EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006AG0010

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 10/2006 van 27 juni 2006 , vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Financieringsinstrument voor het milieu (Life+)

PB C 238E van 3.10.2006, p. 1–17 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

3.10.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 238/1


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 10/2006

vastgesteld door de Raad op 27 juni 2006

met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2006 van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende het Financieringsinstrument voor het milieu (Life+)

(2006/C 238 E/01)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Milieubescherming is één van de belangrijkste doelstellingen in de verklaringen van de Europese Raad over de richtsnoeren voor duurzame ontwikkeling. Milieubescherming is een prioriteit voor medefinanciering door de Gemeenschap en dient hoofdzakelijk te worden gefinancierd met de horizontale financiële instrumenten van de Gemeenschap, waaronder het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie, het Europees Visserijfonds en het zevende kaderprogramma voor onderzoek.

(2)

Deze communautaire financiële instrumenten bestrijken niet alle prioriteiten op milieugebied. Derhalve is er een financieringsinstrument voor het milieu (LIFE+) nodig om specifieke steun te verlenen voor de ontwikkeling en de uitvoering van het communautaire milieubeleid en de communautaire milieuwetgeving, met name de doelstellingen van het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (6e MAP) vastgesteld bij Besluit 1600/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 (4).

(3)

Deze steun moet worden verstrekt in de vorm van subsidieovereenkomsten en contracten voor overheidsopdrachten overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5).

(4)

Door LIFE+ gefinancierde maatregelen en projecten dienen te voldoen aan bepaalde selectiecriteria, teneinde te waarborgen dat de financiële middelen van de Gemeenschap optimaal worden benut. Met name dienen maatregelen en projecten die vallen onder het deel van de begroting waarvan het beheer wordt gedelegeerd, te voldoen aan aanvullende selectiecriteria teneinde een Europese meerwaarde te bieden en te voorkomen dat steeds terugkerende activiteiten, zoals de dagelijkse werkzaamheden, worden gefinancierd.

(5)

Op het gebied van natuur en biodiversiteit vormt de uitvoering van het beleid en van de wetgeving van de Gemeenschap als zodanig een kader voor Europese meerwaarde. Maatregelen en projecten op het gebied van beste praktijken of demonstratiemaatregelen en -projecten, met inbegrip van maatregelen en projecten met betrekking tot het beheer en het aanwijzen van Natura 2000-gebieden overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (6) en Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (7), moeten voor communautaire financiering uit hoofde van LIFE+ in aanmerking komen, tenzij zij in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van andere financiële instrumenten van de Gemeenschap.

(6)

Innoverende maatregelen of projecten dan wel demonstratiemaatregelen of -projecten met betrekking tot communautaire milieudoelstellingen, met inbegrip van de ontwikkeling of verspreiding van beste praktijken, knowhow en technologieën, alsmede maatregelen en projecten gericht op voorlichtingscampagnes en speciale opleiding van personen die betrokken zijn bij bosbrandpreventie moeten in aanmerking komen voor communautaire financiering uit hoofde van LIFE+, tenzij zij in aanmerking komen voor financiering uit andere financiële instrumenten van de Gemeenschap.

(7)

Maatregelen en projecten ter ontwikkeling en uitvoering van de communautaire doelstellingen gericht op de breed opgezette, geharmoniseerde en alomvattende bewaking van bossen en milieu-interacties op de lange termijn, moeten in aanmerking komen voor communautaire financiering uit hoofde van LIFE+, tenzij zij in aanmerking komen voor financiering uit andere financiële instrumenten van de Gemeenschap.

(8)

Voor een doeltreffende ontwikkeling en uitvoering van het beleid in het kader van het 6e MAP is steun voor beste praktijken of demonstratiemaatregelen en -projecten voor de ontwikkeling en de uitvoering van het communautaire milieubeleid onontbeerlijk. Het gaat om voorbeelden van innovatieve beleidsaanpak, technologieën, methoden en instrumenten; versterken van de kennis; opbouwen van een competente uitvoeringspraktijk; bevorderen van behoorlijk bestuur, netwerken, sociale leertrajecten en uitwisseling van ervaringen; optimale verspreiding van informatie, bewustmaking en communicatie. Financiële steun in het kader van deze verordening moet derhalve bijdragen tot de ontwikkeling, tenuitvoerlegging, monitoring en evaluatie van milieubeleid en milieuwetgeving, alsmede de bekendmaking en verspreiding daarvan in de hele Gemeenschap.

(9)

LIFE+ moet uit drie onderdelen bestaan: LIFE+ Natuur en Biodiversiteit; LIFE+ Milieubeleid en Bestuur; en LIFE+ Informatie en Communicatie. De door LIFE+ gefinancierde maatregelen en projecten kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van meer dan één van deze drie onderdelen. Ook kunnen zij deelname van meer dan één lidstaat betreffen. Zij kunnen tevens bijdragen tot de ontwikkeling van strategische benaderingen voor het realiseren van milieudoelstellingen.

(10)

Teneinde haar taken op het gebied van het initiëren van milieubeleidsontwikkeling en -uitvoering te kunnen vervullen, heeft de Commissie middelen van LIFE+ nodig om studies en evaluaties af te ronden, bepaalde diensten te verlenen met het oog op de uitvoering en integratie van milieubeleid en milieuwetgeving, vergaderingen, studiebijeenkomsten en workshops voor deskundigen en belanghebbenden te organiseren, netwerken te vormen en te onderhouden, en computersystemen op te zetten en te onderhouden. Daarnaast zou de Commissie het centraal beheerde deel van de LIFE+-begroting gebruiken om activiteiten te ontplooien op het gebied van voorlichting, publicatie en verspreiding, onder meer via manifestaties, tentoonstellingen en vergelijkbare bewustmakingsactiviteiten, voor de ontwikkelings- en productiekosten van audiovisueel materiaal, en om technische en/of administratieve bijstand te krijgen in verband met selectie, voorbereiding, beheer, monitoring, controle en supervisie van programma's en projecten.

(11)

Niet-gouvernementele organisaties (NGO's) dragen bij tot de ontwikkeling en uitvoering van het communautaire milieubeleid en de communautaire milieuwetgeving. Daarom is het wenselijk dat het centraal beheerde deel van de LIFE+-begroting de activiteiten van een aantal naar behoren gekwalificeerde NGO's ondersteunt door op competitieve en transparante wijze jaarlijkse exploitatiesubsidies toe te kennen. Deze NGO's moeten onafhankelijk zijn en mogen geen winstoogmerk hebben, en moeten actief zijn in ten minste drie Europese landen, hetzij alleen hetzij in de vorm van een samenwerkingsverband.

(12)

De ervaring die met bestaande en eerdere instrumenten is opgedaan, heeft de noodzaak verduidelijkt van planning en programmering op meerjarenbasis en van een concentratie van de inspanningen ter bevordering van de bescherming van het milieu door prioritering en de aanwijzing van de activiteitsterreinen waar medefinanciering door de Gemeenschap nut kan hebben.

(13)

De lidstaten dienen nationale jaarlijkse werkprogramma's op te stellen die geen plannen en programma's zijn die voor een aantal sectoren worden opgesteld en een kader bieden voor de goedkeuring van ontwikkelingen in de toekomst, die geen plannen en programma's zijn die uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad moeten worden beoordeeld, en die werkprogramma's mogen niet worden beschouwd als plannen en programma's waarop Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (8) van toepassing is.

(14)

De eisen inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Gemeenschap, met inbegrip van de financieringsinstrumenten. LIFE+ moet derhalve complementair zijn met andere financieringsinstrumenten van de Gemeenschap, en de Commissie en de lidstaten moeten die complementariteit op communautair, nationaal, regionaal en lokaal niveau waarborgen.

(15)

Conform de conclusies van de Europese Raad van Luxemburg (december 1997) en Thessaloniki (juni 2003) dienen de kandidaat-lidstaten en de landen van de westelijke Balkan die betrokken zijn bij het stabilisatie- en associatieproces, in aanmerking te kunnen komen voor deelname aan de communautaire programma's, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de desbetreffende met deze landen gesloten bilaterale overeenkomsten.

