speciale uitgave, 21-27 januari 2012.

(27)  Blanchard, Blot, Creel et al., onderzoek voor Observatoire Français des Conjonctures Économiques (Frans waarnemingscentrum voor de economische conjunctuur).

(28)  In deze is het onaanvaardbaar dat de trojka van Griekenland de verkoop aan buitenlandse ondernemingen eist van zijn meerderheidsaandeel in de nationale aardoliemaatschappij om een magere 50 miljard euro in de boeken te kunnen bijschrijven. De Griekse burgers zijn terecht van mening dat deze maatregel gunstig is voor de markten, maar niet voor henzelf. De Europese Raad zou de Commissie dan ook moeten verzoeken om de op korte termijn van Griekenland verlangde structurele hervormingen opnieuw te bekijken in het licht van de op langere termijn verwachte uitzonderlijke inkomsten.

(29)  „Voor het eerst in de geschiedenis van de EU zijn we getuige van een afbraak van de democratie”, Jürgen Habermas.

(30)  „Het ene euroland mag geen maatregelen nemen die het andere schaden”, Mario Draghi.

(31)  „Seit ein Gespräch wir sind und hören voneinander” (Sinds wij in gesprek zijn en van elkaar horen), uit het gedicht „Vredesfeest” van Friedrich Hölderlin (1770-1843).

(32)  Een bewijs hiervan is bijvoorbeeld dat de schuld van Spanje (68,5 % van het bbp) lager is dan die van Duitsland (81,2 % van het bbp) (gegevens van Eurostat voor 2011).

(33)  In het Spaak-verslag uit 1956 werd erkend dat de integratie van economieën met verschillende efficiëntieniveaus de structurele, sociale en regionale verschillen zou kunnen vergroten, en hier daarom gemeenschappelijk sociaal, regionaal en structuurbeleid tegenover zou moeten staan.

(34)  In 1933 bleek wat de gevolgen waren van het deflatoire beleid van de Duitse kanselier Brüning na de crisis van 1929.

(35)  „Wij hebben geen Duits Europa nodig, maar een Europees Duitsland”, Helmut Kohl.

(36)  2 % van het bbp van de EU.


Top