EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31999R0609

Verordening (EG) nr. 609/1999 van de Commissie van 19 maart 1999 houdende nadere bepalingen betreffende de steunverlening aan hoptelers

PB L 75 van 20.3.1999, p. 20–23 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2004; opgeheven door 32004R1973

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1999/609/oj

31999R0609

Verordening (EG) nr. 609/1999 van de Commissie van 19 maart 1999 houdende nadere bepalingen betreffende de steunverlening aan hoptelers

Publicatieblad Nr. L 075 van 20/03/1999 blz. 0020 - 0023


VERORDENING (EG) Nr. 609/1999 VAN DE COMMISSIE van 19 maart 1999 houdende nadere bepalingen betreffende de steunverlening aan hoptelers

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1696/71 van de Raad van 26 juli 1971 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector hop (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1554/97 (2), en met name op artikel 13, lid 4,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1098/98 van de Raad van 25 mei 1998 tot vaststelling van tijdelijke bijzondere maatregelen in de hopsector (3), en met name op artikel 3,

Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 1350/72 van de Commissie van 28 juni 1972 houdende uitvoeringsbepalingen voor de steunverlening aan hoptelers (4), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1136/98 (5), herhaaldelijk en ingrijpend is gewijzigd; dat die verordening naar aanleiding van nieuwe wijzigingen om redenen van rationele ordening en van duidelijkheid van de tekst algehele omwerking behoeft;

Overwegende dat in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 1037/72 van de Raad van 18 mei 1972 tot vaststelling van de algemene voorschriften inzake de verlening en de financiering van de steun voor hoptelers (6), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1604/91 (7), is bepaald dat de lidstaten een stelsel van aangifte en registratie van de beplante arealen invoeren; dat, om ervoor te zorgen dat deze stelsels in de lidstaten aan de eisen voldoen, de voor de aangiften van de telers benodigde gegevens dienen te worden vastgesteld;

Overwegende dat Verordening (EG) nr. 1098/98 voor de jaren 1998 tot en met 2002 in de toekenning van een vergoeding voor tijdelijk uit productie genomen en/of definitief gerooide oppervlakten voorziet; dat het derhalve dienstig is de aangifte van deze oppervlakten op dezelfde wijze te doen geschieden als voor de beplante oppervlakten het geval is;

Overwegende dat de beplante oppervlakten uiterlijk op 31 mei van het oogstjaar dienen te worden aangegeven; dat dit vereiste in het Verenigd Koninkrijk moeilijkheden oplevert door de ontwikkeling van productiemethoden waarbij de door stekken verkregen planten reeds in het jaar waarin de aanplant ervan is geschied, een oogst kunnen opleveren; dat de betrokken aanplant niet in mei, maar eerst in juni wordt beëindigd; dat de oppervlakte die een hopoogst van aldus vermeerderde planten oplevert, slechts een gering percentage van het totale hopareaal van het Verenigd Koninkrijk vormt; dat evenwel dient te worden vermeden dat de telers die van die productiemethode gebruik maken, door het verlies van de steun worden gediscrimineerd; dat het daartoe wenselijk is voor het Verenigd Koninkrijk in een afwijking te voorzien, waarbij de oppervlakteaangifte naar 30 juni van het oogstjaar wordt verschoven;

Overwegende dat de methoden voor de bepaling van de met hop beplante oppervlakten van regio tot regio kunnen verschillen; dat het derhalve dienstig is het begrip "beplante oppervlakte" op communautair niveau te omschrijven om een uniforme berekening van de oppervlakten waarvoor de productiesteun kan worden toegekend, te waarborgen;

Overwegende dat bij de toepassing van bestrijdingsmiddelen steeds voorzichtiger te werk dient te worden gegaan; dat om te voorkomen dat het bestrijdingsmiddel op andere gewassen terechtkomt, de telers de buitenste rijen hopplanten van een veld vanaf de buitenzijde moeten kunnen bespuiten; dat het bijgevolg dienstig is om aan elke kant van het hopveld een bijkomende strook vrij te laten; dat de teelt wordt vergemakkelijkt wanneer het aan beide uiteinden van de rijen hopplanten voor het manoeuvreren van landbouwmachines benodigde stuk grond acht meter beslaat, aangezien thans langere machines worden gebruikt die meer manoeuvreerruimte vergen;

Overwegende dat de steun uitsluitend voor hopbellen, niet voor door kweek verkregen gehele planten, dient te gelden;

Overwegende dat voorts aan de toekenning van de steun bepaalde voorwaarden dienen te worden verbonden om ervoor zorg te kunnen dragen dat alleen die telers die de hop naar behoren hebben geteeld en geoogst, deze steun kunnen ontvangen;

Overwegende dat een doeltreffend systeem dient te worden ingesteld waarmee kan worden gewaarborgd dat de steun gerechtvaardigd is en niet tweemaal wordt betaald, zulks naar het voorbeeld van het systeem waarin is voorzien bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (8), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 820/97 (9), en bij Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (10), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1678/98 (11); dat het dienstig is dat de controles ter plaatse een significante steekproef uit de aanvragen bestrijken;