(16)

Een aantal bestaande milieu-instrumenten moet worden geconsolideerd, en programmering en beheer moeten worden vereenvoudigd door het opzetten van één enkel gestroomlijnd financieel instrument voor het milieu.

(17)

Ook moet worden gezorgd voor een vlotte overgang, en dienen de monitoring en de financiële controle alsmede de kwalitatieve evaluatie van de via lopende programma's gefinancierde activiteiten na het aflopen daarvan te worden voortgezet.

(18)

Bij deze verordening worden voor de gehele looptijd van het programma de financiële middelen vastgesteld die voor de begrotingsautoriteit tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure het belangrijkste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en goed financieel beheer (9).

(19)

De algemene doelstelling van LIFE+ is bij te dragen tot de uitvoering, actualisering en ontwikkeling van het communautaire milieubeleid en de communautaire milieuwetgeving, en met name de uitvoering van het 6e MAP te ondersteunen. De lidstaten kunnen een Europese meerwaarde bereiken door, in het kader van de communautaire instrumenten, onderling samen te werken teneinde de doelstellingen op nationaal en lokaal niveau dichterbij te brengen, de communautaire doelstellingen te verwezenlijken of kennis in de gehele Gemeenschap uit te wisselen. De doelstelling van LIFE+ kan niet voldoende door de lidstaten en dus beter op communautair niveau worden gerealiseerd. De Gemeenschap kan derhalve maatregelen treffen in overeenstemming met het in artikel 5 van het EG-Verdrag opgenomen subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in dat artikel bedoelde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(20)

De uitvoeringsmaatregelen die de Commissie uit hoofde van deze verordening mag vaststellen, zijn beheersmaatregelen die betrekking hebben op de uitvoering van een programma met aanzienlijke gevolgen voor de begroting in de zin van artikel 2, onder a), van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (10). Bepaalde uitvoeringsmaatregelen dienen daarover volgens de beheersprocedure van artikel 4 van dat besluit te worden vastgesteld, kunnen andere beter volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 worden vastgesteld. Deze verordening stelt echter een algemeen kader vast en zal gedurende een periode van zeven jaar van toepassing zijn. In die periode zullen de communautaire en nationale prioriteiten waarschijnlijk een belangrijke ontwikkeling doormaken. Bij deze verordening worden tevens vele belangrijke besluiten naar de meerjarige strategische programma's en de nationale jaarlijkse werkprogramma's overgeheveld. De kwesties zijn cruciaal voor de afzonderlijke lidstaten en voor hun nationale milieubeleid. Daarom is het beter bepaalde andere maatregelen te nemen volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG, teneinde de lidstaten de keuzemogelijkheid te bieden voorgestelde maatregelen ter bespreking aan de Raad voor te leggen. De regelgevingsprocedure leent zich tevens voor het aannemen van wijzigingen in de bijlagen bij de verordening, die belangrijke bepalingen bevatten, met name de voor financiering in aanmerking komende maatregelen, en voor de vaststelling van andere uitvoeringsvoorschriften dan de technische maatregelen die uitdrukkelijk in deze verordening worden genoemd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel

1.   Deze verordening stelt een financieringsinstrument voor het milieu („LIFE+”)vast.

2.   De algemene doelstelling van LIFE+ is bij te dragen tot de uitvoering, actualisering en ontwikkeling van het communautaire milieubeleid en de communautaire milieuwetgeving, met inbegrip van de integratie van het milieu in de andere beleidssectoren, en aldus bij te dragen tot duurzame ontwikkeling.

LIFE+ ondersteunt in het bijzonder de uitvoering van het 6e MAP, waaronder de thematische strategieën, en financiële maatregelen en projecten met een Europese meerwaarde in de lidstaten.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

„6e MAP”: het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap, vastgesteld bij Besluit nr. 1600/2002/EG;

2)

„Financieel Reglement”: Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002;

3)

„nationale agentschappen”: nationale publiekrechtelijke of privaatrechtelijke organen die belast zijn met een openbare-dienstverleningstaak, waaraan overeenkomstig artikel 7 taken in samenhang met de uitvoering van de begroting zijn toevertrouwd.

Artikel 3

Selectiecriteria

1.   De door LIFE+ gefinancierde maatregelen en projecten ondersteunen de verwezenlijking van de in artikel 1, lid 2, genoemde algemene doelstelling. Waar mogelijk versterken door LIFE+ gefinancierde maatregelen en projecten de synergieën tussen de verschillende prioriteiten van het 6e MAP en bevorderen de integratie.

2.   Maatregelen die zijn voorgesteld in de overeenkomstig artikel 6, lid 1, opgestelde strategische meerjarenprogramma's, nationale jaarlijkse werkprogramma's die zijn aangenomen overeenkomstig artikel 6, lid 5, alsmede projecten die in het kader van dergelijke programma's worden uitgevoerd, voldoen aan de volgende criteria. Zij moeten:

a)

van communautair belang zijn en een significante bijdrage leveren tot de in artikel 1, lid 2, neergelegde algemene doelstelling van LIFE+; en

b)

technisch en financieel coherent zijn, haalbaar zijn en een gunstige kosten-batenverhouding hebben.

3.   Bovendien moeten, teneinde een Europese meerwaarde te garanderen en financiering van steeds terugkerende activiteiten te voorkomen, de in de nationale jaarlijkse werkprogramma's voorgestelde maatregelen en de projecten die in het kader van die programma's worden uitgevoerd, ten minste aan één van de volgende criteria voldoen:

a)

maatregelen of projecten zijn op het gebied van beste praktijken dan wel demonstratiemaatregelen of -projecten ter uitvoering van Richtlijn 79/409/EEG of Richtlijn 92/43/EEG;

b)

innoverende maatregelen of projecten dan wel demonstratiemaatregelen of -projecten zijn met betrekking tot communautaire milieudoelstellingen, met inbegrip van de ontwikkeling of verspreiding van beste praktijken, knowhow of technologieën;

c)

voorlichtingscampagnes zijn en speciale opleiding van personen die betrokken zijn bij bosbrandpreventie;

d)

maatregelen of projecten zijn ter ontwikkeling en uitvoering van de communautaire doelstellingen met betrekking tot de breed opgezette, geharmoniseerde en alomvattende monitoring van bossen en milieu-interacties op de lange termijn.

Artikel 4

Specifieke doelstellingen

1.   LIFE+ bestaat uit drie onderdelen:

LIFE+ Natuur en Biodiversiteit,

LIFE+ Milieubeleid en Bestuur,

LIFE+ Informatie en Communicatie.

2.   De specifieke doelstellingen van LIFE+ Natuur en Biodiversiteit zijn:

a)

bijdragen tot de uitvoering van communautair beleid en wetgeving inzake natuur en biodiversiteit, in het bijzonder ten aanzien van de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG met inbegrip van op lokaal en regionaal niveau, alsmede de verdere ontwikkeling en uitvoering van Netwerk Natura 2000, waaronder kustgebieden en mariene habitats en soorten;

b)

bijdragen tot de consolidering van de kennisbasis voor de ontwikkeling, beoordeling, monitoring en evaluatie van communautair beleid en wetgeving inzake natuur en biodiversiteit;

c)

ondersteuning van het ontwerpen en de uitvoering van beleidsbenaderingen en -instrumenten voor monitoring en evaluatie van de toestand van de natuur en de biodiversiteit en van de factoren, de milieudruk en de reactiemechanismen die hen beïnvloeden, met name in verband met de verwezenlijking van de doelstelling om vóór 2010 de achteruitgang van de biodiversiteit in de Gemeenschap een halt toe te roepen;

d)

zorgen voor ondersteuning van een beter milieubestuur, met een bredere participatie van de belanghebbende partijen — met inbegrip van NGO's — in het overleg over en de uitvoering van beleid en wetgeving op het gebied van natuur en biodiversiteit.

