Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2005/315/06

    Arrest van het Hof (grote kamer) van 18 oktober 2005 in zaak C-405/03 (verzoek van het Gerechtshof te 's-Gravenhage om een prejudiciële beslissing): Class International BV tegen Colgate-Palmolive Company, Unilever NV, SmithKline Beecham plc, Beecham Group plc (Merken — Richtlijn 89/104/EEG — Verordening (EG) nr. 40/94 — Aan merk verbonden rechten — Gebruik van merk in economisch verkeer — Invoer van oorspronkelijke goederen in Gemeenschap — Onder regeling extern douanevervoer of regeling douane-entrepot geplaatste goederen — Oppositie door merkhouder — Te koop aanbieden of verkoop van onder regeling extern douanevervoer of regeling douane-entrepot geplaatste goederen — Oppositie door merkhouder — Bewijslast)

    PB C 315 van 10.12.2005, p. 3–4 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    10.12.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 315/3


    ARREST VAN HET HOF

    (grote kamer)

    van 18 oktober 2005

    in zaak C-405/03 (verzoek van het Gerechtshof te 's-Gravenhage om een prejudiciële beslissing): Class International BV tegen Colgate-Palmolive Company, Unilever NV, SmithKline Beecham plc, Beecham Group plc (1)

    (Merken - Richtlijn 89/104/EEG - Verordening (EG) nr. 40/94 - Aan merk verbonden rechten - Gebruik van merk in economisch verkeer - Invoer van oorspronkelijke goederen in Gemeenschap - Onder regeling extern douanevervoer of regeling douane-entrepot geplaatste goederen - Oppositie door merkhouder - Te koop aanbieden of verkoop van onder regeling extern douanevervoer of regeling douane-entrepot geplaatste goederen - Oppositie door merkhouder - Bewijslast)

    (2005/C 315/06)

    Procestaal: Nederlands

    In zaak C-405/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 28 augustus 2003, ingekomen bij het Hof op 29 september 2003, in de procedure Class International BV tegen Colgate-Palmolive Company, Unilever NV, SmithKline Beecham plc, Beecham Group plc, heeft het Hof (grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas en J. Malenovský, kamerpresidenten, C. Gulmann (rapporteur), R. Schintgen, N. Colneric, S. von Bahr, J. N. Cunha Rodrigues, A. Borg Barthet, M. Ilešič en J. Klučka, rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur, op 18 oktober 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

    1)

    Artikel 5, leden 1 en 3, sub c, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, en artikel 9, leden 1 en 2, sub c, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk, moeten aldus worden uitgelegd dat de merkhouder zich niet kan verzetten tegen de enkele binnenkomst in de Gemeenschap — onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot — van oorspronkelijke merkgoederen die nog niet door deze houder of met zijn toestemming in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht. De merkhouder mag voor de plaatsing van de betrokken goederen onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot niet verlangen dat op het moment waarop de goederen de Gemeenschap binnenkomen reeds een eindbestemming in een derde land is vastgelegd, in voorkomend geval krachtens een koopovereenkomst.

    2)

    De begrippen „aanbieden” en „in de handel brengen” van goederen in artikel 5, lid 3, sub b, van richtlijn 89/104 en artikel 9, lid 2, sub b, van verordening nr. 40/94 kunnen mede omvatten het te koop aanbieden respectievelijk verkopen van oorspronkelijke merkgoederen die de douanestatus van niet-communautaire goederen hebben, wanneer de goederen te koop worden aangeboden en/of verkocht terwijl de goederen zijn geplaatst onder de regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot. De merkhouder kan zich ertegen verzetten dat dergelijke goederen te koop worden aangeboden of worden verkocht, wanneer dit noodzakelijkerwijs impliceert dat zij in de Gemeenschap in de handel worden gebracht.

    3)

    In een situatie zoals die in het hoofdgeding aan de orde is, rust de bewijslast ter zake van de omstandigheden waaronder het verbodsrecht van artikel 5, lid 3, sub b en c, van richtlijn 89/104 en artikel 9, lid 2, sub b en c, van verordening nr. 40/94 kan worden uitgeoefend, op de merkhouder, die dient te bewijzen ofwel dat van zijn merk voorziene niet-communautaire goederen in het vrije verkeer zijn gebracht ofwel dat deze goederen te koop worden aangeboden of worden verkocht en daardoor noodzakelijkerwijs in de Gemeenschap in de handel worden gebracht.


    (1)  PB C 304 van 13.12.2003.


    Top