Overwegende dat de Commissie naam en adres van de met de registratie van de oppervlakten belaste instanties dient te kennen en op de hoogte dient te zijn van de door de lidstaten voor de toepassing van de steunregeling voor hoptelers genomen maatregelen;

Overwegende dat de steun in bepaalde gevallen rechtstreeks aan de erkende producentengroeperingen of aan de verenigingen daarvan mag worden toegekend; dat het dienstig is dat de Commissie in dat geval over het beheer van de steun wordt ingelicht, met name over het gebruik dat ervan wordt gemaakt voor het treffen van maatregelen waardoor bepaalde doeleinden van de erkende producentengroeperingen kunnen worden verwezenlijkt;

Overwegende dat, in de context van de nieuwe gemeenschappelijke marktordening voor hop, 31 december als uiterste datum waarop de lidstaten de gegevens over het beheer van de steun door de producentengroeperingen dienen te verstrekken, het meest geëigend is;

Overwegende dat voor de juistheid van de oppervlakteaangiften dient te worden zorggedragen; dat in dat verband bepalingen dienen te worden opgenomen om onregelmatigheden en fraudes doeltreffend te voorkomen en te bestraffen door in sancties te voorzien die op de ernst van de onregelmatigheden zijn afgestemd;

Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité van beheer voor hop,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Uiterlijk op 31 mei, en voor het Verenigd Koninkrijk uiterlijk op 30 juni, van het oogstjaar dient elke hopteler een aangifte in van de beplante oppervlakten en van de oppervlakten waarvoor op grond van Verordening (EG) nr. 1098/98 tijdelijke bijzondere maatregelen worden toegepast die uit het tijdelijk uit productie nemen en/of het definitief rooien van hoppercelen bestaan.

2. De aangifte bevat ten minste de volgende gegevens:

a) naam en adres van de aangever,

b) voor elk ras of elk proefras:

i) de beplante oppervlakte of de oppervlakte waarvoor bijzondere maatregelen zijn toegepast die uit het tijdelijk uit productie nemen en/of het definitief rooien van hoppercelen bestaan,

ii) de kadastrale omschrijving van de oppervlakten of de omschrijving die voor het bij Verordening (EG) nr. 3887/92 ingestelde geïntegreerd beheers- en controlesysteem wordt gebruikt; indien die omschrijvingen voor de betrokken oppervlakten niet bestaan, een gelijkwaardige officiële aanduiding en, indien nodig, een aanvullende aanduiding die het mogelijk maakt het ras of het proefras te lokaliseren,

c) de naam van de erkende producentengroepering indien de aangever voor zijn hopproductie bij een dergelijke groepering is aangesloten.

3. Onder "beplante oppervlakte" wordt verstaan:

a) onverminderd het bepaalde onder b), het stuk grond dat wordt begrensd door de lijn die wordt gevormd door de buitenste tuien waarmee de hopstaken worden vastgezet; bevinden zich op deze lijn hopplanten, dan wordt aan elke zijde van het grondstuk een bijkomende werkstrook toegevoegd die even breed is als een gemiddelde werkstrook tussen de beplante rijen; deze extra werkstrook mag niet tot de openbare weg behoren;

b) de twee aan de uiteinden van de rijen hopplanten gelegen stukken grond die voor het manoeuvreren met landbouwmachines nodig zijn, voor zover deze stukken grond elk niet meer dan acht meter beslaan en niet tot de openbare weg behoren.

Artikel 2

1. De steunaanvraag of, in de lidstaten die tot toepassing van de maatregelen inzake het tijdelijk uit productie nemen van hoppercelen besluiten, de aanvraag om de in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1098/98 bedoelde vergoeding, wordt binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn en uiterlijk op 31 oktober van het oogstjaar door de individuele teler of langs de weg van de producentengroepering ingediend. In geval van definitieve rooiing wordt de vergoedingsaanvraag uiterlijk op 31 oktober van het eerste jaar van toepassing ingediend.

2. De steun wordt slechts toegekend voor in artikel 1, lid 3, punt a), bedoelde geregistreerde oppervlakten die voor de betrokken oogst:

a) een gelijkmatige plantdichtheid van ten minste 1 500 planten per hectare hadden in geval van structuren met dubbele betuide hopstaken of van 2 000 planten per hectare in geval van enkelvoudige betuide hopstaken,

b) overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 zijn aangegeven;

c) normale teelt- en oogstwerkzaamheden hebben ondergaan waarbij hopplanten die hoofdzakelijk als kwekerijproduct zijn geteeld, niet in aanmerking komen.

De vergoeding wordt slechts toegekend voor geregistreerde oppervlakten die:

a) overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 voor de betrokken oogst zijn aangegeven;

b) in 1997 in productie waren en het voorwerp vormden van tijdelijke bijzondere maatregelen inzake het tijdelijk uit de productie nemen en/of het definitief rooien.