3.   De specifieke doelstellingen van LIFE+ Milieubeleid en Bestuur ten aanzien van de doelstellingen van het 6e MAP en voor de prioriteitsgebieden klimaatverandering, milieu en gezondheid en kwaliteit van leven, alsmede natuurlijke hulpbronnen en afvalstoffen zijn:

a)

bijdragen tot de ontwikkeling en demonstratie van innovatieve beleidsbenaderingen, technologieën, methoden en instrumenten;

b)

bijdragen tot de versterking van de kennisbasis voor de ontwikkeling, beoordeling, monitoring en evaluatie van het milieubeleid en de milieuwetgeving;

c)

de ontwikkeling en uitvoering ondersteunen van methoden van de monitoring en evaluatie van de toestand van het milieu en de factoren, de milieudruk en de reactiemechanismen die deze toestand beïnvloeden;

d)

de uitvoering van het communautaire milieubeleid vergemakkelijken, met bijzondere nadruk op de uitvoering op lokaal en regionaal niveau;

e)

zorgen voor ondersteuning van een beter milieubestuur, met een bredere participatie van de belanghebbende partijen — met inbegrip van NGO's — in het overleg over en de uitvoering van het beleid.

4.   De specifieke doelstellingen van LIFE+ Informatie en Communicatie zijn:

a)

informatie verspreiden en de bewustwording ten aanzien van milieuvraagstukken, daaronder begrepen bosbrandpreventie, vergroten;

b)

steun verlenen aan begeleidende maatregelen (zoals informatie, communicatieacties en -campagnes, conferenties en opleiding, daaronder begrepen opleiding inzake bosbrandpreventie).

5.   Bijlage I bevat een lijst van in aanmerking komende maatregelen.

Artikel 5

Financieringsvormen

1.   Communautaire financiering kan de volgende juridische vormen aannemen:

a)

financieringsovereenkomsten;

b)

contracten voor overheidsopdrachten.

2.   Communautaire subsidies kunnen worden verstrekt in verschillende vormen, zoals kaderpartnerschapsovereenkomsten, participatie in financieringsmechanismen en fondsen, medefinanciering van subsidies voor huishoudelijke kosten en het uitvoeren van acties. Op subsidies voor huishoudelijke kosten verleend aan organisaties die doelstellingen van algemeen Europees belang nastreven, zijn de bepalingen inzake degressiviteit van het Financieel Reglement niet van toepassing.

3.   Het maximumpercentage van de medefinanciering van subsidies voor het uitvoeren van acties bedraagt 50 % van de in aanmerking komende kosten. Bij wijze van uitzondering kan het maximumpercentage van de medefinanciering voor LIFE+ Natuur en Biodiversiteit tot 75 % van de in aanmerking komende kosten bedragen in het geval van maatregelen en projecten met betrekking tot prioritaire habitats of soorten ter uitvoering van Richtlijn 79/409/EEG of Richtlijn 92/43/EEG, voorzover dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstelling.

4.   In geval van contracten voor overheidsopdrachten kan de communautaire financiering voor de aankoop van diensten en goederen worden gebruikt. Het kan daarbij onder meer gaan om uitgaven in samenhang met informatie en communicatie, voorbereidende werkzaamheden, uitvoering, monitoring, controles en evaluatie van projecten, beleid, programma's en wetgeving.

5.   Een lidstaat kan besluiten dat personeelskosten in aanmerking komen voor communautaire medefinanciering op voorwaarde dat:

a)

in het geval van nationale agentschappen, de communautaire financiering niet meer bedraagt dan 2 % van de communautaire bijdrage aan het nationale jaarlijkse werkprogramma van de lidstaat voor het betrokken jaar. De door het personeel uitgevoerde taken zijn supplementaire taken die voorheen niet door overheidsdiensten in het kader van de uitvoering van communautaire programma's werden uitgevoerd;

b)

de salariskosten van ambtenaren kunnen alleen worden gefinancierd voorzover zij verband houden met de kosten van activiteiten voor de uitvoering van een project die de betrokken overheidsinstantie niet zou hebben verricht indien het project niet was ondernomen. Het personeel moet specifiek voor het project gedetacheerd zijn en extra kosten vertegenwoordigen ten opzichte van die voor het permanente personeel.

Artikel 6

Programmering

1.   De Commissie stelt een eerste strategisch meerjarenprogramma op voor 2007 tot en met 2010, en een tweede strategisch meerjarenprogramma voor 2011 tot en met 2013. In deze programma's worden de belangrijkste doelstellingen, de prioritaire actiegebieden, de soorten maatregelen en de verwachte resultaten van de communautaire financiering omschreven in samenhang met de in de artikelen 1, 3 en 4 genoemde doelstellingen en criteria. Zij bevatten een verdeling over de lidstaten, alsmede de vermelding van de begrotingsdelen die rechtstreeks gecentraliseerd worden beheerd en die waarvan het beheer wordt gedelegeerd, overeenkomstig artikel 7, lid 2.

Van ten minste 80 % van de begroting wordt het beheer gedelegeerd.

2.   De toewijzingen van de lidstaten voor het deel van de begroting waarvan het beheer wordt gedelegeerd, laten de jaarlijkse begrotingsprocedure van artikel 11, lid 3, onverlet. De Commissie baseert deze toewijzingen op de volgende criteria:

a)

bevolking:

i)

de totale bevolking van elke lidstaat. Op dit criterium wordt een wegingsfactor van 50 % toegepast; en

ii)

de bevolkingsdichtheid van elke lidstaat, tot een maxímum van tweemaal de gemiddelde bevolkingsdichtheid in de EU; op dit criterium wordt een wegingsfactor van 5 % toegepast;

b)

natuur en biodiversiteit:

i)

de totale oppervlakte die gebieden van communautair belang beslaan op het oppervlak van elke lidstaat, uitgedrukt als deel van de totale oppervlakte van de gebieden van communautair belang. Op dit criterium wordt een wegingsfactor van 25 % toegepast; en

ii)

de verhouding tussen het grondgebied van een lidstaat dat door gebieden van communautair belang wordt ingenomen en het deel van het oppervlak van de Gemeenschap dat door gebieden van communautair belang wordt ingenomen. Op dit criterium wordt een wegingsfactor van 20 % toegepast.

Zodra de desbetreffende gegevens voor alle lidstaten beschikbaar zijn, maakt de Commissie berekeningen voor natuur en biodiversiteit, zowel op basis van de gebieden van communautair belang als op basis van de speciale beschermingszones, waarbij dubbele telling moet worden voorkomen.

De Commissie kan voorzien in extra toewijzingen voor niet aan zee grenzende lidstaten. Ten hoogste 3 % van de totale gedelegeerde begroting wordt op deze manier toegewezen.

De Commissie zorgt er evenwel voor dat het bedrag van de toewijzing voor geen enkele lidstaat lager ligt dan een passend minimum van tussen EUR 1 en 3 miljoen per jaar. Rekening houdend met de bevolkingsdichtheid, de milieu-uitgaven, de milieubehoeften en het absorptievermogen kan de Commissie een minimumtoewijzing voorstellen die niet hoger is dan EUR 3 miljoen.

3.   In het kader van de in lid 1 bedoelde strategische meerjarenprogramma's dienen de lidstaten voor het begrotingsdeel waarvan het beheer wordt gedelegeerd, bij de Commissie een ontwerp van een nationaal jaarlijks werkprogramma in voor elk jaar van de periode 2007 tot en met 2010 en 2011 tot en met 2013. Voor elk jaar bevatten deze programma's ten minste:

a)

de vaststelling van prioritaire gebieden met inachtneming van de vastgestelde langetermijnbehoeften;

b)

een overzicht van de specifieke nationale doelstellingen;

c)

een beschrijving van de te financieren maatregelen en van de wijze waarop die aan de selectiecriteria van artikel 3 voldoen;

d)

gedetailleerde kostenramingen en

e)

een beschrijving van het voor de monitoring voorgestelde kader.

De lidstaten kunnen in de ontwerpen van hun nationale jaarlijkse werkprogramma's transnationale maatregelen opnemen.

4.   De Commissie raadpleegt de lidstaten over de ontwerpen van strategische meerjarenprogramma's binnen het kader van het in artikel 14, lid 1, bedoelde comité. De programma's worden aangenomen overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder a). De strategische meerjarenprogramma's voor 2007 tot en met 2010 worden zo spoedig mogelijk en niet later dan drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening aangenomen.

5.   De Commissie pleegt met de lidstaten bilateraal overleg over de ontwerpen van nationale jaarlijkse werkprogramma's, teneinde die overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder b), aan te nemen. Elke lidstaat dient zo spoedig mogelijk en niet later dan drie maanden na de aanneming van het eerste strategisch meerjarenprogramma, bij de Commissie ontwerpen van nationale jaarlijkse werkprogramma's voor 2007 in. Indien nodig dienen zij nationale jaarlijkse werkprogramma's in voor de volgende jaren, alsmede actualiseringen van reeds ingediende ontwerpen, volgens het overeenkomstig artikel 15, lid 2, onder b), bepaalde tijdschema.

Desgewenst kunnen de lidstaten de ontwerpen van hun nationale jaarlijkse werkprogramma's voor een aantal of alle jaren die door deze verordening worden bestreken, tegelijkertijd indienen.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat nationale agentschappen de overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder b), aangenomen nationale jaarlijkse werkprogramma's uitvoeren. De nationale agentschappen nodigen uit tot het indienen van aanvragen voor de uitvoering van de maatregelen die in de nationale jaarlijkse werkprogramma's zijn vastgesteld. Zij zorgen ervoor dat de projecten voldoen aan de criteria van artikel 3 en geven voorrang aan maatregelen die het meest bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening.

7.   De nationale agentschappen brengen verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van de nationale jaarlijkse werkprogramma's. Zij stellen de eindverslagen van de projecten als bedoeld in artikel 12, lid 1, of samenvattingen daarvan, beschikbaar voor het publiek. De Commissie publiceert regelmatig lijsten van via LIFE+ gefinancierde projecten, inclusief een korte beschrijving van de doelstellingen en bereikte resultaten en een overzicht van de gedane bestedingen. Daartoe maakt zij gebruik van passende media en technologieën, inclusief internet.

Artikel 7

Financiële procedures en delegatie van begrotingsuitvoering

1.   De Commissie voert deze verordening uit overeenkomstig het Financieel Reglement.

2.   De Commissie kan besluiten een deel van de uitvoering van de begroting toe te vertrouwen aan de in overeenstemming met de betrokken lidstaat aangewezen nationale agentschappen op basis van artikel 54, lid 2, onder c), van het Financieel Reglement en overeenkomstig de selectiecriteria van bijlage II bij deze verordening.

Artikel 8

Begunstigden

Openbare en/of privaatrechtelijke organen, actoren en instellingen kunnen LIFE+-financiering ontvangen.

Artikel 9

Deelname van derde landen

Door LIFE+ gefinancierde programma's staan open voor participatie van de volgende landen, op voorwaarde dat aanvullende kredieten ter beschikking worden gesteld:

a)

de EVA-landen die lid zijn geworden van het Europees Milieuagentschap, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 933/1999 van de Raad van 29 april 1999 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1210/90 inzake de oprichting van het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (11);

b)

landen die kandidaat zijn om tot de Europese Unie toe te treden;

c)

de landen van de Westelijke Balkan die bij het stabilisatie- en associatieproces zijn betrokken.

Artikel 10

Complementariteit tussen financiële instrumenten

Uit hoofde van deze verordening worden geen maatregelen gefinancierd die voldoen aan de selectiecriteria van, of steun voor hetzelfde doel ontvangen uit, een ander communautair financieringsinstrument, zoals het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, het programma voor concurrentievermogen en innovatie, het Europees Visserijfonds en het 7e Kaderprogramma voor onderzoek. De begunstigden van maatregelen krachtens deze verordening stellen de Commissie, in geval van centraal gefinancierde maatregelen, dan wel het nationaal agentschap, in geval van gedelegeerde maatregelen, in kennis van de financiering die zij uit de Gemeenschapsbegroting ontvangen, alsook van hun lopende financieringsaanvragen. Er wordt gestreefd naar synergie en complementariteit met andere communautaire instrumenten.

Artikel 11

Looptijd en begrotingsmiddelen

1.   Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

2.   De financiële toewijzing voor de uitvoering van LIFE+ voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013, bedraagt EUR 1 854 372 000.

3.   De begrotingsmiddelen die worden toegewezen voor de acties waarin deze verordening voorziet, worden jaarlijks opgevoerd in de algemene begroting van de Europese Unie.

De jaarlijkse toewijzingen worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van het financieel kader.

4.   Ten minste 40 % van de begrotingsmiddelen voor LIFE+ worden toegewezen voor steunmaatregelen ter instandhouding van natuur en biodiversiteit.

Artikel 12

Monitoring

1.   Voor door LIFE+ gefinancierde maatregelen en projecten dient de begunstigde, bij de Commissie in geval van centraal gefinancierde maatregelen en bij het nationaal agentschap in geval van gedelegeerde maatregelen, technische en financiële voortgangsverslagen in. Tevens wordt binnen drie maanden na het afsluiten van het project een eindverslag ingediend.

2.   Onverminderd de financiële controles die door de Rekenkamer overeenkomstig artikel 248 van het Verdrag worden uitgevoerd in overleg met de bevoegde nationale controle-instanties of diensten, en onverminderd eventuele uit hoofde van artikel 279, lid 1, onder b), van het Verdrag uitgevoerde controles, voeren ambtenaren en andere personeelsleden van de Commissie controles ter plaatse, met inbegrip van steekproefsgewijze controles, uit met betrekking tot via LIFE+ gefinancierde projecten, met name om na te gaan of aan de selectiecriteria van artikel 3 is voldaan.

3.   Uit deze verordening voortvloeiende contracten en overeenkomsten, inclusief overeenkomsten met nationale agentschappen, voorzien met name in toezicht en financiële controle door de Commissie (of een door haar gemachtigde vertegenwoordiger) alsook in, indien nodig ter plaatse uit te voeren, audits door de Rekenkamer.

4.   Gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de laatste betaling voor een project, houdt de begunstigde van financiële steun alle bewijsstukken met betrekking tot uitgaven voor het project in kwestie ter beschikking van de Commissie.

5.   Op basis van de resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen en steekproefsgewijze controles past de Commissie zo nodig de omvang van de oorspronkelijk toegekende financiële steun of de desbetreffende toekenningsvoorwaarden alsmede het tijdschema van de betalingen aan.

6.   De Commissie doet al het nodige om te verifiëren of gefinancierde maatregelen en projecten correct en in overeenstemming met deze verordening en met het Financieel Reglement worden uitgevoerd.

Artikel 13

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

1.   De Commissie ziet erop toe dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde maatregelen de financiële belangen van de Gemeenschap worden gevrijwaard door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere illegale handelingen, zulks door de uitvoering van doeltreffende controles en de terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde bedragen en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (12), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (13) en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (14).

2.   Ten aanzien van uit hoofde van LIFE+ gefinancierde communautaire maatregelen wordt overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 onder „onregelmatigheid” verstaan, elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht of elke schending van een contractuele verplichting die bestaat uit een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld door een onverschuldigde uitgave.

3.   De Commissie vermindert de voor een project toegekende financiering, schorst de uitbetaling ervan of vordert deze terug indien zij onregelmatigheden vaststelt, met inbegrip van de niet-naleving van de bepalingen van deze verordening of van de individuele beschikking of het contract of de overeenkomst waarbij de financiering in kwestie werd toegekend, of indien aan het licht komt dat, zonder dat de Commissie daarvoor om toestemming werd verzocht, het project werd gewijzigd op een manier die in strijd is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden ervan.

4.   Indien termijnen niet werden gerespecteerd of indien slechts een deel van de toegekende financiële steun gerechtvaardigd blijkt in het licht van de voortgang die met de uitvoering van het project wordt gemaakt, verzoekt de Commissie de begunstigde om binnen een vastgestelde termijn zijn opmerkingen kenbaar te maken. Indien de begunstigde geen bevredigend antwoord geeft, kan de Commissie de resterende financiële bijstand schrappen en de terugbetaling van de reeds uitbetaalde bedragen eisen.