Artikel 3

1. De steun- of vergoedingsaanvraag bevat voor de oppervlakten waarvoor de steun of de vergoeding wordt aangevraagd, ten minste de in artikel 1, lid 2, bedoelde gegevens, welke in het geval van de in artikel 2, lid 2, eerste alinea, bedoelde oppervlakten worden aangevuld met de verklaring dat deze zijn geoogst.

2. De lidstaten kunnen bepalen dat de steun- of vergoedingsaanvraag uit een duplicaat van de in artikel 1 bedoelde aangifte bestaat, aangevuld met de verklaring dat de oppervlakten waarvoor de steun wordt aangevraagd, zijn geoogst.

Artikel 4

De administratieve controles en de controles ter plaatse worden zodanig uitgevoerd dat een doeltreffende verificatie van de naleving van de voorwaarden voor de toekenning van de steunbedragen en de vergoedingen wordt gewaarborgd.

De administratieve controles omvatten tevens kruiscontroles met betrekking tot de aangegeven hopvelden met de in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 3508/92 bedoelde databank.

De na een risicoanalyse verrichte controles ter plaatse bestrijken een significante steekproef uit de aangiften en de aanvragen die ten minste 5 % van de oppervlakteaangiften en 5 % van de steun- en vergoedingsaanvragen omvat.

Artikel 5

1. Elke lidstaat deelt aan de Commissie naam en adres van de overeenkomstig artikel 13, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 1696/71 aangewezen instanties mede en de door hem voor de toepassing van de steun- en vergoedingsregeling voor de hoptelers genomen maatregelen.

2. Elke lidstaat deelt jaarlijks, voor de op zijn grondgebied gevestigde erkende producentengroeperingen, aan de Commissie alle gegevens mede over de voorwaarden waaronder deze groeperingen de aan die groeperingen toegekende steunbedragen en vergoedingen hebben beheerd, en eventueel de juiste aard van de door die groeperingen genomen maatregelen als bedoeld in artikel 7, lid 1, punt e), van Verordening (EEG) nr. 1696/71. Deze mededelingen worden uiterlijk op 31 december van het jaar na dat van de betrokken oogst gedaan.

Artikel 6

1. Wanneer wordt vastgesteld dat de geconstateerde oppervlakte groter is dan die welke in de oppervlakteaangifte is genoemd, wordt voor de berekening van het bedrag van de steun en de vergoeding de aangegeven oppervlakte in aanmerking genomen.

2. Wanneer wordt vastgesteld dat de aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde, wordt het bedrag van de steun en de vergoeding op basis van de bij de controle geconstateerde oppervlakte berekend. Behoudens overmacht wordt de geconstateerde oppervlakte echter met tweemaal het vastgestelde verschil verlaagd wanneer dit verschil groter is dan 3 % van de geconstateerde oppervlakte of groter dan twee hectare en niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte.

Wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte, wordt geen aan oppervlakte gekoppelde steun of vergoeding toegekend.

De verlagingen worden niet toegepast indien het bedrijfshoofd bewijst dat hij voor de bepaling van de oppervlakte op correcte wijze van door de bevoegde instantie erkende gegevens is uitgegaan.

3. In geval van een door grove nalatigheid verrichte onjuiste aangifte wordt het betrokken bedrijfshoofd voor de daarmee gemoeide oogst van het genot van de steun- en vergoedingsregeling uitgesloten.

In geval van een opzettelijk verrichte onjuiste aangifte wordt het betrokken bedrijfshoofd voor de daarmee gemoeide oogst, en tevens voor de daaropvolgende oogst, van het genot van de steun- en vergoedingsregeling uitgesloten.

Artikel 7

De volgende bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3887/92 zijn van overeenkomstige toepassing:

a) artikel 6, lid 3, tweede alinea, in de gevallen waarin in een regio of in een deel daarvan belangrijke onregelmatigheden worden geconstateerd,

b) artikel 8, lid 1, eerste alinea, bij te late indiening van de oppervlakteaangifte en/of de steun- of vergoedingsaanvraag,

c) artikel 11 voor wat de gevallen van overmacht betreft,

d) artikel 12 met betrekking tot het verslag over een controlebezoek,

e) artikel 13 met betrekking tot de onmogelijkheid een bezoek ter plaatse te verrichten,

f) artikel 14 met betrekking tot onverschuldigde betalingen.

Artikel 8

Verordening (EEG) nr. 1350/72 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 maart 1999.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie

(1) PB L 175 van 4. 8. 1971, blz. 1.

(2) PB L 208 van 2. 8. 1997, blz. 1.

(3) PB L 157 van 30. 5. 1998, blz. 7.

(4) PB L 148 van 30. 6. 1972, blz. 11.

(5) PB L 157 van 30. 5. 1998, blz. 104.

(6) PB L 118 van 20. 5. 1972, blz. 19.

(7) PB L 149 van 14. 6. 1991, blz. 13.

(8) PB L 355 van 5. 12. 1992, blz. 1.

(9) PB L 117 van 7. 5. 1997, blz. 1.

(10) PB L 391 van 31. 12. 1992, blz. 36.

(11) PB L 212 van 30. 7. 1998, blz. 23.

Top