5.   Alle niet verschuldigde bedragen worden aan de Commissie terugbetaald. Bedragen die niet tijdig worden terugbetaald, worden verhoogd met een achterstandsrente overeenkomstig de in het Financieel Reglement vastgestelde voorwaarden.

Artikel 14

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 2, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

4.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 15

Uitvoeringsbesluiten

1.   De volgende uitvoeringsbesluiten worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 14, lid 2, bedoelde procedure:

a)

besluiten tot aanneming en, indien nodig, tot wijziging van overeenkomstig artikel 6, lid 1, opgestelde strategische meerjarenprogramma's;

b)

besluiten tot aanneming en, indien nodig, tot wijziging van nationale jaarlijkse werkprogramma's die gebaseerd zijn op door de lidstaten overeenkomstig artikel 6, lid 3, ingediende ontwerpen;

c)

besluiten waarbij maatregelen worden toegevoegd aan bijlage I, dan wel besluiten tot wijziging van bijlage II;

d)

besluiten tot vaststelling van voorschriften die voor de uitvoering van deze verordening nodig zijn.

2.   De volgende uitvoeringsbesluiten worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 14, lid 3, bedoelde procedure:

a)

besluiten tot delegering van de uitvoering van de begroting aan een nationaal agentschap of agentschappen, overeenkomstig artikel 7, lid 2, en besluiten ter bevestiging dat het nationaal agentschap of agentschappen voldoen aan de selectiecriteria van bijlage II;

b)

besluiten tot specificatie van de vorm, de inhoud en de tijdstippen voor de indiening van de nationale jaarlijkse werkprogramma's voor de toepassing van artikel 6, lid 3, alsmede van de in artikel 6, lid 7, bedoelde verslagen;

c)

besluiten tot vaststelling van de vorm, de inhoud en de ontvangers van de in artikel 12, lid 1, bedoelde verslagen

d)

besluiten tot vaststelling van indicatoren om de controle op door LIFE+ gefinancierde maatregelen te ondersteunen.

Artikel 16

Evaluatie

1.   De Commissie zorgt voor een regelmatige monitoring van de meerjarenprogramma's, teneinde hun effect te evalueren.

2.   Uiterlijk op 30 september 2010 dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij het in artikel 14, lid 1, bedoelde comité een tussentijdse evaluatie van LIFE+ in. Daarin wordt een balans opgemaakt van de uitvoering van deze verordening in de periode 2007 tot en met 2009. Indien nodig stelt de Commissie, overeenkomstig artikel 15, wijzigingen in de uitvoeringsbesluiten voor.

3.   De Commissie maakt een eindevaluatie van de uitvoering van deze verordening, waarin de bijdrage ervan aan de uitvoering, actualisering en ontwikkeling van het communautaire milieubeleid en de communautaire milieuwetgeving worden beoordeeld, alsmede de wijze waarop de toewijzingen zijn gebruikt. Zij dient deze eindevaluatie uiterlijk op 31 december 2012 in bij het Europees Parlement en de Raad, in voorkomend geval vergezeld van een voorstel voor de verdere ontwikkeling van een exclusief op het milieu gericht financieringsinstrument dat vanaf 2014 van toepassing wordt.

Artikel 17

Vereenvoudiging en consolidatie

1.   Met het oog op vereenvoudiging en consolidatie worden ingetrokken:

a)

Verordening (EG) nr. 1655/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 betreffende het financieringsinstrument voor het milieu (LIFE) (15);

b)

Besluit nr. 1411/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende een communautair samenwerkingskader ter bevordering van duurzame stadsontwikkeling (16);

c)

Besluit nr. 466/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 1 maart 2002 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter ondersteuning van niet-gouvernementele organisaties die voornamelijk werkzaam zijn op het gebied van milieubescherming (17);

d)

Verordening (EG) nr. 2152/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van bossen en milieu-interacties in de Gemeenschap (Forest Focus) (18).

2.   Maatregelen die vóór 31 december 2006 uit hoofde van de in lid 1 vermelde verordeningen en besluiten zijn aangevat, worden daardoor verder beheerst totdat zij zijn voltooid. De bij die verordeningen en besluiten ingestelde comités worden vervangen door het in artikel 14, lid 1 bedoelde comité. Deze verordening wordt gebruikt voor de financiering van alle verplichte monitoring en evaluatie die krachtens die verordeningen en besluiten na hun afloop zijn vereist. Totdat zij zijn voltooid, voldoen de maatregelen aan de technische voorschriften van de in lid 1 genoemde instrumenten.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

...

Voor de Raad

De voorzitter

...


(1)  PB C 255 van 14.10.2005, blz. 52.

(2)  PB C 231 van 20.9.2005, blz. 72.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 7 juli 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 27 juni 2006 en standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

(5)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(6)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(7)  PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).

(8)  PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30.

(9)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2003/429/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 25).

(10)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(11)  PB L 117 van 5.5.1999, blz. 1.

(12)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(13)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(14)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(15)  PB L 192 van 28.7.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1682/2004 (PB L 308 van 5.10.2004, blz. 1).

(16)  PB L 191 van 13.7.2001, blz. 1. Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7).

(17)  PB L 75 van 16.3.2002, blz. 1. Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG.

(18)  PB L 324 van 11.12.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 788/2004 (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 17).


BIJLAGE I

VOOR FINANCIERING IN AANMERKING KOMENDE MAATREGELEN

Onverminderd artikel 10 kunnen de volgende maatregelen door LIFE+ worden gefinancierd indien zij aan de selectiecriteria van artikel 3 voldoen:

1.

voor de begroting die rechtstreeks centraal wordt beheerd:

a)

bepaalde operationele activiteiten van niet-gouvernementele organisaties die zich hoofdzakelijk bezighouden met de bescherming en verbetering van het milieu op Europese schaal,

b)

de ontwikkeling en het onderhoud van netwerken en computersystemen die rechtstreeks gelieerd zijn aan de uitvoering van het communautaire milieubeleid en de communautaire milieuwetgeving;

2.

voor de begroting die rechtstreeks centraal wordt beheerd dan wel waarvan het beheer is gedelegeerd:

a)

studies, onderzoeken, modelontwikkeling en het uitwerken van scenario's;

b)

monitoring, met inbegrip van bossen;

c)

ondersteuning van capaciteitsopbouw;

d)

opleiding, workshops en vergaderingen, met inbegrip van de opleiding van personeel dat deelneemt aan initiatieven op het gebied van bosbrandpreventie;

e)

netwerkvorming en platforms voor beste praktijken;

f)

acties op het gebied van voorlichting en communicatie, waaronder bewustmakingscampagnes en, met name, voorlichtingscampagnes inzake bosbranden;

g)

demonstratie van innoverende beleidsbenaderingen, technologieën, methoden en instrumenten;

h)

personeelskosten van de nationale agentschappen;

i)

specifiek voor het onderdeel Natuur en Biodiversiteit:

het aanpakken en beheren van gebieden en soorten en gebiedsinrichting, met inbegrip van de verbetering van de ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk;

monitoring van de instandhoudingsstatus, waaronder de uitwerking van procedures en structuren van dergelijke monitoring;

de ontwikkeling en uitvoering van actieplannen voor de instandhouding van soorten en habitats;

de uitbreiding van het Natura 2000-netwerk in mariene gebieden;

de aankoop van land, mits:

de aankoop bijdraagt tot het handhaven of herstellen van de integriteit van een Natura 2000-gebied;

de landaankoop de enige of meest efficiënte manier is om de beoogde instandhouding te bereiken;

het aangekochte land op lange termijn bestemd is voor doelstellingen die in overeenstemming zijn met die van artikel 4, lid 2, en

de betrokken lidstaat er door middel van overdracht of op andere wijze zorg voor draagt dat deze grond langdurig bestemd blijft voor natuurbeschermingsdoeleinden.


BIJLAGE II

CRITERIA VOOR HET DELEGEREN VAN TAKEN IN SAMENHANG MET DE UITVOERING VAN DE BEGROTING

1.

De Commissie wijst in overleg met de lidstaten nationale agentschappen aan. De lidstaten kunnen ook nationale agentschappen aanwijzen overeenkomstig artikel 54, lid 2, onder c), en artikel 56 van het Financieel Reglement en de artikelen 38 en 39 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (1). De lidstaten stellen voor de nationale agentschappen administratieve en financiële regelingen op waarmee de nationale jaarlijkse werkprogramma's doeltreffend kunnen worden uitgevoerd.

2.

De Commissie zorgt ervoor dat de overdracht in overeenstemming is met de beginselen van zuinig beheer, doeltreffendheid en efficiëntie. Alvorens zij tot enige overdracht overgaat, vergewist de Commissie zich door middel van een voorafgaande evaluatie ervan dat de overdracht van financiële middelen aan nationale agentschappen in overeenstemming is met een gezond financieel beheer en de zichtbaarheid van de communautaire actie vergroot.

3.

De aanwijzing als nationaal agentschap geschiedt in overeenstemming met de volgende criteria:

het dient over rechtspersoonlijkheid te beschikken en onder het nationale recht van de betrokken lidstaat te vallen;

het dient over voldoende personeel te beschikken met de vereiste beroepscompetentie op het stuk van milieubeleid;

het moet over de passende infrastructuur beschikken, met name op het gebied van informatica en communicatie;

het administratieve kader waarbinnen het functioneert, moet zodanig zijn dat het zijn taken naar behoren kan vervullen en belangenconflicten kan vermijden;

het dient bij machte te zijn de regels voor het financieel beheer en de contractvoorwaarden die op Gemeenschapsniveau zijn vastgesteld, toe te passen;

het moet passende financiële garanties bieden, bij voorkeur uitgaand van een overheidsinstantie, en zijn beheerscapaciteit dient in overeenstemming te zijn met de omvang van de communautaire middelen die het zal dienen te beheren.

4.

De Commissie sluit, overeenkomstig artikel 41 van de uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 met elk nationaal agentschap een overeenkomst waarin nadere bepalingen worden opgenomen met betrekking tot, onder meer, de omschrijving van taken, regels voor de verslaglegging, afbakening van verantwoordelijkheden en de regeling inzake toezicht. De nationale agentschappen dienen de beginselen van transparantie en gelijke behandeling te eerbiedigen. Zij dienen overlapping met financiering uit andere communautaire bronnen te vermijden. Zij dienen toezicht te houden op het project en dienen alle door de begunstigden terug te betalen fondsen terug te vorderen.

5.

Bovendien dient de Commissie te verifiëren dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om een passende financiële controle van en passend financieel toezicht op de nationale agentschappen te waarborgen. Ten aanzien van de betrokken nationale agentschappen dienen de lidstaten de Commissie vóór de overdracht de nodige garanties te geven over het bestaan, de pertinentie en de correcte werking van de regels van goed financieel beheer.

6.

In het geval van onregelmatigheden, nalatigheid of fraude waarvoor het nationaal agentschap schuld treft, is elk nationaal agentschap aansprakelijk voor de niet teruggevorderde middelen.

7.

De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten voor de overgang tussen de maatregelen die in het kader van de eerdere programma's op milieugebied zijn uitgevoerd en die welke uit hoofde van deze verordening worden uitgevoerd.


(1)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1261/2005 (PB L 201 van 2.8.2005, blz. 3).


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

De Commissie heeft haar voorstel (1) voor een verordening betreffende het financieel instrument voor het milieu (LIFE+) in september 2004 aangenomen.

Het Europees Parlement heeft in april 2005 zijn advies in eerste lezing aangenomen. (2)

Het Comité van de Regio's (3) en het Economisch en Sociaal Comité (4) hebben in april 2005 advies uitgebracht.

De Raad heeft op 27 juni 2006 een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld.

II.   DOELSTELLING

Het verordeningsvoorstel is er een van een hele reeks betreffende het financieel kader voor 2007 tot en met 2013 maar het enige dat specifiek op het milieu betrekking heeft. Doelstelling ervan is:

op communautair niveau specifieke steun te bieden voor maatregelen en projecten met een Europese meerwaarde voor de uitvoering, actualisering en ontwikkeling van communautair milieubeleid en communautaire milieuwetgeving, in het bijzonder de uitvoering van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (terwijl financiering voor investeringen en beheersmaatregelen die het milieu ten goede komen, met name met betrekking tot het netwerk Natura 2000, doorgaans beschikbaar zou zijn via andere financiële instrumenten), en

een aantal bestaande programma's te vervangen (sommige onderdelen van de huidige LIFE-regeling zouden in andere financiële instrumenten worden opgenomen).

Doel van deze geïntegreerde aanpak is meer ruimte voor cofinanciering te bieden, gezamenlijke beleidsvorming aan te moedigen en nationale en regionale prioriteiten beter tot uiting te doen komen in de financiering.

III.   ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

1.   Algemeen

In het gemeenschappelijk standpunt is de helft van de amendementen van het Europees Parlement in eerste lezing integraal, naar de geest of ten dele overgenomen. Het voorziet met name in een specifiek onderdeel natuur en biodiversiteit en stelt algemene selectiecriteria vast om te zorgen voor Europese meerwaarde.

De overige amendementen zijn niet overgenomen, omdat de Raad het met de Commissie eens is dat ze onnodig en/of niet wenselijk zijn.

Het gemeenschappelijk standpunt bevat tevens een aantal andere wijzigingen, die niet in het advies in eerste lezing van het Europees Parlement zijn opgenomen. De inhoudelijke wijzigingen worden hieronder beschreven. Voorts zijn er redactionele wijzigingen die de tekst moeten verduidelijken of de algemene samenhang van de verordening moeten waarborgen.

2.   Doel, definities en selectiecriteria (artikelen 1, 2 en 3)

Het gemeenschappelijk standpunt spoort niet met amendement 11 van het Europees Parlement. De Raad acht het nodig een onderscheid te maken tussen de algemene doelstelling in artikel 1 en de specifieke doelstellingen in artikel 4. Hij acht het evenmin nodig om de doelstellingen van het Zesde Milieuactieprogramma nog eens in andere bewoordingen te herhalen en acht het niet wenselijk in de prioriteiten die de drie instellingen voor de periode 2002-2012 zijn overeengekomen (Besluit nr. 1600/2002/EG) nog andere wijzigingen aan te brengen dan die welke ingevolge de in artikel 11, lid 1 van dat besluit voorgeschreven evaluatie zullen plaatsvinden.

De Raad heeft artikel 2 toegevoegd om definities te geven van drie termen die in de verordening veelvuldig worden gebruikt.

Artikel 3 spoort met delen van de amendementen 12 en 42, 15 en 34, in zoverre het voorziet in selectiecriteria om ervoor te zorgen dat medefinanciering van de Commissie via LIFE+ Europese meerwaarde biedt. LIFE+ zou met name geen steeds terugkerende activiteiten, zoals courante werkzaamheden, bekostigen.

3.   Specifieke doelstellingen (artikel 4 en bijlage I)

Artikel 4 neemt andere delen van de amendementen 12 en 42 over, met name door invoeging van een nieuw onderdeel dat specifiek over natuur en biodiversiteit handelt en door toevoeging van verwijzingen naar ecotechnologie en bossen.

Het gemeenschappelijk standpunt wijzigt ook de status van bijlage I van een indicatieve lijst naar een limitatieve lijst van voor financiering in aanmerking komende maatregelen. Bijlage I bevat niet langer een onderdeel over thema's. De Raad is van mening dat met de doelstellingen en criteria genoemd in de artikelen 1, 3 en 4 en de lijst van in aanmerking komende maatregelen in bijlage I kan worden volstaan om de werkingssfeer van LIFE + te omschrijven.

4.   Financiële bepalingen (artikelen 5 en 8 tot en met 13)

De Raad kan amendement 43 betreffende de LIFE+-begroting niet accepteren. Het gemeenschappelijk standpunt voorziet in een financiële toewijzing van 1 854 372 000 euro, het bedrag in het gewijzigd voorstel van de Commissie (opgesteld na het akkoord van 17 mei 2006 over het financieel kader 2007-2013). (5)

Het gemeenschappelijk standpunt stemt volledig overeen met amendement 44 aangezien het geen bijlage bevat met een indicatieve verdeling van de LIFE+-begroting over de onderdelen. In de plaats van een cijfer te verbinden aan elk van de drie onderdelen, zoals vastgesteld in amendement 26, zou artikel 11, lid 4, met het oog op grotere flexibiliteit 40 % van de begroting specifiek bestemmen voor steunmaatregelen ter instandhouding van natuur en biodiversiteit.

Artikel 5 spoort met amendement 34 aangezien het voorziet in een algemeen maximumpercentage voor medefinanciering van 50 %. Het komt ten dele overeen met amendement 13 omdat voor bepaalde natuurbeschermingsprojecten een hoger medefinancieringspercentage tot 75 %, mogelijk wordt. Artikel 5 geeft ook verduidelijking over de medefinanciering van personeelskosten (conform de huidige praktijk en het Financieel Reglement).

De Raad acht het niet nodig voorbeelden te geven van mogelijke begunstigden van LIFE+-financiering. Artikel 8 spoort derhalve niet met amendement 21.

De Raad is het ermee eens dat LIFE+, conform het complementariteitsbeginsel, geen maatregelen behoort te financieren die in aanmerking komen voor financiering uit andere communautaire instrumenten. Artikel 10 van het gemeenschappelijk standpunt spoort met de doelstelling van amendement 23.

Wat monitoring betreft, wordt in het gemeenschappelijk standpunt de eis aangescherpt dat de Commissie controles ter plaatse dient uit te voeren. Artikel 12, lid 1, beantwoordt, bezien in samenhang met artikel 17, lid 2, onder c), aan de doelstellingen van amendement 27.

5.   Programmeringsaanpak (artikelen 6 en 7 en bijlage II)

In het Commissievoorstel werd de bevoegdheid voor de uitvoering van een groot deel van de begroting aan de lidstaten gedelegeerd. De Raad accepteert deze aanpak, maar heeft in het gemeenschappelijk standpunt de toepasselijke procedures veel gedetailleerder beschreven. Daarmee wordt meer duidelijkheid geschapen over de respectieve rol van de lidstaten en de Commissie en over het soort uitgaven dat onder het centraal beheerde deel van de begroting zal vallen (met name voor NGO's, in overeenstemming met amendement 36).

Het gemeenschappelijk standpunt bevat ook gedetailleerde criteria voor de verdeling van het toegewezen deel van de begroting tussen de lidstaten. Er zijn twee criteria: bevolking, met inbegrip van bevolkingsdichtheid, omdat dit een factor is die veel milieudruk kan veroorzaken, en natuur en biodiversiteit (op basis van de absolute en relatieve omvang van aangewezen gebieden). De bijgaande tabel geeft een idee van de implicaties van die criteria.

Artikel 6 spoort ten dele met amendement 14, omdat het duidelijk maakt (lid 3, tweede alinea) dat LIFE+ transnationale maatregelen kan financieren. De procedure voor de vaststelling van nationale jaarlijkse werkprogramma's strookt met de doelstelling van amendement 16, aangezien het de lidstaten de ruimte laat om nationale en regionale prioriteiten in aanmerking te nemen.

De Raad kan het eerste deel van amendement 15 en de amendementen 17 en 18 niet aanvaarden. De vaststelling van strategische meerjarenprogramma's via de medebeslissingsprocedure zou ertoe leiden dat de financiering van milieuprojecten onnodige vertraging oploopt. Het gemeenschappelijk standpunt neemt echter aanzienlijk meer details op in de via de medebeslissingsprocedure tot stand gekomen tekst van de verordening.

6.   Comitéprocedure (artikelen 14 en 17)

Het gemeenschappelijk standpunt stemt in grote lijnen overeen met amendement 29, aangezien alle essentiële besluiten onder de regelgevingsprocedure zouden vallen. Dit is de goede aanpak, aangezien de verordening een algemeen kader voor zeven jaar vaststelt. In die periode zullen de communautaire en nationale prioriteiten waarschijnlijk sterk verschuiven. De strategische meerjarenprogramma's en de nationale jaarlijkse werkprogramma's zien op aangelegenheden die voor de afzonderlijke lidstaten van uitermate groot belang zijn en die essentieel zijn voor hun nationaal milieubeleid. Op bepaalde meer technische besluiten moet echter de beheerscomité-procedure van toepassing zijn.

De Raad kan de amendementen 28, 30 en 31 niet accepteren omdat daarmee wordt afgeweken van de in Besluit 1999/468/EG vastgestelde procedures. Over alle wijzigingen zou horizontaal moeten worden onderhandeld, niet in het kader van een specifiek instrument.

7.   Overige punten

Voorts kan over het gemeenschappelijk standpunt het volgende gezegd worden:

het heeft een licht gewijzigde preambule om belangrijke bepalingen in het dispositief van de verordening te verduidelijken. In de overwegingen is amendement 9 van de eerste lezing van het Europees Parlement verwerkt (maar niet de amendementen 1 t.e.m. 8, omdat de voorgestelde tekst geen motivering bevatte voor bepalingen in de artikelen of bijlagen of niet zou sporen met deze bepalingen). Voorts beantwoordt overweging 15 ten dele aan de doelstelling van amendement 24;

het bevat in de artikelen 6, lid 7, en 12, lid 2, de eis dat de Commissie vervolgmaatregelen uitvoert en daarover rapporteert, in lijn met de doelstellingen van amendement 19;

het voldoet aan de doestellingen van de amendementen 32 en 33 doordat in artikel 15 het doel van en het tijdschema voor de evaluaties verduidelijkt worden;

het neemt amendement 20 niet over, aangezien de Commissie niet kan verzekeren dat de uitvoering van LIFE+ tot nieuwe banen leidt.

IV.   CONCLUSIE

De Raad is van mening dat het gemeenschappelijk standpunt een evenwichtig pakket vormt dat voorziet in gerichte communautaire medefinanciering ter aanvulling van andere communautaire financiële instrumenten en regionale milieu-uitgaven. De Raad zou met het Europees Parlement graag een opbouwend debat aangaan met het oog op een spoedige aanneming van de verordening.


(1)  PB C 12 van 18.01.05, blz. 25.

(2)  doc. 10814/05.

(3)  PB C 231 van 20.09.05, blz. 72.

(4)  PB C 255 van 14.10.05, blz. 52.

(5)  1 854 372 000 euro in prijzen van 2004 (equivalent aan 20 978 880 000 in lopende prijzen). Punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure bepaalt dat dit bedrag tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure de voornaamste referentie zal vormen voor de begrotingsautoriteit.

De Raad heeft ook een verklaring afgelegd over het bedrag in het gewijzigde Commissievoorstel.

BIJLAGE

INDICATIEVE TOEWIJZINGEN AAN DE LIDSTATEN VOOR 2007

Lidstaat

Oppervlakte

(km2)

Bevolking

(duizenden)

% van totale EU- bevolking

Bevolkingsdichtheid

Verhouding dichtheid lidstaten: dichtheid EU

Genormaliseerde verhouding bevolkingsdichtheid

Oppervlakte GCB

(km2)

Verhouding GCB:totaal

% GCB totaal

Verhouding lidstaten %: EU totaal %

Genormaliseerde verhouding GCB's

Begrotings-toewijzing

(%)

Begrotings-toewijzing

(miljoen euro)

Gecorrigeerde begrotingstoewijzing

(miljoen euro)

Lidstaat

A

B

C

D

E

F

G

H

I

L

M

N

O

P

Q

R

 

 

 

(C/ Totaal C)

(C*1000/B)

(E/Totaal E)

(F/ Totaal F)

 

(H/Totaal H)

(H/B)

(J/Total J)

(K/Totaal K)

(0,5*D+0,05*G

+0,25*I+,2*L)

(D42*M)

 

 

BE

30 528,00

10 396,40

2,14 %

226,56

2,00

7,23 %

3 220,88

0,54 %

10,55 %

0,76

2,67 %

2,10 %

3,991

3,968

BE

CZ

78 866,00

10 211,50

2,10 %

129,48

1,14

4,13 %

7 241,36

1,22 %

9,18 %

0,67

2,32 %

2,03 %

3,851

3,829

CZ

DK

43 093,00

5 397,60

1,11 %

125,25

1,11

4,00 %

11 135,95

1,88 %

25,84 %

1,87

6,54 %

2,53 %

4,813

4,785

DK

DE

357 031,00

82 531,70

16,97 %

226,56

2,00

7,23 %

53 293,92

9,00 %

14,93 %

1,08

3,78 %

11,85 %

22,517

22,388

DE

EE

45 226,00

1 351,00

0,28 %

29,87

0,26

0,95 %

10 591,08

1,79 %

23,42 %

1,70

5,93 %

1,82 %

3,456

3,437

EE

EL

131 940,00

11 041,10

2,27 %

83,68

0,74

2,67 %

27 640,97

4,67 %

20,95 %

1,52

5,30 %

3,50 %

6,642

6,604

EL

ES

504 782,00

42 345,30

8,71 %

83,89

0,74

2,68 %

119 104,03

20,11 %

23,60 %

1,71

5,97 %

10,71 %

20,347

20,230

ES

FR

549 192,00

59 900,70

12,32 %

109,07

0,96

3,48 %

48 809,61

8,24 %

8,89 %

0,64

2,25 %

8,84 %

16,800

16,704

FR

IE

70 280,00

4 027,70

0,83 %

57,31

0,51

1,83 %

10 560,74

1,78 %

15,03 %

1,09

3,80 %

1,71 %

3,253

3,234

IE

IT

301 333,00

57 888,20

11,90 %

192,11

1,70

6,13 %

43 977,33

7,43 %

14,59 %

1,06

3,69 %

8,85 %

16,820

16,723

IT

CY

9 250,00

730,4

0,15 %

78,96

0,70

2,52 %

509,52

0,09 %

8,88 %

0,64

2,25 %

0,67 %

1,277

2,000

CY

LV

64 589,00

2 319,20

0,48 %

35,91

0,32

1,15 %

7 651,27

1,29 %

11,85 %

0,86

3,00 %

1,22 %

2,315

2,500

LV

LT

65 200,00

3 445,90

0,71 %

52,85

0,47

1,69 %

6 663,58

1,13 %

10,22 %

0,74

2,59 %

1,24 %

2,351

2,500

LT

LU

2 597,00

451,6

0,09 %

173,89

1,54

5,55 %

383,11

0,06 %

14,75 %

1,07

3,73 %

1,09 %

2,065

2,053

LU

HU

93 030,00

10 116,70

2,08 %

108,75

0,96

3,47 %

13 929,21

2,35 %

14,97 %

1,09

3,79 %

2,56 %

4,863

4,835

HU

MT

316,00

399,4

0,08 %

226,56

2,00

7,23 %

39,35

0,01 %

12,45 %

0,90

3,15 %

1,03 %

1,966

1,954

MT

NL

41 526,00

16 258,00

3,34 %

226,56

2,00

7,23 %

7 510,00

1,27 %

18,09 %

1,31

4,58 %

3,27 %

6,204

6,169

NL

AT

83 859,00

8 140,10

1,67 %

97,07

0,86

3,10 %

8 883,93

1,50 %

10,59 %

0,77

2,68 %

1,90 %

3,616

3,595

AT

PL

312 685,00

38 190,60

7,85 %

122,14

1,08

3,90 %

13 123,86

2,22 %

4,20 %

0,30

1,06 %

4,89 %

9,286

9,233

PL

PT

91 990,00

10 474,70

2,15 %

113,87

1,01

3,63 %

16 502,94

2,79 %

17,94 %

1,30

4,54 %

2,86 %

5,440

5,409

PT

SI

20 273,00

1 996,40

0,41 %

98,48

0,87

3,14 %

6 359,62

1,07 %

31,37 %

2,27

7,94 %

2,22 %

4,216

4,192

SI

SK

48 845,00

5 380,10

1,11 %

110,15

0,97

3,51 %

5 739,36

0,97 %

11,75 %

0,85

2,97 %

1,57 %

2,975

2,958

SK

FI

338 145,00

5 219,70

1,07 %

15,44

0,14

0,49 %

48 551,64

8,20 %

14,36 %

1,04

3,63 %

3,34 %

6,341

6,305

FI

SE

414 864,00

8 975,70

1,85 %

21,64

0,19

0,69 %

62 356,23

10,53 %

15,03 %

1,09

3,80 %

4,35 %

8,265

8,218

SE

UK

244 820,00

59 673,10

12,27 %

226,56

2,00

7,23 %

25 102,47

4,24 %

10,25 %

0,74

2,60 %

8,07 %

15,342

15,254

UK

BG

110 910,00

7 801,3

1,60 %

70,34

0,62

2,24 %

15 299,25

2,58 %

13,79 %

1,00

3,49 %

2,26 %

4,291

4,266

BG

RO

238 391,00

21 711,3

4,46 %

91,07

0,80

2,91 %

18 085,00

3,05 %

7,59 %

0,55

1,92 %

3,52 %

6,697

6,658

RO

EU + BG + RO

4 293 561,00

486 375,40

100,00 %

113,28

27,67

100,00 %

592 266,18

100,00 %

13,79 %

28,64

100,00 %

100,00 %

190

190

EU

TOELICHTING

De Commissiediensten hebben bovenstaande tabel opgesteld. De bedragen zijn indicatief. De feitelijke toewijzingen zullen door middel van comitologie worden vastgesteld na aanneming van de verordening. Een aantal factoren zou ertoe kunnen leiden dat de werkelijke toewijzingen enigszins afwijken.

1.

De tabel geeft de toewijzingen voor 2007 weer, op basis van een gedelegeerde begroting van 190 miljoen euro voor dat jaar. In de financiële programmering van de Commissie is voorzien dat de begroting van LIFE+ en het aandeel van de begroting dat aan de lidstaten wordt toegewezen van jaar tot jaar stijgt.

2.

In de tabel worden de meest recente gegevens gebruikt die de Commissie ter beschikking staan (bijv. de bevolkingsaantallen van de lidstaten die gegeven zijn in het jaarboek 2005 van Eurostat en de GCB-gegevens die op 15 mei 2006 beschikbaar waren). De gegevens en derhalve de toewijzingen zullen in de loop van het LIFE+-instrument veranderen. Met name artikel 6, lid 2, tweede alinea, draagt de Commissie op om, zodra de desbetreffende gegevens voor alle lidstaten beschikbaar zijn, berekeningen voor natuur en biodiversiteit te maken op basis van de gebieden van communautair belang en de speciale beschermingszones; daarbij moet dubbele telling worden voorkomen.

3.

Artikel 6, lid 2, derde alinea, geeft de Commissie de mogelijkheid extra toewijzingen voor niet aan zee grenzende lidstaten voor te stellen. In de tabel wordt verondersteld dat dergelijke extra toewijzingen in 2007 niet voorkomen.

4.

De oppervlakte van GCB's in BG is geraamd op het gemiddelde voor de huidige lidstaten en RO. De oppervlakte van GCB's in CY geldt uitsluitend voor het gebied waarop de habitatrichtlijn van toepassing is.

5.

Artikel, 6 lid 2, vierde alinea, schrijft een minimale jaarlijkse toewijzing voor alle lidstaten van 1 tot 3 miljoen euro voor, rekening houdend met bevolkingsdichtheid, milieu-uitgaven, milieubehoeften en absorptievermogen. In de tabel wordt verondersteld dat deze bepaling zou worden gebruikt om de toewijzing voor CY tot 2 miljoen euro en die voor LV/LT tot 2,5 miljoen euro te verhogen.


Top